Groeten uit Zeist #2. Hendrik Marsman: “Het nest is goed, maar het heelal is ruimer”

Ik woon sinds een half jaar in Zeist en heb me voorgenomen af en toe een blog over mijn nieuwe woonplaats te schrijven. Mijn eerste Zeist-verhaal handelde over Karin Bloemen.[1] Nu is het de beurt aan Hendrik Marsman, de bekende Zeister dichter. Ik kende meerdere gedichten van hem , maar zijn levensloop was mij vrijwel onbekend. Tot ik me voor dit blog in zijn leven en werk ging verdiepen. En ik bij mijn broer op bezoek ging.

 

Een half jaar geleden kreeg ik van mijn oudste broer een rijmprent die ooit van onze vader is geweest. Mijn broer hield grote schoonmaak met het oog op de verkoop van zijn huis en hij wilde van een aantal spullen af. Deze prent moest natuurlijk in de familie blijven en gezien mijn belangstelling voor poëzie kreeg ik hem aangeboden. Het is een prent met het beroemde gedicht Herinnering aan Holland van Hendrik Marsman. Marsman is een geboren Zeistenaar en dat maakte me extra enthousiast. Ik stond namelijk op het punt om te gaan verhuizen naar Zeist. Ik pakte de rijmprent goed in en enkele maanden geleden kwam hij weer tevoorschijn bij het uitpakken van de laatste verhuisdozen. Mijn vrouw en ik gaven de prent een mooi plekje in ons nieuwe huis. Marsman was terug in Zeist.

Marsman, leven en werk

Hendrik Marsman wordt in 1899 in Zeist geboren. Zijn vader heeft een boek- en kunsthandel in de 2e Dorpsstraat, zijn moeder is onderwijzeres. Marsman (roepnaam: Hennie) bezoekt de lagere school van de Evangelische Broedergemeente (de Hernhutter gemeenschap) vlakbij Slot Zeist. Een andere leerling van die school is Arthur Lehning, met wie Marsman later goed bevriend zal raken.

In Zeist is een straat naar Marsman vernoemd

Marsman is niet onverdeeld positief over zijn geboorteplaats. De opgroeiende Hennie krijgt het al gauw benauwd in het burgerlijke, bezadigde Zeist:

 “Mijn dorp, ik ben u dorre tucht

en d’ onoprechtheid van uw vale straten

 in wrok, in langverzuurden wrok ontvlucht…”.

 

Zo hoort dat ook bij een jonge kunstenaar. Die wil groots en meeslepend leven, zoals Marsman het zelf beschrijft in de eerste regels van zijn beroemde gedicht ‘De grijsaard en de jongeling’. Scheppen is voor de jonge Marsman van levensbelang. Hij trekt de aandacht met zijn vitalistische gedichten en wordt al snel gezien als de aanvoerder van een nieuwe generatie dichters.

Als er één woord is dat het leven en werken van Hendrik Marsman typeert is het wat mij betreft het woord ‘worsteling’. Marsman zoekt met vallen en opstaan zijn plaats en weg in de wereld. En die wereld is compleet op z’n kop gezet. Europa ligt in puin na de verwoestende Eerste Wereldoorlog. Marsman vreest de ondergang van de Europese beschaving en zoekt naar een uitweg voor zijn eigen scheppingsdrang. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen de twee polen van culturele ondergang en creatieve dadendrang. Net als veel intellectuele tijdgenoten hoopt hij houvast te vinden bij een groot verhaal, een ‘bezield’ verband.

“ik sta alleen, geen God of maatschappij

Die mijn bestaan betrekt in een bezield verband”

Marsman is wat dat betreft echt een kind van het interbellum. Alles gonst en gist. Communisten, fascisten, anarchisten en kosmopolieten roeren zich. In zijn jonge jaren is Marsman gecharmeerd van het fascisme en later zal hij interesse tonen voor het rooms-katholicisme. (Als je over die jaren leest denk je dat Thierry Baudet zich uitstekend thuis zou hebben gevoeld in die tijd).

In zijn werk als dichter, redacteur en vertaler klinken de worsteling en de zoektocht van Marsman door. Dat levert paradoxale beelden op. Hij wil het leven ten volle vieren, maar weet zich ook belast en geremd door christelijke noties als zonde en schuld en door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Hij wil in internationale artistieke kringen verkeren, maar kiest ook voor een degelijke baan als advocaat en voor een huwelijk met Rien Barendregt waarin hij zich flink laat bemoederen. Hij kent periodes van genialiteit en scheppingsdrift, maar ook van vertwijfeling en faalangst.

