Categoriearchief: Gepubliceerd

Gepakt door SuitSupply

 

 

 

 

Pakkenzaak SuitSupply (‘businessmode voor mannen’) slaagt er geregeld in met controversiële reclamecampagnes een storm van reacties los te maken. Onder het motto sex sells vulde SuitSupply de afgelopen jaren in heel het land billboards en abri’s met royaal afgebeeld vrouwelijk naakt. Kennelijk moesten vrouwen uitgekleed worden om de jonge zakenman aangekleed te krijgen. De controversiële afbeeldingen zorgden voor bergen kritiek op social media en talloze klachten bij de Reclame Code Commissie. De teneur: vrouwonvriendelijk, platvloers, seksistisch. De mensen van SuitSupply zullen het geweldig hebben gevonden. Hoe meer rumour around the brand, hoe beter.

De meest recente campagne van SuitSuplly laat een geheel ander beeld zien. Dit keer is er geen vrouwenbil of -borst te zien, maar staan er zoenende mannen op de posters. Dat is andere koek.

Maar net als bij vorig campagnes zijn ook nu de reacties niet van de lucht. Niet alleen op social media, maar ook op de billboards zelf. Er zijn vele meldingen van beschadigingen en bekladdingen. Helaas zijn er nog hordes homofobe mensen in Nederland niet te beroerd een smerig spoor van vernieling aan te richten. Die incidenten leiden op hun beurt weer tot veel publieke en ook politieke verontwaardiging over zulke grove uitingen van homohaat. Ik heb echter het bange vermoeden, dat de mensen van SuitSupply zich wederom in hun handen wrijven.

SuitSupply is namelijk geen COC of uithangbord van de LHBT-beweging, maar een commercieel bedrijf dat graag veel pakken verkoopt. Daar is op zich niets mis mee. De vroegere campagnes laten zien dat SuitSupply doelbewust de grenzen opzoekt. Het doel heiligt de middelen. Dat geldt nu ook. Deze nieuwe  posters gaan helemaal niet over homo-emancipatie. Het is fikkie stoken rondom thema dat licht ontvlambaar is. Wie denkt dat SuitSupply zo begaan is met de homobeweging vergeet dat de organisatie op dit punt geen bewezen staat van dienst heeft. En zelfs als de mensen van SuitSupply een roze hart hebben, is het een slechte keuze om via posters campagne te voeren voor een maatschappelijke kwestie.

We weten dat van de discussie over de posters die de gemeente Rotterdam samen met Femmes for Freedom vorig jaar in de stad liet ophangen. Posters over vrije partner-keuze voor vrouwen met daarop uiteenlopende zoenende stellen: lesbische vrouwen, een moslima met een jood, etc.

Poster gemeente Rotterdam: In Nederland kies je je partner zelf

Ook die posters riepen veel reacties op. Vanuit communicatiewetenschappelijke hoek werd aangegeven dat  dergelijke campagnes (los van de wellicht beste bedoelingen) weinig zinvol zijn of zelfs contra-productief. Prominent gedragsdeskundige Reint-Jan Renes betoogde treffend dat de gemeente Rotterdam met deze postercampagne de plank missloeg:

In gesprekken, aangewakkerd door de campagne, wil (wethouder) Schneider mensen die niet zelf mogen kiezen en mensen die anderen belemmeren vrij te kiezen ‘overtuigen dat het normaal is dat vrouwen hun eigen partner mogen kiezen’. Klaarblijkelijk is de wethouder niet bekend met het fenomeen myside bias, de neiging van mensen om informatie in lijn met hun eigen mening te omarmen en alles wat ertegenin gaat af te wijzen. In een klassieke Stanford-studie bestudeerden voor- en tegenstanders van de doodstraf gelijkwaardige statistieken pro en contra de afschrikwekkende werking van de doodstraf. De voorstanders beoordeelden de pro-doodstraf feiten als zeer overtuigend en de contra-gegevens als ongeloofwaardig (vice versa voor de tegenstanders). Na het bestuderen van de statistieken waren bestaande meningen over de doodstraf significant sterker geworden. Eenmaal gevormd zijn opinies opmerkelijk hardnekkig. Een normatieve campagne (‘wij doen het goed en jullie doen het fout’) creëert weerstand, verhardt de tegenstellingen en maakt een goed gesprek bijna onmogelijk.[1]

Dus zelfs als de SuitSupply zou claimen een statement te willen maken ten gunste van homo’s, is er voor de verkeerde aanpak gekozen. Maar zo nobel is de pakkenzaak helemaal niet. SuitSupply wil met niemand een goed gesprek aangaan. SuitSupply trekt belletje en holt daarna hard weg. En wij zitten met de gebakken peren en mogen hopen dat deze campagne niet bijdraagt aan verdere verscherping en vervuiling van het debat. Terwijl wij daarover via commentaren, cartoons en columns (en blogs) onze zorgen uiten, zitten de mensen van SuitSupply vast weer te broeden op hun volgende campagne met een lekker nieuw controversieel thema: de bio-industrie, racisme, mishandeling…. Keuze genoeg om ons allemaal opnieuw te pakken te nemen.

 

[1] http://www.trajectum.hu.nl/zoenende-moslimas/

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

De mensen van Maastricht

 

 

 

 

Jaren geleden gingen mijn vrouw en ik een paar dagen naar Londen. Op de eerste avond hielden we zo’n typisch Britse taxi aan. De chauffeur begroette ons allerhartelijkst. Hij vroeg waar we vandaan kwamen en maakte een gezellig praatje met ons. Toen we bij ons hotel waren aangekomen en hadden betaald nam hij afscheid met de woorden: “we are very happy to have you here!” Door het woordje ‘we’ leek het alsof hij ons namens heel Londen welkom heette. Een echte ambassadeur van zijn stad.

Organisaties hopen dat hun medewerkers zich net als deze chauffeur gedragen: vriendelijk, service-gericht en representatief. Bij de afdeling Interne Communicatie hanteert men vaak de slogan “intern beginnen is extern winnen”. Stel je voor dat iedere medewerker zich als een ware ambassadeur zou gedragen; dat zou een enorme impuls geven aan de verkoopcijfers en de klanttevredenheid. Organisatie zetten om die reden dikwijls trainingsprogramma’s en instructiebijeenkomsten op om hun medewerkers zo ver te krijgen, met als boodschap: “je bent het visitekaartje van de organisatie”.

Ook steden krijgen hiervoor steeds meer oog. Geïnspireerd door vakgebieden als ‘city branding’ of ‘destination marketing’ probeert men niet alleen bedrijven, expats en toeristen aan te trekken, maar erkent men ook in toenemende mate de belangrijke rol die de eigen burgers spelen bij de beeldvorming en belevenis van de stad. Positieve en representatieve burgers zijn onmisbaar voor de profilering van een stad. Meer dan de bestuurders of de bedrijven zijn het juist de burgers, winkeliers en horeca-medewerkers die de belofte van een stad moeten waarmaken.

Als je wilt weten waar dat heel goed wordt ingevuld, moet je een paar dagen naar Maastricht gaan. Onlangs waren we een paar dagen in deze mooie stad aan de Maas. We kennen de stad redelijk goed, maar ons laatste bezoek was toch al weer een jaar of zes geleden. Het was een plezierig weerzien. Niet alleen vanwege de gezellige pleinen, de prachtige kerken, de fraaie winkels en de heerlijke restaurants, maar juist ook vanwege de gastvrijheid van de Maastrichtenaren.

 

Natuurlijk, dé Maastrichtenaar bestaat niet, maar we vonden het opvallend hoe we overal vriendelijk werden verwelkomd en geholpen. In ons hotel, in de boekhandel, op het terras, in het museum, in de winkel, op de markt. Meer dan we in andere steden hebben ervaren. Dat kan geen toeval zijn. Het is in ieder geval niet het resultaat van een collectieve motivatietraining die alle inwoners hebben moeten ondergaan. Volgens mij komt het omdat de Maastrichtenaren goed in hun Maastrichtse vel steken en dat met een natuurlijke vanzelfsprekendheid uitstralen. Zij voelen zich sterk verbonden voelt met de stad. Maastricht is hun stad. Een stad die niet alleen mooie gebouwen en pleinen heeft, maar ook vele tradities, een rijk verenigingsleven en een eigen dialect: Mestreechs. Dat geheel vormt een fijnmazige culturele voedingsbodem die niet zichtbaar is op Google maps, maar wel voelbaar in de omgang met Maastrichtenaren. Hun vriendelijkheid en gastvrijheid zijn niet gespeeld, niet aangeleerd, niet overdreven, niet kruiperig, maar heel naturel. De Maastrichtenaren spelen geen rol, maar spelen een thuiswedstrijd. In een stad waar zij zich thuis voelen en die zij graag tonen aan hun bezoekers. Daar kunnen andere steden (en organisaties die worstelen met ongemotiveerde medewerkers) veel van leren.

