Categoriearchief: Gepubliceerd

Oek de Jong en Ed van der Elsken; over de kracht van woorden en beelden

Toen ik onlangs thuiskwam na het bezoeken van de mooie Ed van der Elsken tentoonstelling De Verliefde Camera in het Stedelijk Museum in Amsterdam, had ik nog even een vrij momentje om het boek uit te lezen waar ik enige tijd geleden aan begonnen was: Pier en oceaan van Oek de Jong.  Een dikke pil van ruim 800 bladzijden. De Jong schetst de jonge jaren van Abel Roorda, van de vroege jaren ’50 tot de vroege jaren ’70.  Ik had nog dertig bladzijden te gaan, maar ik bladerde, aangestoken door Ed van der Elsken, terug naar een van de eerste hoofdstukken. Oek de Jong beschrijft daar namelijk hoe Abel’s moeder als jonge, zwangere vrouw op bezoek gaat bij haar 14 jaar oudere broer Gregoor in Amsterdam. Deze broer was een buitenbeentje in de familie en leidde een bohemienachtig bestaan als fotograaf. Oek de Jong schetst in een paar bladzijden zijn entourage: vrouwen, drank, Karel Appel, Parijs. Al deze ingrediënten had ik net ook in het Stedelijk gezien. Zou Ed van der Elsken model hebben gestaan voor deze Gregoor Houttuyn? Ik weet het niet, maar het is een interessante gedachte. Vooral ook omdat Oek de Jong en Ed van der Elsken allebei zo treffend dezelfde naoorlogse periode weten te portretteren. Oek de Jong in woorden en Ed van der Elsken in beelden. Oek de Jong met het traditionele leven in de provincie (Friesland, Zeeland) als decor en Ed van der Elsken die vooral het straatleven van de grote stad (naast Amsterdam ook wereldsteden als Parijs en Tokyo) laat zien.

Het lezen van het boek en het bekijken van de tentoonstelling leidde bij mij enerzijds tot veel herkenning, maar ook tot een soort vervreemding, omdat die tijd inmiddels zo ver achter ons ligt. Het werk van beide kunstenaars toont aan dat die tijd onmiskenbaar en onomkeerbaar voorbij is (ook al lijken sommige politici er naar terug te verlangen) Ik groeide op in de jaren ’60 en ik herken op de foto’s van van der Elsken onmiddellijk de kleding, de kapsels, het karige interieur van de huizen, het straatbeeld. Zo staan ze namelijk ook in mijn oude foto-boeken. Het roept bijna fysieke reacties op. Ik voel weer de kriebelende stof van de truien uit mijn jeugd en ruik weer de aftershave van mijn vader. Puur jeugdsentiment.

Geen wonder dat er zoveel leeftijdsgenoten in het Stedelijk rondlopen, al zijn er ook de nodige jonge bezoekers. Het knappe van Ed van der Elsken is dat hij dat tijdsbeeld vooral weet te vangen met karakteristieke portretten (daar staan er juist te weinig van in mijn foto-albums; maar goed, mijn vader had weer andere talenten). Van der Elskens ‘personages’ zijn aan de ene kant doodnormaal, gewoon op straat aangetroffen en in hun natuurlijke omgeving vastgelegd. Aan de andere kant zijn zij door de camera buitengewoon gemaakt en daardoor iconen van hun tijd geworden. Dat spel van gewoon-buitengewoon maakt het werk van Ed van der Elsken zo aantrekkelijk en herkenbaar.

Oek de Jong kiest ook voor gewone mensen. Zijn verhaal bevat niet een beschrijving van een excentrieke familie of een uitwerking van een bizarre gebeurtenis die het leven van de hoofdpersonen gedurende meerdere generaties tekent. Hij beschrijft, met veel oog voor omstandigheden en details, het leven van een gewone jongen (Abel Roorda) die op het platteland opgroeit. Het verhaal begint bij de ongeplande en onzekere zwangerschap van zijn moeder en eindigt bij Abel’s afscheid van de middelbare school en de daarop volgende zomer die hij voor het eerst zonder zijn ouders doorbrengt.

 

In zijn jonge jaren woont hij in Friesland totdat het gezin gaat verhuizen naar Zeeland, waar zijn vader rector wordt van een middelbare school. Oek de jong beschrijft een jeugd die niet wezenlijk anders is dan die van zoveel jongeren in die tijd: kattenkwaad, huiswerk, onzekerheid, ruzie met je ouders, eerste verliefdheden, verveling, stoer doen. Ook Oek de Jong weet het gewone bijzonder te maken. Waar Ed van der Elsken met zijn sterke beelden directe, zintuiglijke herkenning oproept, weet Oek de Jong zo treffend sferen en emoties te beschrijven dat je als lezer al snel teruggevoerd wordt naar de ervaringen en gevoelens uit je eigen jeugd.

 

 

Een groot verschil tussen beiden is dat Ed van der Elsken ons rauwe, vitale, uitdagende, grootstedelijke beelden voorschotelt, terwijl de Oek de Jong vooral de kleinburgerlijke, beklemmende wereld van het provinciale leven schetst. De hoofdpersonen uit Pier en Oceaan kunnen daar alleen aan ontsnappen als ze in de vrije natuur zijn; het liefst ergens bij het water.

Wie op zoek is naar het Nederland van 50 jaar geleden krijgt met het combineren van De Verliefde Camera en Pier en Oceaan een prachtig totaalbeeld met allerlei facetten: stad en platteland, levenslust en bekrompenheid, bohemiens en boeren, verwachting en teleurstelling.

Het bezoeken van de tentoonstelling duurt ongeveer anderhalf uur, het lezen van het boek een veelvoud daarvan. Een boek van 800 bladzijden lijkt minder van deze tijd. Het vergt rust, tijd en concentratievermogen om dit boek, dat juist niet bol wil staan van plotwendingen en ‘moord en brand’,  te lezen. Het is echt een ‘slow medium’ dat heel goed past bij de tijd die het beschrijft: de jaren ’50 en ’60. Daarmee is het echt een boek voor 50-plussers en, naar ik vrees, niet voor jongeren. Op de tentoonstelling van Ed van der Elsken zag ik wel de nodige jonge geïnteresseerden. Zijn werk spreekt ook huidige generaties aan. Sterker nog, wat Ed van der Elsken met zijn foto’s en films laat zien kun je opvatten als het voorwerk van wat jongeren tegenwoordig via social media en vlogs met elkaar delen.

Zo lijkt het beeld het te winnen van het woord. De beelden, zeker de mooie beelden van Ed van der Elsken, laten ons blije, verbaasde, verliefde, of opstandige mensen zien. Maar het zijn letterlijk momentopnames. We weten niet waarom deze mensen blij of opstandig zijn. Daar heb je een verhaal bij nodig. Een verhaal, zoals Pier en Oceaan, waardoor je begrijpt waarom Abel met het ene meisje zoent terwijl hij heimelijk verliefd is op het andere. Een verhaal waardoor je aanvoelt dat het een keer tot een fikse confrontatie met zijn vader moest komen. Een verhaal zonder beelden, waarbij je zelf op de tast moet gaan. Daar is veel voor te zeggen.

 

Piet Mondriaan: Pier en Oceaan 4

P.S.

De boektitel Pier en Oceaan is ontleend aan een reeks schilderijen van Piet Mondriaan. De schilderijen zijn geïnspireerd op het lijnenspel van zee, lucht en pieren dat Mondriaan aan de Zeeuwse kust (Domburg) aantrof. Ze markeren de overgang van Mondriaan naar abstract werk.

Morgen naar de stembus!

Vorige week schreef ik in mijn blog ( http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1237 ) dat ik nog niet wist op welke partij ik moest gaan stemmen. Ik maakte bij mijn afwegingen een onderscheid tussen Hebben-onderwerpen en Zijn-onderwerpen. Inmiddels weet ik het wel!

 

De meer economische, binnenlandse Hebben-onderwerpen baren mij geen zorgen. Het ziet er naar uit dat we een kabinet krijgen met vier of vijf partijen, dus er zal een grote compromissen-carrousel op gang komen. Normaal gesproken komen partijen daarbij ergens in het midden uit. Hoeveel eigen risico in de zorg, hoeveel extra geld naar defensie, op welke leeftijd met pensioen, waar 130 kilometer rijden? Allemaal vragen die je kunt kwantificeren en waarbij je een soort gulden middenweg kunt bepalen. Je kunt dan kiezen voor die partij die ervoor zal zorgen dat het compromis een beetje meer naar deze of de andere kant zal uitvallen. Maar je weet nu al dat iedereen water bij de wijn zal moeten doen. Mijn keuze bij deze onderwerpen zal uitgaan naar die partijen die streven naar een meer evenwichtige verdeling van onze gezamenlijke welvaart.

 

De meer op identiteit en globalisering gerichte Zijn-onderwerpen (wat is de Nederlandse identiteit, wat moeten we aan met de islam, hoe gaan we om met het enorme vluchtelingenvraagstuk, willen we lid blijven van de EU, wat zijn onze normen en waarden?) zijn voor mij meer doorslaggevend. Ik schreef mijn vorige blog voor het uitbreken van de ‘Turkije-rel’. Deze rel laat precies zien hoe zeer deze Zijn-onderwerpen van belang zijn. En hoe snel het allerlei emoties losmaakt en politici verleidt tot het doen van vergaande uitspraken. Voor je het weet hebben we de mond vol van paspoorten en volksliederen. Symbolen die verbonden zijn met de natiestaat. Maar juist door de globalisering is het moeilijker geworden om te denken en de handelen in termen van de natie-staat. Mensen, bedrijven en vraagstukken steken grenzen over. Denk aan migratie, klimaatvraagstukken, energievoorziening, multinationals, veiligheidsvraagstukken. Individuele natie-staten zijn niet voldoende in staat om op eigen houtje dergelijke vraagstukken en ontwikkelingen het hoofd te bieden. Het is geen kwestie van paspoorten en volksliederen, maar het zoeken naar vormen van effectieve internationale samenwerking. Daar zijn geen pasklare oplossingen voor. Dat is een speelveld waarvoor we geen vanzelfsprekende spelregels hebben zoals we die voor individuele landen hebben ontwikkeld. Daar moet je een goede vorm voor zien te vinden. De Europese Commissie heeft onlangs een aantal alternatieven voor de toekomst van de EU op tafel gelegd ( http://europa.eu/rapid/press-release_IP-17-385_nl.htm ): van groot en federatief tot los en beperkt. Voor welke variant kiezen wij? In deze verkiezingscampagne is dit nauwelijks aan bod gekomen. Terwijl het een cruciale zaak is. Ik wil aan de ene kant geen federatie (een soort Verenigde Staten van Europa), maar aan de andere kant vind ik een heel los samenwerkingsverband of een Nexit geen passend antwoord. We zullen op een aantal terreinen (klimaat, migratie, armoedebestrijding, veiligheid) stevig moeten samenwerken met constructieve partners, binnen en buiten Europa. Ik kijk naar partijen die in hun programma daar zinnige dingen over zeggen.

 

Is de natie-staat dan niet langer relevant? Ja, natuurlijk wel. Als je internationaal goed wilt opereren, moet je ook een gezonde thuisbasis hebben. De globalisering brengt met zich mee dat we duidelijk moeten bepalen wat onze positie is. Dat is geen in beton gegoten identiteit, maar een zich ontwikkelende plaatsbepaling (letterlijk een plaatsbepaling!) die we van tijd tot tijd moeten herdefiniëren door op democratische wijze spelregels en normen met elkaar af te spreken die passen bij deze tijd. In ieder Europees land wonen tegenwoordig honderdduizenden tot miljoenen mensen die afkomstig zijn uit andere landen. Die kun je niet allemaal wegsturen of uitgummen. Iedereen met een verblijfsvergunning heeft het recht om er te zijn, binnen het raamwerk van de gezamenlijke spelregels. En wie die regels overtreedt, wordt niet weggestuurd, maar op het matje geroepen. Niet vanwege zijn afkomst, maar vanwege het overtreden van de spelregels. Ik zoek aansluiting bij die partijen die dat hoog in hun vaandel hebben en niet zaken bedenken die tegen onze rechtsstaat ingaan. En van dat laatste zie ik helaas de nodige bedenkelijke voorbeelden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit alles overdenkend en afwegend heb ik mijn voorkeur bepaald. Er is een partij die wat mij betreft op deze drie fronten redelijke tot goede visies en voorstellen heeft. Die partij krijgt morgen mijn stem. Ik weet dat overmorgen, op donderdag 16 maart, de onderhandelingen zullen worden geopend en geen enkele partij volledig zijn zin zal krijgen. Ik hoop dat de partij van mijn keuze zo’n positie krijgt dat de uitkomsten wat meer in de door mij gewenste richting zullen uitvallen.

 

Maar vooral ben ik nu al bij voorbaat blij dat geen enkele partij het helemaal voor het zeggen krijgt. Nederland is juist zo’n leuk land omdat er zoveel verschil is. In welk ander land kun je uit 28 partijen kiezen? Stel je voor dat één partij of één leider helemaal de dienst uit gaat maken? Dat vinden we toch zo erg aan Poetin of Erdogan? Dan maar liever dat gehannes en gepolder in Den Haag. Onder het toeziend oog van een niet-stemmende koning van Duitschen bloed en een koningin met een dubbel paspoort. Wat mij betreft is dát typisch Nederland(s).

 

Het is al bijna 15 maart en ik weet nog niet wat ik ga stemmen!

