Leestip: Van bacterie tot Bach en terug

 

Ik heb de afgelopen weken met veel belangstelling het boek ‘Van bacterie tot Bach en terug’ van Daniel Dennett gelezen. Een pittig boek over taal, communicatie, bewustzijn en begrip.  Ik vind er veel zaken in terug die samenhangen met het vakgebied Communicatie waarmee ik me als docent al jarenlang bezighoud. Ik deel hieronder wat inzichten en interpretaties. Gebaseerd op dit boek, maar wel ‘vertaald’ in eigen woorden.

 

Mensen zijn tot elkaar veroordeeld. Ze slaan de handen ineen of vliegen elkaar in de haren. Ze leren door imitatie en herhaling van ouderen die het destijds als jongeren ook weer door imitatie en herhaling hebben geleerd. Alles volgens een darwinistisch principe: aanpassing aan omstandigheden door te kijken wat wel werkt en wat niet. Dit mechanisme noemt Dennett: competentie zonder begrip. Je doet iets (of je doet iets na) en dan blijkt of het werkt of niet. Als het niet werkt loop je schade op of ga je dood. Als het wel werkt overleef je en geef je het door. Niet omdat je dat van tevoren zo had uitgedokterd, maar omdat je er mee verder bent gekomen.

Uit de recensie van Hendrik Spiering (NRC, 12 januari 2018):

“de kern van zijn (Dennett’s) theorie over de oorsprong van het menselijke bewustzijn is simpel. Wij danken ons bewustzijn aan taal. Ons bewustzijn ontstond omdat het evolutionair nut had als controle-instrument voor onderlinge communicatie. En dankzij die ontwikkeling kunnen wij mensen nu als enige dieren op deze wereld abstract denken, poëzie scheppen én filosofische boeken schrijven.”

Communicatie helpt om de menselijke samenwerking (of competitie) te versterken. We gebruiken zintuiglijk waarneembare (te onderscheiden) uitingen (gebaren, woorden, geluiden, aanrakingen en beelden) om informatie met anderen uit te wisselen. Bewust of onbewust. Bedoeld of onbedoeld.

Vanuit de ‘zendende’ mens gezien: er ontstaat een ontwikkeling van bewustzijn om de uitgaande communicatie te controleren. Om toe te zien op wat we wel en niet willen zeggen en delen. Met dat bewustzijn ontstaat ook het menselijke begrip. Snappen waarom en waartoe. Niet meer puur vanuit instinct, maar op basis van een redenering, een gedachte, een bedoeling.

Vanuit de ‘ontvangende’ mens gezien: informatie is afhankelijk van wat ‘de ontvanger’ al weet. Semantische informatie is betekenisvol. Door te kunnen onderscheiden wat betekenisvol is kun je je situatie verbeteren.

Voor beide partijen is onderscheiden een sleutelwoord. De zendende partij moet zich met zijn uiting weten te onderscheiden, de ontvangende partij moet het geuite kunnen onderscheiden.

De gebruikte uitingen hebben een bepaalde betekenis die vooral door imitatie en herhaling tot ontwikkeling komt. Die uiting is een uitdrukking of vertaling van een concept in het hoofd van de ene persoon die hij probeert over te brengen op een andere persoon. Dat concept heeft betrekking op een al dan niet waarneembaar stoffelijk voorwerp (hand, kat, boom, huis) of geestelijk idee (warmte, liefde, respect). Zo heb je drie elementen:

  1. het voorwerp of idee,
  2. het daarop betrekking hebbende concept in het hoofd van een persoon
  3. de vertaling van dit concept over een bepaald voorwerp of idee in de vorm van een uiting.

Sommige uitingen (klanken, gebaren of tekens) hebben een duidelijke gelijkenis met het betreffende object. Denk aan het woord koekoek, aan hiëroglyfen, het mail-icoontje op een smartphone of een portrettekening. Andere klanken, gebaren of tekens zijn meer abstract en vergen meer ervaring in betekenisverlening en patroonherkenning. Volgende generaties weten misschien niet meer dat het mail-icoontje een envelop afbeeldt, omdat ze geen ervaring hebben met papieren brieven en enveloppen.

Degene die de uitingen samenstelt ( de ‘zender’) kan heel doelbewust proberen bepaalde betekenissen op te roepen door voort te borduren op oudere routines en bestaande betekenisvormen. Scenaristen, schilders, tekstschrijvers, fotografen, muzikanten, PR-professionals en politici maken hier graag gebruik van. Denk aan de vaste vijf delen van de Griekse tragedies, de ideale beeldverhoudingen volgens de gulden snede, de veertien regels van het sonnet, de drie basisakkoorden van de blues, maar ook aan vaak gebruikte argumentatieschema’s en reclametechnieken. Er wordt eindeloos geïmiteerd, doorontwikkeld, geplagieerd, aangepast. Geen Beatles zonder Bach, geen West Side Story zonder Romeo en Julia, geen Jesse Klaver zonder Barack Obama, geen Santa Claus zonder Sint Nicolaas, geen …. Zo ontstaan clichés, pastiches, bewerkingen en verwijzingen. Soms regelrecht gekopieerd, soms in een nieuw jasje gestoken, soms compleet gerenoveerd met nog maar een heel klein restant van het oorspronkelijke patroon. Het levert een spanningsveld op van enerzijds voldoende betekenisvol zijn (bekende elementen gebruiken, anders snapt men niet wat ik wil overbrengen) en anderzijds voldoende onderscheidend zijn (anders ziet men mij niet, word ik niet waargenomen). Vergelijk het met het innovator’s dilemma en de ‘chasm’ (Geoffrey Moore, 1991: http://soloway.pbworks.com/w/file/fetch/46715502/Crossing-The-Chasm.pdf).

Aan de kant van de ‘ontvangers’ zorgen herhaling, training en educatie voor versterking van de patroonherkenning. Oefening baart kunst. Wie die kunst verstaat heeft aan een half woord (of een half logo, of de eerste tonen van een melodie) al genoeg om het geheel te herkennen. Ook kan hij gehusselde letters omtoveren in normale woorden en herkent hij patronen in schijnbaar losse tekens (denk aan de Gestalt wetten).

Hoe meer mogelijkheden mensen ontwikkelen om informatie uit te wisselen (alfabetten, boeken, wiskunde, computers), hoe groter de cumulatie van betekenisvolle informatie. Ieder jaar verschijnen weer nieuwe boeken, nieuwe films, nieuwe auto’s, nieuwe robots, nieuwe apps. Slimmer, smarter, sneller. We kunnen hierdoor informatie gebruiken om nog beter te worden in het verwerken van informatie. Een cumulatief, zichzelf versterkend proces.

Dat vergt ook een accumulatie van competenties om informatie te ontvangen en te verwerken. Dat gaat velen goed af, maar velen ook niet. In Nederland zijn er momenteel 2,5 miljoen mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en rekenen. Zij kunnen op tal van fronten minder goed meedoen. In termen van Dennett: zij hebben in dit informatietijdperk minder mogelijkheden om semantische informatie te benutten en daarmee hun situatie te verbeteren. Een soort nieuwe kenniskloof (Noelle-Neuman), of ‘digital divide’.

https://www.lezenenschrijven.nl/nieuws/laaggeletterden-lopen-jaarlijks-ruim-half-miljard-aan-inkomsten-mis/

Het oermodel van communicatie (van Shannon & Weaver) is 70 jaar oud. Reden voor een feestje?

