Het is al bijna 15 maart en ik weet nog niet wat ik ga stemmen!

Bij verkiezingen weet ik meestal ruim van te voren op welke partij ik ga stemmen. Deze keer is het anders. Ik ben er nog niet uit, en de tijd begint te dringen. In dit blog zet ik mijn zorgen, vragen en afwegingen op een rij. Ik begin met een algemene inleiding. Ik schrijf namelijk al sinds jaar en dag bij alle soorten verkiezingen (Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraad, Europees Parlement) een informatietekst voor mijn kinderen. Op hun verzoek. Niet met een stemadvies, maar om een toelichting te geven op procedures en thema’s. Als politicoloog en oud-docent Maatschappijleer doe ik dat natuurlijk graag. Dit is een bewerking van het stuk dat ik onlangs voor hen schreef.

 

Inleiding

Op woensdag[1] 15 maart kiest Nederland een nieuwe Tweede Kamer. We kiezen dan 150 nieuwe volksvertegenwoordigers voor de duur van, in principe, vier jaar. Die vier jaar is de zittingsperiode van een regering die wordt gevormd aan de hand van de uitslag van de Tweede Kamer verkiezingen. Dit laat zien dat de Tweede Kamer verkiezingen indirect ook de basis voor een nieuwe regering leggen. Vaak haalt een regering die volle vier jaar niet, doordat er tijdens de zittingsperiode een breuk of conflict tussen de betrokken regeringspartijen ontstaat. De afgelopen periode is dit niet gebeurd. VVD en PvdA hebben het, ondanks fikse onderlinge verschillen, vier jaar met elkaar uitgehouden. Op zich een opmerkelijk gegeven, omdat we in de tien jaar daarvoor regelmatig regeringen voortijdig hebben zien vallen. Als gevolg daarvan zijn we in die jaren maar liefst vijf keer naar de stembus gegaan voor het kiezen van een nieuwe Tweede Kamer (2002, 2003, 2006, 2010, 2012).

 

De procedure

De Tweede Kamer[2] controleert de regering en heeft het laatste woord bij het vaststellen van wetten en regels in Nederland. Een heel belangrijk gezelschap dus, omdat deze 150 mensen bepalen welke kant het de komende jaren op moet gaan met woningen, wegen, immigratie, uitkeringen, milieu, defensie, en noem maar op. De Tweede Kamer is niet alleen een democratisch orgaan, omdat wij deze mensen kiezen, maar ook omdat zij zelf bij meerderheid van stemmen beslissingen neemt. Met 76 stemmen heb je een meerderheid en daarmee dus een stevige vinger in de Haagse pap.

De kandidaten opereren niet op eigen houtje, maar staan op lijsten van politieke partijen. Elke lijst vertegenwoordigt een bepaalde stroming (of visie, of belang) en bij verkiezingen wordt dat vertaald in een programma.

Zoals aangegeven vormt de verkiezing van de Tweede Kamer ook de basis voor een nieuwe regering. Omdat we in Nederland relatief veel partijen hebben en een regering normaal gesproken moet kunnen steunen op een meerderheid in de Tweede Kamer, moet een regering gevormd worden door een samenwerkingsovereenkomst van meerdere partijen die bij elkaar opgeteld minimaal 76 zetels hebben. Dus, als op woensdagavond 15 maart de stemmen geteld zijn, wordt niet alleen gekeken hoe de partijen het stuk voor stuk hebben gedaan (wie heeft gewonnen, wie heeft verloren) maar wordt ook bekend welke regeringscombinaties mogelijk zijn.

Partijen: versplintering en onmacht

Er is de afgelopen 15 jaar iets bijzonders aan de hand. De drie traditionele partijen, VVD, CDA en PvdA, hebben het niet meer alleen voor het zeggen. Vooral de PvdA en het CDA zijn veel minder groot en machtig dan 20 of 30 jaar geleden. Beide partijen haalden vroeger regelmatig 40 of 50 zetels in de Tweede Kamer, maar staan nu in de peilingen tussen de 12 en de 20 zetels. Doordat de drie traditionele partijen vroeger zo groot waren, werden tot 2000 vrijwel uitsluitend regeringen gevormd waarin minstens twee van deze drie partijen waren vertegenwoordigd. Als ze met z’n tweeën net wat stemmen tekort kwamen, werd een derde partner erbij gevraagd (bijv. D66). Kortom, het was dus of VVD-CDA (centrum-rechts), of CDA-PvdA (centrum-links) of VVD-PvdA (paars). Lekker overzichtelijk. Het huidige kabinet VVD-PvdA is in die zin ‘ouderwets’. In 2012 raakten beide partijen in een soort tweestrijd gewikkeld, waardoor ze uitzonderlijk veel zetels kregen (VVD: 41 en PvdA: 38). Zo behaalden beide rivaliserende partijen samen een meerderheid en was een ingewikkelde constructie met vier of vijf regeringspartijen niet nodig. Deze coalitie zorgde voor teleurstelling bij veel VVD-kiezers en PvdA-kiezers, omdat beide partijen inhoudelijk juist zo sterk tegenover elkaar stonden. Maar een haalbaar alternatief voor deze coalitie was er eigenlijk niet.