Bij verkiezingen weet ik meestal ruim van te voren op welke partij ik ga stemmen. Deze keer is het anders. Ik ben er nog niet uit, en de tijd begint te dringen. In dit blog zet ik mijn zorgen, vragen en afwegingen op een rij. Ik begin met een algemene inleiding. Ik schrijf namelijk al sinds jaar en dag bij alle soorten verkiezingen (Tweede Kamer, Provinciale Staten, Gemeenteraad, Europees Parlement) een informatietekst voor mijn kinderen. Op hun verzoek. Niet met een stemadvies, maar om een toelichting te geven op procedures en thema’s. Als politicoloog en oud-docent Maatschappijleer doe ik dat natuurlijk graag. Dit is een bewerking van het stuk dat ik onlangs voor hen schreef.

 

Inleiding

Op woensdag[1] 15 maart kiest Nederland een nieuwe Tweede Kamer. We kiezen dan 150 nieuwe volksvertegenwoordigers voor de duur van, in principe, vier jaar. Die vier jaar is de zittingsperiode van een regering die wordt gevormd aan de hand van de uitslag van de Tweede Kamer verkiezingen. Dit laat zien dat de Tweede Kamer verkiezingen indirect ook de basis voor een nieuwe regering leggen. Vaak haalt een regering die volle vier jaar niet, doordat er tijdens de zittingsperiode een breuk of conflict tussen de betrokken regeringspartijen ontstaat. De afgelopen periode is dit niet gebeurd. VVD en PvdA hebben het, ondanks fikse onderlinge verschillen, vier jaar met elkaar uitgehouden. Op zich een opmerkelijk gegeven, omdat we in de tien jaar daarvoor regelmatig regeringen voortijdig hebben zien vallen. Als gevolg daarvan zijn we in die jaren maar liefst vijf keer naar de stembus gegaan voor het kiezen van een nieuwe Tweede Kamer (2002, 2003, 2006, 2010, 2012).

 

De procedure

De Tweede Kamer[2] controleert de regering en heeft het laatste woord bij het vaststellen van wetten en regels in Nederland. Een heel belangrijk gezelschap dus, omdat deze 150 mensen bepalen welke kant het de komende jaren op moet gaan met woningen, wegen, immigratie, uitkeringen, milieu, defensie, en noem maar op. De Tweede Kamer is niet alleen een democratisch orgaan, omdat wij deze mensen kiezen, maar ook omdat zij zelf bij meerderheid van stemmen beslissingen neemt. Met 76 stemmen heb je een meerderheid en daarmee dus een stevige vinger in de Haagse pap.

De kandidaten opereren niet op eigen houtje, maar staan op lijsten van politieke partijen. Elke lijst vertegenwoordigt een bepaalde stroming (of visie, of belang) en bij verkiezingen wordt dat vertaald in een programma.

Zoals aangegeven vormt de verkiezing van de Tweede Kamer ook de basis voor een nieuwe regering. Omdat we in Nederland relatief veel partijen hebben en een regering normaal gesproken moet kunnen steunen op een meerderheid in de Tweede Kamer, moet een regering gevormd worden door een samenwerkingsovereenkomst van meerdere partijen die bij elkaar opgeteld minimaal 76 zetels hebben. Dus, als op woensdagavond 15 maart de stemmen geteld zijn, wordt niet alleen gekeken hoe de partijen het stuk voor stuk hebben gedaan (wie heeft gewonnen, wie heeft verloren) maar wordt ook bekend welke regeringscombinaties mogelijk zijn.

Partijen: versplintering en onmacht

Er is de afgelopen 15 jaar iets bijzonders aan de hand. De drie traditionele partijen, VVD, CDA en PvdA, hebben het niet meer alleen voor het zeggen. Vooral de PvdA en het CDA zijn veel minder groot en machtig dan 20 of 30 jaar geleden. Beide partijen haalden vroeger regelmatig 40 of 50 zetels in de Tweede Kamer, maar staan nu in de peilingen tussen de 12 en de 20 zetels. Doordat de drie traditionele partijen vroeger zo groot waren, werden tot 2000 vrijwel uitsluitend regeringen gevormd waarin minstens twee van deze drie partijen waren vertegenwoordigd. Als ze met z’n tweeën net wat stemmen tekort kwamen, werd een derde partner erbij gevraagd (bijv. D66). Kortom, het was dus of VVD-CDA (centrum-rechts), of CDA-PvdA (centrum-links) of VVD-PvdA (paars). Lekker overzichtelijk. Het huidige kabinet VVD-PvdA is in die zin ‘ouderwets’. In 2012 raakten beide partijen in een soort tweestrijd gewikkeld, waardoor ze uitzonderlijk veel zetels kregen (VVD: 41 en PvdA: 38). Zo behaalden beide rivaliserende partijen samen een meerderheid en was een ingewikkelde constructie met vier of vijf regeringspartijen niet nodig. Deze coalitie zorgde voor teleurstelling bij veel VVD-kiezers en PvdA-kiezers, omdat beide partijen inhoudelijk juist zo sterk tegenover elkaar stonden. Maar een haalbaar alternatief voor deze coalitie was er eigenlijk niet.

De huidige peilingen geven niet aan dat partijen meer dan 30 zetels gaan halen. Naast de klassieke drie partijen doen dit keer de PVV, de SP, D66 en GroenLinks nadrukkelijk mee. Er zijn momenteel zeven grotere partijen die om de gunst van de kiezer strijden. En naast deze zeven partijen zijn er dit jaar nog 17 kleinere partijen die meedoen. Een heel opvallende tendens: voor elk deelbelang of voor elke specifieke groepering is er wel een aparte politieke partij te vinden. De posters van deze partijen passen nauwelijks nog op de verkiezingsborden.

 

De opkomst van zoveel nieuwe partijen kan een aanwijzing zijn dat de gevestigde partijen steeds minder goed hun werk doen. Het kan er ook op wijzen dat de samenleving zelf steeds gefragmenteerder en individualistischer is geworden en dat mensen veel nadrukkelijker hun eigen belang voorop stellen en minder oog hebben voor bredere bewegingen en het algemeen belang. Anders gezegd, herkennen veel mensen zich niet meer in politieke partijen omdat deze partijen zo veranderd zijn, of omdat de mensen zelf en de maatschappij zo veranderd zijn? Ik denk het laatste. En daar komt nog iets bij. Ik denk ook dat politieke partijen in de huidige tijd minder greep op het maatschappelijke leven hebben dan vroeger. Niet omdat zij slechter functioneren, maar omdat het speelveld is veranderd en we nog geen nieuwe spelregels en spelers tot onze beschikking hebben.

 

Hoe dan ook, de aanwezigheid van zoveel partijen leidt tot een enorme versnippering en dat maakt het vormen van een regering des te ingewikkelder: er zijn al gauw vier, vijf partijen nodig om tot een meerderheid van meer dan 75 zetels te komen. En met zoveel partijen bij elkaar is het moeilijk om tot een stabiele regering te komen.

 

De thema’s: Hebben en Zijn

Dit jaar zijn de thema’s anders dan vier jaar geleden, toen de financiële crisis en de zorgen om de euro de verkiezingsstrijd domineerden. Bovendien moesten Geert Wilders en de PVV in 2012 een toontje lager zingen, omdat zij hun gedoogsteun aan de minderheidsregering VVD-CDA opzegden en van alle kanten verwijten kregen. Dus PVV-thema’s als islam en immigratie speelden in 2012 minder nadrukkelijk een rol. Nu, in 2017, is de financieel-economische crisis achter de rug. De VVD en de PvdA kloppen zichzelf daarvoor op de borst: dat hebben ze toch mooi gedaan. Maar het publiek lijkt hen daar niet erg voor te gaan belonen.  Bij deze verkiezingen spelen andere zaken een rol. Internationale thema’s (vluchtelingen, moslimextremisme, Poetin, Brexit, Trump) voeren de boventoon. Daarnaast vormen ‘de zorg’ en de WAO concrete binnenlandse onderwerpen.

Je zou de achterliggende dynamiek van de huidige verkiezingsstrijd kunnen typeren aan de hand van het begrippenpaar ‘Hebben en Zijn’.

 

Hebben

Traditiegetrouw speelt de economie een grote rol bij verkiezingen. Een regering is vooral bezig met het maken van plannen om de staatskas te vullen (belastinginkomsten) en om de buit te verdelen (uitgaven). Denk aan Prinsjesdag en de miljoenennota. Om een idee te geven: in 2016 ging het om een totaal-pot van circa 260 miljard euro, waarvan bijvoorbeeld ruim een kwart (75 miljard) bestemd werd voor de zorg en nog geen 3% (7 miljard) voor een post als Defensie.

Op financieel-economisch terrein kunnen partijen aangeven hoeveel belasting iedereen in Nederland moet betalen. Men kan er bijvoorbeeld voor kiezen om via de belastingen inkomensverschillen te verkleinen, of bepaalde producten (tabak, benzine) extra te belasten. Daarnaast laten de partijen zien hoeveel geld ze willen uitgeven aan uiteenlopende zaken als onderwijs, milieuzorg en infrastructuur. In de huidige verkiezingsstrijd spelen dit soort vragen ook een rol (moet de AOW op 67 jaar blijven, moet milieuvervuiling zwaarder belast worden, moet er meer geld naar de zorg), maar ze vormen niet de fundamentele kern van wat de kiezers beweegt. Het zijn belangrijke binnenlandse vragen van verdeling, maar lijken niet de grootste zorgpunten van veel mensen.

 

Zijn

Die cruciale zorgen van vandaag liggen niet zo zeer bij het ‘hebben’ (economie, inkomen, verdeling, uitgaven), maar bij het ‘zijn’: wat is de Nederlandse identiteit, wat moeten we aan met de islam, hoe gaan we om met het vluchtelingenvraagstuk, willen we lid blijven van de EU, wat zijn onze normen en waarden?

Het zijn allemaal vragen die gaan over wie we (willen) zijn en hoe we ons tot anderen willen of moeten verhouden. Sommige partijen kleuren deze identiteitsvraag verder in door te praten over ‘wij en zij’ (denk aan de PVV-slogan: Nederland weer van ons; of aan slogans die juist het woord ‘samen’ bevatten).

 

Zijn in een nationale context: roep om Normen en Waarden

In tijden van onzekerheid zoeken we op Nederlandse schaal naar houvast. Daarbij klinkt de roep om bescherming van de Nederlandse cultuur en ‘onze normen en waarden’. Ik heb persoonlijk wat moeite met discussies over cultuur en waarden. We raken dan al snel verstrikt in oeverloze discussies en kwalificerende vergelijkingen (‘wij zijn beter’, ‘achterlijke cultuur’, ‘minder-minder-minder’). De waarden waar sommigen zo prat op gaan zijn niet alleenzaligmakend. De term joods-christelijke cultuur is een opmerkelijke. Het christelijk Westen heeft eeuwenlang Joden vervolgd. Bovendien heeft het christendom niet alleen heel veel goeds gebracht, maar is het ook gebruikt als motief om kolonialisme, slavernij, homo-haat en genocide te rechtvaardigen. Bovendien was het juist de Verlichting die de vaste greep van religie op het maatschappelijke leven losser heeft gemaakt. We hebben evengoed waarden die voortkomen uit het liberalisme, uit het humanisme en uit de Grieks-Romeinse oudheid. Een identificatie met joods-christelijke waarden is niet een toekomstgericht antwoord, maar het teruggrijpen op beperkt en discutabel fundament dat eerder uitsluitend dan insluitend werkt. Laten we mensen met hun waarden in hun waarde laten. Maar niet onbeperkt. Dat vraagt om normen.

Ik ben eerlijk gezegd meer geïnteresseerd in normen (regels, afspraken) dan in waarden. Ik ben meer geneigd te denken in termen van de rechtsstaat dan in termen van cultuur en van waarden. Hoe iemand tot bepaalde opvattingen en waarden komt (religie, opvoeding, culturele achtergrond, politieke opvatting) is interessant en de ene waarde of cultuur spreekt me meer aan dan de andere. Maar we moeten met elkaar (met al die verschillende waarden en opvattingen) wel komen tot gemeenschappelijke normen. Noem dat een maatschappelijk contract: onze wetten en regels, met onze Grondwet als fundament. Die normen liggen niet voor eeuwig vast, maar kunnen langs democratische weg worden bijgesteld. Dat maakt democratische verkiezingen extra belangrijk. Steeds zullen groepen opstaan die hun plek in de publieke ruimte en het maatschappelijke verkeer innemen. Nieuwkomers (en oud-ingezetenen) moeten het huidige contract niet alleen onderschrijven, maar moeten ook meeschrijven aan het maatschappelijke contract van de toekomst. Dit alles onder een belangrijke voorwaarde:

“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” (Artikel 1 van de Grondwet).

Wat mij betreft zou het volgende moeten gelden: wie in Nederland dit artikel niet in woord en daad wil onderschrijven, heeft iets uit te leggen. Alle politieke partijen zouden dit eerste artikel wat mij betreft volmondig moeten onderschrijven en uitdragen.