 

De moeder van alle communicatiemodellen viert dit jaar haar 70e verjaardag. Is dit reden om groots feest te vieren of moeten we haar met zachte dwang de weg naar het rusthuis wijzen? Laten we het model eerst eens nader onder de loep nemen voordat we een oordeel vellen.

 

Shannon op zoek naar een meet-methode

In 1948 publiceerde Claude Shannon onder de titel A Mathematical Model of Communication een tweetal artikelen voor het Bell System Technical Journal. Dit was een wetenschappelijk tijdschrift van de American Telephone and Telegraph Company (AT&T). De titel van zijn teksten en het karakter van het vakblad verwijzen al naar de technisch-wiskundige grondslag van het model. Shannon, een wiskundig ingenieur, was vooral geïnteresseerd in het vervolmaken van de technische overdracht van informatie. Niet vreemd voor iemand die bij een telefoonmaatschappij in dienst was. In de inleiding van zijn artikel formuleert hij zijn studie-object als volgt:

The fundamental problem of communication is that of reproducing at one point either exactly or approximately a message selected at another point.

Shannon ontwikkelde voor zijn berekeningen een ‘general communication system’ dat uitgroeide tot hèt basismodel van communicatie. Dit basismodel is nog steeds terug te vinden in de handboeken van communicatiewetenschap en wordt doorgaans het Zender-Kanaal-Ontvanger model genoemd.

 

 

De essentie van dit ‘schematic diagram’ was het weergeven van het proces van overdracht van informatie, waarbij Shannon zocht naar manieren om de hoeveelheid informatie te meten en naar een berekeningswijze voor de capaciteit van een kanaal om informatie over te brengen. In feite maakte Shannon een soort werktekening, zoals je die bijvoorbeeld op de website van een bouwmarkt kunt vinden als je wilt weten hoe een elektrisch circuit in elkaar zit. In zijn publicatie van 1948 maakte Shannon onderscheid tussen drie soorten communicatie-systemen: discrete (bijv. morse-tekens bij telegrafie), continue (bijv. radio en televisie) en gemengde systemen (bijv. gesproken woord). Per systeem werkte Shannon grote series berekeningen uit. Wie zijn originele artikel bekijkt zal versteld staan van de vele wiskundige formules die pagina na pagina worden gepresenteerd. De meeste daarvan zullen menig communicatiekundige (inclusief mijzelf) boven de pet gaan.

Voorbeeld pagina’s

Weaver als promotor van het denken van Shannon

Een jaar later, in 1949, verzorgde Warren Weaver, een collega van Shannon, een heruitgave van de artikelen van Shannon en voorzag deze van een voor een breder publiek toegankelijke inleiding. Het kwam als boekje op de markt onder de titel The Mathematical Theory of Communication. De subtiele verandering van het woord ‘A’ in ‘The’ geeft aan dat Weaver en Shannon zelfbewust een algemeen geldend model wilden presenteren. Vanaf dat moment nam het Shannon & Weaver systeemmodel een enorme vlucht.

Weaver benadrukte dat het om een ‘information theory’ ging. Hierbij moest informatie niet verward worden met betekenis.

The word information, in this theory, is used in a special sense that must not be confused with its ordinary usage. In particular, information must not be confused with meaning.

Hij herhaalde met andere woorden een passage uit de inleiding van het artikel van Shannon uit 1948:  ‘These semantic aspects of communication are irrelevant to the engineering problem.’

Shannon en Weaver zijn in dit opzicht meer te beschouwen als tellers dan als noemers. Waar het Shannon en Weaver om ging was het bepalen van de mate van vrijheid om een boodschap te selecteren die je wilt verzenden. Simpel gezegd wordt de hoeveelheid informatie bepaald door het logaritme van het aantal beschikbare keuzes. In een heel eenvoudige situatie zou je de keuze hebben tussen twee boodschappen.

The transmitter might code these two messages so that “zero” is the signal for the first, and “one” the signal for the second; or so that a closed circuit (current flowing) is the signal for the first, and an open circuit (no current flowing) the signal for the second. Thus the two positions, closed and open, of a simple relay, might correspond to the two messages.

In dit citaat herkennen we de nullen en de enen van het binaire positiestelsel dat we zo goed kennen in ons digitale tijdperk. Shannon en Weaver spreken in dit verband letterlijk over bits (binairy digits), een term die zij toeschrijven aan J.W. Tukey.

 

Entropy, redundancy, noise

In het werk van Shannon en Weaver vervullen de termen ‘entropy’, ‘redundancy’ en ‘noise’ een belangrijke rol. Entropy (of entropie in het Nederlands) is de mate van onzekerheid, willekeur of desorganisatie van een situatie. Hoe meer entropie, hoe groter het aantal keuzes bij het samenstellen van een boodschap. De term redundantie verwijst juist naar het tegendeel: zekerheid of voorspelbaarheid. Redundantie heeft betrekking op dat deel van een boodschap dat wordt bepaald door vaste gebruiksregels van symbolen en niet wordt bepaald door de vrijheid van de zender. Zo kan een boodschap die een paar taalfouten bevat toch goed ontvangen worden door een ontvanger, omdat hij de spelregels van de grammatica kent. Er is sprake van ‘noise’ als er iets met het signaal gebeurt zonder dat de bron dat bedoelde. Denk aan een lawaaierige omgeving, een storing op TV, of een vervorming van een afbeelding. Daarom helpt het om een boodschap te herhalen (redundantie) om mogelijke misverstanden door ‘noise’ tegen te gaan.

Paradoxaal genoeg wil een boodschapper kunnen beschikken over veel vrijheidsgraden (veel entropie) om zijn boodschap te kunnen samenstellen. Dat levert rijkere informatie op. Aan de andere kant verhoogt rijke, complexe informatie de kans op ‘noise’ en misverstanden.

 

Wat is in 2018 nog de betekenis van het oer-model Shannon & Weaver?

Wie geïnteresseerd is in communicatie en wat wil leren over de betekenislagen van boodschappen,  over de invloed van de sociale omgeving, over mediumspecificiteit, over feedback en interactie, of over de impact van maatschappelijke ontwikkelingen, komt niet veel verder met het model van Shannon & Weaver. Daarvoor is het te mechanisch, te eenzijdig, te eendimensionaal.

Weaver erkende dit ook in zijn inleiding. Hij schetste drie vraagstukken:

LEVEL A. How accurately can the symbols of communication be transmitted? (The technical problem.)

LEVEL B. How precisely do the transmitted symbols convey the desired meaning? (The semantic problem.)

LEVEL C. How effectively does the received meaning affect conduct in the desired way? (The effectiveness problem.)