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

Wat heeft W.F. Hermans met Heineken en Holleeder te maken? Meer dan je denkt!

Deze week is het mega-proces tegen Willem Holleeder begonnen. Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij zes liquidaties. Holleeder komt hierdoor weer volop in de schijnwerpers te staan. Op een bepaalde manier oefent hij een enorme aantrekkingskracht uit op media en publieke opinie. Een soort haat-liefde verhouding die begon bij zijn eerste grote criminele daad waarmee hij zichzelf op de kaart zette: de geruchtmakende Heineken-ontvoering in 1983. Ondanks al die aandacht voor Holleeder is vrijwel niemand bekend met een opmerkelijk reeks van feiten en gebeurtenissen waarin niet alleen Willem Holleeder en Alfred Heineken een belangrijke rol spelen, maar ook de bekende schrijver W.F. Hermans. Feiten en  gebeurtenissen met bijzondere overeenkomsten.

 

W.F. Hermans en Alfred (Freddy) Heineken

In 1958 publiceert de schrijver W.F. Hermans zijn roman De donkere kamer van Damokles. Het verhaal speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog. De hoofdpersoon, Henri Osewoudt, komt in aanraking met een verzetsman die Dorbeck heet. De uiterlijke gelijkenis tussen de twee mannen is opvallend. Aangespoord door Dorbeck pleegt Osewoudt een aantal verzetsdaden. Na de oorlog wordt Osewoudt opgepakt. Hij wordt niet gezien als verzetsman, maar als iemand die voor de Duitsers werkte. Hij wil bewijzen dat hij een ‘goede vaderlander’ was, maar daarbij heeft hij Dorbeck als getuige nodig. Dorbeck is ‘de allesweter’; hij kan iedereen uitleggen dat Osewoudt aan de goede kant stond. Van Dorbeck is echter geen enkel spoor te vinden. Hij lijkt van de aardbodem verdwenen.

Hermans presenteert een hallucinerend verhaal waarin hij bewust een schemerzone creëert tussen goed en kwaad, tussen feit en fictie, tussen schuld en onschuld.

Het boek wordt een groot succes. Het groeit uit tot een van de bekendste boeken uit de moderne Nederlandse literatuur. Het wordt vaak herdrukt en in meerdere talen vertaald.

 

In 1963 wordt het boek verfilmd door regisseur Fons Rademakers. Hier komt Freddy Heineken in beeld. De biermagnaat financiert de productie en zijn toenmalige maîtresse Nan Los krijgt een belangrijke rol in de film.

Fons Rademakers met acteurs Nan Los en Lex Schoorel

In die tijd is Nan Los werkzaam op de reclame-afdeling van de firma Heineken en al enige tijd de vriendin van Freddy Heineken. Volgens sommigen is het toeval dat Nan Los die grote rol kreeg, anderen beweren dat Heineken de film alleen maar wilde financieren op voorwaarde dat zijn vriendin die rol kreeg.[1] Hoe dan ook, in 1969 loopt de relatie tussen Freddy Heineken en Nan Los stuk. Daarop besluit Heineken, als eigenaar-producent, dat de film nooit meer vertoond mag worden. Hoe gevoelig dit voor Freddy Heineken lag, blijkt als de Tros de film jaren later (in 1983) op televisie wil vertonen. Heineken dreigt de Tros met een rechtszaak en de Tros ziet op het laatste moment van vertoning af.[2]

 

Freddy Heineken en Willem Holleeder

In datzelfde jaar, 1983, ontvoert Willem Holleeder met zijn zwager Cor van Hout en twee andere handlangers de biermagnaat Freddy Heineken en diens chauffeur Ab Doderer.

De feiten van deze ontvoering en de nasleep ervan zijn voldoende bekend. Voor het bijzondere verband met het bovenstaande verhaal over Hermans en Heineken en de film Als twee druppels water moeten we kijken naar de film die over deze ontvoering is gemaakt. In 2011 verschijnt deze film onder de titel De Heineken ontvoering. Het scenario is deels gebaseerd op het boek De ontvoering van Alfred Heineken van Peter R. de Vries (1987). Opmerkelijk genoeg komt de naam Holleeder niet in de film voor. Juist voor hem heeft regisseur Maarten Treurniet het personage Rem Hubrechts in het leven geroepen. Sommige mensen beweren dat de regisseur dit heeft gedaan om mogelijke claims of wraakacties van Holleeder te voorkomen. Niettemin lijkt Hubrechts als twee druppels water op Holleeder, maar hij doet ook dingen die aantoonbaar niet door Holleeder zijn gedaan. Feit en fictie lopen in de film door elkaar. Omdat Holleeder bezwaar heeft tegen deze verfilming probeert hij, net als Heineken met de film Als twee druppels water, de vertoning van de film te verbieden. Hij spant een kort geding aan, maar de rechter wijst de eis af.

 

Willem Holleeder en W.F. Hermans

Op de eerste dag van het nu lopende liquidatie-proces beweert Holleeder dat niet hij maar de zogenaamde ‘Allesweter’ het brein achter de liquidaties is geweest. De Allesweter werd in 2007 geïntroduceerd door misdaadjournalist Bas van Hout[3]. Uit zijn uitvoerige gesprekken met diverse onderwereldfiguren was hem duidelijk geworden dat er achter de schermen een onbekend gebleven topcrimineel aan de touwtjes trok. Van Hout wilde zijn identiteit niet prijsgeven, maar maakte wel duidelijk dat niet Holleeder, maar deze zogenaamde Allesweter het criminele meesterbrein was. Holleeder zou volgens van Hout niet meer dan een bijrol vervullen. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wie die Allesweter is. Holleeder beroept zich natuurlijk graag op het verhaal van Bas van Hout, omdat dat hem vrijpleit, maar bestaat die Allesweter wel echt? Is hij verzonnen? Houdt hij zich schuil om Holleeder de prijs te laten betalen?

Zo is de Allesweter een hedendaagse Dorbeck. Je vraagt je af of Holleeder het boek van Hermans heeft gelezen. Of dat hij ooit de film Als twee druppels water met het liefje van Freddy Heineken heeft gezien.

Ik weet het niet. Maar er zijn in ieder geval nog twee opmerkelijke feiten te melden, toeval of niet.

Willem Holleeder wordt geboren in hetzelfde jaar waarin W.F. Hermans zijn boek De donkere kamer van Damokles publiceert: 1958.

De voornamen van Holleeder zijn dezelfde als die van Hermans: Willem Frederik. Als twee druppels water!

 

[1] https://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/741741/2003/08/23/Ach-zo-n-gerucht-doet-het-goed-voor-de-film.dhtml

 

[2] https://www.groene.nl/artikel/profiel-alfred-heineken

 

[3] https://www.parool.nl/amsterdam/holleeder-voert-de-allesweter-weer-ten-tonele-de-wie~a4567101/

Nepnieuws is geen nieuws

“Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren.”

In 2017 was nepnieuws een van de opvallendste nieuwe woorden. Het Genootschap Onze Taal nomineerde de term, naast woorden als gifei en genderneutraal, voor de verkiezing van het woord van het jaar 2017. Uiteindelijk sleepte het woord appongeluk die prijs in de wacht. De Britse woordenboek-uitgever Collins riep in november 2017 de Engelstalige variant fake news uit tot woord van het jaar in het Verenigd Koninkrijk. De uitgever had op basis van onderzoek aangetoond dat met name sinds de verkiezingscampagne van Donald Trump in 2016 de term fake news in 2016 een enorme vlucht had genomen.