 

Zijn in de internationale context: behoefte aan houvast

Ook op internationaal gebied zoeken we naar houvast. En dat is logisch, want de grote vragen van vandaag worden opgeroepen door onrust in de wereld om ons heen: Syrië en Libië liggen in puin, grote stromen vluchtelingen bereiken de kusten van Europa, onze Britse buren stappen uit de EU, Poetin laat zijn tanden zien, moslimextremisten plegen aanslagen, Erdogan ontpopt zich steeds meer als een potentaat, Trump zet de USA op de eerste plaats. In de 20e eeuw sleepte Europa de wereld twee keer mee een wereldoorlog in. Na 1945 bereikten de Europese naties langdurige vrede. Maar nu dreigen partijen van buiten Europa (of aan de randen van ons continent) die vredige balans te verstoren. Dat zet de boel onder druk en niemand lijkt daar een adequaat antwoord op te hebben. De EU is verdeeld en opereert vaak ineffectief. De EU laat zich daarmee niet kennen als een superstaat, maar eerder als een uiteenvallende legpuzzel. Veel nationale regeringen zetten hun eigen belang voorop, maar laten daarbij geen hoopgevende oplossingen zien. Nationale staten hebben niet het vermogen om op eigen houtje om verder te komen. Dit alles leidt tot vertwijfeling bij veel burgers: als zowel de EU als de eigen regering geen antwoord kan bieden op de urgente internationale vragen, hoe moet het dan verder? Deze fundamentele onzekerheid ondermijnt het vertrouwen in onze traditionele instituties: de rechtsstaat, de politieke partijen, de EU. Geen wonder dat relatieve buitenstaanders in de politiek (Trump, Le Pen, Wilders) zoveel steun ontvangen. Geen wonder dat de Britten (toch al nooit zo enthousiast over de EU) voor een Brexit hebben gestemd. Geen wonder dat men spreekt over het aanpassen van onze rechtsstaat. Geen wonder dat dit ook de grote vragen zijn rondom de verkiezingen van 15 maart.

Maar dergelijke keuzes (populisme, Brexit, het systeem op z’n kop zetten) vormen niet het juiste antwoord op de vragen van deze tijd.

We vinden het over het algemeen belangrijk om te gaan stemmen, maar we voelen ook dat geen enkele partij of coalitie in Den Haag, van welke kleur of samensteling ook, in staat is om de komende vier jaar een adequaat antwoord op de grote vragen van deze tijd te leveren. Deze grote vragen spelen zich namelijk af op een speelveld dat groter is dan Nederland. Dan kunnen we proberen het speelveld te verkleinen door onze grenzen te sluiten of ongewenste elementen eruit te werken, maar dat is geen wezenlijke oplossing. We kunnen proberen die problemen op een bovennationaal (EU) niveau aan te pakken, maar dat heeft de afgelopen 10 jaar niet goed gewerkt en maakt de mensen kopschuw. Kortom, hoe pakken we internationale problemen dan wel effectief aan en wat moet daarbij de rol en positie van Nederland zijn?

 

En nu naar de stembus

Ik ben er nog niet uit. Over een week mogen we gaan stemmen, maar ik blijf wikken en wegen. Dat komt ook omdat de vragen zo uiteenlopend zijn. Op het gebied van Hebben kijk ik naar de partij met het beste pakket maatregelen voor de binnenlandse verdeelvragen. Op het gebied van het binnenlandse Zijn (normen en waarden) kijk ik naar die partijen die gelijkwaardigheid en de rechtsstaat als uitgangspunt kiezen. Op internationaal Zijn-terrein ben ik op zoek naar realistische voorstellen die aangeven hoe Nederland met internationale partners effectief en realistisch internationale problemen zou kunnen aanpakken. Juist op dit front kom ik weinig overtuigende verhalen en visies tegen.  Wat zou het mooi zijn als er één partij zou zijn met een passend antwoord op al deze vragen. Ik heb deze partij nog niet gevonden. Ik kom wel bij verschillende partijen aantrekkelijke deelvoorstellen tegen. Ik ga zeker stemmen, maar ik ben nog aan het plussen en minnen. Ik ben er dus nog niet uit. En de tijd begint te dringen!

 

[1] Nederlanders stemmen altijd op woensdag; in andere landen is dit vaak op zondag, maar daar hebben met name de kleine Christelijke partijen in Nederland weerstand tegen.

[2] Zie ook:  http://www.tweedekamer.nl/

Mijn verjaardag op Facebook: over afstand en nabijheid

 

Ik heb onlangs mijn eerste Facebook-verjaardag beleefd. Een bijzondere ervaring voor iemand die nog maar een paar maanden op Facebook zit. Ik had nooit zoveel op met Facebook, maar ik ben overstag gegaan om de reis van mijn oudste zoon door Indonesië te kunnen volgen. Hij ging ruim een half jaar op stap en zou zijn ervaringen op Facebook delen. Als je niet in elkaars nabijheid kunt zijn, is het fijn dat er hulpmiddelen zijn om toch met elkaar te kunnen communiceren. Facebook was in dit geval het aangewezen hulpmiddel waardoor ik als ouder toch nog berichten van mijn zoon aan de andere kant van de wereld kon ontvangen. In vaktermen zou je mijn motief kunnen typeren als FoMO: Fear of Missing Out, een belangrijk reden voor mensen om actief te zijn op social media.

Naast de reiservaringen van mijn zoon, heb ik ook de nodige bijzonderheden over Facebook zelf en haar gebruikers opgedaan. Eén daarvan is de aandacht die verjaardagen op Facebook krijgen. Facebook werkt als een geheugensteuntje, want je krijgt berichtjes dat er iemand in jouw familie- of vriendenkring jarig is. Als je die melding hebt gemist, vallen de vele felicitaties aan het adres van de jarige in ieder geval op. Dan is het een kleine moeite om de jarige even een felicitatie te sturen. Bovendien wil je niet achterblijven bij de rest. Ook dit motief (niet achter willen blijven bij de rest) is een bekend sociaal-psychologisch fenomeen.

Mijn laatste verjaardag leverde het volgende beeld op: dankzij Facebook telde ik aan het einde van de dag veel meer felicitaties dan op elke willekeurige verjaardag in mijn pre-Facebook bestaan.

Maar het viel me ook op, dat sommige mensen die mij vroeger zouden bellen, of een kaartje sturen (al gebeurt dat tegenwoordig veel minder dan vroeger), nu volstonden met een Facebook-felicitatie. Nu wil ik absoluut niet klagen, want elke felicitatie is een fijne attentie, maar in de rangorde van felicitaties vind ik een telefoontje toch iets feestelijker en persoonlijker dan een Facebook-groet. Dit heeft te maken met wat men in de vakliteratuur mediarijkheid noemt (Media richness, Daft & Lengel, 1988). Met het ene medium kan je meer, sneller of persoonlijker informatie uitwisselen dan met het andere. Mijn oogst was dus: kwantitatief veel meer felicitaties, maar kwalitatief wat minder. Moet ik Facebook nu zien als een aanwinst, of als een verarming? Of moet ik er heel anders naar kijken?

Horseless carriage syndrome

Voor een verklaring van de werking en het effect van innovaties (waaronder nieuwe media, zoals Facebook) grijp ik graag terug op het denken van Marshall McLuhan, een Canadese wetenschapper die in de jaren ’60 furore maakte. Hij vond dat mensen de neiging hadden om nieuwe ontwikkelingen af te meten aan de oude, bestaande werkelijkheid: ‘’we look at the future through a rear view mirror; we march backwards towards the future”.  McLuhan noemde dit het horseless carriage syndrome (Understanding media, 1964). De eerste auto’s zagen er uit als koetsen zonder paarden. En zo werden ze ook ervaren. Tot op de dag van vandaag gebruiken we woorden als paardenkracht, koetswerk/carrosserie en aanduidingen als sedan of  limousine (vernoemd naar de geografische herkomst van bepaalde soorten Franse koetsen).

Men zag in de beginjaren van de auto het potentieel van dit nieuwe vervoermiddel nog niet. Het vervoer ging wat sneller en de actieradius was wat groter dan met paard-en-wagen. Dat was alles. Totdat men merkte dan er economisch en qua infrastructuur ook het nodige ging veranderen. Bepaalde oude beroepen kwamen onder druk te staan (hoefsmid, rijtuigbouwer, timmerman) en nieuwe beroepen kwamen op (pomphouder, vrachtwagenchauffeur). Er kwamen verharde wegen, tankstations, autofabrieken. Bedrijven konden een grotere markt bedienen. Er was benzine, staal en rubber nodig in plaats van hout, hooi en haver. Ook op maatschappelijk gebied zorgde de auto voor veranderingen. Men ging verder van zijn werk wonen. Slaapsteden en files ontstonden. Men trok er in z’n vrije tijd op uit, ging met een caravan naar het buitenland, ging ’s avonds nog even op visite in een stad verderop. Kortom, de auto was veel meer dan een koets zonder paard.

Diezelfde reflex zag McLuhan bij de komst van de televisie. Aanvankelijk beschouwde men de TV als een radio met beeld, of als een huiskamermodel theater. Pas later ontdekte men mogelijkheden om formats te ontwikkelen die specifiek aansloten bij het medium televisie: actualiteitenrubrieken, dramaseries, tekenfilms, spelshows, sportprogramma’s. Ook ging men inzien dat televisie een enorme impact had op de maatschappelijk beeld- en meningsvorming en daarmee (onder andere) ook op de verhouding tussen politiek en publiek. Een politicus die het niet goed ‘deed’ op TV, had het tijdens een verkiezingscampagne zwaar.

En nu is er dus internet en Facebook. We gebruiken een toetsenbord als dat van een typemachine. Als we willen mailen, klikken we op een icoontje met een ouderwetse envelop.

En als we met onze smartphone willen bellen (we noemen het een phone, maar je kunt er veel meer mee), zoeken we met onze vinger het icoontje met een traditionele telefoonhoorn. Ook hier dus sporen van het horseless carriage syndrome. In de beginjaren van het internet en het world-wide-web werden websites vooral gebruikt als digitale bedrijfsgids: Internet 1.0. Later ontdekte men de interactieve mogelijkheden van het internet. In Nederland werd Hyves in korte tijd heel populair. Bedrijven begonnen webcare-teams op te zetten, de eerste webshops verschenen en allerlei pioniers startten met initiatieven om gebruikersplatforms op te zetten: van Marktplaats tot GeenStijl en Zoover.

 

Digitale revolutie

Zo zijn we echt in het digitale tijdperk beland. Een tijd die zeker zo revolutionair is als die van de boekdrukkunst of de telecommunicatie. Allerlei vormen van informatie (beeld, geluid, tekst) kunnen worden gedigitaliseerd en via een netwerk van aaneengeschakelde computers wereldwijd worden rondgestuurd. Dat levert eindeloze mogelijkheden van communicatie op en leidt tot verschuivingen. Alle klassieke media (print, radio, televisie) staan onder druk. Hun populariteit neemt af. We hebben eigenlijk geen papieren kranten of TV-toestellen meer nodig. Alles kan worden gedigitaliseerd en via één apparaat ontvangen. De computer is een multi-mediaal alles-in-één platform, in diverse vormen: van desktop tot zakformaat (smartphone). Maar er is meer aan de hand dan alleen deze technologische verandering. Digitale communicatie maakt het ook mogelijk om op nieuwe manieren met elkaar te communiceren. Mensen kunnen nu ook zelf content produceren en in kleine of grote kring verspreiden. Dat zorgt voor ongekende nieuwe mogelijkheden en tart oude spelregels en wetmatigheden.

Zoals McLuhan in de jaren ’60 met de opkomst van de televisie al sprak over de wereld als een global village, zo heeft het worldwide web onze wereld omgetoverd tot een fijnmazig netwerk met de Engelse taal als lingua franca en YouTube, Apple, Facebook en Google als media-oligarchen. Waar de auto onze actieradius enorm vergrootte heeft internet onze interactieradius onbegrensd gemaakt. Wereldwijd kan iedereen met iedereen in contact staan. Een ontwikkeling die zowel mede vormgeeft aan globalisering als daar uitingsvorm van is.

Maar daarmee zijn we er nog niet. De digitale revolutie is nog niet voorbij en de maatschappelijke gevolgen zijn nog niet uitgekristalliseerd, maar je ziet al wel ingrijpende veranderingen.

Bankfilialen, reisbureaus en schoenenwinkels verdwijnen uit het straatbeeld, de scheiding werk-privé vervaagt, de scheiding openbaar-privé idem dito, scholen gaan Ipads gebruiken, jongeren kijken nauwelijks nog televisie. Je ziet dat organisaties die goed weten in te spelen op deze digitale media de wind in de zeilen hebben. Winkelketens met een goede webshop, politici die actief zijn op Twitter, dienstenorganisaties met een actief webcare-beleid, producenten die consumenten online laten meedenken bij de ontwikkeling van nieuwe producten. Nieuwe media vragen dus nieuwe vormen van organiseren en communiceren. Als iedereen 24/7 met iedereen kan communiceren en als iedereen op het internet alle mogelijke informatie kan vinden, kun je daar als school, huisartsenpraktijk, productiebedrijf, politieke partij of tijdschriftredactie niet meer om heen. Het internet heeft ons daarbij heel veel te bieden. Op internet kan ik veel meer schoenen kiezen dan in een winkel. Maar in een winkel kan ik schoenen passen en proberen. En vakkundig advies krijgen.