Hij gaf aan dat Shannon en hij zich vooral richtten op Level A: het technische vraagstuk van symbool-transmissie. Zeventig jaar geleden hadden beide wiskundigen dus niet de illusie om alle aspecten van menselijke communicatie te vangen in hun model en berekeningswijzen. Geen wonder dat communicatiewetenschappers en praktijkmensen in de afgelopen decennia het basismodel op allerlei manieren hebben aangevuld of aangepast. Opmerkelijk genoeg is men daarbij zelden helemaal los gekomen van het oorspronkelijke model. Shannon en Weaver blijven in die zin een moeilijk te omzeilen referentiepunt. Je kunt er als het ware niet om heen. Je kunt het denken over communicatie niet goed begrijpen als je dit model niet kent. Daarom blijf je het in allerlei boeken en beschouwingen tegenkomen. Het probleem daarbij is dat vooral het plaatje (de tekening) blijft hangen, maar de technisch-wiskundige intentie niet. Met als gevolg dat men 70 jaar na dato toch vaak simpelweg denkt dat communicatie zo verloopt als Shannon en Weaver het (met een andere bedoeling!) hebben geschetst.

De vaak niet opgemerkte waarde van het werk van Shannon en Weaver is het feit dat zij tot de grondleggers behoren van wat de information theory wordt genoemd. Zij zijn naast anderen de wegbereiders van de digitale revolutie geweest waarin technisch gesproken de mate van (noise-vrije) ongestoorde informatie-overdracht tot ongekende mogelijkheden heeft geleid. In de woorden van Daniel Dennett:

Door alle codes, ook woorden in gewone taal, te converteren naar binaire code (…) liet Shannon zien hoe ruisreductie onbeperkt verbeterd kon worden en hoe de kosten (in termen van coderen en decoderen en vertraging van transmissiesnelheid) exact gemeten konden worden, in bits.

 

Slingers of rusthuis

De moeder, of beter nog grootmoeder, van alle communicatiemodellen is jarig. Dat verdient een feestje, omdat Shannon en Weaver wezenlijk hebben bijgedragen aan het verbeteren van het technische aspect van informatie-overdracht; iets waar wij in het digitale tijdperk enorm van profiteren. Maar laten we stoppen hun model op te vatten als hèt universele model van menselijke communicatie. Ironisch genoeg hebben we als ontvangers te lang en hardnekkig de boodschap van de zenders Shannon & Weaver verkeerd opgevat.

Daarom dus taart voor Shannon & Weaver, maar onze foute interpretatie van hun model mag definitief naar het rusthuis.

 

 

Ik heb bij het schrijven van dit blog dankbaar gebruikt gemaakt van de volgende bronnen:

  • De originele teksten van Shannon (1948) en Shannon & Weaver (1949).
  • Communication Theories van Severin & Tankard.
  • Communicatiebeleid en communicatiestrategie van Henk-Jan Rebel (een boek dat in de vergetelheid is geraakt, maar 18 jaar na publicatie nog steeds een heel waardevolle bron is).
  • Van bacterie naar Bach en terug van Daniel Dennett (een fascinerend boek dat vorig jaar is verschenen en inzichten biedt in de ontwikkeling van ons denken; in Deel II veel aandacht voor informatie en taal)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

Gepakt door SuitSupply

 

 

 

 

Pakkenzaak SuitSupply (‘businessmode voor mannen’) slaagt er geregeld in met controversiële reclamecampagnes een storm van reacties los te maken. Onder het motto sex sells vulde SuitSupply de afgelopen jaren in heel het land billboards en abri’s met royaal afgebeeld vrouwelijk naakt. Kennelijk moesten vrouwen uitgekleed worden om de jonge zakenman aangekleed te krijgen. De controversiële afbeeldingen zorgden voor bergen kritiek op social media en talloze klachten bij de Reclame Code Commissie. De teneur: vrouwonvriendelijk, platvloers, seksistisch. De mensen van SuitSupply zullen het geweldig hebben gevonden. Hoe meer rumour around the brand, hoe beter.

De meest recente campagne van SuitSuplly laat een geheel ander beeld zien. Dit keer is er geen vrouwenbil of -borst te zien, maar staan er zoenende mannen op de posters. Dat is andere koek.

Maar net als bij vorig campagnes zijn ook nu de reacties niet van de lucht. Niet alleen op social media, maar ook op de billboards zelf. Er zijn vele meldingen van beschadigingen en bekladdingen. Helaas zijn er nog hordes homofobe mensen in Nederland niet te beroerd een smerig spoor van vernieling aan te richten. Die incidenten leiden op hun beurt weer tot veel publieke en ook politieke verontwaardiging over zulke grove uitingen van homohaat. Ik heb echter het bange vermoeden, dat de mensen van SuitSupply zich wederom in hun handen wrijven.

SuitSupply is namelijk geen COC of uithangbord van de LHBT-beweging, maar een commercieel bedrijf dat graag veel pakken verkoopt. Daar is op zich niets mis mee. De vroegere campagnes laten zien dat SuitSupply doelbewust de grenzen opzoekt. Het doel heiligt de middelen. Dat geldt nu ook. Deze nieuwe  posters gaan helemaal niet over homo-emancipatie. Het is fikkie stoken rondom thema dat licht ontvlambaar is. Wie denkt dat SuitSupply zo begaan is met de homobeweging vergeet dat de organisatie op dit punt geen bewezen staat van dienst heeft. En zelfs als de mensen van SuitSupply een roze hart hebben, is het een slechte keuze om via posters campagne te voeren voor een maatschappelijke kwestie.

We weten dat van de discussie over de posters die de gemeente Rotterdam samen met Femmes for Freedom vorig jaar in de stad liet ophangen. Posters over vrije partner-keuze voor vrouwen met daarop uiteenlopende zoenende stellen: lesbische vrouwen, een moslima met een jood, etc.

Poster gemeente Rotterdam: In Nederland kies je je partner zelf

Ook die posters riepen veel reacties op. Vanuit communicatiewetenschappelijke hoek werd aangegeven dat  dergelijke campagnes (los van de wellicht beste bedoelingen) weinig zinvol zijn of zelfs contra-productief. Prominent gedragsdeskundige Reint-Jan Renes betoogde treffend dat de gemeente Rotterdam met deze postercampagne de plank missloeg:

In gesprekken, aangewakkerd door de campagne, wil (wethouder) Schneider mensen die niet zelf mogen kiezen en mensen die anderen belemmeren vrij te kiezen ‘overtuigen dat het normaal is dat vrouwen hun eigen partner mogen kiezen’. Klaarblijkelijk is de wethouder niet bekend met het fenomeen myside bias, de neiging van mensen om informatie in lijn met hun eigen mening te omarmen en alles wat ertegenin gaat af te wijzen. In een klassieke Stanford-studie bestudeerden voor- en tegenstanders van de doodstraf gelijkwaardige statistieken pro en contra de afschrikwekkende werking van de doodstraf. De voorstanders beoordeelden de pro-doodstraf feiten als zeer overtuigend en de contra-gegevens als ongeloofwaardig (vice versa voor de tegenstanders). Na het bestuderen van de statistieken waren bestaande meningen over de doodstraf significant sterker geworden. Eenmaal gevormd zijn opinies opmerkelijk hardnekkig. Een normatieve campagne (‘wij doen het goed en jullie doen het fout’) creëert weerstand, verhardt de tegenstellingen en maakt een goed gesprek bijna onmogelijk.[1]

Dus zelfs als de SuitSupply zou claimen een statement te willen maken ten gunste van homo’s, is er voor de verkeerde aanpak gekozen. Maar zo nobel is de pakkenzaak helemaal niet. SuitSupply wil met niemand een goed gesprek aangaan. SuitSupply trekt belletje en holt daarna hard weg. En wij zitten met de gebakken peren en mogen hopen dat deze campagne niet bijdraagt aan verdere verscherping en vervuiling van het debat. Terwijl wij daarover via commentaren, cartoons en columns (en blogs) onze zorgen uiten, zitten de mensen van SuitSupply vast weer te broeden op hun volgende campagne met een lekker nieuw controversieel thema: de bio-industrie, racisme, mishandeling…. Keuze genoeg om ons allemaal opnieuw te pakken te nemen.

