Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 5: Politiek

“Het EP is een klein duimpje dat langzaam aan kracht wint, maar geen stevige vuist kan vormen om op tafel te slaan. Maar eigenlijk kan dat ook niet, omdat er in Straatsburg geen tafel staat om op te slaan”

 

   >>>> over burgers en Brussel >>>>

 

Op bushokjes hangen posters die me oproepen om te gaan stemmen voor het Europees Parlement. Verschillende posters laten me uiteenlopende Europeanen zien: een student, een designer, een landbouwer. De leus: “Op 22 mei kiest Ricardo (of Trish, of Jens) wie Europa leidt, en u?” Om meerdere redenen deugt deze poster niet. De eerste –flauwe- reden is dat de meeste Europeanen niet op donderdag 22 mei, maar pas op zondag 25 mei gaan stemmen. Nederland houdt niet van verkiezingen op zondag, dus wijken wij af. Dat betekent dat we ook pas op zondagavond 25 mei de uitslag van ons land kunnen verwachten. De tweede reden is dat wij niet stemmen voor Europa, maar voor het Europees Parlement als onderdeel van de EU. Europa is meer dan de EU. Zie mijn eerdere blog in deze serie over Geografie (buren en grenzen). Mijn belangrijkste klacht is dat wij, de Henken en Ingrids van Europa, niet kiezen wie Europa (of de EU) leidt, maar dat wij de volkvertegenwoordigers kiezen die vanuit Brussel en Straatsburg een beetje mogen meepraten en bijbuigen. De leiders, dat zijn toch vooral de ministers en de regeringsleiders, kunnen we veel effectiever aanspreken en ter verantwoording roepen via de nationale parlementen, dan via het Europees Parlement. En daarmee hebben we meteen de kern van dit vijfde perspectief te pakken: hoe zit het met het democratische gehalte van de EU en wat is nu precies de verhouding tussen burgers en Brussel?

IMG_0693

We weten het niet zo goed…

Laten we bij het begin beginnen. Als er verkiezingen zijn, sta je voor twee keuzes: ga ik stemmen en zo ja, op wie/op welke partij ga ik dan stemmen? Dat geldt ook voor de verkiezing voor het Europees Parlement op 22/25 mei a.s. Voor veel mensen zijn deze twee keuzes als het om Europa gaat des te moeilijker te maken: de EU is een soort ver-van-mijn-bed-show en weinigen hebben een goed beeld van wat er in Brussel en Straatsburg (hier vergadert en stemt het EP een week per maand) gebeurt. En bovendien: we kennen de kandidaat Europarlementariërs nauwelijks van naam, laat staan dat we weten wat ze in Europa willen bereiken. Niet erg aantrekkelijk en uitdagend om daarvoor naar de stembus te gaan! Uit opiniepeilingen blijkt dat vooral partijen met een uitgesproken EU-profiel (sterk ’voor’ of ‘tegen’) het goed doen bij de respondenten.

 

Getallen en stemmen

In het nieuwe Europese Parlement (EP) is plaats voor 26 Nederlandse leden op een totaal van 750. Deze getallen laten zien dat de Nederlandse inbreng in het EP beperkt is. Het betekent ook dat alleen de grotere Nederlandse  partijen kans maken op meer dan 1 zetel. Ter vergelijking: in de Tweede Kamer zitten 150 volksvertegenwoordigers, dus in Den Haag is de kans dat ook kleine partijen een plekje krijgen veel groter.

Om toch invloed uit te kunnen oefenen zitten de Nederlandse europarlementariërs in politieke groepen of fracties. Zo maken de PvdA-ers deel uit van de PES (sociaal-democraten) en de CDA-ers van de Europese Volkspartij (christen-democraten en conservatieven). Daarnaast is er ook nog een groene fractie, een liberale etc. Deze ordening brengt op zich al bijzondere combinaties met zich mee. Zo zitten de CDA-ers samen met de Italiaanse opvolgers van Berlusconi in één groep, hokken D66 en de VVD in dezelfde liberale fractie en opereert de SP in een groep waarin ook communisten zijn vertegenwoordigd. Deze Europese blokvorming is de voornaamste reden waarom Geert Wilders nu aan het flirten is met Marine le Pen en Flip de Winter. Als losse nationale partij tel je niet mee in het EP. Alleen als Europese fractie heb je een vinger in de pap. Uit onderzoek (www.votewatch.eu) blijkt dat Europarlementariërs tijdens stemmingen vooral de fractie-lijn volgen. Nederlandse EP-leden vormen dus niet een gezamenlijk Nederlands blok, maar stemmen in Europa verdeeld, net als in Den Haag: ze volgen hun  politieke kleur.