En er is meer. Internet levert oneindige stromen informatie op, biedt gelijkgestemden een klankbordgroep (echo chamber) en fungeert als uitlaatklep voor iedereen die lollig, bezorgd of boos is. Internet geeft iedereen een stem en een platform. Informatievoorziening en waarheidsvinding zijn niet langer het monopolie van gevestigde instituties en hun hoogopgeleide medewerkers. Daarmee wordt de positie van de gevestigde orde uitgedaagd. Er is een soort level playing field ontstaan tussen gewone mensen en autoriteiten.  De gevestigde ’oude’ orde (politieke partijen, wetenschap, klassieke media-organisaties, onderwijsinstellingen, rechtspraak) heeft geen vanzelfsprekende positie meer als autoriteit, maar wordt uitgedaagd en moet zoeken naar manieren om mee te gaan met de tijd. In die zin is het digitale tijdperk een vervolg op de jaren ’60 en ’70 waarin de autoriteit van de naoorlogse bestuurskaste ter discussie werd gesteld. Toen vooral door geschriften en demonstraties van intellectuelen, kunstenaars en vrijdenkers. Nu door iedereen die actief is op internet.

 

Nabijheid

Wat moeten we nu doen in deze globaliserende, digitaliserende wereld? McLuhan zou zeggen: ga op zoek naar de extra betekenis die deze ontwikkelingen bieden. Zie een auto niet als een koets zonder paard, maar als een nieuw soort vervoermiddel dat veel dingen anders maakt.

Digitalisering maakt nieuwe verhoudingen en vormen van ordening en uitwisseling mogelijk. Er is nieuwe digitale wereld ontstaan naast onze fysieke wereld. Een soort extra atmosfeer, een digitale dampkring. Een aanvullende, open zone zonder noemenswaardige spelregels, scheidsrechters of moderatoren. Het maakt vele vormen van fysieke, interpersoonlijke nabijheid overbodig. Je hoeft niet meer ergens fysiek te zijn of iemand persoonlijk te ontmoeten om informatie op te vragen, om meningen uit te wisselen, om schoenen te kopen, om bankzaken te regelen, om lesstof tot je te nemen, om te daten, om te pesten, om een reis te boeken, om mee te denken over een commercieel of een maatschappelijk vraagstuk. Dat kan allemaal vanachter je computer of met je smartphone. Je hebt hiervoor dus geen verbinding meer nodig met een ander persoon; een verbinding met internet volstaat. Door internet hoeven we elkaar niet meer te ontmoeten. Dat is makkelijk en bespaart jou (en de reisorganisatie, de bank, de winkelketen en de school) een boel tijd en moeite. Het nadeel is alleen dat het allemaal gemedieerd, en daarmee relatief onpersoonlijk. Er is minder menselijke nabijheid. Als we die uitgespaarde tijd en energie zouden benutten om de nabije, fysieke, rijkere interactie (privé, op school, aan het loket, in de winkel, bij de dokter) verder te faciliteren en te verbeteren, is er sprake van een win-win situatie. Maar dan moet de werknemer, de leerkracht, de winkelbediende en de adviseur wel wat anders gaan doen dan hij nu misschien doet. Hij moet ordening kunnen aanbrengen in het enorme informatie-aanbod, kunnen duiden, toelichting en advies geven, maatwerk leveren, meerwaarde bieden.

Daarnaast blijven mensen sociale wezens. Alleen maar achter je scherm zitten maakt de meesten van ons niet gelukkig. Het echte leven is daar waar je samenkomt met anderen, waar je elkaar kunt ruiken en aanraken, waar je samen uitgaat, lacht, overlegt of ruzie maakt. Kort gezegd: ontmoeten moet. Als men internet en digitale media gaat inzetten ter maximale vervanging van direct, fysiek, persoonlijk contact, dan ligt er een grote verschraling op de loer.

Dan reduceren we onze menselijke interactie tot 140 tekens of tot een handvol emoticons. Dan weten we op den duur niet meer hoe we met elkaar om moeten gaan. Dan komen we in een wereld terecht waarin we onze kinderen (net als vroeger) leren om andere mensen op straat niet uit te lachen, na te wijzen of uit te schelden, terwijl we onszelf wel ongeremd misdragen in het digitale verkeer, op sociale media, op publieke fora.  Want pesten of schelden gaat nu eenmaal makkelijker als de persoon in kwestie niet voor onze neus staat, maar ergens ver weg is, maar toch digitaal te bereiken en te raken is. En dan nog in het openbaar ook. Kortom, we moeten ons realiseren dat nieuwe media, met al hun interessante en baanbrekende mogelijkheden, gekenmerkt worden door een mix van openbaarheid en afstandelijkheid. Handig, snel, makkelijk, en met een groot mobilisatie-potentieel, maar minder rijk dan persoonlijk, privé en nabij contact.

 

Facebook-verjaardag

En hoe zit het nu dan met Facebook en mijn verjaardag?

Ik ben blij met mijn eerste Facebook-verjaardag; het geeft er een extra dimensie aan. Het is fijn om via Facebook veel felicitaties te krijgen. De kring is groter geworden: van mensen die wat verder van je afstaan tot mensen die vergeetachtig zijn  maar dankzij het geheugensteuntje van Facebook toch nog reageren. En eerlijk gezegd hoef ik op mijn verjaardag ook niet de hele dag door telefoontjes te krijgen. Dat is soms heel onhandig als je een drukke agenda hebt of net lekker uit eten bent. Maar als ik het alleen van Facebook zou moeten hebben, zou het wel erg kaal zijn. Ik hoop wel dat er mensen zullen zijn die mij op mijn verjaardag blijven bellen of een stukje taart komen eten.

 

 

 

 

En wat mijn zoon betreft. Hij is even terug in Nederland, maar heeft besloten over een paar maanden definitief naar Bali te vertrekken om daar te gaan wonen en werken. Dus voorlopig zit ik nog wel even aan Facebook vast.

Jonge dichters

Het komt zelden voor dat een dichtbundel het best verkochte boek van de week is. Tim Hofman heeft dit kunstje geflikt met zijn Gedichten van de broer van Roos. Hij staat fier bovenaan in de Boeken Top-10 van de NRC van deze week. En even verderop, op plaats 7, nog een verrassing: de dichtbundel Kwaad gesternte van Hannah van Binsbergen. Dichters behalen doorgaans geen grote verkoopcijfers. Jonge dichters al helemaal niet. Tim Hofman en Hannah van Binsbergen spotten met deze regel.

NRC boeken Top-10

Beiden zijn twintigers en beiden weten met hun debuut een groot publiek te bereiken. We beleven in die zin een waar debutantenbal. Dat is niet alleen opmerkelijk, maar ook goed nieuws voor iedereen die de taal en de poëzie een warm hart toedraagt. Een nieuwe generatie dichters laat van zich horen. Ook de recente benoeming van dertiger Ester Naomi Perquin als nieuwe Dichter des Vaderlands past bij deze ontwikkeling. Tijd om wat nader met deze jonge dichters kennis te maken.

 

Tim Hofman (1988) is veruit de bekendste van de drie. Die bekendheid dankt hij aan zijn televisie-optredens (presentator van Spuiten & Slikken, winnaar van Wie is de mol in 2016 , tafelheer bij De wereld draait door). Ja, het helpt de verkoop van je boeken als je een BN-er bent en regelmatig op de buis komt. Kijk maar naar de verkoopcijfers van Fajah Lourens, Mart Smeets, Youp van ’t Hek, Astrid Holleeder. Of denk aan al die bestsellers over bekende sporters. Vandaar waarschijnlijk ook die drie foto’s van Tim Hofman op de voorkant van het boek. Maar hij zal zijn succes daar niet alleen aan te danken hebben. Hij weet met zijn teksten (vooral jongere) mensen te raken. Dat blijkt ook uit het feit dat hij bij zijn optredens volle zalen trekt. Het zal ‘m zitten in de combinatie van serieus en grappig; van platte woordgrappen en boeiende taalconstructies. Onbedoeld grappig is het feit dat hij bij de gedichten over zijn ouders of een ex er voor de zekerheid bijzet dat het fictie is. Ook de aanwijzingen bij bepaalde gedichten over de leeswijze werken een beetje op mijn lachspieren.

 

Veel van zijn teksten zijn toegankelijk en lichtvoetig. Hij treedt daarmee in de voetsporen van light verse schrijvers als Kees Stip, John O’Mill, Toon Hermans en Drs. P.

Een voorbeeld:

Jehova’s getuige

‘Afijn,

U had er bij moeten zijn.’

 

 

Grappig of flauw? Oordeel zelf. In ieder geval geen poëzie in de gebruikelijke zin van het woord.

Naast dit korte baan-werk presenteert Tim Hofman ook interessante taalconstructies. Eenzaam, twee samen is een knap gecomponeerde tekst met drie gedichten die apart en samen gelezen kunnen worden. Zijn gedicht over Angie en Mick Jagger is origineel. Egocentrie is mooi door zijn eenvoud.

Egocentrie

j     i      j

i     k     i

j     i      j

Tim Hofman slaat soms ook een meer serieuze toon aan. Zijn gedicht Hoe ik altijd lieg dat ik geen kinderen wil is daar een mooi voorbeeld van. Dit zijn de laatste vier regels:

Haar wangen door een traan gedoopt

Je durft niet, zegt ze, ik ontken

Hoe zij voorgoed bij mij wegloopt

Hoe ik weer bij mezelf wegren

 

Hofman is vooral uit op het presenteren van zijn vondsten, niet op het overbrengen van diepere gedachten. Stand-op comedy-achtig. Soms grappig, soms knap geconstrueerd, maar soms ook flauw of van bedenkelijk Sinterklaasgedichtenniveau. In die zin had hij met een redacteur van Meulenhoff misschien nog meer moeten schaven aan zijn teksten en iets selectiever moeten zijn. Maar goed, de verkoopcijfers spreken boekdelen. Hofman is een hit. De vraag is of het een eenmalig succes is. Zit het publiek te wachten op een jaarlijkse portie verse verzen van de broer van Roos?

 

Ester Naomi Perquin (1980) is, zoals gezegd, sinds kort de nieuwe Dichter des Vaderlands. Eerder was ze al stadsdichter van Rotterdam. Haar eerste bundel, Servetten halfstok, verscheen tien jaar geleden. Ester Naomi Perquin ontving voor haar werk diverse prijzen, waaronder de C. Buddingh’-prijs in 2007 en de VSB-poëzieprijs in 2011. Het bijzondere aan haar bundel Celinspecties is dat zijn  daarin haar ervaringen als gevangenisbewaarder heeft verwerkt. Dankzij dit werk was zij in staat haar schrijfopleiding te betalen. Een fragment uit die bundel:

Als ze hun hoofden op hun armen laten rusten

heel lang zwijgen.

Als ze dan in slaap zijn

wakker maken en om dromen vragen.

 

 

De gedichten van Perquin zijn helder en goed navolgbaar. Ze schetst met een paar trefzekere woorden herkenbare werelden en roept beelden op die we als lezer zelf nader kunnen invullen.

 

Raad eens wie we tegenkwamen (fragment)

Er was toch al met tegenzin, dat bleef je zien, een bankje neergezet.

Hier dan, harde planken naast een boom,

Als je zo nodig zitten moet.

 

Oponthoud (fragment)

We zijn modern. Het is de juiste eeuw voor liefde niet

en nergens staan nog vrouwen op torens,

uit te kijken. De laatste ridder

stierf aan syfilis.

We zijn de wapperende vlaggen verleerd,

Het fluisteren tussen de stenen,

gezang en bloemennamen.

 

Perquin weet goed te duiden, maar laat ons ook voldoende ruimte om haar verhaal zelf bij te kleuren. In die zin is haar benoeming als Dichter des Vaderland een gelukkige keuze. Haar wijze van registreren, beschouwen en verwoorden past uitstekend bij die nieuwe rol. Ter afsluiting een prachtig gedicht uit haar nieuwste bundel Meervoudig afwezig (2017).

 

Amsterdamned

Ik zag de film waarin mijn vader heeft gefigureerd: één shot

waarin hij langsloopt en niets doet – nou ja, hij steekt,

een herenfiets aan de hand, de gracht over

en kijkt even naar een eend.

 

Die fiets was niet van hem, weet ik.

Het jasje dat hij draagt geleend.

 

Mijn moeder is erbij geweest. Hij moest, zegt ze, zes keer oversteken

voor het hem lukte te lijken op wat elke regisseur graag ziet:

een doodgewone man met een doodgewone fiets.

 

Hij haalde het einde van de zomer, mijn zevende verjaardag en

bijgevolg ook de première niet. Ik zag hem twintig jaar daarna:

moordenaar die door de grachten snijdt en vrouwen grijpt

en dan, naast de klopjacht, een flits van dat gezicht.

 

Een man met een fiets die de gracht oversteekt.

De eend, zag ik, is er nog uitgeknipt.

 

Hannah van Binsbergen (1993) debuteerde vorig jaar met haar bundel Kwaad Gesternte. Die titel geeft een goede indicatie van de lading van haar gedichten. Stevige kost, eigentijdse vraagstukken, tegenstrijdige gevoelens. Haar gedichten hebben niet het spitsvondige van Hofman of de helderheid van Perquin. Het is zoeken en tasten; proeven en voelen. Er valt veel te raden en te interpreteren.

Jonge rokers (fragment)

O, ik kende Sint Franciscus goed, we zijn praktisch samen opgegroeid
de knappe Franse prins en ik, sombere jonge roker.

De jongens en meisjes gelijk, ze zeiden: we kunnen wel wanneer we willen
we kunnen het altijd wel maar een hazewind haalde hen in en beet hen

beet hen tot ze toegaven iets werkelijk wilds te willen.

 

Het titelgedicht draagt iets zwaars en onheilspellend in zich. Een rijke tekst vol van tegenstellingen. Geen wonder dat ze moeite heeft met kiezen.