 

[1] http://www.trajectum.hu.nl/zoenende-moslimas/

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

De mensen van Maastricht

 

 

 

 

Jaren geleden gingen mijn vrouw en ik een paar dagen naar Londen. Op de eerste avond hielden we zo’n typisch Britse taxi aan. De chauffeur begroette ons allerhartelijkst. Hij vroeg waar we vandaan kwamen en maakte een gezellig praatje met ons. Toen we bij ons hotel waren aangekomen en hadden betaald nam hij afscheid met de woorden: “we are very happy to have you here!” Door het woordje ‘we’ leek het alsof hij ons namens heel Londen welkom heette. Een echte ambassadeur van zijn stad.

Organisaties hopen dat hun medewerkers zich net als deze chauffeur gedragen: vriendelijk, service-gericht en representatief. Bij de afdeling Interne Communicatie hanteert men vaak de slogan “intern beginnen is extern winnen”. Stel je voor dat iedere medewerker zich als een ware ambassadeur zou gedragen; dat zou een enorme impuls geven aan de verkoopcijfers en de klanttevredenheid. Organisatie zetten om die reden dikwijls trainingsprogramma’s en instructiebijeenkomsten op om hun medewerkers zo ver te krijgen, met als boodschap: “je bent het visitekaartje van de organisatie”.

Ook steden krijgen hiervoor steeds meer oog. Geïnspireerd door vakgebieden als ‘city branding’ of ‘destination marketing’ probeert men niet alleen bedrijven, expats en toeristen aan te trekken, maar erkent men ook in toenemende mate de belangrijke rol die de eigen burgers spelen bij de beeldvorming en belevenis van de stad. Positieve en representatieve burgers zijn onmisbaar voor de profilering van een stad. Meer dan de bestuurders of de bedrijven zijn het juist de burgers, winkeliers en horeca-medewerkers die de belofte van een stad moeten waarmaken.

Als je wilt weten waar dat heel goed wordt ingevuld, moet je een paar dagen naar Maastricht gaan. Onlangs waren we een paar dagen in deze mooie stad aan de Maas. We kennen de stad redelijk goed, maar ons laatste bezoek was toch al weer een jaar of zes geleden. Het was een plezierig weerzien. Niet alleen vanwege de gezellige pleinen, de prachtige kerken, de fraaie winkels en de heerlijke restaurants, maar juist ook vanwege de gastvrijheid van de Maastrichtenaren.

 

Natuurlijk, dé Maastrichtenaar bestaat niet, maar we vonden het opvallend hoe we overal vriendelijk werden verwelkomd en geholpen. In ons hotel, in de boekhandel, op het terras, in het museum, in de winkel, op de markt. Meer dan we in andere steden hebben ervaren. Dat kan geen toeval zijn. Het is in ieder geval niet het resultaat van een collectieve motivatietraining die alle inwoners hebben moeten ondergaan. Volgens mij komt het omdat de Maastrichtenaren goed in hun Maastrichtse vel steken en dat met een natuurlijke vanzelfsprekendheid uitstralen. Zij voelen zich sterk verbonden voelt met de stad. Maastricht is hun stad. Een stad die niet alleen mooie gebouwen en pleinen heeft, maar ook vele tradities, een rijk verenigingsleven en een eigen dialect: Mestreechs. Dat geheel vormt een fijnmazige culturele voedingsbodem die niet zichtbaar is op Google maps, maar wel voelbaar in de omgang met Maastrichtenaren. Hun vriendelijkheid en gastvrijheid zijn niet gespeeld, niet aangeleerd, niet overdreven, niet kruiperig, maar heel naturel. De Maastrichtenaren spelen geen rol, maar spelen een thuiswedstrijd. In een stad waar zij zich thuis voelen en die zij graag tonen aan hun bezoekers. Daar kunnen andere steden (en organisaties die worstelen met ongemotiveerde medewerkers) veel van leren.

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

Wat heeft W.F. Hermans met Heineken en Holleeder te maken? Meer dan je denkt!

Deze week is het mega-proces tegen Willem Holleeder begonnen. Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij zes liquidaties. Holleeder komt hierdoor weer volop in de schijnwerpers te staan. Op een bepaalde manier oefent hij een enorme aantrekkingskracht uit op media en publieke opinie. Een soort haat-liefde verhouding die begon bij zijn eerste grote criminele daad waarmee hij zichzelf op de kaart zette: de geruchtmakende Heineken-ontvoering in 1983. Ondanks al die aandacht voor Holleeder is vrijwel niemand bekend met een opmerkelijk reeks van feiten en gebeurtenissen waarin niet alleen Willem Holleeder en Alfred Heineken een belangrijke rol spelen, maar ook de bekende schrijver W.F. Hermans. Feiten en  gebeurtenissen met bijzondere overeenkomsten.

 

W.F. Hermans en Alfred (Freddy) Heineken

In 1958 publiceert de schrijver W.F. Hermans zijn roman De donkere kamer van Damokles. Het verhaal speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog. De hoofdpersoon, Henri Osewoudt, komt in aanraking met een verzetsman die Dorbeck heet. De uiterlijke gelijkenis tussen de twee mannen is opvallend. Aangespoord door Dorbeck pleegt Osewoudt een aantal verzetsdaden. Na de oorlog wordt Osewoudt opgepakt. Hij wordt niet gezien als verzetsman, maar als iemand die voor de Duitsers werkte. Hij wil bewijzen dat hij een ‘goede vaderlander’ was, maar daarbij heeft hij Dorbeck als getuige nodig. Dorbeck is ‘de allesweter’; hij kan iedereen uitleggen dat Osewoudt aan de goede kant stond. Van Dorbeck is echter geen enkel spoor te vinden. Hij lijkt van de aardbodem verdwenen.

Hermans presenteert een hallucinerend verhaal waarin hij bewust een schemerzone creëert tussen goed en kwaad, tussen feit en fictie, tussen schuld en onschuld.

Het boek wordt een groot succes. Het groeit uit tot een van de bekendste boeken uit de moderne Nederlandse literatuur. Het wordt vaak herdrukt en in meerdere talen vertaald.

 

In 1963 wordt het boek verfilmd door regisseur Fons Rademakers. Hier komt Freddy Heineken in beeld. De biermagnaat financiert de productie en zijn toenmalige maîtresse Nan Los krijgt een belangrijke rol in de film.