Halverwege de jaren ’30 lijkt Marsman meer rust en balans te vinden. In 1936 nemen Marsman en zijn vrouw het besluit om Nederland te verlaten. Zij hebben in de jaren daarvoor al een paar reizen door Zuid-Europa en Noord-Afrika gemaakt. Marsman wordt positief getroffen door de vele overblijfselen van de klassieke (Griekse) cultuur, het alomtegenwoordige christendom en het mediterrane leven. Hij voelt zich bevrijd.

“hij rees op en dacht aan de zee

Zijn gang had de veerkracht hervonden

Die hem voortdreef naar zuidlijker stranden”

 

Ongetwijfeld zal ook zijn gezondheid een rol hebben gespeeld. Hij kampt van jongst af aan met longkwalen; het zuidelijke klimaat zal hem goed hebben gedaan. Juist door zijn lange verblijven in het buitenland ontstaat er bij Marsman een hernieuwde waardering voor het typische Nederlandse landschap. Nu hij steeds meer afstand neemt van Nederland, is er kennelijk ruimte om ook zijn liefde voor z’n geboorteland onder woorden te brengen. Tijdens een verblijf in Frankrijk schrijft hij het gedicht dat in 2000 werd gekozen tot gedicht van de eeuw: Herinnering aan Holland.

“Denkend aan Holland

zie ik breede rivieren

traag door oneindig

laagland gaan,

rijen ondenkbaar

ijle populieren

als hooge pluimen

aan den einder staan…..”

 

 

Na een serie buitenlandse reizen volgt in 1936 het definitieve vertrek uit Nederland. Het echtpaar Marsman gaat op diverse locaties in Zwitserland en Frankrijk wonen. Het is een bewuste keuze die samenvalt met het besluit om zijn Verzameld Werk te gaan samenstellen. Misschien wat merkwaardig voor iemand die nog geen 40 jaar is, maar Marsman wil de balans opmaken en ruimte creëren om nieuwe wegen in te slaan: ‘…dat ik een eerste tijdperk achter mij heb, dat gevoel bezielt me met volledige zekerheid…’.

In 1939, als de oorlogsdreiging vanuit Duitsland overal voelbaar is, is Marsman druk aan de slag met een nieuwe bundel die de titel Tempel en Kruis zal krijgen. Hij zit in een creatieve flow. Hij verwoordt met deze nieuwe teksten zijn visie op de manier waarop de westerse beschaving zou moeten overleven. Hij zoekt naar een combinatie van christelijke waarden en hellenistische cultuur. Als aanhanger van Nietzsche wil Marsman afrekenen met het schuld- en zondebesef van het christendom en daarvoor in de plaats ruimte bieden aan de positieve, instinctieve levenskracht van de Griekse oudheid.

“…en in zijn hart
antieke vrede
was gedaald.”

Kort na publicatie vallen de nazi’s hun buurlanden binnen. Het echtpaar Marsman slaat op de vlucht en weet in Bordeaux een plek op een schip te bemachtigen dat hen naar Engeland zal brengen. Het schip gaat in de nacht door een explosie ten onder. Jarenlang dacht men dat de ramp werd veroorzaakt door een Duitse torpedo, maar uit later onderzoek bleek daarvoor geen bewijs te vinden. Marsman komt bij deze scheepsramp om. Hij is de derde grote Nederlandse schrijver die in de meidagen van 1940 overlijdt. Zijn goede vrienden Menno ter Braak (zelfmoord) en Eddy du Perron (hartaanval) gaan hem een paar weken voor. Rien Barendregt en de kapitein zijn de enigen die de ramp overleven. Rien zal later een naaste medewerkster worden van Koningin Wilhelmina in Londen.

 

Terug naar Zeist

Nieuwsgierig geworden naar zijn geboortehuis heb ik onlangs de 2e Dorpsstraat bezocht. Marsman werd geboren op nummer 48 en verhuisde als 6-jarige naar nummer 34. Op dat adres tref ik naast de voordeur een bescheiden, slecht leesbare plaquette aan.

De tekst wordt half aan het gezicht onttrokken door een witte brievenbus die erboven is opgehangen. Misschien wel tekenend voor de haat-liefde verhouding die Marsman met Zeist heeft gehad. Je zou toch verwachten dat de gemeente Zeist deze ‘grote zoon’ wat meer eer zou aandoen.

(intermezzo 1 maart 2021: inmiddels heeft de gemeente Zeist een passend nieuwe plaquette op dit pand aangebracht; zou men mijn blog hebben gelezen?)

 

Bij mij thuis komt Marsman er minder bekaaid van af. Hij krijgt een mooi plekje in de gang. Als ik met hamer en spijker aan de slag ga, valt het me op dat er nog iets op de achterkant staat.

