Categoriearchief: Geen categorie

Groeten uit Zeist # 10 Sinterklaasfeest

Een paar jaar geleden kwam ik in Zeist te wonen. Sindsdien schrijf ik af en toe een blog over mijn nieuwe woonplaats onder de titel ‘Groeten uit Zeist’. Dit is de 10e bijdrage in deze serie. De tekst gaat, heel toepasselijk op 5 december, over Sinterklaas en een paar hardnekkige ouderwetse Pieten.

Afgelopen zaterdag zag ik in Zeist op enkele plekken Zwarte Pieten rondlopen. Echte Zwarte Pieten, bedoel ik; geen roetveeg-Pieten. Het ging niet om een incidentele zwart geschminkte Piet die bij particulieren aanbelde, maar om Pieten die namens een winkeliersvereniging of een buurtclub rondliepen en strooigoed uitdeelden. Ik was verbaasd. Dan doen we toch niet meer? Zwarte Piet behoort toch tot het verleden? We kunnen toch prima met roetveeg-Pieten uit de voeten? Gelukkig liepen op andere locaties wel gewoon roetveeg-Pieten rond. Het kan dus wel! Maar het ongemakkelijke gevoel bleef. Misschien ook wel door de verkiezingsuitslag. Juist nu de PVV de grootste partij in het land is geworden vind ik het belangrijk om extra waakzaam te zijn als het gaat om uitingen van discriminatie en uitsluiting.

Ben ik nu een overgevoelig woke type met moralistische praatjes? Laat ik dan eerst maar mijn eigen Pieten-verleden opbiechten. Een kleine 30 jaar geleden publiceerde ik een boekje met gedichten en versjes voor kinderen. Een van die gedichten heet ’De pindakaas van Sinterklaas [1]:

Destijds schreef ik dit vers, zonder enige schaamte of schroom. Ik had het gewoon over ‘Zwarte Piet’ en was me van geen kwaad bewust. Zwarte Piet lag nog niet onder vuur. Ik herinner me uit die tijd alleen een kritische opmerking van Gerda Havertong in een uitzending van Sesamstraat. Maar kennelijk trok niemand zich echt wat van haar woorden aan; we gingen gewoon door met de klassieke Pieten: helemaal zwart, dikke rode lippen, krulhaar en ringen in de oren. Gelukkig laat de tekening bij mijn versje niet zo’n compleet ouderwetse Piet zien.

Inmiddels weet ik beter. Wat ik destijds volkomen gewoon vond, kan wat mij betreft niet meer. Mijn boekje was geen groot verkoopsucces, maar als er ooit nog een nieuwe druk zou komen, zou ik de term Zwarte Piet zonder twijfel aanpassen. De discussies rondom Zwarte Piet hebben mij overtuigd. In onze samenleving mag er geen plaats zijn voor stereotyperende termen en uitingen die mensen pijn doen.

Nu weet ik dat het ook pijn doet als tradities veranderen. Veel mensen vinden dat er iets dierbaars wordt afgepakt. Dat klopt, het is inderdaad een vorm van verlies. Maar in het geval van het Sinterklaasfeest gaat het om een beperkte aanpassing. De afgelopen jaren is gebleken dat we heel goed Sinterklaas kunnen vieren met roetveeg-Pieten. De kern van het feest blijft onaangetast. Het is een kleine moeite met een grote opbrengst: niemand hoeft zich meer gekwetst te voelen.

Bovendien, tradities zijn niet heilig. Laten we blij zijn dat er geprotesteerd wordt tegen traditionele evenementen en gebruiken als stierenvechten, vrouwenbesnijdenis, ganzentrekken en eerwraak. In al die gevallen klinkt er protest omdat er slachtoffers vallen. Dat is een belangrijk criterium, ook rondom de zwartepieten-kwestie. Het is niet goed als een traditie ten koste gaat van andere mensen of van dieren.

Tradities mogen en moeten dus met de tijd meegaan. Bij een samenleving in beweging horen tradities die dynamisch zijn. Dat blijkt niet alleen uit het verdwijnen of aanpassen van bestaande tradities, maar ook uit het gemak waarmee we nieuwe gebruiken importeren en omarmen, zoals Halloween, Oktoberfest, gender reveal party’s en Black Friday. Kennelijk zijn we heel flexibel; waarom dan ook niet met Sint en Piet?