Kwaad gesternte (fragment)

Ik kan niet kiezen. Mijn vrienden willen mij niet helpen en mijn vijand
die een vaste vorm begint te krijgen aan de randen van mijn angsten
spreekt bemoedigende woorden.
Hebben jullie wel eens aan het kwaad gedacht dat in de situatie schuilt?
Het harnas dat ik kies zal hopelijk mijn geur verhullen.
Als ik mijn benen bij elkaar doe, is alles verloren.
Mijn harnas klinkt me vast aan dit moment, waar iets herinnerd
en iets beloofd wordt en dit gesternte staat boven mijn hele generatie.

 

Twee weken gelezen ontving Hannah van Binsbergen de VSB-Poezieprijs 2017. Het is uitzonderlijk dat een debutante deze priijs wint. Uit het jury-rapport:

“Het omslag van Hannah van Binsbergens debuutbundel wordt voor een groot deel gevuld door één woord in imposante kapitalen: KWAAD. Toch is dit niet de poëzie van een angry young woman: daarvoor zijn haar gedichten te beheerst en te nonchalant. Er wordt weliswaar heel wat afgevochten in Kwaad gesternte, maar het is een kleine, alledaagse strijd, geen Grote Strijd om universele principes: het goede, het ware en het schone hangen allang uitgeput in de touwen. Waar kun je dan nog voor vechten? ‘Wij hebben niet echt een wereld,’ schrijft de dichteres. Wat rest, zijn de lijnen die je zelf trekt en die hoop of wanhoop aan je leven geven.

De poëzie van Van Binsbergen staat met twee benen in onze tijd. Met de zelfverzekerde parlandotoon waarmee ze haar weifelingen tot uitdrukking brengt sluit ze duidelijk aan bij generatiegenoten als Maarten van der Graaff, maar ze doet dat met een krachtige eigen stem. Niets aan Kwaad gesternte verraadt dat het een debuutbundel is, of het moet nu juist de onbevangenheid zijn waarmee de dichteres haar lezers tegemoet treedt, niet gehinderd door de last van de verwachtingen. Het werk van Hannah van Binsbergen is een grote aanwinst voor de Nederlandse poëzie.” 

 

 

Jonge dichters op een rij

Het is verleidelijk om het werk van deze jonge dichters naast elkaar te zetten. Ik geef aan die verleiding toe en ben op zoek gegaan naar een vergelijkbaar thema bij deze drie dichters. Dat was al snel gevonden. Jonge vrouwen schrijven namelijk graag over jonge vrouwen. En jonge mannen ook.  Hieronder staan drie gedichten over dit thema naast elkaar. Het overzicht laat wat mij betreft goed de stijl van de drie dichters zien.

Drie op een rij (pdf van de drie gedichten)

Disney Girls (1957)

Mooie meisjes hebben echt niet altijd wat te lachen.
Er zijn er nu onder ons die niet aangeraakt willen worden.

We zijn hier bijeen om over onze angst voor onweer heen te komen
starend naar een wolk in de kamer.

Zij draagt kettingen en ringen, negeert zichzelf en wil dat
anderen haar ook negeren.

Buigt diep om ons te tonen dat ze hard is en veel kan verdragen
maar wij weten dat er ergens in haar lichaam
iets verblindend schittert waar wij of zij niet eens aan kunnen denken

Nee zij niet
niet per ongeluk in haar nek
niet op de dansvloer
niet als gieren cirkelend of als onderdeel van het spel
niet een snelle achteloze hand waar geheimen soms in oplichten
soms een lichtvlek achterlaten op haar heup
niet met bescherming niet als alle lichten uit zijn

Ik heb alles wel gezien en niets was zo zacht als ik zocht.

Vulvaveelvuldig

 

Ik heb altijd gezwegen,

 

Maar al jaren verzamel ik namen van dames die daar in mijn kamer hun adem verblazen: gelaatjes vol zaad en door mij al verlaten voordat ze mag praten, maar tijdens het paren is zij toch de ware, totdat ik klaar ben en verder kan sparen van

 

sletten in bed die ik zelf heb verpest en zijn ze dan wel echt de beste wat seksen betreft, ze hebben echter verder beperkte hersens en red ik defecte gesprekken met hen en elke nepper is net als de rest dus vertel ik ze netjes ga weg uit mijn nest en

 

soms rollen en bollen die snollen zo zonder controle al dollend en tollend nog log en gezwollen met kont en mond nog vol van de avond ervoor door naar de voordeur

 

en is er weer leegte.

 

 

 

 

 

 

 

Meisjes

 

Zo handig in hun alledaagse praten

rusten zij aan zij, een rij van jonge huid

en zachte haren in die al te hete zon.

 

Duingras kietelt hun benen en hoog

klinkt de pas bedachte lach die meeuwen

steeds verschrikt doet overkomen.

 

Van kop tot teen onaangeraakt

liggen zij, met allemaal dezelfde stem

dezelfde moeder te bespreken.

 

Wat ze zoal zijn telt alle eeuwigheden

in hen op. Dat stil en zonbeschenen delen

van leeftijd, lichaam, zonnebrand.

 

Maar over het zand lijkt een vreemd,

steeds lager grommen aan te zwellen

en jaagt een rilling door de rij.

 

Elke seconde komen de jongens

op onverbiddelijke brommers

in grote golven dichterbij.

 

Hannah van Binsbergen
Uit: Kwaad gesternte (2016, Atlas Contact)
Tim Hofman

Uit: Gedichten van de broer van Roos (2017, Meulenhoff)

Ester Naomi Perquin

Uit: Servetten halfstok (2007, van Oorschot)

 

(Voor de liefhebber: de titel Disney Girls (1957) verwijst naar het gelijknamige liedje van de Beach Boys van hun album Surf’s Up uit 1971)

 

Bijzonder Indonesië

Ik ben onlangs voor het eerst van mijn leven in Azië geweest (als ik een kort uitstapje naar de overkant van de Bosporus in Istanbul, 40 jaar geleden, niet meetel). Indonesië was de bestemming, waar ik ruim een week heb doorgebracht op Bali en een krappe week in Jogjakarta op Java. Ik probeer een aantal indrukken van Indonesië op een rij te zetten, ook al ben ik slechts op een paar plekken in dit grote, veelzijdige land geweest en heb ik geen vergelijkende ervaringen met andere Aziatische landen.

Door de historische band tussen Nederland en Indonesië had ik al de nodige kennis en indrukken van het land, voordat ik het zelf bezocht. Op school leerde ik over de VOC, de koloniale periode, de politionele acties (door de Indonesiers zelf ‘militaire operaties’ genoemd), de uitdrukking ‘Indonesië verloren, rampspoed geboren’, Soekarno en Soeharto.

Afbeelding viering onafhankelijkheid         Museum Fort Vredeburg, Jogja

Mijn beeld van Indonesië werd nog verlevendigd en verdiept door ontmoetingen met mensen met Indisch bloed of een verleden in Indonesië en via de literatuur (Max Havelaar, Hella Haasse, Adriaan van Dis). En dan waren er natuurlijk nog de heerlijke Indonesische gerechten en bekende Indo’s zoals Wieteke van Dort, de Blue Diamonds, Anneke Grönloh, Boudewijn de Groot en Marion Bloem.   Ten slotte heb ik tijdens mijn studie Politicologie uitgebreid studie gedaan naar het 19e eeuwse Cultuurstelsel en in het bijzonder de koloniale suikerproductie op Java.

Zodoende wist ik al dat Indonesië een veelkleurig eilandenrijk is, een vruchtbaar land, een gordel van smaragd, een relatief jonge natie die worstelt met het vinden van een goede machtsbalans, dat Indonesië het land is met de grootste moslimpopulatie ter wereld, dat Sumatra zwaar werd getroffen door de tsunami van 2004 en Bali door bomaanslagen in 2005, dat Indonesië de potentie heeft van een Aziatische tijger, maar ook kampt met economische tegenslagen.

Maar alles dus uit de tweede hand; ik had tot voor kort geen eigen Indonesische ervaringen.

 

NATUUR

De natuur in Indonesië is overweldigend. Zon, regen (we zijn er in de regentijd) en vulkanische grond zorgen voor een ideale mix voor alles wat groeit en bloeit. Je ziet de mooiste bloemen en vruchten en overal ruik je de planten en de bloesem van de bomen. Wat in Nederland met moeite als kamerplant in een pot in leven blijft, schiet in Indonesië links en rechts van je metershoog op. En dan zijn er natuurlijk de eindeloze rijstvelden die via ingenieuze irrigatiesystemen terrasvormig zijn aangelegd.

 

 

 

 

 

 

Het is niet alleen de pracht van de natuur, maar ook de kracht van de natuur die indruk maakt. Geen wonder dat men in oude volksverhalen en overgeleverde tradities goddelijke kracht toekende aan bomen, bergen en zeeën.

 

OP STRAAT

Er wordt geleefd, gewerkt, gegeten, gehandeld en geslapen op straat. Vooral in de steden krioelt alles door elkaar. Op de straten wemelt het van de scooters. Ik heb me laten vertellen dat ieder gezin zeker twee tot drie scooters heeft. En op die scooters wordt alles vervoerd: van droogkappen, televisies, kippenmanden, bundels palmtakken en eettentjes tot complete gezinnen. Naast de scooters zie je tuk-tuks (bedcaks genoemd) en ook de nodige auto’s, bijna allemaal van Japanse makelij. Vooral de Toyota Aranza (een soort minivan) is populair.

 

 

 

 

 

 

 

Langs de straten zie je een aaneenschakeling van winkels, warungs, stalletjes, eetkraampjes en toko’s. Zelden zie je mensen afzonderlijk in een winkel of bij een kraampje staan. Er zijn al gauw drie, vier mensen die samen de toko runnen. Toen ik in een apotheek een zalfje voor mijn lip ging halen telde ik in de gauwigheid 14 medewerkers achter de toonbank. Ik heb met verbazing en bewondering naar een eetstalletje naast ons hotel in Jogja gekeken. Iedere namiddag werd een kraam opgebouwd rondom een soort minikeuken met twee gasbranders en een paar wokpannen waarin de lekkerste gerechten werden bereid. Onder een dekzeil vandaan werden een eenvoudige houten tafel en twee zitbankjes tevoorschijn gehaald. Dat dekzeil werd vervolgens over de kraam aangebracht als afscherming tegen regen en zon. Bij veel stalletjes bevat het dekzeil bij wijze van reclame ook de naam van het eettentje en de culinaire specialiteit. Bij het tentje naast ons hotel schoven iedere avond  mensen aan. Vooral in de stad eet men vaak niet thuis, maar langs de straat. En wat smaakte het eten overal goed!

 

NEDERLANDSE TAALRESTEN

  • Notaris
  • Knalpot
  • Sprei
  • Permisi
  • Koffie
  • Gordyn
  • Waterleiding
  • Asbak
  • Jas
  • Handdoek

 

RELIGIE

Geloof en traditie zijn geen bijzaken, maar zijn verweven met het dagelijkse leven in Indonesië. In Jogjakarta is (net als in de rest van Java) de islam dominant. Vijf keer per dag klinkt uit talloze moskeeën de oproep tot gebed. De meeste vrouwen dragen een hoofddoek en in veel restaurants is geen alcohol te krijgen. Op het plafond in ons hotel wijst een pijl naar de richting waar Mekka te vinden is; vanuit Indonesisch perspectief niet in het oosten, maar in het noordwesten.

Het is opmerkelijk dat juist dichtbij het islamitische Jogja zowel de grootste boeddhistische tempel ter wereld (Borobudur) als het grootste Hindoeïstische tempelcomplex ter wereld (Prambanan) te vinden is. Deze tempels worden ook door grote groepen islamitische toeristen bezocht.

Jogja is van oudsher een belangrijk knooppunt van religies en tradities. Kennelijk konden door de eeuwen heen de grote wereldreligies hier naast elkaar bestaan. Toch spraken enkele (niet-moslim) Javanen tegen ons de vrees uit dat de islam dominanter en intoleranter gaat worden in Indonesië.

 

 

Op Bali kent men een eigen variant van het hindoeïsme. Deze religie wordt hier minstens zo intensief beleefd als de islam op Java. Balinezen besteden een aanzienlijk deel van hun tijd, geld en aandacht aan het voldoen aan allerlei religieuze vieringen en verplichtingen. Ieder huis heeft zijn eigen tempel (van een bescheiden zuiltje tot een heel complex van gebouwtjes). Overal zie je kleine offertjes liggen, die dagelijks worden ververst. Offertjes zijn kleine pakketjes die doorgaans van palmblad zijn gemaakt en die gevuld zijn met wat bloemen, vruchten, rijst en een stokje wierook.

 

 

 

 

 

 

 

 

LITERAIRE GIDS

Ik vind het vaak de moeite waard om op vakantie een boek me te nemen van een schrijver uit het land van bestemming. Dat geeft vaak wat extra kleur aan de reiservaring. In dit geval was mijn keus gevallen op het boek Het getal Fu van de moderne Indonesische schrijfster Uya Utami.