Fons Rademakers met acteurs Nan Los en Lex Schoorel

In die tijd is Nan Los werkzaam op de reclame-afdeling van de firma Heineken en al enige tijd de vriendin van Freddy Heineken. Volgens sommigen is het toeval dat Nan Los die grote rol kreeg, anderen beweren dat Heineken de film alleen maar wilde financieren op voorwaarde dat zijn vriendin die rol kreeg.[1] Hoe dan ook, in 1969 loopt de relatie tussen Freddy Heineken en Nan Los stuk. Daarop besluit Heineken, als eigenaar-producent, dat de film nooit meer vertoond mag worden. Hoe gevoelig dit voor Freddy Heineken lag, blijkt als de Tros de film jaren later (in 1983) op televisie wil vertonen. Heineken dreigt de Tros met een rechtszaak en de Tros ziet op het laatste moment van vertoning af.[2]

 

Freddy Heineken en Willem Holleeder

In datzelfde jaar, 1983, ontvoert Willem Holleeder met zijn zwager Cor van Hout en twee andere handlangers de biermagnaat Freddy Heineken en diens chauffeur Ab Doderer.

De feiten van deze ontvoering en de nasleep ervan zijn voldoende bekend. Voor het bijzondere verband met het bovenstaande verhaal over Hermans en Heineken en de film Als twee druppels water moeten we kijken naar de film die over deze ontvoering is gemaakt. In 2011 verschijnt deze film onder de titel De Heineken ontvoering. Het scenario is deels gebaseerd op het boek De ontvoering van Alfred Heineken van Peter R. de Vries (1987). Opmerkelijk genoeg komt de naam Holleeder niet in de film voor. Juist voor hem heeft regisseur Maarten Treurniet het personage Rem Hubrechts in het leven geroepen. Sommige mensen beweren dat de regisseur dit heeft gedaan om mogelijke claims of wraakacties van Holleeder te voorkomen. Niettemin lijkt Hubrechts als twee druppels water op Holleeder, maar hij doet ook dingen die aantoonbaar niet door Holleeder zijn gedaan. Feit en fictie lopen in de film door elkaar. Omdat Holleeder bezwaar heeft tegen deze verfilming probeert hij, net als Heineken met de film Als twee druppels water, de vertoning van de film te verbieden. Hij spant een kort geding aan, maar de rechter wijst de eis af.

 

Willem Holleeder en W.F. Hermans

Op de eerste dag van het nu lopende liquidatie-proces beweert Holleeder dat niet hij maar de zogenaamde ‘Allesweter’ het brein achter de liquidaties is geweest. De Allesweter werd in 2007 geïntroduceerd door misdaadjournalist Bas van Hout[3]. Uit zijn uitvoerige gesprekken met diverse onderwereldfiguren was hem duidelijk geworden dat er achter de schermen een onbekend gebleven topcrimineel aan de touwtjes trok. Van Hout wilde zijn identiteit niet prijsgeven, maar maakte wel duidelijk dat niet Holleeder, maar deze zogenaamde Allesweter het criminele meesterbrein was. Holleeder zou volgens van Hout niet meer dan een bijrol vervullen. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wie die Allesweter is. Holleeder beroept zich natuurlijk graag op het verhaal van Bas van Hout, omdat dat hem vrijpleit, maar bestaat die Allesweter wel echt? Is hij verzonnen? Houdt hij zich schuil om Holleeder de prijs te laten betalen?

Zo is de Allesweter een hedendaagse Dorbeck. Je vraagt je af of Holleeder het boek van Hermans heeft gelezen. Of dat hij ooit de film Als twee druppels water met het liefje van Freddy Heineken heeft gezien.

Ik weet het niet. Maar er zijn in ieder geval nog twee opmerkelijke feiten te melden, toeval of niet.

Willem Holleeder wordt geboren in hetzelfde jaar waarin W.F. Hermans zijn boek De donkere kamer van Damokles publiceert: 1958.

De voornamen van Holleeder zijn dezelfde als die van Hermans: Willem Frederik. Als twee druppels water!

 

[1] https://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/741741/2003/08/23/Ach-zo-n-gerucht-doet-het-goed-voor-de-film.dhtml

 

[2] https://www.groene.nl/artikel/profiel-alfred-heineken

 

[3] https://www.parool.nl/amsterdam/holleeder-voert-de-allesweter-weer-ten-tonele-de-wie~a4567101/

Nepnieuws is geen nieuws

“Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren.”

In 2017 was nepnieuws een van de opvallendste nieuwe woorden. Het Genootschap Onze Taal nomineerde de term, naast woorden als gifei en genderneutraal, voor de verkiezing van het woord van het jaar 2017. Uiteindelijk sleepte het woord appongeluk die prijs in de wacht. De Britse woordenboek-uitgever Collins riep in november 2017 de Engelstalige variant fake news uit tot woord van het jaar in het Verenigd Koninkrijk. De uitgever had op basis van onderzoek aangetoond dat met name sinds de verkiezingscampagne van Donald Trump in 2016 de term fake news in 2016 een enorme vlucht had genomen.

Wat is nep en wat is nieuws

Het is interessant om te kijken wat nu precies nepnieuws is. Volgens Van Dale staat het zelfstandig naamwoord nep gelijk aan bedrog en betekent het bijvoeglijk naamwoord nep vervalst, nagemaakt of onecht. Zo heb je nep-haar en echt haar, of een nep-bom en een echte bom. In die zin is nep-nieuws dus onecht nieuws of nagemaakt nieuws. Dat doet veronderstellen dat er ook echt, onvervalst nieuws is.

Om dat laatste te kunnen nagaan moeten we eerst weten wat nieuws is. Als we weer Van Dale raadplegen treffen we bij het woord nieuws de omschrijvingen tijding en bericht aan. Het gaat dus om een boodschap die wij ontvangen. Het woord nieuws is de genitivus (of 2e naamval) van het woord nieuw en betekent: van nieuw/van het nieuwe. Zoals Piets in de zin ‘Peggy is Piets dochter’ betekent dat Peggy de dochter van Piet is. In die zin heeft nieuws dus te maken met een bericht over een nieuwe (recente, actuele) gebeurtenis. Nep-nieuws is in die zin een nagemaakt, vervalst nieuwsbericht.

Strikt genomen zouden we van nepnieuws moeten spreken als iemand een namaak-nieuwsbericht produceert. Het ziet er echt uit, maar het is nonsense. Populaire voorbeeld hiervan zijn de nep-berichten van De Speld en de traditionele grappige 1 april berichten in de media.

In de praktijk wordt er echter met nepnieuws iets anders bedoeld. Het gaat dan niet om een knipoog-bericht à la De Speld, maar om een bericht waarmee het publiek bewust wordt misleid of gemanipuleerd. Het modewoord nepnieuws heeft daarmee vooral betrekking op de intentie en de kwaliteit van een bericht. Is het betrouwbaar? Welk belang is ermee gemoeid? In hoeverre strookt het met de werkelijkheid? Om dat te kunnen bepalen moeten we onderzoeken wat er in de werkelijkheid is gebeurd, hoe dat is omgezet in een nieuwsbericht en wie het bericht heeft verspreid.

Wat is werkelijk werkelijk?

Het eerste aspect, wat is werkelijkheid, is onderwerp van een eeuwenlang filosofisch debat. Van de grot van Plato via het middeleeuwse denken met God als universeel middelpunt tot de Verlichting (waarin getornd wordt aan het goddelijke ordeningsprincipe) en moderne denkers als Nietzsche en Foucault. Elk tijdperk heeft zo z’n eigen antwoorden op vragen als: is er een onomstotelijke werkelijkheid; zijn er meer werkelijkheden; is wat wij zien een afspiegeling van een werkelijke werkelijkheid? Er bestaat geen breed gedragen consensus over wat waarheid en werkelijkheid is.