Terug naar de Pieten in Zeist. Gelukkig gaat het al op veel plekken goed. Het zou nog fijner zijn als ook die laatste lokale verenigingen, clubs en comités gaan inzien dat Zwarte Piet niet meer van deze tijd is. In elke wijk en op elke club zijn er mensen die gekwetst worden door de aanwezigheid van stereotype Pieten. Daarom hoop ik dat Zwarte Piet dit jaar voor het laatst in Zeist heeft rondgelopen. Dan is het volgend jaar voor iedereen feest.

 

[1] Bij dit vers staat opmerkelijk genoeg een tekening met een witte Piet. Ik vermoed geen bewuste keuze, maar passend bij de stijl van de illustrator. Mijn vriend Onno Helle maakte alle illustraties in het boekje. Onno overleed helaas een paar jaar na het verschijnen van ons boek.

P.S.

Nog een keer de uitzending van Sesamstraat uit 1987 terugkijken?

 

Het verhaal van Crystal Palace: over Frank de Boer, Fjodor Dostojewski, Peter Sloterdijk en Samuel Sarphati

Frank de Boer wordt trainer bij de Londense voetbalclub Crystal Palace. Na zijn succes-periode bij Ajax en zijn mislukte avontuur bij Inter Milan, waar hij al na een paar maanden als trainer aan de kant werd geschoven, krijgt hij nu een nieuwe kans in Londen. Je mag voor hem hopen dat hij bij Crystal Palace weer de weg naar succes weet te vinden, want een volgende mislukking zal zijn status als trainer geen goed doen. Hij zal het zwaar krijgen in de belangrijkste voetbalcompetitie ter wereld waar de verwachtingen van investeerders en fans torenhoog zijn en de media genadeloos.

Ik wil me hier verder niet wagen aan bespiegelingen over de trainerskwaliteiten van Frank de Boer. Ik sta liever even stil bij de naam van zijn nieuwe club: Crystal Palace. Daar zit namelijk een verhaal aan vast.

 

1851 De eerste Wereldtentoonstelling

Een lokale Londense voetbalclub die in 1851 werd opgericht, nam de naam Crystal Palace FC aan. Samen met een paar andere voetbalverenigingen richtte Crystal Palace de nog steeds bestaande Football Association (FA; de naamgever van de FA-Cup) op. De club was op sportief gebied niet bijster succesvol en verdween, totdat in 1905 een nieuwe club onder dezelfde naam werd opgericht; de club van Frank de Boer. De oorsprong van de naam Crystal Palace hield verband met de ‘Great Exhibition’, de allereerste Wereldtentoonstelling,  die in 1851 in Londen werd gehouden. Het Victoriaanse, imperiale Groot-Brittannië was als wereldmogendheid het vanzelfsprekende gastland van deze tentoonstelling waarop tal van industriële, technologische en culturele innovaties te zien waren. De tentoonstelling werd gehuisvest in een speciaal voor deze gelegenheid ontworpen constructie van gietijzeren frames met glazen panelen. In feite een enorme kas met een lengte van 560 meter en een breedte van 135 meter.

Het gebruik van gietijzer en glas voor een dergelijk omvangrijk gebouw was revolutionair.  Men gebruikte tot die tijd vooral steen en hout. Het werd beschouwd als een architectonisch wereldwonder dat de tongen losmaakte, zoals 30 jaar later de Eiffel toren in Parijs dat ook zou doen. Het gebouw kreeg de naam Crystal Palace. Het bezat door al het glaswerk een ongekende transparantie, waardoor de grens tussen binnen en buiten verdwenen leek. De Wereldtentoonstelling en het Crystal Palace werden een groot succes, wat onder andere bleek uit het voor die tijd ongekende bezoekersaantal van 6 miljoen mensen.  Opmerkelijk genoeg werd het gebouw 13 jaar later geheel ontmanteld en in nog grotere afmetingen opnieuw geassembleerd in de Londense wijk Sydenham, waar het in 1936 door een brand werd verwoest.

 

Dostojewski

De bekende Russische schrijver Fjodor Dostojewski bezocht in 1862 het gereconstrueerde, vergrote Crystal Palace en beschouwde dat gebouw als een metafoor voor de westerse beschaving. In zijn Aantekeningen uit het ondergrondse schrijft hij over ‘het kristallen paleis’ waarin allerlei vormen van comfort, luxe en amusement zijn samengebracht. De (gegoede) burgers kunnen zich hier onbekommerd aan overgeven. De constructie houdt niet alleen kou en regen buiten, maar sluit ook andere ongewenste elementen (armen, buitenstaanders) uit. Die kunnen zich dankzij het glas wel vergapen aan de tentoongestelde pracht en praal, maar zij kunnen geen toegang krijgen.

