Serie ‘Kiezen voor Europa’. Epiloog

 “Wat mij betreft is het hoofdantwoord: de EU moet verstandig verder”

 

In deze serie zijn vijf manieren van kijken naar de EU gepresenteerd: geografisch (over grenzen en buren), historisch (over oorlog en vrede), economisch (over markt en munt), cultureel (over eenheid en verscheidenheid) en politiek (over burgers en Brussel). Nu, aan de vooravond van de verkiezingen voor het Europees Parlement, is het tijd voor een slotakkoord, een nabeschouwing en een blik vooruit. En sorry, lezer, je krijgt geen stem-advies: het invullen van het vakje op je stembiljet is aan jou (al geeft deze serie blogs wel een bepaalde richting aan). In deze epiloog een aantal punten die rond deze EP-verkiezingen opvallen en/of het overwegen waard zijn

 

  1. We zijn wakker

Nederland heeft de Europese Unie ontdekt. Na 60 jaar lidmaatschap van de EU en haar voorgangers is het debat over Europese samenwerking eindelijk volop losgebarsten. Uit mijn promotie-onderzoek[1] blijkt dat Nederland op dat gebied lang achter heeft gelopen bij de ons omringende landen. Bij onze buren kan de EU al jarenlang rekenen op meer politiek debat en meer media-aandacht. Decennialang was Europese samenwerking een non-issue voor politici, pers en publieke opinie in Nederland. Maar gelukkig zijn we hard bezig die achterstand in te lopen. Politici en burgers worden gedwongen tot een duidelijke positiebepaling. En de EU krijgt volop media-aandacht. Dat is grote winst, want het project van Europese integratie is te bepalend en invloedrijk om te negeren.

 

  1. We weten er niet zo veel van

De meeste mensen geven toe eigenlijk niet zoveel van de EU te weten. En dat is niet verwonderlijk. Wat decennia in de politiek, de media en het onderwijs onderbelicht is gebleven, kan niet in korte tijd volledig doorgrond worden. En daarbij is de EU ook een gecompliceerd en lastig onderwerp. Jan Tromp heeft namens De Volkskrant maandenlang in Brussel rondgelopen in een poging het Europese bedrijf te te leren kennen. En regelmatig moest hij verzuchten dat hij het ook niet allemaal begreep. Ook ingewijden (ministers, lobbyisten, leden van het EP, ambtenaren van de Europese Commissie) hoor je van tijd tot tijd toegeven dat zij ook niet precies weten hoe alles werkt. Daarom is het belangrijk om in het EU-debat (en in en om het stemhokje) vooral de hoofdlijnen en de uitgangspunten in de gaten te houden en niet te focussen op technische details en juridische fijnslijperij.

 

  1. Geen Ja, geen Nee

Wie weinig zicht en greep heeft op wat er in Brussel gebeurt, kan zich laten verleiden door eenvoudige zwart-wit denkschema’s. En helaas krijgen we die volop aangereikt. Je kunt zelfs zeggen dat het Nederlandse EU-debat momenteel is geframed in termen van Ja of Nee. Dat is een  schaduwkant van de op zich verheugende toegenomen aandacht voor de EU. De kiem voor dit Ja-Nee denken in Nederland  is gelegd ten tijde van het referendum over het grondwettelijke verdrag van de EU in 2005. Dat referendum was een paardenmiddel waarbij een gecompliceerde verdragstekst tot een zwart-wit zaak werd gereduceerd.[2] De afgelopen jaren is het vooral de PVV van Geert Wilders die het Ja-Nee denken op scherp heeft gezet. Ere wie ere toekomt. Ook andere politieke partijen en de media nemen dit ogenschijnlijk heldere VOOR-TEGEN format over. Maar het is nogal onzinnig om het complexe, rijkgeschakeerde proces van Europese samenwerking te vatten in een simpel zwart-wit denkschema. Als we Ja tegen Europa zeggen, waar zeggen we dan Ja tegen? Hetzelfde geldt voor de kreet Minder Europa. Wat moet er dan minder? Ja-Nee of Meer-Minder is niet genoeg. Het mist nuance. Het mist invulling. De vijf perspectieven uit deze serie blogs geven aan dat het niet zo eenvoudig is en dat onze positie-bepaling meer afgewogen moet zijn.