Als er al discussie bestaat over de vraag wat werkelijkheid is, moeten we natuurlijk ook voorzichtig zijn met onze waarneming en interpretatie van verschijnselen uit de (zogenaamde) werkelijkheid.

Een voorbeeld. Als Ajax met 2-0 van PSV wint en ik ben zelf toeschouwer bij die wedstrijd (samen met 50.000 anderen) dan is er weinig reden om de feitelijke eindstand te bestempelen als niet echt of vervalst. Maar of het een terechte uitslag was, of de doelpuntenmaker bij de tweede goal buitenspel stond en of de uitslag bewijst dat Ajax terecht een nieuwe trainer heeft aangesteld, dat is minder zeker vast te stellen. Daar zal men bovendien in Eindhoven anders over denken dan in Amsterdam. Kortom, er zijn meer en minder feitelijke verschijnselen. Die verschijnselen nemen we per individu op verschillende manieren waar en voorts verwerken we die waarnemingen op onze eigen manier binnen ons eigen referentiekader met een geheel aan ervaringen, gedachten en gevoelens. Vijftigduizend toeschouwers zijn dus goed voor vijftigduizend verwerkingen van een voetbalwedstrijd.

Elk nieuwsbericht is een constructie

Dan de volgende stap. Er wordt een nieuwsbericht samengesteld over een bepaald onderwerp (een voetbalwedstrijd, een klimaatrapport, een oorlog, een politiek debat, een vulkaanuitbarsting). De samensteller van het bericht heeft iets in woorden en/of beelden openbaar gemaakt, gepubliceerd.  Hij heeft zijn waarnemingen, ervaringen, gedachten, gevoelens, interpretaties vertaald in taal: schrijftaal, beeldtaal, spreektaak, gebarentaal. Simpel gezegd, hij heeft zijn impressies omgezet in expressies. Hij voegt zo een schakel toe aan de keten werkelijkheid-waarneming-interpretatie. Die vertaling/expressie-schakel zou in principe totaal los kunnen staan van de werkelijkheid. Er is dan geen enkel verifieerbaar feitelijk aspect aan te ontdekken. Bij het hierboven gegeven voorbeeld van Ajax-PSV zou dat een bericht kunnen zijn dat de eindstand 1-1 was. In het dagelijks taalgebruik zouden we zeggen: dat slaat nergens op; het raakt kant noch wal. Een andere optie is dat er in een nieuwsbericht wel een verband bestaat met een feitelijke gebeurtenis of verschijnsel, maar dat juist de gekozen invalshoek of duiding ter discussie staat. Als 10 voetbaljournalisten een verslag schrijven van Ajax-PSV levert dat 10 verschillende reportages op. Dat kan ook niet anders, want iedere journalist heeft z’n eigen interpretatiekader, schrijfstijl, visie op voetbal, affiniteiten, etc. Met andere woorden, (nieuws-)berichten hebben altijd een bepaalde kleur, toon, visie, interpretatie of invalshoek. Binnen de journalistiek en de communicatiewetenschap spreekt men in dit verband van frames, representaties en media-agenda’s.

Kortom, nieuwsberichten zijn altijd constructies. Ieder nieuwsbericht is door een keten van selectie, verwerking, interpretatie, vertaling en kleuring gegaan voordat ik het onder ogen krijg. Hoe meer feitelijk, verifieerbaar en evenwichtig het bericht, des te kleiner de kans op inhoudelijke controverse en nepnieuws-beschuldigingen. Daarom zal een wedstrijdverslag van een ervaren sportjournalist normaliter een betrouwbaarder beeld geven van de gespeelde wedstrijd, dan een bericht over diezelfde wedstrijd van de hand van een Ajax-supporter of een PSV-bobo.

Oude en nieuwe media

Dat brengt ons bij de brenger van het nieuwsbericht. We zijn in de 20e eeuw gewend geraakt aan de situatie waarin de nieuwsvoorziening vooral in handen is van geïnstitutionaliseerde nieuwsmedia. Professionele uitgevers en redacties voorzien het publiek via dagbladen, tijdschriften, radio en televisie van nieuwsberichten. In principe moeten ze daarbij voldoen aan afspraken en codes zoals feiten controleren, bronnen beschermen, hoor- en wederhoor toepassen, etc. Als nieuwsconsument kun je daarbij kiezen voor media die qua profiel goed aansluiten bij jouw interesses en smaak (serieuze of populaire pers, publiek omroep of commerciële zenders, zwaar-informatief of veel entertainment). Deze nieuwsmedia worden daarbij door sommigen gezien als schoothondjes van de heersende macht en door anderen als waakhonden van de democratische samenleving. Media als sluiswachters (gate keepers) of manipulatoren, als vierde macht of als leugenmachines.

Sinds een jaar of tien is er een nieuwe categorie aanbieders bijgekomen: de sociale media. Iedereen, van president tot uitkeringsgerechtigde, kan berichten op social media plaatsen.

Selectie, vertaling en kleuring gebeurt niet door professionele journalisten, maar door iedereen die wat wil openbaren. Berichten die ook nog eens met een druk op de knop door volgers kunnen worden gedeeld en potentieel viral kunnen gaan. De professionele nieuwsmedia worden gepasseerd. De president die vroeger interviews of persconferenties moest geven om iets kenbaar te maken en daarbij afhankelijk bleef van de weergave van de journalist kan zijn publiek nu direct bereiken, wanneer en hoe hij maar wil. Daarmee wordt de media-tussenschakel, die selecteert, controleert en interpreteert, overgeslagen. Opgeruimd staat netjes, zullen mensen zeggen die weinig op hebben met nieuwsorganisaties.

Social media als bron van nieuws

In toenemende mate lijken mensen meer waarde te hechten aan opmerkingen van online amateurs of aan gezagsdragers die via Twitter hun eigen gelijk proberen te halen, dan aan meer afgewogen berichtgeving door professionele journalisten en nieuwsorganisaties. Steeds minder mensen kloppen voor hun nieuwsvoorziening aan bij nieuwsorganisaties. Ze laten zich vooral informeren via sociale media.[1] Toegegeven, op sociale media wordt regelmatig verwezen naar nieuwsberichten van traditionele media, maar er zijn ook talloze andere uitingen en opvattingen op sociale media te vinden. Op social media staat alles rijp en groen door elkaar.

De overstap van nieuwsconsumenten naar sociale media is zorgwekkend. Laten we duidelijk en eerlijk zijn: oproepen van ongeruste ouders op Facebook, mails van belangengroeperingen, oprispingen van boze burgers op Twitter, mijn blog dat je nu leest, en tweets van presidenten zijn geen nieuwsberichten. Het zijn gewoon berichten, die al dan niet betrouwbaar zijn.

Kop van NRC Next van vandaag, 29 januari 2018. Het nepnieuws betreft hier berichten van een actie-comité. Dat is wat mij betreft geen nepnieuws, maar eenzijdige informatie uit particuliere hoek.