 

 

 Peter Sloterdijk

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk gebruikt deze visie van Dostojewski als motief voor zijn boek Kristalpaleis dat ruim tien jaar geleden verscheen. Hij verplaatst de metafoor van het kristallen paleis naar de 21e eeuw. De rijke, Westerse burgers leven in een gouden kooi waarin consumeren en amuseren de norm zijn. Veiligheid en zekerheid worden vanzelfsprekend geacht. Men verdraagt geen ongemak of tegenslag en ter voorkoming van ongelukken worden tal van protocollen opgesteld en controlemaatregelen ingevoerd. Buiten dit glazen huis wonen miljoenen niet-westerlingen die wel de Westerse luxe kunnen waarnemen, maar geen toegang hebben. De muur van Trump en de vluchtelingendeals van de EU geven wat dat betreft te denken.

 

 

 

Brussel

Over de EU gesproken. Ook een onderdeel van het gebouwencomplex van Europees Parlement in Brussel is geïnspireerd op het Crystal Palace in Londen. Het is het Paul-Henri Spaak gebouw waarin ook de plenaire zaal van het EP te vinden is.

 

 

 

Amsterdam

Dichter bij huis is het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt gebouwd naar het voorbeeld van het Crystal Palace in Londen. De bekende Amsterdamse arts, visionair en filantroop Samuel Sarphati was een van de bezoekers van de Londense Wereldtentoonstelling in 1851. Hij was zo onder de indruk van het gebouw, dat hij plannen ontwikkelde voor een vergelijkbaar bouwwerk in Amsterdam dat uiteindelijk in 1864 aan het Frederiksplein tot stand kwam. Ook dit gebouw brandde helaas af (in 1929). Later werd op deze plek het hoofdkantoor van De Nederlandsche Bank gebouwd.

 

 Frank de Boer

Via Amsterdam komen we weer bij Frank de Boer terecht. Hij zal als trainer in Engeland ongetwijfeld een comfortabel inkomen ontvangen en zich veel luxe kunnen veroorloven. Maar hij zal ook in een glazen huis leven. Ik weet niet of zo’n positie te benijden is. Ik raad hem in ieder geval een goede glasverzekering aan.

Jan Vantoortelboom en het grote Vlaamse familieverhaal

Toen ik bij de lijkbaar ging staan zochten mijn ogen het gezicht van Victor. Het litteken was witter dan ooit en verdeelde zijn gezicht nog meer dan vroeger….en ik moest denken aan een tekening van een hofnar uit mijn ridderboek… Maar grootvader Victor was geen nar geweest. Met hem viel destijds niet te spotten, zoveel was zeker. In zijn jonge jaren was hij de beste soldaat van Elverdinge en ook nog eens de enige buitenwipper van café ’t Pompkot geweest. Vaders woorden.

 

Vlaamse auteurs zijn boeiende vertellers. Hun verhalen hebben vaak de vorm van een familiegeschiedenis. Hun toneel is bij voorkeur het kleinburgerlijke milieu  van een Vlaams dorp met de kerk en het café als vaste decorstukken. Er wordt geroddeld in de slagerswinkel, gescholden in de kroeg en gebiecht bij meneer pastoor. De problemen van de Grote Wereld lijken ver weg, maar de sporen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog zijn nog nadrukkelijk aanwezig. Een land vol littekens. Tegen die achtergrond wordt een familie tevoorschijn getoverd met struise, bedilzuchtige vrouwen en knoestige mannen van het type ruwe bolster, blanke pit. Op het eerste gezicht een normale familie met hooguit wat onbeholpen omgangsvormen, maar onder het oppervlak tikt -en dat is typerend voor het Vlaamse verhaal- een tijdbom. Van meet af aan maakt de auteur op subtiele wijze duidelijk dat er iets niets pluis is, maar als lezer weet je niet precies wat het is. Een samenzwering? Een vloek? Een zwarte bladzijde? Het is in ieder geval iets noodlottigs wat doorwerkt van generatie op generatie. Stap voor stap kleurt de schrijver zijn verhaal in en met elke stap komt de onthulling naderbij.  Waar een misdaadroman begint met een moord en eindigt met het vinden van de dader, begint het Vlaamse verhaal met een vage verwijzing naar een mysterie dat langzaam maar zeker uit de doeken wordt gedaan. Geen ‘whodunnit’, maar een ’whatisit’.