Wat is nep en wat is nieuws

Het is interessant om te kijken wat nu precies nepnieuws is. Volgens Van Dale staat het zelfstandig naamwoord nep gelijk aan bedrog en betekent het bijvoeglijk naamwoord nep vervalst, nagemaakt of onecht. Zo heb je nep-haar en echt haar, of een nep-bom en een echte bom. In die zin is nep-nieuws dus onecht nieuws of nagemaakt nieuws. Dat doet veronderstellen dat er ook echt, onvervalst nieuws is.

Om dat laatste te kunnen nagaan moeten we eerst weten wat nieuws is. Als we weer Van Dale raadplegen treffen we bij het woord nieuws de omschrijvingen tijding en bericht aan. Het gaat dus om een boodschap die wij ontvangen. Het woord nieuws is de genitivus (of 2e naamval) van het woord nieuw en betekent: van nieuw/van het nieuwe. Zoals Piets in de zin ‘Peggy is Piets dochter’ betekent dat Peggy de dochter van Piet is. In die zin heeft nieuws dus te maken met een bericht over een nieuwe (recente, actuele) gebeurtenis. Nep-nieuws is in die zin een nagemaakt, vervalst nieuwsbericht.

Strikt genomen zouden we van nepnieuws moeten spreken als iemand een namaak-nieuwsbericht produceert. Het ziet er echt uit, maar het is nonsense. Populaire voorbeeld hiervan zijn de nep-berichten van De Speld en de traditionele grappige 1 april berichten in de media.

In de praktijk wordt er echter met nepnieuws iets anders bedoeld. Het gaat dan niet om een knipoog-bericht à la De Speld, maar om een bericht waarmee het publiek bewust wordt misleid of gemanipuleerd. Het modewoord nepnieuws heeft daarmee vooral betrekking op de intentie en de kwaliteit van een bericht. Is het betrouwbaar? Welk belang is ermee gemoeid? In hoeverre strookt het met de werkelijkheid? Om dat te kunnen bepalen moeten we onderzoeken wat er in de werkelijkheid is gebeurd, hoe dat is omgezet in een nieuwsbericht en wie het bericht heeft verspreid.

Wat is werkelijk werkelijk?

Het eerste aspect, wat is werkelijkheid, is onderwerp van een eeuwenlang filosofisch debat. Van de grot van Plato via het middeleeuwse denken met God als universeel middelpunt tot de Verlichting (waarin getornd wordt aan het goddelijke ordeningsprincipe) en moderne denkers als Nietzsche en Foucault. Elk tijdperk heeft zo z’n eigen antwoorden op vragen als: is er een onomstotelijke werkelijkheid; zijn er meer werkelijkheden; is wat wij zien een afspiegeling van een werkelijke werkelijkheid? Er bestaat geen breed gedragen consensus over wat waarheid en werkelijkheid is.

Als er al discussie bestaat over de vraag wat werkelijkheid is, moeten we natuurlijk ook voorzichtig zijn met onze waarneming en interpretatie van verschijnselen uit de (zogenaamde) werkelijkheid.

Een voorbeeld. Als Ajax met 2-0 van PSV wint en ik ben zelf toeschouwer bij die wedstrijd (samen met 50.000 anderen) dan is er weinig reden om de feitelijke eindstand te bestempelen als niet echt of vervalst. Maar of het een terechte uitslag was, of de doelpuntenmaker bij de tweede goal buitenspel stond en of de uitslag bewijst dat Ajax terecht een nieuwe trainer heeft aangesteld, dat is minder zeker vast te stellen. Daar zal men bovendien in Eindhoven anders over denken dan in Amsterdam. Kortom, er zijn meer en minder feitelijke verschijnselen. Die verschijnselen nemen we per individu op verschillende manieren waar en voorts verwerken we die waarnemingen op onze eigen manier binnen ons eigen referentiekader met een geheel aan ervaringen, gedachten en gevoelens. Vijftigduizend toeschouwers zijn dus goed voor vijftigduizend verwerkingen van een voetbalwedstrijd.

Elk nieuwsbericht is een constructie

Dan de volgende stap. Er wordt een nieuwsbericht samengesteld over een bepaald onderwerp (een voetbalwedstrijd, een klimaatrapport, een oorlog, een politiek debat, een vulkaanuitbarsting). De samensteller van het bericht heeft iets in woorden en/of beelden openbaar gemaakt, gepubliceerd.  Hij heeft zijn waarnemingen, ervaringen, gedachten, gevoelens, interpretaties vertaald in taal: schrijftaal, beeldtaal, spreektaak, gebarentaal. Simpel gezegd, hij heeft zijn impressies omgezet in expressies. Hij voegt zo een schakel toe aan de keten werkelijkheid-waarneming-interpretatie. Die vertaling/expressie-schakel zou in principe totaal los kunnen staan van de werkelijkheid. Er is dan geen enkel verifieerbaar feitelijk aspect aan te ontdekken. Bij het hierboven gegeven voorbeeld van Ajax-PSV zou dat een bericht kunnen zijn dat de eindstand 1-1 was. In het dagelijks taalgebruik zouden we zeggen: dat slaat nergens op; het raakt kant noch wal. Een andere optie is dat er in een nieuwsbericht wel een verband bestaat met een feitelijke gebeurtenis of verschijnsel, maar dat juist de gekozen invalshoek of duiding ter discussie staat. Als 10 voetbaljournalisten een verslag schrijven van Ajax-PSV levert dat 10 verschillende reportages op. Dat kan ook niet anders, want iedere journalist heeft z’n eigen interpretatiekader, schrijfstijl, visie op voetbal, affiniteiten, etc. Met andere woorden, (nieuws-)berichten hebben altijd een bepaalde kleur, toon, visie, interpretatie of invalshoek. Binnen de journalistiek en de communicatiewetenschap spreekt men in dit verband van frames, representaties en media-agenda’s.

Kortom, nieuwsberichten zijn altijd constructies. Ieder nieuwsbericht is door een keten van selectie, verwerking, interpretatie, vertaling en kleuring gegaan voordat ik het onder ogen krijg. Hoe meer feitelijk, verifieerbaar en evenwichtig het bericht, des te kleiner de kans op inhoudelijke controverse en nepnieuws-beschuldigingen. Daarom zal een wedstrijdverslag van een ervaren sportjournalist normaliter een betrouwbaarder beeld geven van de gespeelde wedstrijd, dan een bericht over diezelfde wedstrijd van de hand van een Ajax-supporter of een PSV-bobo.

Oude en nieuwe media

Dat brengt ons bij de brenger van het nieuwsbericht. We zijn in de 20e eeuw gewend geraakt aan de situatie waarin de nieuwsvoorziening vooral in handen is van geïnstitutionaliseerde nieuwsmedia. Professionele uitgevers en redacties voorzien het publiek via dagbladen, tijdschriften, radio en televisie van nieuwsberichten. In principe moeten ze daarbij voldoen aan afspraken en codes zoals feiten controleren, bronnen beschermen, hoor- en wederhoor toepassen, etc. Als nieuwsconsument kun je daarbij kiezen voor media die qua profiel goed aansluiten bij jouw interesses en smaak (serieuze of populaire pers, publiek omroep of commerciële zenders, zwaar-informatief of veel entertainment). Deze nieuwsmedia worden daarbij door sommigen gezien als schoothondjes van de heersende macht en door anderen als waakhonden van de democratische samenleving. Media als sluiswachters (gate keepers) of manipulatoren, als vierde macht of als leugenmachines.

Sinds een jaar of tien is er een nieuwe categorie aanbieders bijgekomen: de sociale media. Iedereen, van president tot uitkeringsgerechtigde, kan berichten op social media plaatsen.

Selectie, vertaling en kleuring gebeurt niet door professionele journalisten, maar door iedereen die wat wil openbaren. Berichten die ook nog eens met een druk op de knop door volgers kunnen worden gedeeld en potentieel viral kunnen gaan. De professionele nieuwsmedia worden gepasseerd. De president die vroeger interviews of persconferenties moest geven om iets kenbaar te maken en daarbij afhankelijk bleef van de weergave van de journalist kan zijn publiek nu direct bereiken, wanneer en hoe hij maar wil. Daarmee wordt de media-tussenschakel, die selecteert, controleert en interpreteert, overgeslagen. Opgeruimd staat netjes, zullen mensen zeggen die weinig op hebben met nieuwsorganisaties.