De huidige peilingen geven niet aan dat partijen meer dan 30 zetels gaan halen. Naast de klassieke drie partijen doen dit keer de PVV, de SP, D66 en GroenLinks nadrukkelijk mee. Er zijn momenteel zeven grotere partijen die om de gunst van de kiezer strijden. En naast deze zeven partijen zijn er dit jaar nog 17 kleinere partijen die meedoen. Een heel opvallende tendens: voor elk deelbelang of voor elke specifieke groepering is er wel een aparte politieke partij te vinden. De posters van deze partijen passen nauwelijks nog op de verkiezingsborden.

 

De opkomst van zoveel nieuwe partijen kan een aanwijzing zijn dat de gevestigde partijen steeds minder goed hun werk doen. Het kan er ook op wijzen dat de samenleving zelf steeds gefragmenteerder en individualistischer is geworden en dat mensen veel nadrukkelijker hun eigen belang voorop stellen en minder oog hebben voor bredere bewegingen en het algemeen belang. Anders gezegd, herkennen veel mensen zich niet meer in politieke partijen omdat deze partijen zo veranderd zijn, of omdat de mensen zelf en de maatschappij zo veranderd zijn? Ik denk het laatste. En daar komt nog iets bij. Ik denk ook dat politieke partijen in de huidige tijd minder greep op het maatschappelijke leven hebben dan vroeger. Niet omdat zij slechter functioneren, maar omdat het speelveld is veranderd en we nog geen nieuwe spelregels en spelers tot onze beschikking hebben.

 

Hoe dan ook, de aanwezigheid van zoveel partijen leidt tot een enorme versnippering en dat maakt het vormen van een regering des te ingewikkelder: er zijn al gauw vier, vijf partijen nodig om tot een meerderheid van meer dan 75 zetels te komen. En met zoveel partijen bij elkaar is het moeilijk om tot een stabiele regering te komen.

 

De thema’s: Hebben en Zijn

Dit jaar zijn de thema’s anders dan vier jaar geleden, toen de financiële crisis en de zorgen om de euro de verkiezingsstrijd domineerden. Bovendien moesten Geert Wilders en de PVV in 2012 een toontje lager zingen, omdat zij hun gedoogsteun aan de minderheidsregering VVD-CDA opzegden en van alle kanten verwijten kregen. Dus PVV-thema’s als islam en immigratie speelden in 2012 minder nadrukkelijk een rol. Nu, in 2017, is de financieel-economische crisis achter de rug. De VVD en de PvdA kloppen zichzelf daarvoor op de borst: dat hebben ze toch mooi gedaan. Maar het publiek lijkt hen daar niet erg voor te gaan belonen.  Bij deze verkiezingen spelen andere zaken een rol. Internationale thema’s (vluchtelingen, moslimextremisme, Poetin, Brexit, Trump) voeren de boventoon. Daarnaast vormen ‘de zorg’ en de WAO concrete binnenlandse onderwerpen.

Je zou de achterliggende dynamiek van de huidige verkiezingsstrijd kunnen typeren aan de hand van het begrippenpaar ‘Hebben en Zijn’.

 

Hebben

Traditiegetrouw speelt de economie een grote rol bij verkiezingen. Een regering is vooral bezig met het maken van plannen om de staatskas te vullen (belastinginkomsten) en om de buit te verdelen (uitgaven). Denk aan Prinsjesdag en de miljoenennota. Om een idee te geven: in 2016 ging het om een totaal-pot van circa 260 miljard euro, waarvan bijvoorbeeld ruim een kwart (75 miljard) bestemd werd voor de zorg en nog geen 3% (7 miljard) voor een post als Defensie.