 

  1. Paradoxen

Wie probeert om tot een genuanceerde afweging te komen, stuit soms op bizarre paradoxen, vreemde bed-partners en onlogische logica.  Een paar voorbeelden:

–          In Nederland zijn GroenLinks en VNO-NCW niet bepaald natuurlijke partners. Maar hun houding ten opzichte van de EU is even positief

–          Ook de SP en de SGP zijn geen natuurlijke bondgenoten, maar op hun verliezingsposters staat (zij het in verschillende volgorde) dezelfde kreet: Samenwerking JA, Superstaat NEE

–          Het komt regelmatig voor dat het stemgedrag van Tweede Kamer-leden haaks staat op het stemgedrag van hun partijgenoten in het Europees Parlement

–          Regeringspartij VVD en oppositiepartij D66 zitten in het Europees Parlement in dezelfde liberale fractie

–          De PVV wil niets van Europese samenwerking weten, maar gaat juist een verbond aan met andere rechts-populistische partijen in Europa om samen een vuist te kunnen maken

–          Bij de Europese verkiezingen stemmen de Nederlanders en de Britten op donderdag. De Ieren op vrijdag. In Malta, Litouwen en Slowakije gaat men zaterdag stemmen en in de rest van de EU op zondag. Om elkaar niet te beïnvloeden worden de nationale uitslagen pas vanaf zondagavond bekend gemaakt

–          Om de euro-crisis te lijf te gaan, worden meer bindende Europese afspraken gemaakt. Dat klinkt als iemand die zijn lening niet kan betalen en daarom nog meer geld gaat lenen; of als iemand die in een vlek wrijft en hem daarmee nog groter maakt

 

 

  1. Wat valt er te kiezen: de hoofdlijnen

Het zou goed zijn als het in de verkiezingsstrijd om fundamentele keuzes gaat. In de kern gaat het Europese project namelijk niet om de vraag of begrotingstekorten een procentje meer of minder mogen bedragen. En ook niet om krappere of royalere visquota. Zelfs het berekenen van eventuele kosten van de euro of baten van Europese samenwerking gaan voorbij aan de essentie. Het wezen van Europese samenwerking is de vraag hoe Europese staten en burgers zich tot elkaar willen verhouden. Die vraag heeft een geografische, historische, economische, culturele en politieke laag. Die vraag is niet met Ja of Nee te beantwoorden. Als we die vraag ontleden, komen we op drie sub-vragen uit:

–          Met wie willen we samenwerken (kwantitatief)

–          Op welke terreinen willen we samenwerken (kwalitatief)

–          Tot op welke hoogte willen we samenwerken (institutioneel)

Wie terugkijkt naar de afgelopen 10-15 jaar ziet dat de EU zich op deze drie thema’s fors heeft ontwikkeld: van 15 naar 28 lidstaten; een groeiend aantal beleidsterreinen met de Euro als centraal symbool; een toenemende overdracht van bevoegdheden van de lidstaten naar Brussel. De EU heeft in het nieuwe millennium dus niet op één thema ingezet (alleen uitbreiding, of alleen intensievere samenwerking), maar op alledrie. Dat heeft veel van alle betrokken partijen gevergd.  En zolang het goed ging, ging het goed. Maar juist door de euro-crisis is ook de schaduwzijde blootgelegd.  Die groeistuipen zijn niet aan de Europese burger voorbij gegaan. Hij ziet Poolse en Bulgaarse nummerborden in de straat, heeft euro’s in zijn portemonnee en ziet dat werkgelegenheid en pensioenen onder druk zijn komen te staan. Hij heeft kritische vragen en wil duidelijke antwoorden.