Dat was me niet eerder opgevallen. Er staat een gedrukte tekst onderaan met de handtekening van mijn vader erboven. De tekst geeft aan dat de is prent gedrukt in 1944 bij een drukkerij die clandestiene uitgaven verzorgde. Op internet vind ik een bron die deze publicatie beschrijft.[2] Het was dus eigenlijk een verzetsprent. Een prent om de mensen tijdens de oorlog een hart onder de riem te steken. Het a-typische heimwee-gedicht van Marsman die niet langer in Nederland wilde leven, is dus postuum in de oorlog gebruikt als een tekst om de vaderlandse moed erin te houden. En mijn vader, die in 1944 ondergedoken zat, had kennelijk een van de 100 gedrukte exemplaren weten te bemachtigen. Hij zal het gedicht ongetwijfeld uit zijn hoofd hebben geleerd in dat laatste oorlogsjaar. En nu, 76 jaar later, hangt de prent bij mij in Zeist. Een wonderbaarlijk gegeven dat goed past bij het wonderbaarlijke leven van Hendrik Marsman. En ook bij het leven van mijn vader. Wat mij betreft is de cirkel in dubbel opzicht rond. Dat geeft een enorm goed gevoel.

 

 

Ik heb voor het schrijven van dit blog dankbaar gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

Barnard, Benno (2006). Dichters van het avondland. Amsterdam/Antwerpen: Atlas.

Goedegebuure, Jaap (1999). Zee, Berg, rivier. Het leven van H. Marsman. Amsterdam: Arbeiderspers.

Goedegebuure, Jaap. (2019). Groots en meeslepend. Een keuze uit de gedichten. Nijmegen: Vanthilt.

Lam, Anton B. (1966). De laatste actie is aan de gang. Thema’s in de poëzie van H. Marsman. Ad Fontes, jaargang 13, nr. 7, pp. 147-163. Assen: Born.

 

 

Een greep uit zijn gedichten

 

Phoenix

Vlam in mij, laai weer op;

hart in mij, heb geduld,

verdubbel het vertrouwen –

vogel in mij, laat zich opnieuw ontvouwen

de vleugelen, de nu nog moede en grauwe;

en laat den moed en uwe vaart niet zakken

het nest is goed, maar het heelal is ruimer

 

 

 

Heimwee

De tijden zijn zwart.
wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren.
in een mantel gehuld, door een
engel op weerlichten doortocht verloren,
en door het onuitroeibaar heimwee vervuld
den Koning te zien voor Wien ik had willen strijden,
schrijd ik naar den Dood –
en die een krijgsman had willen zijn
in de hartstochtelijkste aller tijden,
moet nu in late verwilderde woorden gewagen
van eeuwen, die versomberden tot verhalen
– duister en vurig – van Kruistochten
en Kathedralen. –

 

 

Herinnering aan Holland

Denkend aan Holland

zie ik breede rivieren

traag door oneindig

laagland gaan,

rijen ondenkbaar

ijle populieren

als hooge pluimen

aan den einder staan;

en in de geweldige

ruimte verzonken

de boerderijen

verspreid door het land,

boomgroepen, dorpen,

geknotte torens,

kerken en olmen

in een grootsch verband.

De lucht hangt er laag

en de zon wordt er langzaam

in grijze veelkleurige

dampen gesmoord,

en in alle gewesten

wordt de stem van het water

met zijn eeuwige rampen

gevreesd en gehoord.

 

 

‘Paradise regained’

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

 

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgloos zingt langs het eeuwige water

 

een held’re, verruk-lijk-meeslepende wijs:

 

‘Het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

 

 

XLVIII

– De hemel is leeg,

de oneindigheid bloedt.

in het nachtlijk gewelf

niets dan sintels en roet;

 

en de transen gescheurd

van den brandenden schreeuw

en de sneeuw weer besmeurd

met het bloed dezer eeuw.

 

– alle duister en gloed

van ’t beroofd firmament

wordt een brandend ferment

in het menschelijk bloed.

 

zie, de aarde is rood

van den tragischen wijn;

’t paradijs een woestijn,

maar het schepsel wordt groot.

 

 

 

L

 

De zon hing laag.
tussen de witte muren
verbloedde goud en zwart
het avondrood.
hij, van zijn hoog terras,
volgde de lange strepen,
het vluchtig zog
van nooit geziene
nooit gedroomde schepen
door het gemarmerd
zilver van de zee.

de huiveringen
van ’t geschubd metaal,
door ’t stijgend maanlicht
rimpelend beschenen,
waren die nacht op zee
het enig teken,
dat twintig eeuwen
ademloos verstreken
en in zijn hart
antieke vrede
was gedaald.

[1] Zie: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2052

[2] Zie https://www.dbnl.org/tekst/lewi001clan01_01/lewi001clan01_01_0023.php

Geef een reactie