Ook meer conventionele documenten als jaarverslagen, lobbybrieven, partijprogramma’s en onderzoeksrapporten zijn geen nieuwsberichten. Los van de vraag of hun inhoud wel of niet deugt zijn dergelijke uitingen, net als nieuwsberichten, constructies. Maar in deze gevallen vanuit een eenzijdig, particulier belang opgesteld. Daar is niets nieuws aan. Sinds het begin van de mensheid wordt er voor eigen parochie gepreekt, worden er drogredenen gebruikt, wordt er al dan niet bewust twijfel gezaaid. Dat hebben we nooit nepnieuws genoemd, maar propaganda, bedrog, misleiding of een eenzijdige voorstelling van zaken.

De noodzaak van gedegen nieuwsorganisaties

In het digitale tijdperk hebben we nieuwe media waarmee ieder individu ongebreideld zijn verhalen, opmerkingen, kritiek of zorgen publiekelijk kan spuien. Het is daarom vreemd dat men in deze tijd met een beschuldigende vinger naar de reguliere nieuwsorganisaties wijst en hen beticht van het fabriceren van nepnieuws. Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren. Daar heb je gezonde, professionele, pluriforme nieuwsmedia voor nodig. Met vakmensen die machthebbers kritisch volgen, gebeurtenissen in een context plaatsen, voors en tegens op een rij zetten en het publiek op evenwichtige wijze voorzien van feiten, inzichten en meningen. Met journalisten die als zodanig herkenbaar en aanspreekbaar zijn, en ook verantwoording afleggen.

Tenslotte

We kunnen eindeloos filosoferen over het bestaan van een ware werkelijkheid en we moeten ons realiseren dat ieder nieuwsbericht geconstrueerd is, maar laten we alleen spreken van een nieuwsbericht als het gepubliceerd is door een nieuwsorganisatie en de maker van dat bericht een professional is. En als de journalist zijn/haar vak goed verstaat is de kans op betrouwbare nieuwsvoorziening groot en de kans op nepnieuws klein.

 

 

[1] http://www.journalism.org/2016/05/26/news-use-across-social-media-platforms-2016/

https://www.volkskrant.nl/tech/jongeren-verkiezen-sociale-media-boven-traditionele-media~a4320782/

 

Reclame voor reclame: het etaleren van eigen onvermogen.

 

In mijn laptop heb ik een mapje met de titel ‘reclame voor reclame’. In dat mapje bewaar ik afbeeldingen van reclame-uitingen die aanbieders van advertentieruimte voor zichzelf maken.

Enkele voorbeelden:

 

 

 

 

Mijn nieuwste aanwinst voor dit mapje scoorde ik twee dagen geleden. Deze week hangen de abri’s op Amsterdamse metrohaltes namelijk vol met posters met de tekst ‘Ontwijk mij maar eens  :- ) ‘.

Het gaat om een campagne die duidelijk moet maken dat outdoor-reclame aantrekkelijk en effectief is. Het is dus reclame voor reclame. Nu vind ik dat verschijnsel altijd al wat merkwaardig, maar bij deze campagne heb ik helemaal mijn twijfels.

In de eerste plaats vanwege de slogan. Ontwijken is wat iedereen doet in de metro. Nergens op letten is het devies. Je wilt niet dat andere mensen je aanstaren of tegen je aan gaan staan. Iedereen zit op z’n mobieltje te turen. Iedereen zit in z’n eigen cocon. Niemand besteedt aandacht aan medereizigers of abri’s. De posters zijn dus heel makkelijk te ontwijken. Het doet me denken aan een oude slogan van de gemeente Oosterhout (iets ten noorden van Breda). Langs de snelweg had de gemeente jaren geleden een bord staan met de tekst ‘Niemand kan aan Oosterhout voorbij’, terwijl iedereen juist met 100 kilometer langs Oosterhout raasde.

Een tweede bezwaar is de locatie-doelgroep combinatie. In de metro zitten studenten, forenzen en toeristen. Dat zijn consumenten, afnemers. Metro-passagiers zijn niet mensen die een bedrijf runnen en verleid moeten worden om de producten van hun bedrijf via outdoor reclame onder de aandacht te brengen. De potentiële adverteerder zit niet in de metro. Die moet je elders zoeken.

In de derde plaats zijn het doorgaans niet de bedrijven/opdrachtgevers zelf die bepalen waar het beste reclame gemaakt kan worden. Daar heb je mediabureaus voor.

Maar mijn grootste bezwaar is vooral het feit dat je met deze campagne je eigen onvermogen om voldoende adverteerders te vinden toont. De posters hangen namelijk op plekken waarvoor geen reguliere adverteerders zijn gevonden. Het zijn dus gatenvullers. Bij gebrek aan betalende klanten, hang je maar je eigen advertentie op. Zo laat Clear Channel (de organisatie achter deze campagne) zien dat outdoor reclame juist niet goed werkt.

Een cartoon uit een oud moppenboekje van mijn vader illustreert dit etaleren van je eigen tekortkomingen feilloos.

 

 

 

Onthaasten, ontspullen, ontbloten, ontzeuren

 

Een zorgverzekeraar belooft me in een paginagrote advertentie dat hij mij in 2018 zal ontzorgen. Een artikel in een dubbeldik kersttijdschrift wijst mij op het belang van ontspullen. Op een nieuwjaarskaart wordt mij toegewenst dat ik in 2018 ga onthaasten.

Ontzorgen, ontspullen, onthaasten. Kennelijk wil men mij van mijn zorgen, spullen en haast afhelpen. Want als een werkwoord met ‘ont’ begint, betekent het doorgaans het tegenovergestelde van hetzelfde werkwoord zonder ‘ont’. Denk maar aan plooien en ontplooien, wapenen en ontwapenen of hechten en onthechten.

Een blik in het woordenboek laat zien dat het woord onthaasten inmiddels is opgenomen als nieuwerwets woord, maar dat ontzorgen en ontspullen die geaccepteerde status nog niet hebben bereikt. In deze tijden van nepnieuws zou je het nepwoorden kunnen noemen. Woordconstructies, bedacht door een tekstschrijver of een redacteur. Toch begrijpen we wat er met deze woorden wordt bedoeld omdat we de ont-vorm herkennen. Het gaat om het tegenovergestelde van het kernwoord. Ontzorgen betekent zorgen wegnemen. En zelfs al is het woord spullen geen werkwoord, we snappen dat ontspullen verwijst naar: minder kopen en meer duurzaam leven.

Toch moeten we nog eens nader naar ont-werkwoorden kijken. Of ze nu net bedacht zijn of eeuwenoud, ze hebben niet altijd de tegenovergestelde werking als de hierboven genoemde voorbeelden. Sommige ont-werkwoorden missen die logica.

Een paar voorbeelden:

  • Ontberen gaat niet over het verdwijnen van ijsberen op de Noordpool.
  • Ontruimen lijkt hetzelfde als ruimen.
  • Ontbijten is niet het tegenovergestelde van bijten. Integendeel zelfs. Tenzij je vindt dat je bij je ontbijt alleen maar pap moet eten.
  • Ontwerpen wil niet zeggen dat je niet mag gooien.
  • Ontdooien is een heel merkwaardig ont-werkwoord. Het lijkt zelfs het tegendeel van het tegendeel. Ontdooien zou het tegenovergestelde van dooien moeten zijn, maar het is eigenlijk ontvriezen.
  • Ontbloten betekent niet dat je je kleren aantrekt.
  • Ontsteken is toch niet echt het tegendeel van steken. Een ontsteking geeft vaak een prikkend gevoel. Of zou ontsteken het nieuwe werkwoord zijn dat hoort bij het verbieden van vuurwerk?
  • Ontfutselen is vervelend als je erg van futselen houdt.
  • Ontslaan zou betekenen dat je stopt met mensen slaan. Leg dat maar eens uit aan iemand die net zijn baan is kwijtgeraakt.
  • Ontstaan lijkt een aanmoediging om te gaan zitten of liggen.