Social media als bron van nieuws

In toenemende mate lijken mensen meer waarde te hechten aan opmerkingen van online amateurs of aan gezagsdragers die via Twitter hun eigen gelijk proberen te halen, dan aan meer afgewogen berichtgeving door professionele journalisten en nieuwsorganisaties. Steeds minder mensen kloppen voor hun nieuwsvoorziening aan bij nieuwsorganisaties. Ze laten zich vooral informeren via sociale media.[1] Toegegeven, op sociale media wordt regelmatig verwezen naar nieuwsberichten van traditionele media, maar er zijn ook talloze andere uitingen en opvattingen op sociale media te vinden. Op social media staat alles rijp en groen door elkaar.

De overstap van nieuwsconsumenten naar sociale media is zorgwekkend. Laten we duidelijk en eerlijk zijn: oproepen van ongeruste ouders op Facebook, mails van belangengroeperingen, oprispingen van boze burgers op Twitter, mijn blog dat je nu leest, en tweets van presidenten zijn geen nieuwsberichten. Het zijn gewoon berichten, die al dan niet betrouwbaar zijn.

Kop van NRC Next van vandaag, 29 januari 2018. Het nepnieuws betreft hier berichten van een actie-comité. Dat is wat mij betreft geen nepnieuws, maar eenzijdige informatie uit particuliere hoek.

Ook meer conventionele documenten als jaarverslagen, lobbybrieven, partijprogramma’s en onderzoeksrapporten zijn geen nieuwsberichten. Los van de vraag of hun inhoud wel of niet deugt zijn dergelijke uitingen, net als nieuwsberichten, constructies. Maar in deze gevallen vanuit een eenzijdig, particulier belang opgesteld. Daar is niets nieuws aan. Sinds het begin van de mensheid wordt er voor eigen parochie gepreekt, worden er drogredenen gebruikt, wordt er al dan niet bewust twijfel gezaaid. Dat hebben we nooit nepnieuws genoemd, maar propaganda, bedrog, misleiding of een eenzijdige voorstelling van zaken.

De noodzaak van gedegen nieuwsorganisaties

In het digitale tijdperk hebben we nieuwe media waarmee ieder individu ongebreideld zijn verhalen, opmerkingen, kritiek of zorgen publiekelijk kan spuien. Het is daarom vreemd dat men in deze tijd met een beschuldigende vinger naar de reguliere nieuwsorganisaties wijst en hen beticht van het fabriceren van nepnieuws. Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren. Daar heb je gezonde, professionele, pluriforme nieuwsmedia voor nodig. Met vakmensen die machthebbers kritisch volgen, gebeurtenissen in een context plaatsen, voors en tegens op een rij zetten en het publiek op evenwichtige wijze voorzien van feiten, inzichten en meningen. Met journalisten die als zodanig herkenbaar en aanspreekbaar zijn, en ook verantwoording afleggen.

Tenslotte

We kunnen eindeloos filosoferen over het bestaan van een ware werkelijkheid en we moeten ons realiseren dat ieder nieuwsbericht geconstrueerd is, maar laten we alleen spreken van een nieuwsbericht als het gepubliceerd is door een nieuwsorganisatie en de maker van dat bericht een professional is. En als de journalist zijn/haar vak goed verstaat is de kans op betrouwbare nieuwsvoorziening groot en de kans op nepnieuws klein.

 

 

[1] http://www.journalism.org/2016/05/26/news-use-across-social-media-platforms-2016/

https://www.volkskrant.nl/tech/jongeren-verkiezen-sociale-media-boven-traditionele-media~a4320782/

 

Reclame voor reclame: het etaleren van eigen onvermogen.

 

In mijn laptop heb ik een mapje met de titel ‘reclame voor reclame’. In dat mapje bewaar ik afbeeldingen van reclame-uitingen die aanbieders van advertentieruimte voor zichzelf maken.

Enkele voorbeelden:

 

 

 

 

Mijn nieuwste aanwinst voor dit mapje scoorde ik twee dagen geleden. Deze week hangen de abri’s op Amsterdamse metrohaltes namelijk vol met posters met de tekst ‘Ontwijk mij maar eens  :- ) ‘.

Het gaat om een campagne die duidelijk moet maken dat outdoor-reclame aantrekkelijk en effectief is. Het is dus reclame voor reclame. Nu vind ik dat verschijnsel altijd al wat merkwaardig, maar bij deze campagne heb ik helemaal mijn twijfels.

In de eerste plaats vanwege de slogan. Ontwijken is wat iedereen doet in de metro. Nergens op letten is het devies. Je wilt niet dat andere mensen je aanstaren of tegen je aan gaan staan. Iedereen zit op z’n mobieltje te turen. Iedereen zit in z’n eigen cocon. Niemand besteedt aandacht aan medereizigers of abri’s. De posters zijn dus heel makkelijk te ontwijken. Het doet me denken aan een oude slogan van de gemeente Oosterhout (iets ten noorden van Breda). Langs de snelweg had de gemeente jaren geleden een bord staan met de tekst ‘Niemand kan aan Oosterhout voorbij’, terwijl iedereen juist met 100 kilometer langs Oosterhout raasde.

Een tweede bezwaar is de locatie-doelgroep combinatie. In de metro zitten studenten, forenzen en toeristen. Dat zijn consumenten, afnemers. Metro-passagiers zijn niet mensen die een bedrijf runnen en verleid moeten worden om de producten van hun bedrijf via outdoor reclame onder de aandacht te brengen. De potentiële adverteerder zit niet in de metro. Die moet je elders zoeken.

In de derde plaats zijn het doorgaans niet de bedrijven/opdrachtgevers zelf die bepalen waar het beste reclame gemaakt kan worden. Daar heb je mediabureaus voor.

Maar mijn grootste bezwaar is vooral het feit dat je met deze campagne je eigen onvermogen om voldoende adverteerders te vinden toont. De posters hangen namelijk op plekken waarvoor geen reguliere adverteerders zijn gevonden. Het zijn dus gatenvullers. Bij gebrek aan betalende klanten, hang je maar je eigen advertentie op. Zo laat Clear Channel (de organisatie achter deze campagne) zien dat outdoor reclame juist niet goed werkt.

Een cartoon uit een oud moppenboekje van mijn vader illustreert dit etaleren van je eigen tekortkomingen feilloos.

 

 

 

Onthaasten, ontspullen, ontbloten, ontzeuren

 

Een zorgverzekeraar belooft me in een paginagrote advertentie dat hij mij in 2018 zal ontzorgen. Een artikel in een dubbeldik kersttijdschrift wijst mij op het belang van ontspullen. Op een nieuwjaarskaart wordt mij toegewenst dat ik in 2018 ga onthaasten.

Ontzorgen, ontspullen, onthaasten. Kennelijk wil men mij van mijn zorgen, spullen en haast afhelpen. Want als een werkwoord met ‘ont’ begint, betekent het doorgaans het tegenovergestelde van hetzelfde werkwoord zonder ‘ont’. Denk maar aan plooien en ontplooien, wapenen en ontwapenen of hechten en onthechten.

Een blik in het woordenboek laat zien dat het woord onthaasten inmiddels is opgenomen als nieuwerwets woord, maar dat ontzorgen en ontspullen die geaccepteerde status nog niet hebben bereikt. In deze tijden van nepnieuws zou je het nepwoorden kunnen noemen. Woordconstructies, bedacht door een tekstschrijver of een redacteur. Toch begrijpen we wat er met deze woorden wordt bedoeld omdat we de ont-vorm herkennen. Het gaat om het tegenovergestelde van het kernwoord. Ontzorgen betekent zorgen wegnemen. En zelfs al is het woord spullen geen werkwoord, we snappen dat ontspullen verwijst naar: minder kopen en meer duurzaam leven.

Toch moeten we nog eens nader naar ont-werkwoorden kijken. Of ze nu net bedacht zijn of eeuwenoud, ze hebben niet altijd de tegenovergestelde werking als de hierboven genoemde voorbeelden. Sommige ont-werkwoorden missen die logica.