Op financieel-economisch terrein kunnen partijen aangeven hoeveel belasting iedereen in Nederland moet betalen. Men kan er bijvoorbeeld voor kiezen om via de belastingen inkomensverschillen te verkleinen, of bepaalde producten (tabak, benzine) extra te belasten. Daarnaast laten de partijen zien hoeveel geld ze willen uitgeven aan uiteenlopende zaken als onderwijs, milieuzorg en infrastructuur. In de huidige verkiezingsstrijd spelen dit soort vragen ook een rol (moet de AOW op 67 jaar blijven, moet milieuvervuiling zwaarder belast worden, moet er meer geld naar de zorg), maar ze vormen niet de fundamentele kern van wat de kiezers beweegt. Het zijn belangrijke binnenlandse vragen van verdeling, maar lijken niet de grootste zorgpunten van veel mensen.

 

Zijn

Die cruciale zorgen van vandaag liggen niet zo zeer bij het ‘hebben’ (economie, inkomen, verdeling, uitgaven), maar bij het ‘zijn’: wat is de Nederlandse identiteit, wat moeten we aan met de islam, hoe gaan we om met het vluchtelingenvraagstuk, willen we lid blijven van de EU, wat zijn onze normen en waarden?

Het zijn allemaal vragen die gaan over wie we (willen) zijn en hoe we ons tot anderen willen of moeten verhouden. Sommige partijen kleuren deze identiteitsvraag verder in door te praten over ‘wij en zij’ (denk aan de PVV-slogan: Nederland weer van ons; of aan slogans die juist het woord ‘samen’ bevatten).

 

Zijn in een nationale context: roep om Normen en Waarden

In tijden van onzekerheid zoeken we op Nederlandse schaal naar houvast. Daarbij klinkt de roep om bescherming van de Nederlandse cultuur en ‘onze normen en waarden’. Ik heb persoonlijk wat moeite met discussies over cultuur en waarden. We raken dan al snel verstrikt in oeverloze discussies en kwalificerende vergelijkingen (‘wij zijn beter’, ‘achterlijke cultuur’, ‘minder-minder-minder’). De waarden waar sommigen zo prat op gaan zijn niet alleenzaligmakend. De term joods-christelijke cultuur is een opmerkelijke. Het christelijk Westen heeft eeuwenlang Joden vervolgd. Bovendien heeft het christendom niet alleen heel veel goeds gebracht, maar is het ook gebruikt als motief om kolonialisme, slavernij, homo-haat en genocide te rechtvaardigen. Bovendien was het juist de Verlichting die de vaste greep van religie op het maatschappelijke leven losser heeft gemaakt. We hebben evengoed waarden die voortkomen uit het liberalisme, uit het humanisme en uit de Grieks-Romeinse oudheid. Een identificatie met joods-christelijke waarden is niet een toekomstgericht antwoord, maar het teruggrijpen op beperkt en discutabel fundament dat eerder uitsluitend dan insluitend werkt. Laten we mensen met hun waarden in hun waarde laten. Maar niet onbeperkt. Dat vraagt om normen.

Ik ben eerlijk gezegd meer geïnteresseerd in normen (regels, afspraken) dan in waarden. Ik ben meer geneigd te denken in termen van de rechtsstaat dan in termen van cultuur en van waarden. Hoe iemand tot bepaalde opvattingen en waarden komt (religie, opvoeding, culturele achtergrond, politieke opvatting) is interessant en de ene waarde of cultuur spreekt me meer aan dan de andere. Maar we moeten met elkaar (met al die verschillende waarden en opvattingen) wel komen tot gemeenschappelijke normen. Noem dat een maatschappelijk contract: onze wetten en regels, met onze Grondwet als fundament. Die normen liggen niet voor eeuwig vast, maar kunnen langs democratische weg worden bijgesteld. Dat maakt democratische verkiezingen extra belangrijk. Steeds zullen groepen opstaan die hun plek in de publieke ruimte en het maatschappelijke verkeer innemen. Nieuwkomers (en oud-ingezetenen) moeten het huidige contract niet alleen onderschrijven, maar moeten ook meeschrijven aan het maatschappelijke contract van de toekomst. Dit alles onder een belangrijke voorwaarde:

“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” (Artikel 1 van de Grondwet).

Wat mij betreft zou het volgende moeten gelden: wie in Nederland dit artikel niet in woord en daad wil onderschrijven, heeft iets uit te leggen. Alle politieke partijen zouden dit eerste artikel wat mij betreft volmondig moeten onderschrijven en uitdragen.