Het boek vertelt het verhaal van een hoofdpersoon met een passie voor bergbeklimmen. Hij ontmoet een bijzondere, inspirerende jongeman die probeert de tradities van Java (“volksverhalen zijn de bewaarplaats van informatie”) te verbinden aan de uitdagingen van de moderne tijd. De hoofdpersoon en zijn vriendin raken steeds meer in de ban van de jongeman. De verhouding tussen deze drie mensen doet denken aan de hoofdpersonen uit het boek Norwegian Wood van Murakami. Dit gevoel wordt versterkt aan het einde van het boek als de voorliefde voor westerse muziek wordt beschreven (mijn muzikale held Bob Dylan wordt daar met veel waardering genoemd: “juist omdat hij geen goede stem had, weten we dat hij een man met een ziel was”). Ook de tragische ontknoping lijkt in zekere zin op die van Norwegian Wood. Maar dit boek is met z’n ruim 500 pagina´s veel meer dan een roman over drie jonge mensen. Door het verhaal heen weeft Utami tal van bespiegelingen over de meest uiteenlopende zaken: over bergen en vulkanen, over het verschil tussen oosterse en westerse religies, over scheikunde, over de rivaliteit tussen Soendanezen en Javanen, over de oorsprong van inheemse tradities, over de koloniale tijd, over filosofie, over getalsystemen die uitgaan van het getal 10 en het getal 12. Al deze verhalen en beschouwingen zijn samengebracht in drie hoofddelen van het boek die (fraai allitererend) de titels Moderniteit, Monotheïsme en Militarisme dragen. Deze drie grote thema’s zijn volgens Utami tekenend voor het post-koloniale Indonesië. Een land dat wordt uitgedaagd door de moderne tijd, maar ook hecht aan oude waarden. Een land dat in het recente verleden gebukt ging onder het militaire regime van Soeharto en moeite heeft een democratische balans te vinden. En een land dat rijk is aan een veelheid van religieuze tradities maar waarin tegenwoordig de monotheïstische islam de boventoon voert. Utami lijkt in haar encyclopedische boek te kiezen voor de weg van de inspirerende jongeman die pleit voor het zoeken naar een evenwicht tussen vooruitgang en verlichting enerzijds en respect voor de natuur en tradities anderzijds. Al met al een boeiend boek dat hier en daar wat wijd uitwaaiert, maar wel een rijk inzicht biedt in verleden, heden en toekomst van Indonesië.

 

PERSOONLIJK

De meest bijzondere ervaringen tijdens deze vakantie waren vooral van persoonlijke aard. De belangrijkste aanleiding om naar Indonesië te gaan was het feit dat onze oudste zoon daar een half jaar verblijft en wij hem graag wilden opzoeken. Ook onze twee dochters gingen mee. We hebben aan de andere kant van de wereld met elkaar veel mooie momenten beleefd en dankzij onze zoon bijzondere mensen ontmoet en prachtige plekken bezocht. Dat gaf een extra positieve en gedenkwaardige lading aan deze vakantie. Herinneringen om lang te koesteren.

Onze kinderen in de Tirtah Empul watertempel

Mijn gewone, bijzondere moeder

Mijn laatste blogtekst van dit jaar is geheel gewijd aan mijn moeder. Het is een persoonlijk verhaal over een bijzondere vrouw. Met een speciale aanleiding.

 

 

Als je schrijft over je moeder ben je tegenwoordig in goed gezelschap. De afgelopen jaren publiceerde de ene na de andere auteur een boek over zijn moeder. Een greep: Sprakeloos van Tom Lanoye, Margje van Jan Siebelink, Ik kom terug van Adriaan van Dis, Moedervlekken van Arnon Grunberg en Magdalena van Maarten ’t Hart.

Nu wil ik niet de indruk wekken dat ik me met deze erkende literatoren wil meten. Ik ken mijn plaats en beperk me tot deze tekst op mijn eigen weblog. De speciale aanleiding is dat, 28 jaar na haar overlijden, een nieuw boek van mijn moeder is uitgekomen. Geen boek over mijn moeder dus, maar van mijn moeder. Dat wonderlijke gegeven verdient enige uitleg.

Mijn moeder was een gewone moeder en een bijzondere moeder. Ze was een gewone moeder omdat ze na haar trouwen stopte met werken (zoals bijna alle getrouwde vrouwen in de jaren ’50 deden) en full time huisvrouw werd. Ze regelde alle zaken thuis: schoonmaken, wassen, koken, etc. Ook de zorg voor mijn broers en mij kwam vooral op haar neer. Ze las ons voor, ze stopte onze sokken, ze verzorgde ons als we ziek waren, gaf ons straf als we kattenkwaad hadden uitgehaald en ze zong liedjes. Dat laatste deed ze heel vaak en heel graag. Ze vertelde me ooit eens dat haar moeder ook altijd in huis liep te zingen.

Iets minder gewoon was het feit dat wij onze vader en moeder aanspraken met ‘vader’ en ‘moeder’; en met ‘u’. Mijn vriendjes zeiden ook allemaal ‘u’ tegen hun ouders, maar noemden hen verder gewoon ‘papa’en ‘mama’. Wij waren de enigen die dat niet deden. Als een kind buiten op straat ‘moeder’ riep, wist mijn moeder direct dat het een van haar kinderen was. Dat ‘vader en moeder’-zeggen hadden mijn ouders afgekeken van Annie MG Schmidt. Lees de boeken van Jip en Janneke er maar op na. Mijn moeder was een groot fan van Annie MG Schmidt en zij begon in diezelfde stijl voor ons, haar drie zonen, rijmpjes en verhaaltjes te schrijven.

hanna-en-anton-lam

Mijn ouders, midden jaren ’60

In die periode werkte mijn vader als leraar godsdienst en cultuur op een Kweekschool (nu pabo). Als godsdienstpedagoog stond hij voor de vraag hoe je de verhalen uit de Bijbel toegankelijk kon maken voor kinderen zonder de oorspronkelijk tekst en de strekking van het verhaal uit het oog te verliezen. In die tijd waren de teksten van kinderbijbels en de christelijke liedjes vaak te moeilijk voor kinderen of te zeer losgezongen van de brontekst. Mijn vader probeerde aanvankelijk zowel zelf als met een aantal geestverwanten tot passende teksten te komen, maar deze onderneming kreeg pas echt vleugels toen mijn moeder ging meeschrijven. Zij bleek het talent te hebben om de juiste woorden voor kinderen te vinden èn dicht bij de kern van de bijbelteksten te blijven. Wim ter Burg, een collega van mijn vader die muziekdocent was op dezelfde kweekschool, nam de melodieën voor de opgeleverde teksten voor zijn rekening. Deze bleken al even pakkend en toegankelijk. Een selectie van dertig liederen waarvan de meeste van mijn moeder, werd uiteindelijk gebundeld en in 1966 uitgebracht onder de titel Alles Wordt Nieuw.

awn-deel-1-1966-callenbach-nijkerk

Het werd een enorm succes. In korte tijd gingen tienduizenden exemplaren over de toonbank. Ze vonden hun weg naar basisscholen, zondagsscholen en christelijke gezinnen. Dit stimuleerde mijn moeder om nieuw materiaal te gaan schrijven. In 1968 bracht ze samen met Wim ter Burg een tweede Alles Wordt Nieuw-bundel uit. Ook dit boekje was een schot in de roos. Alles Wordt Nieuw werd, vooral in protestants-christelijke kring, een begrip. En Hanna Lam (de naam waaronder mijn moeder publiceerde) en Wim ter Burg vestigden hun naam in christelijke kringen. Er verschenen recensies en interviews in diverse media, er werden langspeelplaten gemaakt en de verkoopcijfers stegen van tienduizenden naar honderdduizenden. De liedjes over Babel, Abraham, Jozef, Mozes, Jericho, Simson, de Wijzen, Zacheüs en Palmpasen werden klassiekers.

Toen gebeurde iets heel ingrijpends. Mijn vader kreeg een dodelijk auto-ongeluk in 1970. Mijn moeder bleef alleen achter met drie jongens van middelbare school leeftijd. Mijn moeder verloor niet alleen haar liefhebbende echtgenoot en de vader van haar kinderen, maar ook degene die haar schrijfwerk had gestimuleerd en met wie ze kon praten over haar teksten. Na een intense periode van rouw en verdriet pakte ze de draad weer op. En meer dan dat. Ze begon niet alleen weer te schrijven, maar ging ook reizen naar Israël leiden en begon aan een studie Pedagogiek (MO-A en later ook MO-B)  in Amsterdam. (Ik ging op zaterdag soms met haar mee. Terwijl zij colleges volgde, liep ik als scholier lekker rond te dwalen op het Waterlooplein en bij de Oudemanhuispoort).

hanna-in-israe%c2%a6el

Mijn moeder in Israël

In 1974 kwam de derde bundel van Alles Wordt Nieuw uit en in 1979 het vierde en laatste deel. Het succes vlakte met de jaren weliswaar wat af, maar de vraag naar haar boeken bleef bestaan. In de jaren die volgden bracht de uitgeverij vooral verzamelbundels van haar werk uit. Mijn moeder verbreedde haar activiteiten. Ze ging werken op de redactie van een radioprogramma, werd actief in Vrouwen voor Vrede, deed bestuurswerk, verzorgde lezingen en bleef schrijven. In 1980 hertrouwde mijn moeder. Met haar nieuwe man maakte ze veel reizen en genoot ze van de mooie dingen van het leven.

In de tweede helft van de jaren ’80 maakte ze met een aantal musici plannen voor een nieuwe bundel christelijke kinderliedjes. Ze wilden een klein liedboek voor kinderen maken, omdat er in het officiële Liedboek van de Kerken uit 1973 geen aandacht was voor kinderen. Het boek kwam onder de titel Met Andere Woorden in het najaar van 1987 uit.

met-andere-woorden-klein-liedboek-voor-kinderen-1987-callenbach-nijkerk

Mijn moeder was toen al ruim een jaar ernstig ziek en wist dat er geen genezing meer mogelijk was. Op 2 januari 1988 overleed ze. De nieuwe bundel had beperkt succes, maar één tekst uit de bundel blijft tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreken. Het is De mensen van voorbij. Een tekst waarbij bewust geen melodie is gecomponeerd. Een liedje om te zeggen, om voor te lezen bij het overlijden van een dierbaar persoon. Wij hebben het voorgelezen op haar begrafenis. En nog steeds wordt deze tekst op rouwkaarten geplaatst of bij uitvaartdiensten voorgedragen.

De belangstelling voor mijn moeder’s werk is blijven bestaan. De verzamelbundel (met alle teksten en melodieën) verkoopt nog steeds goed. De waardering voor haar oeuvre blijkt ook uit het feit dat in het in 2013 uitgebrachte nieuwe interkerkelijke Liedboek maar liefst 21 liederen van haar zijn opgenomen. Een erkenning voor haar werk en voor het belang van kinderliederen over geloof.

alles-wordt-nieuw-verzamelbundel-2012

Verzamelbundel

Maar ook op andere meer persoonlijke wijze blijft haar naam rondzingen. Van tijd tot tijd krijg ik een bericht van een vriend of een collega die een lied van mijn moeder heeft gehoord in een kerkdienst of een tekst van haar heeft gelezen in een blad. Bij de doop van mijn kleindochter droeg mijn schoondochter een dooplied van mijn moeder voor. Een heel bijzonder moment. En door de jaren heen ben ik mensen tegengekomen die blij verrast zijn als ze ontdekken dat Hanna Lam mijn moeder is. Dat levert steevast mooie verhalen op over bijzondere momenten waarop haar liederen werden gezongen. Ook kan men moeiteloos hele coupletten van haar voordragen. Ik moet dan vaak uitleggen hoe het komt dat zij Lam heet en ik  ’t Lam. De verklaring is dat mijn vader het voorvoegsel ’t lastig en lelijk vond. Hij en mijn moeder lieten het weg, terwijl mijn broers en ik het op latere leeftijd wel weer zijn gaan gebruiken. Het is immers onze formele achternaam.

En dan nu een nieuw boek. Naar aanleiding van 50 jaar Alles Wordt Nieuw (in 1966 kwam de eerste bundel uit) brengt de uitgever een nieuwe selectie van haar meest aansprekende teksten uit.

kijk-eens-om-je-heen-2016

het-lied-van-het-begin

Dit keer als voorleesboek voor kleine kinderen met de teksten van mijn moeder die prachtig en eigentijds zijn geïllustreerd. Deze jubileumuitgave komt op de markt omdat er nog steeds veel vraag is naar haar werk en haar teksten nog steeds gewild zijn. Het heet Kijk eens om je heen en het bevat een greep van 20 teksten uit de vier delen van Alles Wordt Nieuw en Met Andere Woorden.

Ik kreeg het mooie, nieuwe boek twee weken geleden in handen. Een moment om even stil van te worden. Wonderbaarlijk hoe het verhaal van mijn gewone, bijzondere moeder blijft doorgaan en haar naam blijft klinken.

 

Bij de dood van Leonard Cohen

Een groot dichter en zanger neemt afscheid in de geest van Cleopatra, Shakespeare en Kavafis

 

Op de avond voor z’n 79e verjaardag trad Leonard Cohen op in de Ziggo Dome in Amsterdam. Het was één van de mooiste concerten die ik ooit heb bijgewoond. Er hing een bijzondere sfeer van magie, schoonheid, welwillendheid en troost in die grote moderne concertzaal. Het meest bijzondere onderdeel voor mij was de aankondiging en de uitvoering van het lied Alexandra leaving.

sharon-en-leonard-ziggo

Leonard Cohen droeg de eerste regels voor en introduceerde daarna de vrouw die hem al sinds 1980 muzikaal vergezelt, Sharon Robinson. De manier waarop zij dat lied vertolkte was adembenemend. Ik kende het lied van een verzamel-CD, maar werd op dat moment pas echt getroffen door de intensiteit van de tekst en de melodie.