Een paar voorbeelden:

  • Ontberen gaat niet over het verdwijnen van ijsberen op de Noordpool.
  • Ontruimen lijkt hetzelfde als ruimen.
  • Ontbijten is niet het tegenovergestelde van bijten. Integendeel zelfs. Tenzij je vindt dat je bij je ontbijt alleen maar pap moet eten.
  • Ontwerpen wil niet zeggen dat je niet mag gooien.
  • Ontdooien is een heel merkwaardig ont-werkwoord. Het lijkt zelfs het tegendeel van het tegendeel. Ontdooien zou het tegenovergestelde van dooien moeten zijn, maar het is eigenlijk ontvriezen.
  • Ontbloten betekent niet dat je je kleren aantrekt.
  • Ontsteken is toch niet echt het tegendeel van steken. Een ontsteking geeft vaak een prikkend gevoel. Of zou ontsteken het nieuwe werkwoord zijn dat hoort bij het verbieden van vuurwerk?
  • Ontfutselen is vervelend als je erg van futselen houdt.
  • Ontslaan zou betekenen dat je stopt met mensen slaan. Leg dat maar eens uit aan iemand die net zijn baan is kwijtgeraakt.
  • Ontstaan lijkt een aanmoediging om te gaan zitten of liggen.

Kortom, niet elk ont-werkwoord kent de logica van de verwijzing naar het tegendeel. Soms zelfs integendeel. Dat is verwarrend.

Geef mij maar die tegenstellende ont-werkwoorden om mee te spelen. Ik zou namelijk graag een paar nieuwe ont-woorden willen introduceren om te gebruiken voor onze goede voornemens voor 2018:

Ontzeuren

Ontroken

Ontschelden

Ontzitten

Ontpeuteren

Als we dat allemaal gaan doen, wordt het vast een mooi 2018!!!!

23 oeroude woorden

Er bestaat een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren.

 

Wetenschappers hebben ontdekt dat er binnen zeven verschillende Euraziatische taalgroepen 23 gemeenschappelijke oerwoorden bestaan. Het taalhistorische onderzoek, gepubliceerd in 2013[1], wijst uit dat deze oerwoorden tot 15.000 jaar oud zijn. De ontdekking suggereert dat er ooit een oorspronkelijke oertaal heeft bestaan waaruit de afzonderlijke Europese en Aziatische taalfamilies voortgekomen zijn. Het voert te ver om de onderzoeksmethode van de wetenschappers (onder wie een evolutionair bioloog, taalhistorici en linguïsten) geheel uit de doeken te doen, maar het is een interessant gegeven dat ze zijn uitgegaan van de frequentie van woordgebruik. Hoe vaker woorden worden gebruikt, hoe kleiner de kans dat ze door de eeuwen heen veranderen. Deze 23 standvastige woorden vertegenwoordigen daarmee betekenis-aanduidingen die in een enorm groot deel van de wereld de tand des tijds het best hebben weten te doorstaan. Van India tot Finland en van Siberië tot Portugal.

De Volkskrant omschreef dit in een nieuwsbericht over deze bijzondere ontdekking in 2013 als volgt: dat betekent dat de mensen die vlak na de ijstijd leefden al woordklanken gebruikten die nu nog steeds in omloop zijn.

Ik vind dat een fascinerend idee. Er bestaat dus een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren. Ze vertellen ons iets over de wereld waarin zij leefden. Het wetenschappelijke artikel presenteert de lijst met 23 woorden in volgorde van frequentie en betekenisverwantschap binnen de zeven taalfamilies. Hoe groter het aantal taalfamilies waarin een betekenis-verwante term voorkomt, des te hoger het betreffende woord op de lijst. Dit is de lijst met de 23 aangeduide betekenissen in het Engels:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het Nederlands:

Gij, Ik, Niet, Dat, Wij, Geven, Wie, Dit, Wat, Man, Jij, Oud, Moeder, Horen, Hand, Vuur, Trekken, Zwart, Stromen, Bast, As, Spugen en Worm.

Wat leert deze lijst ons? In de eerste plaats zien we een variëteit aan taalkundige woordsoorten. De lijst bevat een mix van (voor-)naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden.

Persoonlijk: ik, jij, wij, gij

Zelfstandig: as, man, moeder, hand, vuur, bast, worm

Bijvoeglijk: oud, zwart

Werkwoorden: geven, horen, trekken, stromen, spugen

Aanwijzende en vragende voornaamwoorden: dit, dat, wie, wat

Bijwoord: niet.

Van Hester Knibbe verscheen dit jaar de mooie dichtbundel As, Vuur. Ze heeft zich door deze ontdekking laten inspireren en heeft voor elk oerwoord een gedicht geschreven. In deze blogtekst staan de gedichten Ik en Stromen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als we naar de betekenis van de woorden kijken, staan er meerdere bij die voor de hand liggen, zoals ik, jij, en wij; en dit en dat.

 

Hester Knibbe: Ik

 

Ook woorden als man, hand, vuur, geven en horen wekken geen verbazing. Al valt op dat man wel in de lijst staat, maar het woord vrouw niet. De enige term die naar vrouwen verwijst is moeder.  Kennelijk is het moederschap volgens onze voorvaderen de ultieme bestemming van vrouwen. En als er vuur in de lijst staat, verwacht je ook water, maar dat woord ontbreekt merkwaardig genoeg, al is wel het werkwoord stromen opgenomen.

Hester Knibbe: Stromen

 

Ook zou je woorden als oog of zien verwachten naast het woord horen.

De woorden die mij het meest opvallen zijn spugen, bast, worm en gij. Onderzoeksleider Mark Pagel vertelde in een interview in The Guardian dat hij bast wel begreep: ‘Bark was really important to early people; they used it as insulation, to start fires, and they made fibres from it’. Maar het woord spugen kon ook Pagel niet thuisbrengen: ‘I couldn’t say I expected “to spit” to be there. I have no idea why. I have to throw my hands up.’

Dan blijven nog de woorden worm en gij over. Worm is het enige dier in de lijst. Aten de oermensen wormen? Gebruikten ze wormen om te vissen? Ik had hier eerder dier-woorden als koe, hond, geit, vis of vogel verwacht. Ook andere woorden die verwijzen naar levende organismen, zoals boom,  plant of bes ontbreken opmerkelijk genoeg.

Ten slotte het woord gij: het woord dat bovenaan de lijst staat en als enige woord verwante betekenissen heeft in alle zeven onderzochte taalfamilies. Daarmee is gij het opper-oerwoord. Een eerbiedwaardig woord dat we in Nederland alleen nog in archaïsche zin gebruiken als we anderen respectvol willen aanduiden of als we het over God hebben. De top-notering van het woord gij geeft aan dat godsdienst van oudsher in het leven van mensen in alle taalfamilies een belangrijke plaats innam. Ik herken het woord gij vooral vanuit mijn jeugd.  Ik maakte als kind kennis met de tien geboden die in hun oude formulering begonnen met het woord gij (Gij zult niet….). De nummer 1 positie doet me ook denken aan het christelijke scheppingslied dat ik als kind leerde zingen: ‘God heeft het eerste woord’ (geschreven door ds. Jan Wit).

Maar wie gebruikt het woord gij tegenwoordig nog? Gij is misschien het meest gewortelde woord, maar Gij en God hebben tegenwoordig (althans in Nederland) niet meer het eerste woord en ook niet het laatste. Het lijkt erop dat er daarmee een eind is gekomen aan tienduizend jaar taal-traditie. Om met Geert Mak te spreken:  hoe Gij verdween uit de Nederlandse taal.

 

[1] Link naar de wetenschappelijke publicatie: http://www.pnas.org/content/110/21/8471

 

P.S. Reageren op dit blog kan via Twitter, LinkedIn of Facebook. Ik heb de reactiemogelijkheid van mijn blog afgesloten, omdat ik teveel spam ontving.

31 oktober: gaan we Halloween of Hervormingsdag vieren?

 

Op 31 oktober vieren we Halloween en Hervormingsdag. Twee feestdagen met een religieuze inslag. Halloween is tegenwoordig een stuk bekender en populairder dan Hervormingsdag, terwijl Hervormingsdag in wezen veel betekenisvoller is voor onze (Nederlandse) geschiedenis en cultuur dan Halloween.

 

Halloween

Halloween is een van oorsprong Keltisch feest dat later vermengd is geraakt met christelijke rituelen.[1] De Kelten (in Groot-Brittannië en Ierland) vierden rond 1 november het einde van de oogsttijd als een soort jaarwisseling. Er werden vuren ontstoken en maaltijden aangericht. Hierbij konden de zielen van overledenen aanschuiven, maar je moest ook oppassen dat er geen kwade geesten binnen zouden komen. Die moesten worden afgeschrikt.

