Komijnsplitsers en Sjabloonhonger

Het ene moment word je internationaal gelauwerd, het andere moment ben je het middelpunt van een nationale controverse. Dat overkwam Marieke Lucas Rijneveld. In 2020 won hij[1], als eerste Nederlandse schrijver, de prestigieuze International Booker Prize voor zijn roman De avond is ongemak (The discomfort of evening). Een jaar later lag hij onder vuur vanwege een vertaalopdracht die hij had gekregen van uitgeverij Meulenhoff. Het ging om de tekst The hill we climb van ‘spoken word artist’ Amanda Gorman, uitgesproken bij de inauguratie van president Joe Biden in januari 2021.

(AP Photo/Patrick Semansky, Pool)

Critici vonden Rijneveld niet geschikt om deze tekst te vertalen: zijn Engels zou onder de maat zijn, hij was geen vertaler, maar bovenal zou Rijneveld zich als wit persoon onvoldoende kunnen inleven in de wereld van de Afro-Amerikaanse Gorman.[2] Het persoonlijke was politiek geworden zouden we in de jaren ’70 zeggen.  Hij gaf vervolgens de opdracht terug en liet na enige tijd op passende wijze weten hoe deze pijnlijke affaire hem had geraakt: in de vorm van een gedicht. Het gedicht heet ‘Alles bewoonbaar’.

Een fragment:

Nooit het verzet kwijtgeraakt, en toch inzien wanneer
het niet jouw plek is, wanneer je moet knielen voor een gedicht
omdat een ander het beter bewoonbaar maakt….

Het gedicht is ook opgenomen in zijn nieuwste bundel Komijnsplitsers. Ik kende het woord ‘komijnsplitser’ niet, maar volgens het woordenboek is het een equivalent van muggenzifter of vitter. Zo kom ik in bij het lezen van deze gedichten nog veel meer onbekende termen tegen, zoals tandheugel, klezoor, grauwvuur of scheluw. Alsof Marieke Lucas Rijneveld inspiratie heeft geput uit het Vergeetwoordenboek of uit de rubriek ‘Het vergeten woord’ van het radioprogramma De Taalstaat. Rijneveld bedrijft hiermee een vorm van taal-archeologie om te laten zien hoe rijk onze taal is. En hoe jammer het is dat veel woorden in onbruik zijn geraakt. Ook op een andere manier zijn deze gedichten verrijkend, omdat Marieke Lucas Rijneveld veel nieuwe woorden introduceert die hij zelf heeft geassembleerd. Deze woorden zijn in tegenstelling tot de vergeten woorden direct te herkennen en te begrijpen: sjabloonhonger, roestbenen, burchtverlies, marcheerstand of kanteldrift. Vaak weten deze samengestelde termen trefzeker een situatie of een gemoedstoestand te typeren, maar soms zijn ze wat ver gezocht en is er meer sprake van kunstelwoorden dan van knutselwoorden.

De bundel bevat ruim 60 paginalange gedichten met goedgevulde regels. In die zin krijg je als lezer waar voor je geld. Het is een royale, rijke bundel die je niet op een middagje door kunt akkeren. Het heeft mij, tussen de bedrijven door, meerdere weken gekost om de gedichten te lezen, te herlezen en naar verbanden te zoeken. Niet omdat de teksten ondoorgrondelijk zijn, maar juist omdat er in ieder gedicht veel gebeurt. Bovendien staan de gedichten niet op zichzelf. Rijneveld heeft zijn gedichten in acht thema’s onderverdeeld. Het gaat op het eerste gezicht om verschillende onderwerpen zoals liefde, natuur, verlies en de overgang van vrouw-zijn naar man-zijn. De gedichten kennen per thema een duidelijke samenhang. Maar er zit nog een diepere laag onder alle gedichten en alle thema’s. Hoe meer je leest, hoe meer dwarsverbanden je binnen de gehele bundel ontdekt. Slingerend door de verschillende thema’s duiken overal vaste typerende trefwoorden op: wonen (bewoonbaar/bouwen/renovatie), strijd  (soldaten/marcheren/krijgers/verzet), lichaam (zintuigen/man worden/vrijen) en vallen (verliezen/tuimelen/donderen).