De tekst is ontleend aan een gedicht van de Griekse dichter Konstantinos Kavafis (1863-1933).

konstandinos_kavafis

Konstandinos Kavafis

Deze in het Egyptische Alexandrië geboren dichter is vooral bekend geworden door zijn monumentale gedicht Ithaka. Het gedicht haakt in op de lange thuisreis die Odysseus moest maken na de Trojaanse oorlog. Deze reis met z’n vele omzwervingen en beproevingen staat beschreven in de Odysseia van Homerus. Kavafis geeft zijn eigen kijk op dit epische verhaal. Dat blijkt vooral uit het laatste deel van het gedicht:

Houd Ithaka wel altijd in gedachten.
Daar aan te komen is je doel.
Maar overhaast je reis in geen geval.
’t Is beter dat die vele jaren duurt,
zodat je als oude man pas bij het eiland
het anker uitwerpt, rijk aan wat je onderweg verwierf,
zonder te hopen dat Ithaka je rijkdom schenken zal.
Ithaka gaf je de mooie reis.
Was het er niet, dan was je nooit vertrokken,
verder heeft het je niets te bieden meer.

En vind je het er wat pover, Ithaka bedroog je niet.
Zo wijs geworden, met zoveel ervaring, zul je al
begrepen hebben wat Ithaka’s beduiden.

(vertaling Warren/Molegraaf)

 

Niet de eindbestemming, maar de reis zelf is waar het om gaat. Kavafis geeft ons hiermee een eigen kijk op het klassieke verhaal. Een kijk die je aan het denken zet en die je ook kunt toepassen op de keuzes die je maakt in je eigen leven.

Woorden van vergelijkbaar wijze strekking vind je terug ik het gedicht Antonius door zijn God verlaten, dat de inspiratie bood voor het lied Alexandra leaving dat Cohen en Robinson samen schreven in 2001. Ook hier een verhaal uit de klassieke oudheid dat bij Kavafis een bredere betekenis krijgt en daarmee ook herkenning oproept en raakt. Dit gedicht is gebaseerd op een tekst van Plutarchus die de lotgevallen van de Romeinse leider Marcus Antonius beschrijft. Marcus Antonius (83-30 vC) is gehuwd met de legendarische Egyptische koningin Cleopatra en zij verblijven in de noord-Egyptische stad Alexandrië. Alexandrië, drie honderd jaar daarvoor gesticht door Alexander de Grote, is op dat moment na Rome de grootste stad van het Romeinse Rijk en meer Grieks-Romeins georiënteerd dan Egyptisch. Marcus Antonius is in een felle machtsstrijd gewikkeld met zijn rivaal Octavianus (de latere keizer Augustus). Marcus Antonius verliest die strijd en verneemt dat Cleopatra dood is. Dat verhaalt blijkt niet waar, maar dat weet hij niet. Hij merkt dat zijn aanhangers de stad verlaten en hij voelt zich in de steek gelaten door de God Bacchus die hem altijd bijstond (in die tijd hadden belangrijke mensen geen beschermengel, maar een beschermgod). Zo verliest Marcus Antonius zijn geloof, zijn getrouwen, zijn geliefde en zijn stad. Volkomen verdrietig en gedesillusioneerd stort hij zich vervolgens in zijn zwaard. Als Cleopatra hoort dat Marcus Antonius stervende is, laat zij hem bij zich brengen, waarna hij in haar armen sterft.

Dit verhaal heeft door de eeuwen heen vele kunstenaars geïnspireerd. Shakespeare bewerkte het tot een toneelstuk, schilders vereeuwigden de hoofdrolspelers op het canvas en in de 20e eeuw verschenen er meerdere filmversies op het witte doek.

cleopatra-en-de-stervende-marcus-antonius-door-pompeo-batoni

Cleopatra en de stervende Marcus Antonius door Pompeo Batoni

Kavafis geeft in 1910 een eigen interpretatie aan dit verhaal:

Antonius door zijn god verlaten

Wanneer, om middernacht, je plotseling
een onzichtbare stoet voorbij hoort trekken
met stemmen en betoverende muziek –
treur dan niet nutteloos om de fortuin
die van je wijkt, je werken die mislukten,
je plannen voor het leven die allemaal illusies bleken.
Je moet, als was je lang voorbereid en moedig,
vaarwel zeggen aan het Alexandrië dat jou verlaat.
Bedrieg vooral jezelf niet, zeg niet dat
het een droom was, dat je gehoor je misleidde:
laat zo’n vergeefse hoop niet tot je toe.
Je moet, als was je lang voorbereid en moedig,
zoals jou, die zo’n stad vergund was, past,
beheerst naar het venster toegaan
en luisteren, met ontroering, niet met
lafhartig klagen en jammeren, in een laatst genieten,
naar de klank der betoverende instrumenten
van de geheime stoet die voorbijtrekt,
en vaarwel zeggen aan het Alexandrië dat je verliest.

(vertaling Warren/Molegraaf)

 

De woorden van Kavafis lijken te zeggen dat je bij zo’n groot en onafwendbaar verlies niet moet denken dat er toch nog misschien een uitweg is, maar dat je dankbaar moet zijn voor wat je hebt ontvangen. En dat je met opgeheven hoofd vaarwel moet zeggen.

Leonard Cohen en Sharon Robinson verwoorden dit als volgt:

Alexandra Leaving

Suddenly the night has grown colder.
The god of love preparing to depart.
Alexandra hoisted on his shoulder,
They slip between the sentries of the heart.

Upheld by the simplicities of pleasure,
They gain the light, they formlessly entwine;
And radiant beyond your widest measure
They fall among the voices and the wine.

It’s not a trick, your senses are deceiving,
A fitful dream, the morning will exhaust –
Say goodbye to Alexandra leaving.
Then say goodbye to Alexandra lost.

Even though she sleeps upon your satin;
Even though she wakes you with a kiss.
Do not say the moment was imagined;
Do not stoop to strategies like this.

As someone long prepared for this to happen,
Go firmly to the window. Drink it in.
Exquisite music. Alexandra laughing.
Your firm commitments tangible again.

And you who had the honor of her evening,
And by that honor had your own restored –
Say goodbye to Alexandra leaving;
Alexandra leaving with her lord.

Even though she sleeps upon your satin;
Even though she wakes you with a kiss.
Do not say the moment was imagined;
Do not stoop to strategies like this.

As someone long prepared for the occasion;
In full command of every plan you wrecked –
Do not choose a coward’s explanation
that hides behind the cause and the effect.

And you who were bewildered by a meaning;
Whose code was broken, crucifix uncrossed –
Say goodbye to Alexandra leaving.
Then say goodbye to Alexandra lost.

Say goodbye to Alexandra leaving.
Then say goodbye to Alexandra lost.

Dit prachtige lied krijgt een extra dimensie nu Leonard Cohen is overleden. Alexandra staat voor het dierbare dat jou verlaat of dat jij moet verlaten: een geliefde, een magisch moment, je woonplaats, het leven.  Zou hij de succesvolle tournees van de laatste jaren hebben ervaren als een processie met exquisite music? Hij wist dat het einde naderde. In de Ziggo Dome, drie jaar geleden, nam hij afscheid van Europa. Hij zei dat hij te oud was geworden om te blijven touren. Op zijn laatste CD You want it darker doet hij wat hij in Alexandra leaving in navolging van Kavafis al beschreef: op gracieuze manier het einde aanvaarden en vaarwel zeggen.

 

Bronnen:

Warren, Hans & Mario Molegraaf (2008). Kavafis. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Athenaeum-Polak & van Gennep.

http://www.cavafy.com/companion/essays/content.asp?id=1

http://www.ft.com/intl/cms/s/2/cfa993f0-ffb9-11e2-b990-00144feab7de.html#axzz2fXGCbEwG

Het nummer Alexandra leaving is oorsponkelijk uitgebracht op de CD Ten New Songs uit 2001. Cohen en Robinson schreven alle nummers van dit album samen. Sharon Robinson prijkt naast Leonard Cohen op de cover.

ten-new-songs

Sint Maarten: een verhaal over chocola, voetbal, Holleeder en mantelzorg

11 november is de dag…

Enkele observaties en ervaringen rondom Sint Maarten

 

Sint Maarten in de brugklas

Als kind had ik geen weet van Sint Maarten. In de Gelderse regio waar ik destijds woonde was het geen gewoonte dat kinderen op 11 november langs de deuren gingen met lampions en Sint-Maarten liedjes om snoep op te halen. Pas in de brugklas maakte ik met deze legendarische man kennis. Bij het vak tekenen kregen we de opdracht om een afbeelding van Sint Maarten te maken. In een groot schetsboek, met echte verf. Die verf zat in kleine tubetjes met wonderlijke aanduidingen die op toverwoorden leken: karmijn, oker, vermiljoen. Voor we gingen schilderen vertelde de leraar, meneer Germans, ons vol vuur het verhaal van de Romeinse ruiter Maarten die een bedelaar de helft van zijn mantel gaf door met zijn zwaard dit kostbare kleed in twee stukken te snijden. Germans liet ons allerlei afbeeldingen van deze legende zien die ons moesten inspireren. Of dat in mijn geval gelukt is, durf ik niet te zeggen. Ik heb wel mijn schetsboek bewaard zodat ik mijn ’kunstwerk’ nog kan laten zien.

img_2911

 

Sint Maarten en de jonge vader

Toen ik vele jaren later in Amstelveen kwam wonen, stonden er op een regenachtig novemberavond volslagen onverwacht zingende kinderen bij de voordeur. We waren hier niet op voorbereid. Onze eigen kinderen waren nog heel jong  (één van twee jaar en één van twee maanden) en we hadden geen snoep in huis. Gelukkig konden we de zingende buurtkinderen tevreden stellen met mandarijntjes. De jaren daarna werden mijn kinderen zelf fanatieke 11 november vierders. Geen wonder, Sint Maarten zorgde jaarlijks voor zakken vol snoep. Dankzij de kinderen kregen we de kans niet om 11 november te vergeten. Begin november begon de voorpret. Er werden lampionnen gemaakt en opbergtassen voor snoep klaargelegd. Voor de bezoekende kinderen zorgden wij voor voldoende snoep. Ook bleven wij, bij wijze van eigen inbreng, mandarijnen uitdelen. Die vielen namelijk iedere keer ook in de smaak.

 

Sint Maarten: van soldaat tot bisschop en heilige

Dankzij meneer Germans en de Amstelveense kinderen is Sint Maarten deel gaan uitmaken van mijn leven. Weliswaar op bescheiden schaal, maar ik blijf hem tegenkomen. Op allerlei manieren zie je zijn naam, zijn afbeelding met de bedelaar, of het symbool van zijn gehalveerde mantel terug. Dat heeft vooral te maken met zijn heiligverklaring. De Romeinse soldaat Maarten werd na het verrichten van zijn nobele daad bisschop van de Franse stad Tours. In die stad overleed hij in het jaar 397 en werd hij in de basiliek van Tours begraven op 11 november. Toen hij later heilig werd verklaard, werd 11 november zijn naamdag. Hij was een populaire heilige en in katholieke landen en kringen kom je daarom Sint Maarten vaak tegen.

sint_maarten-van-dyck

Schilderij van Antoon van Dyck

willy-vandersteen

Kopie Willy Vandersteen (Suske en Wiske)

 

Sint Maarten in Nederlandse steden en dorpen

Ook in Nederland laat hij nog steeds van zich spreken. Meerdere plaatsen kennen Sint Maarten (of Sint Martinus) als beschermheilige. De bekendste voorbeelden zijn Groningen (denk aan de Martinikerk en -toren) en Utrecht. In Utrecht is er zelfs ieder jaar in november een Sint Maarten parade. Het stadswapen van Utrecht (half rood en half wit, met een diagonale scheidslijn) verwijst naar de gehalveerde mantel (rood) en het zichtbaar geworden  onderkleed (wit). Voetballiefhebbers kennen deze vlakverdeling van het logo en het shirt van FC Utrecht (helaas heeft deze club met ingang van dit seizoen afscheid genomen van dit karakteristieke half rode-half witte shirt).

 

gemeente-utrecht

fc-utrecht

shirt-fc-utrecht

 

 

 

 

 

Ook zijn in Nederland diverse plaatsen naar Maarten vernoemd: Sint-Maartensdijk (Zeeland), Maartensdijk (Utrecht), en enkele plaatsjes rondom Schagen (NH):  Sint Maarten, Sint-Maartensbrug, Sint-Maartenszee en Sint-Maartensvlotbrug.

maartensdijk_wapen-svg

Gemeentewapen Maartensdijk

 

Sint Maarten en het tropische eiland

Een andere mooie verwijzing is het eiland Sint Maarten in de Caraïbische zee. Dit eiland zou op 11 november 1493 door Columbus zijn ontdekt. Het eiland is -heel symbolisch- in tweeën gedeeld. Het zuidelijke deel is sinds 2010 een apart land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, en het noordelijke deel is een Frans overzees gebiedsdeel.

260px-saint_martin_map

Pikant detail is dat Heineken-ontvoerders Willem Holleeder en Cor van Hout ook nog een tijdje op het Franse deel van Sint Maarten gevangen hebben gezeten. Na de ontvoering van Heineken vluchtte dit tweetal naar Frankrijk waar ze door de autoriteiten werden opgepakt. Omdat de uitlevering aan Nederland juridisch niet rondkwam, zaten de Fransen met deze twee criminelen in hun maag. Ze dachten hen ver weg op Saint Martin op te kunnen bergen (misschien wel om hen stiekem, buiten alle formele regels om, naar het Nederlandse deel van het eiland over te kunnen brengen), maar de lokale bevolking wenste niet als dumpplaats voor Europese criminelen te dienen. Geen barmhartigheid voor Holleeder en van Houts dus. Onder druk van de eilandbewoners moest Parijs beide Nederlanders snel weer ophalen.