Toen het christendom zijn intrede deed viel het Keltische eindejaars feest samen met het christelijke Allerheiligen op  1 november. Op die dag en op de vooravond daarvan (dus op 31 oktober) werden alle christelijke heiligen geëerd. Die vooravond heette All Hallows’ Even, wat door de tijden heen verbasterd werd tot Halloween. De dag na Allerheiligen is volgens de christelijke kalender de dag waarop alle overledenen worden herdacht: Allerzielen, op 2 november. Dat zou kunnen verklaren waarom er tijdens Halloween zoveel aandacht voor de dood en voor griezelen bestaat.

Britse en Ierse immigranten namen de Halloween traditie mee naar Amerika waar het heel populair werd. En inmiddels is Halloween dankzij talloze Amerikaanse media-uitingen weer over komen waaien naar Europa en andere delen van de wereld. Bij het vieren van Halloween in Nederland is weinig terug te vinden van Keltische oogstfeesten of van Allerheiligen en Allerzielen. Het gaat nu  vooral om gezellig eng doen in een decor van uitgeholde pompoenen en vampiers. Maar al met al heeft Halloween eigenlijk niets met onze eigen tradities of geschiedenis te maken.

 

Hervormingsdag

Hervormingsdag laat het omgekeerde beeld zien. Het is veel meer geworteld in onze cultuur, maar het is nauwelijks bekend. Alleen dit jaar krijgt het wat extra aandacht omdat het precies 500 jaar geleden is dat de Reformatie begon. Volgens de overlevering spijkerde de Duitse monnik Maarten Luther op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel van Wittenburg. Die stellingen vormden een aanklacht tegen het machtsmisbruik van de Rooms-Katholieke kerk.

Luther verzette zich onder andere tegen het aflaat-systeem dat het mogelijk maakte om je zonden af te kopen door een betaling aan de kerk te doen. Luther wilde terug naar de kern van het geloof: de band tussen gelovige en God. De kerk die hierin een bemiddelende rol zou moeten spelen was verworden tot een hiërarchisch machtsinstituut. Luther wilde dit veranderen (hervormen), maar werd uiteindelijk door de paus uit de Rooms-Katholieke kerk verbannen.

Volgelingen van Luther, en van andere hervormers zoals Calvijn, vormden eigen geloofsgemeenschappen die uitgroeiden tot de protestantse kerkgenootschappen die we nu nog kennen: Lutheranen, Nederlands-Hervormden, Gereformeerden en vele andere. In Nederland (en in Europa) zie je nog steeds een tweedeling tussen het overwegend katholieke zuiden en het meer protestantse noorden.

Hoe belangrijk de Hervorming of Reformatie voor Nederland is geweest wordt duidelijk aan de hand van de cruciale periode van de Tachtigjarige Oorlog en het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Willem van Oranje omarmde het protestantse geloof en bond de strijd aan met de katholieke Spaanse overheersers. De bevrijdingsoorlog was dus ook een geloofsoorlog. Niet voor niets was de Beeldenstorm van 1566 (het op grote schaal vernielen van katholieke beelden en andere religieuze objecten) een van de startpunten van die strijd. De wordingsgeschiedenis van Nederland kan niet los gezien worden van het protestantisme. En ook vandaag zie je ondanks de ontkerkelijking en de ontzuiling nog veel van het protestantisme in de Nederlands samenleving terug: denk aan politieke partijen als SGP, Christen-Unie en (ten dele) CDA, media-organisaties als NCRV, EO en Trouw, de Bible Belt, de vele scholen en ziekenhuizen op protestants-christelijke grondslag. Volgens het CBS is 15 tot 20% van de Nederlanders betrokken bij een van de protestantse kerken in Nederland.[2]

Naast de historische wapenfeiten en de concrete uitingsvormen van het hedendaagse protestantisme heeft het hervormingsdenken ook zijn stempel heeft gedrukt op minder tastbare zaken als cultuur en volksaard. Protestanten hebben de naam hard te werken en spaarzaam te zijn. Door het afwijzen van het hiërarchische katholieke geloof zouden protestanten individualistischer en nuchterder zijn. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Onlangs was op televisie de 8-delige serie Achter de Dijken te zien, waarin presentator Leo Blokhuis laat zien hoe het protestantisme (en dan met name het calvinisme) zijn sporen heeft nagelaten in Nederland. Positieve associaties: tolerantie, gelijkheidsdenken, hard werken, nuchterheid. Negatieve associaties: bekrompenheid, spruitjeslucht, grauwheid.

 

31 oktober

Iedereen moet op 31 oktober vooral vieren waar hij of zij zin in heeft. Halloween, Hervormingsdag of helemaal niets. Ik ben zelf niet gelovig, maar ik ben wel hervormd opgevoed en ‘gevormd’. In die zin spreekt Hervormingsdag mij meer aan. Het verklaart beter waar ik vandaan kom en in welke traditie ik sta, dan een overgewaaid verkleedfeest als Halloween. Ik krijg dankzij Hervormingsdag ook beter en breder zicht op het ontstaan en de ontwikkeling van de moderne westerse wereld waarin ik leef. Dat gaat over grenzen van tijd en plaats heen. Als je jezelf en jouw deel van de wereld beter leert kennen, helpt dat ook om andere tijden of andere werelden beter te leren kennen. Dat vind ik waardevol. Daar mogen het onderwijs en de media wat mij betreft veel aandacht aan besteden. In die zin vind ik het ook prima als schoolkinderen het Wilhelmus leren en naar het Rijksmuseum gaan, maar niet als dat door de regering wordt voorgeschreven en wordt ingegeven door een eng-nationale blik. In die zin ben ik even kritisch op de bemoeienis van de regering met het onderwijs als Luther destijds op het machtsmisbruik van de Room-Katholieke kerk. Dat zullen mijn protestantse wortels zijn.

 

 

P.S.

In Duitsland zijn vele honderdduizenden exemplaren van het Playmobil Luther poppetje verkocht (zie afbeelding bovenaan).

 

[1] Voor deze tekst heb ik gebruik gemaakt van diverse bronnen, maar vooral van https://isgeschiedenis.nl/nieuws/oorsprong-van-halloween

 

 

[2] http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37944&D1=a&HD=171029-1416&HDR=T&STB=G1

 

Mondriaan als aansteker

Dit jaar wordt op talloze plaatsen en manieren het honderdjarig bestaan van De Stijl gevierd met daarbij een speciale focus op het werk van Stijl-voorman Piet Mondriaan. Deze aandacht voor het bekende ‘Dutch Design’ blijft niet beperkt tot musea en tentoonstellingsruimten. Ook op openbare gebouwen, in winkels en in de media zie je dit jaar de kleuren en lijnen van Mondriaan en De Stijl terug. Zo hangt heel Den Haag vol met primaire kleuren en staat in Utrecht een meer dan levensgrote Rietveldstoel bij het oude stadhuis.

Den Haag

Utrecht

Winkeliers doen volop met de Mondriaan-rage mee en Heineken haakt ook vrolijk in.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kortom, je kunt dit jaar niet om Mondriaan en De Stijl heen. Soms met aansprekende uitingen, soms op een manier waarvan de Mondriaan-kenner pijn in zijn buik zou krijgen. Hoe gevoelig dat kan liggen leerde ik ruim 20 jaar geleden.

 

In 1994 maakte ik serieus kennis met het leven en werk van Piet Mondriaan. Natuurlijk kende ik al wel het typerende lijnenspel en de primaire kleuren van zijn schilderijen, maar veel verder ging mijn kennis niet. Totdat ik in 1994 in contact kwam met het Mondriaanhuis in Amersfoort. Samen met een collega van onze HBO Communicatieopleiding maakte ik contact met deze culturele instelling om te praten over mogelijke vormen van samenwerking. Wij zochten stageplaatsen en praktijkopdrachten en het Mondriaanhuis was geïnteresseerd in het inzetten van onze studenten voor uiteenlopende werkzaamheden. Een van die werkzaamheden was de voorbereiding van een tentoonstelling over de manier waarop Mondriaan werd gekopieerd en geïmiteerd door ontwerpers en reclamemakers. De aanleiding werd gevormd door het feit dat het in 1994 50 jaar geleden was dat Mondriaan was overleden. Men had een grote hoeveelheid artikelen verzameld waarop de bekende Mondriaan-motieven te zien waren.