 

Verkiezingen leiden niet to een nieuw bestuur

Een groot verschil tussen deze verkiezingen en die voor bijvoorbeeld de gemeenteraad, de provincie of de Tweede Kamer is dat in het geval van EU de verkiezing niet leidt tot een daaruit volgende samenstelling van een nieuw bestuur. Bij Nederlandse verkiezingen, op elk niveau,  kiezen we vertegenwoordigers die op lijsten van politieke partijen staan. Daarna gaan die partijen kijken welke partijen samen een meerderheid kunnen vormen op basis waarvan een college van Burgemeester en Wethouders (gemeente), Gedeputeerde Staten (provincie) of Regering (nationaal) samengesteld kan worden. Hoe meer mensen bij Tweede Kamer verkiezingen op VVD stemmen, des te groter de kans dat deze partij ook in de regering komt. In Europa werkt dat niet zo. De EU heeft namelijk geen regering! Er zijn dus ook geen regeringspartijen of oppositie-partijen in het Europees Parlement. Hoe meer Nederlanders op 22 mei op het CDA stemmen, des te meer CDA-ers in het Europees Parlement komen en dat is weer een zetje in de rug van de Europese Volkspartij, maar daarmee houdt het op. De Europese instelling die een beetje in de buurt komt van een regering/bestuur is de Europese Commissie. Iedere lidstaat levert één commissaris die zich met één beleidsterrein bezig houdt. Voor Nederland zit Neelie Kroes (nog even) in de Commissie op de post Digitale Agenda. De keuze voor mevrouw Kroes stond destijds geheel los van de uitslag van de EP-verkiezing, maar had meer te maken met het verdelen van interessante banen tussen de grote politieke partijen in Nederland. Nieuw in 2014 is de afspraak dat de grootste fractie binnen het EP na de verkiezingen de kandidaat-voorzitter voor de Eurpese Commissie mag voordragen. We hebben de afgelopen weken daarom (vooral in buitenalndse media) een nieuw fenomeen gezien: een debat tussen de Spitzenkandidaten van de grootste fracties.[1]

 

Invloed en macht; samenspel Commissie-Parlement-Raad

Hoe groot is de invloed van het Europees Parlement? Deze vraag is niet simpel te beantwoorden. Vast staat dat het EP door de jaren heen steeds meer invloed heeft gekregen. De leden van het EP mogen over steeds meer Europese onderwerpen meepraten en meebeslissen. Die rechten zijn vastgelegd in diverse verdragen die door lidstaten van de EU zijn gesloten (zoals het Verdrag van Amsterdam). In het in 2009 opgestelde EU-Hervormingsverdrag (Lissabon) zijn deze rechten weer verder vergroot. Het EP mag over een groot aantal zaken advies uitbrengen en over steeds meer zaken ook meebeslissen. Ook die meebeslis-onderwerpen zijn vastgelegd. Globaal genomen zijn dit alle onderwerpen waarvan de lidstaten hebben bepaald dat een gezamenlijk beleid wenselijk is en de invloed van de lidstaten beperkt kan worden: milieu, markt, consumentenzaken, landbouw, voedselveiligheid, transport, etc. Meer nationaal-gevoelige zaken als belasting, onderwijs, buitenlands beleid, cultuur, politie/justitie blijven vooral buiten de invloedssfeer van het Europees Parlement. In dit opzicht heeft het EP duidelijk minder macht dan de nationale parlementen in de lidstaten.

In tegenstelling tot de Tweede Kamer (en andere parlementen) mag het Europees Parlement niet zelf met wetsvoorstellen komen. De wetsvoorstellen zijn afkomstig van de Europese Commissie. Vervolgens mag het EP (afhankelijk van het onderwerp) een advies uitbrengen of een besluit nemen en uiteindelijk wordt het voorstel besproken in de Raad van Ministers die een uiteindelijk besluit neemt. Die Raad van Ministers wisselt steeds van samenstelling, afhankelijk van het onderwerp. Als het om een milieu-voorstel gaat zijn het de 28 ministers van Milieuzaken van alle lidstaten. Gaat het om transport, dan komen alle 28 ministers van Verkeer bijeen (dus per lidstaat één minister). Zo moet Melanie Schultz van Haegen, de Nederlandse minster van Infrastructuur, een paar keer per jaar met haar Europese collega’s stemmen over Europese verkeersvoorstellen. Over die voorstellen heeft dus het Europees Parlement mee mogen praten en beslissen. Maar natuurlijk kan ook de Tweede Kamer Schultz van Haegen  nog eens flink aan de tand voelen over wat zij allemaal bekokstooft met haar  collega’s in Brussel. De praktijk laat zien dat leden van de Tweede Kamer die kans vaak hebben laten lopen, of pas wakker worden, als de handtekeningen in Brussel zijn gezet. Tegenwoordig is de Tweede Kamer wat meer alert. Mede dankzij de gele kaart procedure uit het Verdrag van Lissabon. Als nationale parlementen vinden dat Europese voorstellen beter op nationaal niveau opgepakt en ingevuld kunnen worden kunnen zij de Europese Commissie een halt toeroepen.[2]