Marieke Lucas Rijneveld (foto: Jouk Oosterhof)

Het totaalbeeld dat daarmee ontstaat is dat van een dichter die schrijft over zijn angst voor en strijd tegen verlies en verval. En de pogingen om door te bouwen en te reconstrueren een nieuw bestaan, een nieuwe plek te creëren (vandaar het oppoetsen van vergeetwoorden en het bedenken van nieuwe termen). Het is in wezen een klassiek thema: de hoofdpersoon die een beproeving moet doorstaan, de metamorfoses die hij tijdens zijn leven ondergaat, het gevecht om zijn eigen plek en  identiteit te ontwikkelen. Marieke Lucas Rijneveld laat zijn eigen worsteling zien en hij wil anderen hoop bieden. Niet voor niets luidt de opdracht van zijn boek: ‘Voor alle mensenkinderen’. Hij roept ons toe dat we er wat van kunnen maken. De slotwoorden van het eerder genoemde gedicht over de vertaal-affaire luiden:

kom na het knielen weer overeind en recht je rug.

Op een bijzondere manier sluit de controverse rondom de vertaal-opdracht precies aan op het kernthema van de hele bundel.  Aangevallen worden op de persoon die je bent, geconfronteerd worden met al die mensen die voor jou beslissen wat je wel en niet mag doen, je eigen wapens (taal/dichtregels) gebruiken om je positie te markeren. Rijneveld handelt in deze affaire precies in de geest van de andere gedichten in de bundel: worstelen, op zoek gaan naar een passende reactie, trouw blijven aan jezelf, er bovenop komen.  Dat is knap en overtuigend. Een waardig slotstuk van een rijke, originele, geloofwaardige en hecht samenhangende bundel.

 

Ter afsluiting deel ik graag het gedicht dat mij het meest heeft getroffen. Ik noteerde bij de eerste lezing direct een uitroepteken bovenaan de pagina. Pas bij herlezing van meerdere gedichten viel het mij op dat dit gedicht bij wijze van uitzondering in de ik-vorm is geschreven. Marieke Lucas Rijneveld kiest bijna overal voor de persoonsvorm je/jij. Juist door het hanteren van de ik-vorm is dit gedicht net wat persoonlijker en treffender. Ik wil geen komijnsplitser zijn, maar wat mij betreft gaat hij in het vervolg vaker in de ik-vorm schrijven.

SJABLOONHONGER
Figuurzaag me netjes langs de randen, schaaf
bij wat ik te veel ben geworden. Vervang het
zaagblad als je te snel gaat en kapot, als je
een bocht in mijn aanwezigheid misloopt.
Maak een sjabloon van me dat niet op het
vorige lijkt, want buiten is het stil, de bomen staan
stokstijf in foxtrothouding – als ik af ben, wil ik met je
dansen tot de sterren naar beneden donderen.
Wie de zaag ontsnapt, loopt zichzelf uiteindelijk
in de prak, echt waar, geloof me. Verspil zo veel
mogelijk metaalbladen, laat je nooit zeggen dat
een ontwerp een ontwerp blijft, alles is mogelijk.
Af en toe zou ik het andersom willen, jij het
hout, ik het gereedschap, maar ik heb nooit
een vaste hand gehad, ik heb nog nooit iemand
bijgevijld – scheefgroei zit in al mijn voorvaderen.
Er is zoveel ruis op de lijn en niemand die me
kan vertellen hoe ik het beste me kan ontplooien.
Al moet ik het goede ook benoemen, ik heb
twee armen waarmee ik kan wiegen.
Dus kom hier, leg het gereedschap ver weg
uit mijn kinderogen, en vertel me dat we het einde
naderen, dat het ontwerp bijna af is, dat ik kan
zeggen dat ik iemand en mooi ben geworden.

[1] Ik hanteer de hij-vorm, omdat de dichter in zijn nieuwste publicaties als een hij wordt gepresenteerd.

[2] Zie bijv. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-een-witte-vertaler-voor-poezie-van-amanda-gorman onbegrijpelijk~bf128ae4/?utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free

Geef een reactie