Wat mij betreft is het hoofdantwoord: de EU moet verstandig verder. Na de groeistuipen past een periode van consolidatie en versterking. Geen grote nieuwe stappen, geen controversiële avonturen. De EU en de Europese burger moeten op adem komen, orde op zaken stellen. Niet door stil te zitten, of achteruit te lopen, maar (nogmaals) door prudent verder te gaan. Die lijn geeft ook richting aan de beantwoording van de drie sub-vragen:

Met wie

De eerste sub-vraag gaat over verdere uitbreiding van het aantal lidstaten. De EU zal geen moeite hebben om in de toekomst relatief kleine lidstaten (Servië, IJsland) toe te laten, hoewel elke uitbreiding leidt tot nieuwe deelnemers aan de onderhandelingstafels, andere machtverhoudingen en bijgestelde spelregels. De echte dilemma’s worden gevormd door grensgevallen als Turkije en Oekraïne. Los van de vraag of deze landen zelf zouden willen toetreden, is het momenteel niet verstandig om als EU toetreding van deze landen na te streven. Met de vijf perspectieven van deze serie blogs als criteria is het duidelijk dat er op meerdere vlakken grote verschillen en spanningen zijn. Niet doen dus.

 Welke terreinen

De EU heeft zich bewezen op het gebied van de interne markt en het onderlinge vrije verkeer. Er zijn weinigen die de vergaande samenwerking op dit gebied zouden willen beëindigen. Dit geldt ook voor samenwerking op uiteenlopende gebieden als milieu, energie, consumentenzaken, telecom. Allemaal zaken die grensoverschrijdend zijn en effectiever door samenwerking met buurlanden aangepakt kunnen worden. De EU zou zelfs punten kunnen scoren door successen op dit terrein beter uit te venten (geen gedoe bij de grens, lagere telefoontarieven). Aan de andere kant zou Brussel moeten inzien dat zoiets praktisch als het invoeren van tol op snelwegen door individuele lidstaten juist tegen de geest van de EU en de logica van de Europese automobilist indruist. Ook is de hoge werkloosheid in de EU een groot punt van zorg. De interne markt zou ook een bijdrage moeten leveren aan de werkgelegenheid. Waar dat niet lukt, neemt de verworvenheid van economische samenwerking af.

Tot op welke hoogte

De EU is geen land en de lidstaten moeten niet streven naar de vorming van een Verenigde Staten van Europa. Daar leent Europa zich niet voor en dat is ook niet nodig. Sterker nog, dat levert veel weerstand op.  De EU heeft bewezen dat lidstaten effectief kunnen samenwerken, waarbij het soms handig is om een deel van de nationale bevoegdheden over te hevelen naar Brussel. De stelregel is simpel: daar waar de samenwerking daadwerkelijk een meerwaarde heeft, kunnen nationale regeringen en parlementen besluiten ook meer macht over te dragen. Daar waar Europese samenwerking niet voor de hand ligt of niet noodzakelijk geïntegreerd hoeft te geschieden, houden de lidstaten de bevoegdheden meer in eigen hand.

 

Kortom

Waar de EU zich bewijst en waar de EU relevant is, kan het een stapje steviger of verder. Waar de EU zich niet bewijst of geen toegevoegde waarde heeft, moet Europese samenwerking worden heroverwogen of teruggedraaid. Politieke partijen zouden zich vooral daarover moeten uitspreken. Daarbij moeten ze de feiten laten spreken en de stereotypen en de zwart-wit schema’s achter zich laten. We zijn ons in Nederland gaan realiseren dat de EU van invloed is, maar we moeten ook beseffen dat wij (als land, als provincie, als burgers) daarin een rol spelen. We zijn daar zelf bij, en we kunnen daar ook zelf (een beetje) over meepraten en meebeslissen. Op 22 mei, maar ook als er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn, of zelfs voor de Provinciale Staten.

 

[1] Impressions of European Integration (Vrije Universiteit, 2012)

[2] Later zal ik nog een apart blog schrijven over het fenomeen referendum in de Europese context, met als titel: ‘De EU leent zich niet voor referenda’.

Geef een reactie