Van de Mondriaan-jurk van Yves Saint-Laurent (nog steeds te bewonderen in het Rijksmuseum) tot allerhande Mondriaan-prullaria zoals mokken, plastic stropdassen, pennen en keukenschorten. De werktitel van die tentoonstelling was ‘Mondriaan, gebruik en misbruik van een kunstenaar’. Wij vonden het een passende en uitdagende opdracht voor een projectopdracht of een stage en beloofden snel op school te gaan kijken hoe we deze opdracht konden uitzetten bij onze studenten. Kortom, iedereen was blij en omdat het nog geen borreltijd was beklonken we onze prille samenwerking met een tweede kop koffie. Het ijs was gebroken en we praatten nog wat met elkaar door. Tijdens dat gesprek merkte ik hoe belangrijk het voor de mensen van het Mondriaanhuis was om een strikte scheiding aan te brengen tussen artikelen die wel spoorden met de geest en de principes van Mondriaan en zaken die daar een loopje mee namen. De Mondriaan-adepten bleken daar een uitgesproken mening over te hebben. Slechts een enkel object kon in hun ogen door de beugel, maar de overgrote meerderheid van de spullen die men had verzameld viel in de categorie ‘misbruik’. Met mijn beperkte Mondriaan-kennis bracht ik in dat ik het op zich wel begreep (je moet geen bruine of lila kleurvlakken gebruiken als je de bekende motieven van Mondriaan wil imiteren), maar dat het aan de andere kant toch ook mooi is dat Piet Mondriaan een stijl, een ‘handtekening’ heeft ontwikkeld die vijftig jaar na zijn dood (het was 1994) nog steeds zo populair is en zo veel navolging krijgt. Daar zouden veel kunstenaars van dromen. Ik kreeg een beetje de indruk dat men, ongeacht de kwaliteit van de Mondriaan-imitatie, Yves Saint-Laurent prachtig vond (want haute couture en dus eervol), maar een koektrommel niet (want erg gewoontjes). Die indruk werd bevestigd toen een van de gesprekspartners zei: “mijn maag draait toch een beetje om als ik Mondriaan-aanstekers bij de Blokker zie liggen”. Door die opmerking kreeg ik een ingeving: “ik weet een mooie titel voor jullie tentoonstelling ”, riep ik: “Mondriaan als aansteker!”. Er volgde een lachsalvo, maar al snel keek men mij serieus aan. Ze vonden het een enorm aansprekende titel en vroegen of ik het goed vond als deze titel gebruikt zou gaan worden. “Ja, natuurlijk”, zei ik, “ik zou me vereerd voelen”. Ik voegde daar aan toe dat ik het in ieder geval veel aardiger vond dan de werktitel ‘Mondriaan, gebruik en misbruik van een kunstenaar’.

Een half jaar later vond de opening van de tentoonstelling in Museum Flehite in Amersfoort plaats. Een van onze studenten was in de tussenliggende maanden als stagiaire druk in de weer geweest om de publiciteit rondom de tentoonstelling vorm te geven. Mijn collega en ik waren uitgenodigd om de opening bij te wonen. Met gepaste trots keek ik naar alle affiches met de titel ‘Mondriaan als aansteker’ er op. Ik kreeg een speciaal exemplaar in een koker mee.

Toen ik hem later thuis uitpakte en uitrolde viel me pas op dat er ook nog in kleinere letters een verticale tekst op het affiche stond. Ze hadden toch nog de oude werktitel: ‘gebruik en misbruik van een kunstenaar’ op het affiche gezet. Weliswaar niet heel opvallend, maar toch. Ik vond het jammer, omdat ik mijn titel treffend vond en niet zo belerend.

 

Nu ik de afgelopen decennia meer over Mondriaan en De Stijl heb gelezen en ook veel van hun kunst met eigen ogen heb gezien, begrijp ik de (letterlijke) kanttekening wat beter. Sommige adaptaties en imitaties slaan de plank inderdaad behoorlijk mis.

Maar al met al blijft bij mij het gevoel overheersen dat het prachtig is als je als stroming of kunstenaar nog steeds zo populair bent. En niet alleen in Nederland. Deze zomer kwam ik in Italië op twee verschillende plaatsen Mondriaan tegen

In Verona

In Perugia

Bij een meubelmaker in Verona en in een sieradenwinkel in Perugia. Ik kan daar geen misbruik in zien. Integendeel, het maakt me blij en ook een beetje trots.

K. Schippers passé? Ben je belazerd!

 

Arjan Peters (de literatuurrecensent van De Volkskrant) stelde dit afgelopen weekend een aantal kritische vragen over de kwaliteit van de hedendaagse poëzie.[1] Zijn vragen (misschien is ‘noodkreten’ een betere term) legt hij voor aan een aantal dichters. Aan Ellen Deckwitz stelt hij de vraag of we niet belazerd worden door sommige dichters. Als voorbeeld noemt hij de nieuwste dichtbundel van K. Schippers Garderobe, kleine zaal.

In de ogen van Peters levert Schippers “een groot aantal mopjes” die nooit gepubliceerd hadden mogen worden en herhaalt Schippers zijn trucjes die 50 jaar geleden misschien nog aardig waren, maar nu niet meer. Hij vindt dat Schippers sindsdien “geen stap vooruit is gekomen”. Maar, voegt hij toe, Schippers is een gelauwerd schrijver; wie zou zijn werk ter discussie durven te stellen?

 

Welnu, Arjen Peters biedt zichzelf aan en gooit de knuppel in het poëtische hoenderhok. Op zich een dappere stap, maar hij weet mij niet te overtuigen. In de eerste plaats geeft hij voor zijn algemene stelling (“we worden belazerd”) maar één voorbeeld, namelijk de nieuwste bundel van K. Schippers. Een bredere presentatie van voorbeelden en cases was overtuigender geweest. In de tweede plaats zegt Peters vragen te willen stellen, maar zijn vragen zijn eigenlijk stellingen. Hij heeft zijn oordeel al klaar, zonder de antwoorden af te wachten. Dan had hij beter een J’accuse kunnen schrijven. In de derde en laatste plaats miskent hij (in mijn ogen) de relevantie van het werk van K. Schippers. Ook in deze tijd. Dus zelfs het enige voorbeeld dat Peters bij zijn eerste vraag als bewijsmateriaal opvoert, de bundel van Schippers, is wat mij betreft niet het schoolvoorbeeld van rommel-poëzie die nooit gepubliceerd had mogen worden. Integendeel. Ik zal proberen dat laatste toe te lichten.

 

Ik heb een jaar of acht geleden K. Schippers ontdekt. Misschien een beetje laat, want hij timmert al vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw aan de weg, maar goed: beter laat dan nooit. Natuurlijk had ik weleens eerder van hem gehoord, maar zijn naam en zijn werk waren nooit echt bij me blijven hangen. Tot een jaar of acht geleden dus. Ik was rond de vijftig, de kinderen waren de deur uit. Ik had altijd al belangstelling voor literatuur en kunst gehad, maar ik kreeg meer tijd en ruimte (en behoefte) om uitgebreider aandacht aan deze zaken te gaan besteden. Ik ging poëziebundels lezen, schafte kunstboeken aan en bezocht, meer dan vroeger, musea, concerten, films en tentoonstellingen. Op de een of andere manier kwam ik daarbij met de nodige regelmaat de naam van K. Schippers tegen. Hij bleek niet alleen dichter te zijn, maar ook romanschrijver, essayist, scenarist, kunstkenner en kinderboekenschrijver. Die veelzijdigheid sprak en spreekt me aan; en ook zijn visie die in zijn eigen werk doorklinkt en in zijn beschouwingen over andere schrijvers en kunstenaars. Langzamerhand ging het werk van Schippers mij steeds meer boeien. Ik kwam meer te weten over zijn persoonlijke achtergrond en ook ging ik lijnen, verbanden en ontwikkelingen in zijn werk zien.