 

Sint Maarten in Amstelveen

In mijn eigen woonplaats komt Sint Maarten op een sportieve en een gastronomische manier tot leven. Een van de grote lokale voetbalclubs heet Sporting Martinus. Van origine een katholieke club met als officieel logo een afbeelding van Sint Maarten en de bedelaar.

sporting-martinus

hek-sporting-martinus

 

 

 

 

 

 

 

 

De tweede herkenbare verwijzing is de bekende Amstelveense chocolatier Martinez. Op de website is te lezen dat het echtpaar dat het bedrijf startte maar liefst zeven dochters had, en één zoon. De zoon heette Martin en nam de productie van de chocola ter hand. De dochters gingen werken in de winkel. Het gehele bedrijf kreeg de naam Martinez (afgeleid van Martin en zijn zeven zusters). Die naam zegt veel over het belang dat men destijds hechtte aan het krijgen van een zoon. Hoe dan ook, Martin moet wel vernoemd naar Sint Maarten, want als je het logo van Martinez ziet, laat dat niets te raden over.

martinez-bonbons

 

Sint Maarten en de mantelzorg

Dan is er nog een omstreden verwijzing naar Sint Maarten. Het Latijnse woord voor mantel is pallium. De term palliatieve zorg (mantelzorg) is hiervan afgeleid. Volgens sommigen is deze term ontleend aan de legende van Sint Maarten. Wie op internet naar deze verwijzing zoekt, ziet dat de meningen over deze interpretatie nogal uiteenlopen. Opvallend genoeg is 10 november, de dag voor Sint Maarten, aangewezen als Dag van de Mantelzorg. Volgens de website van dit initiatief is de dag willekeurig gekozen. Toeval of niet, het is in ieder geval een bijzonder opeenvolging van dagen.

 

Sint Maarten en het kinderrijmpje

Als persoonlijke noot nog een klein rijmpje dat ik twintig jaar geleden voor mijn kinderen schreef:

Sint Maarten is op 11 november

En Sinterklaas op 5 december

Maar wat voor mij een raadsel is:

Wanneer is het Sint Juttemis?

Olifantenpaadjes en Ezelsbruggetjes

“Als we nudging zien als poging van een overheid of andere organisaties om burgers en klanten een suggestieve zet in de rug te geven, dan kunnen we olifantenpaadjes opvatten als een collectieve uiting van mensen/gebruikers om overheden en managers een duidelijke hint te geven”

 

Een collega èn plaatsgenote wees me er onlangs op hoe lokale overheidsdienaren op een bekende locatie in onze woonplaats een afsteek-route, een zogenaamd olifantenpaadje, voor voetgangers hadden geblokkeerd door een hek te plaatsen. In reactie daarop hadden voorbijgangers het hek ontwricht om weer een vrije doorgang te creëren. Daarop had de gemeente een steviger hek geplaatst, maar ook dit hek werd weer onklaar gemaakt. Een halsstarrige overheid tegenover hardnekkige burgers.

olifantenpaadje-b

Voorbeeld olifantenpaadje

 

 

Koen Olsthoorn Email koenolsthoorn@hotmail.com De gemeente probeerde het tegen te gaan door een blokkade naast het poortje. Na een tijdje hebben ze het toch maar opgegeven.

Nog een voorbeeld

We constateerden hoofdschuddend dat dit een treurig voorbeeld was van energieverspilling en vooral een gemiste kans om gezamenlijk tot een goede oplossing te komen.

Tijdens dit praatje bij de koffie-automaat viel me in dat het fenomeen ‘olifantenpaadjes’ een soort omgekeerde equivalent is van ‘nudging’.  Nudging is een modekreet in de professionele communicatiewereld. Het is een term die over is komen waaien uit de Verenigde Staten dankzij de publicatie van het boek Nudge van de gedragswetenschappers Thaler en Sunstein (2009). Het boek heeft de veelzeggende ondertitel ‘improving decisions about health, weath and happiness’. Nudging betekent letterlijk: een duwtje geven. Als illustratie staat op de voorkant van dit boek een grote olifant die een (weigerachtige) baby-olifant met zijn slurf een zetje geeft. Ook hier een olifanten-metafoor.

boek-nudge-thaler-sunstein

In de communicatiewereld zien professionals zich vaak voor de opdracht gesteld om met boodschappen en media een bepaalde doelgroep te beïnvloeden. Sinds de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw maken ze daarbij gebruik van gedragswetenschappelijke inzichten. Denk bijvoorbeeld aan de Planned Behaviour theorie van Fishbein & Ajzen, of aan het Elaboration Likelihood Model van Petty & Cacioppo. Volgens het nu populair geworden nudging-principe is het beter om mensen een klein suggestief zetje in de rug te geven, dan ze bij hun lurven te pakken en dwingend te overreden (“Nudge, don’t Push”). Het klassieke visuele voorbeeld van nudging is de afbeelding van een vlieg in het urinoir om mannen netjes te laten plassen. Op YouTube staan tal van creatieve voorbeelden waarbij bijvoorbeeld traplopen (https://www.youtube.com/watch?v=oL3tYJCZLLs )  of afval weggooien wordt gestimuleerd (https://www.youtube.com/watch?v=nZ26NsbcQUk ).

papier-hier

Eigenlijk allemaal varianten op iets wat we allemaal kennen uit het pre-nudging tijdperk: Holle Bolle Gijs in De Efteling met zijn kreet ‘papier hier’. Zelfs al heeft een kind geen papiertje bij zich, hij zoekt net zo lang tot hij iets heeft om in de mond van Gijs te gooien om bij wijze van beloning ‘dankjewel’ te kunnen horen.

De toepassing van het nudging-principe neemt in de praktijk toe, vooral bij vraagstukken waarbij duurzame gedragsverandering nodig is (bijv. gezondheid, milieu). Dat leidt natuurlijk tot vragen over mogelijkheden en beperkingen. In 2014 publiceerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een adviesrapport over de (on-)wenselijkheid van gedragsbeïnvloeding door de overheid. In dit rapport staat het nudge-instrument centraal. De auteurs van het rapport zien twee kampen tegenover elkaar staan. In het kamp van de tegenstanders  wordt nudging gezien als paternalistisch en manipulatief, terwijl voorstanders wijzen op de versterking van het keuzevermogen en de autonomie van burgers. In het advies pleit het RMO-rapport (geheel conform de geest van de ‘terugtredende overheid’) voor terughoudendheid bij de inzet van nudging bij omstreden, ingrijpende onderwerpen. Ook wordt een nieuwe visie op nudging voorgesteld:

“Deze conclusies leiden tot een herdefiniëring van wat nudging inhoudt. Het doel ervan – voor zover het nudging door de overheid betreft – moet niet zijn om mensen een duwtje in de ‘goede’ richting te geven. Het doel van nudges moet juist zijn om de weerstand van mensen te versterken tegen verleidingen die niet in overeenstemming zijn met hun eigen waarden en doelen. Tot op heden wordt nudging door velen vooral gezien als een mogelijkheid om mensen meer in een bepaalde richting te duwen, terwijl nudging ook kansen biedt om mensen minder in een bepaalde richting te duwen. Anders geformuleerd: nudging lijkt minder vaak te worden aangegrepen om dwingende maatregelen vrijblijvender te maken dan andersom. Met het oog op onze conclusie formuleren we drie aanbevelingen aan regering en Staten-Generaal: – Wees terughoudender bij beleidsonderwerpen die meer omstreden zijn. – Zorg voor onafhankelijke en gemeenschappelijke kennisontwikkeling. – Waarborg transparantie en tegenkrachten in het democratische beleidsproces.” (RMO, p. 79-80)

Een wat verwarrend advies. Alsof we in een gebouw waar een trap en een lift naast elkaar staan niet de trap op ludieke wijze aantrekkelijk mogen maken (verleiden), maar in de lift een bordje moeten ophangen waarop staat dat men ook de trap zou kunnen nemen (de verleiding van de lift weerstaan). Kritische communicatiewetenschapper Bert Pol is niet onder de indruk van het RMO-advies en vreest dat het beleidsmakers en campagnemakers niet echt duidelijkheid verschaft. Hij wijst daarbij op het mogelijke nut van nudging bij automatisch gedrag.

Een cruciaal punt is dat nudging en technieken uit de sfeer van social influence en andere actuele gedragswetenschappelijke inzichten met name effectief zijn bij het beïnvloeden van automatisch gedrag. En automatisch gedrag gaat nu juist niet over zaken waar we doorgaans van wakker liggen.”

Pol vervolgt dat mensen bij ingrijpender zaken doorgaans wel goed nadenken voor ze tot handelen overgaan.

“Waarom zouden we, dit alles gehoord hebbende, niet besluiten dat de overheid gewoon nudges en technieken uit de sfeer van social influence moet kunnen inzetten? En als iemand daar misbruik van maakt, of het nu een bewindspersoon of een ambtenaar is, dan moet hij of zij van onder uit de zak krijgen.”

Nu terug naar de Olifantenpaadjes. Als we nudging zien als poging van een overheid of andere organisaties om burgers en klanten een suggestieve zet in de rug te geven (inclusief de mogelijke valkuilen van betutteling en paternalisme), dan kunnen we olifantenpaadjes opvatten als een collectieve uiting van mensen/gebruikers om overheden en managers een duidelijke hint te geven. Anders gezegd: olifantenpaadjes als wisdom of the crowd. Dat betekent niet dat we ieder initiatief en alternatief van boeren, burgers en buitenlui moeten omarmen en omzetten in aanpassingen in infrastructuur en beleid. Alles moet wel binnen de spelregels van democratie, haalbaarheid en fatsoen blijven. Olifantenpaadjes moeten niet verworden tot olifanten in de porseleinkast. Maar als, vooral bij praktische zaken, in het dagelijkse gebruik een werkend alternatief ontstaat dat niet geheel aansluit op wat er op de tekentafel is bedacht, dan kun je de theorie van de tekentafel zwaarder laten wegen dan de aanpassingen uit de  praktijk, maar je kunt ook openstaan voor wat men langs natuurlijke weg heeft aangedragen. Vanuit die laatste optiek kan het olifantenpaadje een metafoor worden voor allerlei vormen van organiseren en communiceren.

boek-olifantenpaadjes-jan-dirk-van-der-burg

Waar nudging gestuurd en top down is, kun je olifantenpaadjes opvatten als bottom up communicatie. Feedback, terugkoppelingen, recensies en reviews zijn in feite ook olifantenpaadjes. Social media zijn tegenwoordig bij uitstek de platforms waarop mensen hun stem en mening laten horen. Digitale olifantenpaadjes als het ware. Communicatieafdelingen van organisaties zouden bij uitstek moeten functioneren als de oren en ogen van organisaties om analoge en digitale olifantenpaadjes te signaleren en als fenomeen te waarderen. Niet om alles te omarmen en te accepteren, maar om de hint te begrijpen en het gesprek aan te gaan. En wie weet tot passende en acceptabele oplossingen te komen.

luistervink_by_bleu_blizzard

 

In dierenproza: Een goede communicatieprofessional is geen brulaap, maar een luistervink die kattebelletjes (analoog) en apenstaartjes (digitaal) herkent als mogelijke olifantenpaadjes en deze waardeert als ezelsbruggetjes om tot betere gezamenlijke resultaten te komen.

 

 

 

 

 

 

Bronnen en tips om verder te lezen:

Allereerst: Lidy Neuhaus, mijn zeer gewaardeerde collega!

 

Burg, J.-D. van der (2011). Olifantenpaadjes. Burg Fotografie.  Zie ook:  http://www.olifantenpaadjes.nl/

 

Cialdini, R. (2007). Influence. The psychology of persuasion. New York: HarpersCollins Publishers.

 

Hermsen, S. en R.-J. Renes (2016).  Draaiboek gedragsverandering. De psychologie van beinvloeding begrijpen en gebruiken. Amsterdam: Atlas Contact.

(In dit pas verschenen boek komt nudging, naast andere beïnvloedingstechnieken, ook aan bod. Hermsen en Renes laten aan de hand van wetenschappelijke inzichten en diverse cases zien wat de mogelijkheden en valkuilen van gedragsbeïnvloeding zijn. Zijn presenteren hierbij een eigen werkwijze: persuasive by design.)

 

Pol, B.: Please don’t nudge: we’re Dutch (blog en column). http://communicatiekragt.nl/blog/item/please-dont-nudge-were-dutch/. Ook gepubliceerd in C, (5 juni) 2014 Vakblad Logeion.

 

Pol, B. en C. Swankhuisen (2013).  Nieuwe aanpak in Overheidscommunicatie. Mythen, misverstanden en mogelijkheden. Bussum: Coutinho.

 

RMO (2014). De verleiding weerstaan. Grenzen aan beïnvloeding van gedrag door de overheid. Den Haag. https://www.raadrvs.nl/uploads/docs/De_verleiding_weerstaan.pdf

 

Thaler, R.H. en C.R. Sunstein (2008). Nudge: Improving Decisions About Health, Wealth and Happiness. New Haven: Yale University Press.