 

Zijn in de internationale context: behoefte aan houvast

Ook op internationaal gebied zoeken we naar houvast. En dat is logisch, want de grote vragen van vandaag worden opgeroepen door onrust in de wereld om ons heen: Syrië en Libië liggen in puin, grote stromen vluchtelingen bereiken de kusten van Europa, onze Britse buren stappen uit de EU, Poetin laat zijn tanden zien, moslimextremisten plegen aanslagen, Erdogan ontpopt zich steeds meer als een potentaat, Trump zet de USA op de eerste plaats. In de 20e eeuw sleepte Europa de wereld twee keer mee een wereldoorlog in. Na 1945 bereikten de Europese naties langdurige vrede. Maar nu dreigen partijen van buiten Europa (of aan de randen van ons continent) die vredige balans te verstoren. Dat zet de boel onder druk en niemand lijkt daar een adequaat antwoord op te hebben. De EU is verdeeld en opereert vaak ineffectief. De EU laat zich daarmee niet kennen als een superstaat, maar eerder als een uiteenvallende legpuzzel. Veel nationale regeringen zetten hun eigen belang voorop, maar laten daarbij geen hoopgevende oplossingen zien. Nationale staten hebben niet het vermogen om op eigen houtje om verder te komen. Dit alles leidt tot vertwijfeling bij veel burgers: als zowel de EU als de eigen regering geen antwoord kan bieden op de urgente internationale vragen, hoe moet het dan verder? Deze fundamentele onzekerheid ondermijnt het vertrouwen in onze traditionele instituties: de rechtsstaat, de politieke partijen, de EU. Geen wonder dat relatieve buitenstaanders in de politiek (Trump, Le Pen, Wilders) zoveel steun ontvangen. Geen wonder dat de Britten (toch al nooit zo enthousiast over de EU) voor een Brexit hebben gestemd. Geen wonder dat men spreekt over het aanpassen van onze rechtsstaat. Geen wonder dat dit ook de grote vragen zijn rondom de verkiezingen van 15 maart.

Maar dergelijke keuzes (populisme, Brexit, het systeem op z’n kop zetten) vormen niet het juiste antwoord op de vragen van deze tijd.

We vinden het over het algemeen belangrijk om te gaan stemmen, maar we voelen ook dat geen enkele partij of coalitie in Den Haag, van welke kleur of samensteling ook, in staat is om de komende vier jaar een adequaat antwoord op de grote vragen van deze tijd te leveren. Deze grote vragen spelen zich namelijk af op een speelveld dat groter is dan Nederland. Dan kunnen we proberen het speelveld te verkleinen door onze grenzen te sluiten of ongewenste elementen eruit te werken, maar dat is geen wezenlijke oplossing. We kunnen proberen die problemen op een bovennationaal (EU) niveau aan te pakken, maar dat heeft de afgelopen 10 jaar niet goed gewerkt en maakt de mensen kopschuw. Kortom, hoe pakken we internationale problemen dan wel effectief aan en wat moet daarbij de rol en positie van Nederland zijn?

 

En nu naar de stembus

Ik ben er nog niet uit. Over een week mogen we gaan stemmen, maar ik blijf wikken en wegen. Dat komt ook omdat de vragen zo uiteenlopend zijn. Op het gebied van Hebben kijk ik naar de partij met het beste pakket maatregelen voor de binnenlandse verdeelvragen. Op het gebied van het binnenlandse Zijn (normen en waarden) kijk ik naar die partijen die gelijkwaardigheid en de rechtsstaat als uitgangspunt kiezen. Op internationaal Zijn-terrein ben ik op zoek naar realistische voorstellen die aangeven hoe Nederland met internationale partners effectief en realistisch internationale problemen zou kunnen aanpakken. Juist op dit front kom ik weinig overtuigende verhalen en visies tegen.  Wat zou het mooi zijn als er één partij zou zijn met een passend antwoord op al deze vragen. Ik heb deze partij nog niet gevonden. Ik kom wel bij verschillende partijen aantrekkelijke deelvoorstellen tegen. Ik ga zeker stemmen, maar ik ben nog aan het plussen en minnen. Ik ben er dus nog niet uit. En de tijd begint te dringen!

 

[1] Nederlanders stemmen altijd op woensdag; in andere landen is dit vaak op zondag, maar daar hebben met name de kleine Christelijke partijen in Nederland weerstand tegen.

[2] Zie ook:  http://www.tweedekamer.nl/

Geef een reactie