Dan is er tenslotte nog nog een speciale club die behoorlijk wat invloed heeft in de EU: dat is de vergadering van regeringsleiders en staatshoofden (de ‘Europese Top’). Gemiddeld vier keer per jaar komen Rutte, Hollande, Merkel en alle andere politieke leiders van de lidstaten bijeen om over grote zaken te spreken: hoe gaan we de euro-crisis te lijf, hoe staan we tegenover het conflict Oekraïne-Rusland, mag Turkije lid van de EU worden, etc. Tijdens dergelijke Top-bijeenkomsten worden vaak vergaande besluiten genomen. En het Europees Parlement heeft daar geen greep op. Dat gebeurt gewoon naast de standaard-procedures van Brussel en Straatsburg. Ook op dit punt heeft de Tweede Kamer eigenlijk meer invloed, omdat Rutte wel in Den Haag ter verantwoording geroepen kan worden, maar niet in Brussel of Straatsburg.

 

Waar gaan de verkiezingen van 22 mei over?

Strikt genomen (en zuinig gezegd) gaat het bij de EP-verkiezingen dus om de verdeling van 26 Nederlandse zetels waardoor het Europese Parlement een tikje socialer, christelijker, liberaler of nationaal-georiënteerder kan worden. Daardoor worden de wetsvoorstellen van de nieuwe Europese Commissie met een iets meer sociale, christelijke, liberale of nationaal-georiënteerde blik bekeken en beoordeeld. Dat is dus niet heel wereldschokkend, maar aan de andere kant kun je zeggen dat het goed is dat de toenemende invloed van de EU ook in toenemende mate door een democratisch orgaan als het EP wordt gecontroleerd en ingekleurd. Anders zouden de Europese Commissie en de Raden van Ministers zonder Europese, democratische toets hun werk doen. Nergens ter wereld opereert een soortgelijk parlement dat over  landsgrenzen heen bepaalde rechten en machtsmiddelen heeft.

In bredere zin gaat het op 22 mei om wat wij eigenlijk met de Europese Unie willen. De kiezers kunnen een signaal afgeven over hoe zij de EU het liefst ingericht willen zien. Er bestaan daarbij grofweg twee opties:

Visie één: de EU is hard nodig om gezamenlijk internationale problemen aan te pakken. Milieu, de opkomst van China en India, migratie, energie: het vinden van juiste antwoorden daarop werkt alleen als lidstaten goed samenwerken en een deel van hun speelruimte opgeven aan de EU en daarmee ook het EP meer bevoegdheden geven. Kortom: nauwe samenwerking op een groot aantal terreinen.

De andere visie is: de EU is in de kern een goed idee, maar het schiet te ver door: er is teveel samenwerking, teveel overdracht van nationale invloed. De EU moet een pas op de plaats maken. Laat lidstaten zoveel mogelijk zelf regelen; alleen waar het echt nodig is, werken Europese staten samen.

 

Klein duimpje met groeistuipen

De Europese Unie had geen Europees Parlement hoeven hebben. Men had de controle van de wetgeving geheel kunnen overlaten aan de nationale parlementen. Het zijn immers de nationale ministers en regeringsleiders die uiteindelijk de beslissingen nemen. Je zou het Europees Parlement kunnen zien als een aanvullend orgaan. Dichter bij het vuur en op een centrale locatie. Een ideale constructie? Zeker niet. Het EP kent vele onvolmaaktheden: beperkte invloed, geen bevoegdheid om de commissarissen naar huis te sturen, geen zeggenschap over alle beleidsterreinen. Om nog maar te zwijgen over de 24 talen en het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg. Het EP is een klein duimpje dat langzaam aan kracht wint, maar geen stevige vuist kan vormen om op tafel te slaan. Maar eigenlijk kan dat ook niet, omdat er in Straatsburg geen tafel staat om op te slaan. Die tafels staan in de nationale regeringscentra. Klein duimpje heeft dus de vingers van nationale parlementen nodig om samen een vuist te maken. Als er al een democratisch tekort is in de EU, dan is dat voor een belangrijk deel te wijten aan het gebrek aan samenspel tussen nationale parlementen en het Europees Parlement. De tendens van de afgelopen jaren is dat dit samenspel beter op gang komt en serieuzer wordt ingevuld. Daar heeft de burger baat bij. Zo heeft zijn stem voor het Europees Parlement ook een nationaal aspect en kent zijn stem voor het nationale parlement ook een Europese dimensie.

 

[1]Zie o.a. http://www.tagesschau.de/europawahl/koepfe/ebu-tv-debatte100.html

 

[2]Hangt samen met het zgn.subsidiariteitsbeginsel.

Geef een reactie