Kortom, niet elk ont-werkwoord kent de logica van de verwijzing naar het tegendeel. Soms zelfs integendeel. Dat is verwarrend.

Geef mij maar die tegenstellende ont-werkwoorden om mee te spelen. Ik zou namelijk graag een paar nieuwe ont-woorden willen introduceren om te gebruiken voor onze goede voornemens voor 2018:

Ontzeuren

Ontroken

Ontschelden

Ontzitten

Ontpeuteren

Als we dat allemaal gaan doen, wordt het vast een mooi 2018!!!!

23 oeroude woorden

Er bestaat een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren.

 

Wetenschappers hebben ontdekt dat er binnen zeven verschillende Euraziatische taalgroepen 23 gemeenschappelijke oerwoorden bestaan. Het taalhistorische onderzoek, gepubliceerd in 2013[1], wijst uit dat deze oerwoorden tot 15.000 jaar oud zijn. De ontdekking suggereert dat er ooit een oorspronkelijke oertaal heeft bestaan waaruit de afzonderlijke Europese en Aziatische taalfamilies voortgekomen zijn. Het voert te ver om de onderzoeksmethode van de wetenschappers (onder wie een evolutionair bioloog, taalhistorici en linguïsten) geheel uit de doeken te doen, maar het is een interessant gegeven dat ze zijn uitgegaan van de frequentie van woordgebruik. Hoe vaker woorden worden gebruikt, hoe kleiner de kans dat ze door de eeuwen heen veranderen. Deze 23 standvastige woorden vertegenwoordigen daarmee betekenis-aanduidingen die in een enorm groot deel van de wereld de tand des tijds het best hebben weten te doorstaan. Van India tot Finland en van Siberië tot Portugal.

De Volkskrant omschreef dit in een nieuwsbericht over deze bijzondere ontdekking in 2013 als volgt: dat betekent dat de mensen die vlak na de ijstijd leefden al woordklanken gebruikten die nu nog steeds in omloop zijn.

Ik vind dat een fascinerend idee. Er bestaat dus een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren. Ze vertellen ons iets over de wereld waarin zij leefden. Het wetenschappelijke artikel presenteert de lijst met 23 woorden in volgorde van frequentie en betekenisverwantschap binnen de zeven taalfamilies. Hoe groter het aantal taalfamilies waarin een betekenis-verwante term voorkomt, des te hoger het betreffende woord op de lijst. Dit is de lijst met de 23 aangeduide betekenissen in het Engels:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het Nederlands:

Gij, Ik, Niet, Dat, Wij, Geven, Wie, Dit, Wat, Man, Jij, Oud, Moeder, Horen, Hand, Vuur, Trekken, Zwart, Stromen, Bast, As, Spugen en Worm.

Wat leert deze lijst ons? In de eerste plaats zien we een variëteit aan taalkundige woordsoorten. De lijst bevat een mix van (voor-)naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden.

Persoonlijk: ik, jij, wij, gij

Zelfstandig: as, man, moeder, hand, vuur, bast, worm

Bijvoeglijk: oud, zwart

Werkwoorden: geven, horen, trekken, stromen, spugen

Aanwijzende en vragende voornaamwoorden: dit, dat, wie, wat

Bijwoord: niet.

Van Hester Knibbe verscheen dit jaar de mooie dichtbundel As, Vuur. Ze heeft zich door deze ontdekking laten inspireren en heeft voor elk oerwoord een gedicht geschreven. In deze blogtekst staan de gedichten Ik en Stromen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als we naar de betekenis van de woorden kijken, staan er meerdere bij die voor de hand liggen, zoals ik, jij, en wij; en dit en dat.

 

Hester Knibbe: Ik

 

Ook woorden als man, hand, vuur, geven en horen wekken geen verbazing. Al valt op dat man wel in de lijst staat, maar het woord vrouw niet. De enige term die naar vrouwen verwijst is moeder.  Kennelijk is het moederschap volgens onze voorvaderen de ultieme bestemming van vrouwen. En als er vuur in de lijst staat, verwacht je ook water, maar dat woord ontbreekt merkwaardig genoeg, al is wel het werkwoord stromen opgenomen.

Hester Knibbe: Stromen

 

Ook zou je woorden als oog of zien verwachten naast het woord horen.

De woorden die mij het meest opvallen zijn spugen, bast, worm en gij. Onderzoeksleider Mark Pagel vertelde in een interview in The Guardian dat hij bast wel begreep: ‘Bark was really important to early people; they used it as insulation, to start fires, and they made fibres from it’. Maar het woord spugen kon ook Pagel niet thuisbrengen: ‘I couldn’t say I expected “to spit” to be there. I have no idea why. I have to throw my hands up.’

Dan blijven nog de woorden worm en gij over. Worm is het enige dier in de lijst. Aten de oermensen wormen? Gebruikten ze wormen om te vissen? Ik had hier eerder dier-woorden als koe, hond, geit, vis of vogel verwacht. Ook andere woorden die verwijzen naar levende organismen, zoals boom,  plant of bes ontbreken opmerkelijk genoeg.

Ten slotte het woord gij: het woord dat bovenaan de lijst staat en als enige woord verwante betekenissen heeft in alle zeven onderzochte taalfamilies. Daarmee is gij het opper-oerwoord. Een eerbiedwaardig woord dat we in Nederland alleen nog in archaïsche zin gebruiken als we anderen respectvol willen aanduiden of als we het over God hebben. De top-notering van het woord gij geeft aan dat godsdienst van oudsher in het leven van mensen in alle taalfamilies een belangrijke plaats innam. Ik herken het woord gij vooral vanuit mijn jeugd.  Ik maakte als kind kennis met de tien geboden die in hun oude formulering begonnen met het woord gij (Gij zult niet….). De nummer 1 positie doet me ook denken aan het christelijke scheppingslied dat ik als kind leerde zingen: ‘God heeft het eerste woord’ (geschreven door ds. Jan Wit).

Maar wie gebruikt het woord gij tegenwoordig nog? Gij is misschien het meest gewortelde woord, maar Gij en God hebben tegenwoordig (althans in Nederland) niet meer het eerste woord en ook niet het laatste. Het lijkt erop dat er daarmee een eind is gekomen aan tienduizend jaar taal-traditie. Om met Geert Mak te spreken:  hoe Gij verdween uit de Nederlandse taal.

 

[1] Link naar de wetenschappelijke publicatie: http://www.pnas.org/content/110/21/8471

 

P.S. Reageren op dit blog kan via Twitter, LinkedIn of Facebook. Ik heb de reactiemogelijkheid van mijn blog afgesloten, omdat ik teveel spam ontving.

Blogsite van Peter 't Lam