 

Op het persoonlijke vlak ontdekte ik dat hij de schoonzoon is van de dichter Ed. Hoornik. Schippers trouwde met Hoornik’s dochter Erica. Zijn goede vriend Bernlef trouwde met haar tweelingzus Eva. Zo bracht het gezin Hoornik generaties dichters bij elkaar. Schoonvader Hoornik en schoonzonen Schippers en Bernlef traden alle drie op tijdens de roemruchte Poëzie in Carré bijeenkomst in 1966. Daar las Schippers onder andere een tekst van Cees Buddingh’ voor en Buddingh’ een tekst van Schippers. Cees Buddingh’ was een geestverwant en vriend van Schippers was en maakte die avond furore met zijn gedicht Pluk de dag. (zie ook mijn blog over Cees Buddingh’: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=739 ).

 

Een ander persoonlijk weetje is dat Schippers’ dochter Bianca Stigter (werkzaam op de cultuurredactie van de NRC) de levenspartner is van Steve McQueen, de regisseur van de Oscar-winnende film Twelve Years a Slave. Natuurlijk is dit geen verdienste van K. Schippers zelf, maar het is op zich een interessant gegeven. Net als vroeger bij de familie Hoornik, zal er nu in de familie Schippers-Stigter heel wat uitgewisseld worden.

 

In zijn werk heeft K. Schippers mij geleerd anders en beter waar te nemen. Hij is wat mij betreft de meest zintuiglijk Nederlandse schrijver. Hij geeft op heldere wijze duiding aan het werk van anderen. Hij helpt je hun werk beter te zien en te waarderen. In zijn eigen teksten speelt hij met observaties en perspectieven. Daarbij wisselt hij moeiteloos van tijd, ruimte en ‘point of view’.

Dat zie je terug in dit bekende gedicht:

Bij Loosdrecht

Als dit Ierland was

Zou ik beter kijken

 

Als je zijn teksten leest, kijk je door zijn ogen naar de wereld. Dat doet hij op een knappe, interessante en soms amusante manier. De aanleiding is vaak iets alledaags. Niet voor niets wordt Schippers gezien als degene die de ready-made heeft geïntroduceerd in de Nederlandse poëzie. Hierbij put de dichter inspiratie uit een gebruiksvoorwerp (adressenlijstje, vulpen, wollen draadje) of neemt hij je mee in een alledaagse observatie.

Eeuwigheid

De suikerpot wordt altijd

aangevuld zonder dat de onderste

klontjes zijn gebruikt.

Zo kunnen die er jaren liggen.

 

Daarnaast biedt zijn werk voldoende andere teksten die, in tegenstelling tot wat Arjan Peters beweert, niet tot de categorie ready-mades of taaltrucs behoren.

 

De gift

 Geef mij wat je bij je hebt.

Geen sleutels of geld.

Wel wat er maar even is.

 

Het vlug gekrabbelde telefoonnummer.

Het meegestoomde papiertje in je jaszak.

De knop op het punt van verliezen.

 

De woorden die je net niet hebt gezegd.

Je kracht te veel om een deur open te doen.

Alles waar je niets meer aan hebt.

 

Geef mij het geruis van je katoen.

De wind kan wel zonder.

 

Als docent Communicatie kan ik zijn gedichten en observaties goed gebruiken. Mijn studenten moeten leren werken met teksten en beelden. Het werk van K. Schippers levert mij voorbeelden en inspiratie op om met mijn studenten te delen. Schippers laat zien hoe je scherper kunt waarnemen en hoe je dat wat je ervaart, kunt omzetten in woorden en beelden om over te brengen op een ander. Een voorbeeld: in zijn nieuwste bundel staat op een verder lege bladzijde het woord ha lf. Arjan Peters vindt dit iets om “uit zijn vel te springen”.

Maar ik kan dit simpele woord-beeld heel goed gebruiken om met mijn studenten te praten over de vraag hoe je de betekenis van een woord kunt visualiseren. Het verband met het logo van GroenLinks of een poster van de McBreak is dan zo gelegd.

 

 

 

Als amateur-kunstliefhebber loop ik Schippers ook vaak tegen het lijf. Een paar voorbeelden. Als ik na het bezoeken van een museum op zoek ga naar informatie over de kunstenaar Giacometti blijkt Schippers uitvoerig over hem geschreven te hebben. In het prachtige boek De stilte van het licht van Joost Zwagerman (2015) wordt Schippers volop geciteerd. Zo roemt Zwagerman de term die Schippers heeft bedacht om alle stipjes en kringeltjes in het werk van de schilder Miró mee aan te duiden: ‘interpunctiedieren’. In een recente dichtbundel van Ingmar Heytze (De man die ophield te bestaan, 2015) is het gedicht Wisselgeld aan K. Schippers opgedragen. Voor de tentoonstelling over 100 jaar Dada in Museum Drachten (2016) heeft K. Schippers zijn complete Dada-archief aangedragen. Hij schreef ook een boek over Dada in Holland.

 

Dat Schippers herkend en erkend wordt blijkt uit de vele prijzen die hij heeft gewonnen. De erkenning voor zijn werk en vakmanschap blijkt ook uit het feit dat zijn werk op meerdere plekken in het openbaar te zien is. Zijn gedicht De ontdekking staat als tekst op een school in Veenendaal. Op een drukkerij in Ede is de volledige gevel van het gebouw voorzien van een tekst van Schippers.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bij het monument voor de Bijlmerramp (1992) heeft K. Schippers een tekst gecomponeerd op basis van de uitspraken van nabestaanden van die ramp. En nog maar kort geleden, in 2016, is ras-Amsterdammer Schippers benoemd tot stadsdichter van Amsterdam. In die hoedanigheid publiceert hij regelmatig gedichten in Het Parool en treedt hij bij allerlei gelegenheden op.

 

Peters doet K. Schippers overduidelijk tekort door hem alleen te zien als de man van het ready-made trucje uit de jaren ’50. Schippers’ gehele oeuvre en de waardering daarvoor omspannen ruim 50 jaar. Ook zijn recente werk biedt voldoende materiaal om van te genieten of om je aan het denken te zetten. Het eerste gedicht van Garderobe, kleine zaal toont dat trefzeker aan (een fragment):

 

Waar je bent

 

Je zit in de bus tegenover

iemand en je denkt ’t is

m’n spiegelbeeld.

 

Zo lijkt ook de echo van je

voetstap op straat van een

ander te zijn.

 

Je luistert naar wat niet

meer bij je hoort, het zegt

waar je bent

 

Natuurlijk mag Arjan Peters kritisch zijn op gedichten uit de nieuwste bundel van Schippers. Ook ik vind niet elke bijdrage in die bundel van adembenemende kwaliteit of van onnavolgbare spitsvondigheid. Maar waarom zou je als criticus spreken over ‘belazeren’? Laten we blij zijn dat K. Schippers nog steeds zo productief is en zijn vakmanschap, taalkunsten en terloopse observaties met ons deelt. Schippers etaleert, in de woorden van Zwagerman “een onstilbare nieuwsgierigheid en een verlangen om alles, inclusief de kleinst denkbare verschijnselen, te registreren, op te slaan en er betekenis aan te geven”. Dat maakt hem, volgens Zwagerman, “een tedere utopist”. Die aanduiding  is misschien iets te rozig, maar in ieder geval een stuk passender dan de uitglijder die Arjen Peters maakt door Schippers te presenteren als iemand die de kluit belazert.

 

[1] https://www.volkskrant.nl/boeken/wat-we-altijd-wilden-weten-van-poezie~a4516743/?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_campaign=shared%20content&utm_content=paid&hash=3d6ff4f8451bac4127e1890b3dc483a5623260dd

 

Naschrift 16 augustus 2021:

Op donderdag 12 augustus is K. Schippers overleden.  De Volkskrant publiceert een mooi In Memoriam, geschreven door John Schoorl:

https://www.volkskrant.nl/mensen/schrijver-k-schippers-84-overleden-een-schrijver-bij-wie-alles-een-reden-kon-hebben-alles-kon-van-belang-zijn~b6f9bf49/

Toef Jaeger herdenkt K. Schippers in NRC. Zij publiceerde onlangs het boek ‘De Jongens van Barbarber’ en had hiervoor veelvuldig contact met K. Schippers.

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/08/13/k-schippers-schrijver-met-oog-voor-het-bijzondere-van-het-alledaagse-a4054656