Aan de auteur de opgave om de lezer vast te pakken en mee te slepen. Hoe groter zijn verbeeldingskracht en schrijftalent, des te indrukwekkender het effect van de finale ontknoping. En des sterker de compassie bij de lezer voor de door het noodlot getroffen personages.

 

Toen ik een tijd geleden met een Vlaamse vriendin over de ook in Nederland zeer populaire schrijfster Griet op de Beeck sprak, raadde ze me aan om ook eens wat van Jan Vantoortelboom te lezen. Zij vond hem minstens zo’n goede schrijver als Griet op de Beeck. Nieuwgierig geworden kocht ik onlangs zijn debuutroman De Verzonken Jongen (2011). Ik heb het boek met plezier gelezen. Het is een knap debuut en een waardig Vlaams verhaal met alle ingrediënten die hierboven staan beschreven. Een opa met een mysterieus litteken op zijn voorhoofd en een kleinzoon die het naadje van de kous wil weten. Beetje bij beetje weet hij het stilgezwegen familiegeheim te ontrafelen. Daarbij is het ook een coming-of-age verhaal met de jonge Stoffel als hoofdpersoon. Natuurlijk mag ik hier het mysterie hier niet uit de doeken doen. Wel bij wijze van sfeertekening een paar fraai geformuleerde passages:

Tuurlijk dat, zei de slagerin, die aan de slag ging. De bezwering was verbroken. Ik voelde me weer wat meer op mijn gemak toen de vrouwen achter me begonnen te keuvelen en de plakjes hesp op het papier werden gekwakt en gewogen. Ze floot tussen de spleten van haar tanden, staarde naar de wijzer van de weegschaal en zei dat het tweehonderdvijftig franken was. Ik had godverdegodver niet genoeg bij me en besefte met dichtgeknepen billen dat ik weer het zenuwcentrum van deze heksensabbat zou worden.

De volgende morgen stampten en loeiden de koeien onrustig in de stal. Kettingen rinkelden. Alfons en Maria werden er wakker van. Meestal was Victor als eerste op en voederde hij de beesten. Deze dag had niks goeds in het verschiet. Ze konden het bij het krieken al in hun oude, stijve lichamen voelen.

 Toen ik bij de lijkbaar ging staan zochten mijn ogen het gezicht van Victor. Het litteken was witter dan ooit en verdeelde zijn gezicht nog meer dan vroeger….en ik moest denken aan een tekening van een hofnar uit mijn ridderboek… Maar grootvader Victor was geen nar geweest. Met hem viel destijds niet te spotten, zoveel was zeker. In zijn jonge jaren was hij de beste soldaat van Elverdinge en ook nog eens de enige buitenwipper van café ’t Pompkot geweest. Vaders woorden.  

Het is heerlijk om dergelijke passages te lezen. Toch past bij dit boek ook een kritische kanttekening. Vantoortelboom rekt het geheel nogal lang uit. Daarmee verliest het verhaal soms wat vaart en spanning. Misschien komt dat ook omdat je als lezer op een gegeven moment wel aanvoelt in welke richting je het mysterie moet zoeken. Het had dus iets compacter en verrassender gemogen.

Bijzonder is dat dit boek niet eindigt met een voorspelling van voortdurende rampspoed voor de familie, maar met een optimistische vooruitblik. De jonge hoofdpersoon neemt zich voor, gesteund door de dorpspastoor, om zich niet te laten gijzelen door het familiedrama: Maar ik was er nú, op déze aardbol, in dít land, in dít dorp, en kijk ‘ns wat ik was: een schone, slimme rostekop met een lieve vriendin en een verbeelding zonder plafond…. Mijn echte geschiedenis begint morgen, en wat voor één!

Met deze eindtekst bezweert Vantoortelboom het noodlot en kan de lezer het boek met een glimlach dichtslaan. En bij gelegenheid een volgend boek van Jan Vantoortelboom kopen. Hij zit namelijk niet stil. Sinds zijn debuut heeft hij twee nieuwe boeken geschreven: Meester Mitraillette (2014; aangeprezen door het boekenkwartet van DWDD) en De man die haast had (2015).