Categoriearchief: Gepubliceerd

“Help, mijn dochter heeft een gymnasium-advies”

 

 

 

 

Kennismaking met de nieuwe medewerkster Kwaliteitszorg. Als ik haar kamer binnenloop zie ik een gezicht dat me bekend voorkomt, maar ik weet niet precies waarvan. Ze ziet dat kennelijk aan mijn blik en zegt, terwijl we elkaar de hand schudden: “ik ben Karlijn Schoof, maar u kent me misschien nog wel onder mijn meisjesnaam: Wagenaar. Ik heb ooit bij u in de collegebanken gezeten.”

Dan weet ik het weer. Karlijn Wagenaar maakte deel uit van een levendige groep studenten die ik een kleine 20 jaar geleden gedurende een jaar als mentor onder mijn hoede had. Al snel wisselen we met veel plezier verhalen van vroeger uit. Ze vertelt me ook over haar gezin en haar carrière. Ze legt uit hoe ze via allerlei omzwervingen tegen deze mooie functie is aangelopen op de plek waar ze ooit haar opleiding volgde. De tijd vliegt om en het lukt haar zelfs om, op mijn aandringen, mij met ‘jij’ aan te spreken in plaats van met ‘u’. We zijn nu immers collega’s. Als haar nieuwe afspraak al voor de deur staat, vraagt ze me nog snel om advies over een persoonlijke kwestie. Haar dochter van 11 heeft een gymnasium-advies gekregen en een paar kinderen uit haar klas willen graag naar een categoriaal[1] gymnasium in de stad. Ze weet dat ik vier volwassen kinderen heb en vraagt of ikzelf ook voor deze keuze heb gestaan. Ik vertel haar dat een paar van mijn kinderen ook een gymnasium-advies hadden en dat we met ieder kind een rondje langs verschillende scholen, inclusief categoriale gymnasia, hebben gemaakt. Uiteindelijk kozen onze kinderen voor lokale scholengemeenschappen. Dat had als voordeel dat zij niet van school hoefden te veranderen als zij het niet op het gymnasium konden bolwerken, of als zij hun belangstelling in Grieks en Latijn zouden verliezen. Ik geef ook aan dat we toen al zagen dat gymnasia steeds populairder werden. Inmiddels barsten de gymnasia uit hun voegen, worden nieuwe gymnasia uit de grond gestampt en creëren scholengemeenschappen aparte gymnasium brugklassen. Steeds meer kinderen krijgen een gymnasium-advies en veel ouders zien in het gymnasium een veilige (witte?,  elite?) onderwijsomgeving.

Dit alles blijkt niet het zorgpunt van mijn oud-student/nieuwe collega te zijn. “Ik zie eerlijk gezegd het nut van een gymnasium-opleiding niet in”, zegt ze. “Wat heb je tegenwoordig nog aan Grieks en Latijn?” Als ik mij schrap zet om daar een gedegen antwoord op te geven, gaat de deur open en komt een collega binnen die duidelijk maakt dat onze tijd op is. “Ik kom hier graag nog op terug, Karlijn”, beloof ik, terwijl ik haar kamer uitloop.

Terug op mijn werkkamer denk ik, als oud-gymnasiast, aan wat mijn gymnasium-opleiding me heeft opgeleverd. Ik pak een blaadje een krabbel een lijstje vol:

–          Kennismaking met culturen die mede de basis vormen van de onze

–          Kennismaking met filosofie

–          Het beter begrijpen van de spelregels en grammatica van talen

–          Het leren van woorden die op hun beurt weer helpen bij het leren begrijpen van talen als Frans, Engels (bijv. alle Engelse woorden die op-ion eindigen) en Italiaans

–          De omzwervingen van Odysseus en Aeneas

–          Het relativering van mijn christelijke opvoeding door de kennismaking van klassieke religies en hun overeenkomsten en verschillen met het christendom

–          De geografie van het Middellandse Zee gebied

–          De klassieke mythologie met universele thema’s als liefde, hoop, strijd, ouderschap en dood

–          Het herkennen van klassieke thema’s in allerlei kunstuitingen (muziek, schilderkunst, literatuur, etc.)

Maar ik bedenk me ook dat gymnasia niet alleenzaligmakend zijn. Ik heb ook kinderen die HAVO of VWO zonder klassieke talen hebben gedaan en ook prima hun draai hebben gevonden. Vakken als Engels, Nederlands, Muziek, Techniek of Filosofie dragen ook bij aan algemene ontwikkeling en bieden een goede basis voor vervolgopleidingen.

Het duurt een paar weken voordat ik Karlijn weer te spreken krijg. Na afloop van een studiemiddag vraagt ze me mijn mening over haar eerste nieuwsbrief. “Vertel me eerst eens hoe het met je dochter is”, reageer ik. “De kogel is door de kerk”, zegt ze met de nodige opluchting. “Ze gaat gewoon atheneum doen en geen Grieks en Latijn. Mijn dochter is het met me eens dat je daar heel weinig aan hebt.” Ik besluit mijn pluspunten-lijstje niet in de strijd te gooien. In huize Schoof is die strijd overduidelijk al beslecht in het voordeel van het niet-klassieke kamp.

“En”, vraagt Karlijn, “wat vond je van mijn nieuwsbrief?”

“Ik vond hem prima”, antwoord ik, “alleen zou ik voortaan niet meer de aanhef ‘Collegae’ gebruiken.”

 

[1] Soms zegt men categoraal, soms categoriaal: https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/categoraal-categoriaal-gymnasium

Toevoeging op 21 mei 2017:

Dit weekend (20 mei 2017) staat er een interessante column van Aleid Truijens in De Volkskrant over de ‘run op categorale gymnasia’. Zij bestrijdt dat de kwaliteit van die scholen beter is dan van gymnasium-afdelingen op scholengemeenschappen:

http://www.volkskrant.nl/opinie/dat-categorale-gymnasia-beter-zijn-is-een-mythe~a4495984/

 

 

 

 

Waarom het toch even slikken is vandaag….

 

 

 

 

Misschien wel omdat tijdens de eindexamenfeesten overal Ziggy Stardust werd gedraaid

Misschien wel vanwege zijn twee verschillende ogen en dat ooglapje

Misschien wel vanwege zijn herkenbare Britse dictie

Misschien wel vanwege zijn interesse voor Bertold Brecht

Misschien vanwege het grijsgedraaide live dubbel-album

Misschien wel omdat hij Iggy Pop een helpende hand bood

Misschien wel omdat elk album weer verrassend was

Misschien wel omdat hij Berlijn ontdekte lang voordat het een hippe stad werd

Misschien wel omdat hij ook in films speelde

Misschien wel omdat hij met zijn metamorfosen een soort een eigentijdse Ovidius was

Misschien wel vanwege de parmantige liedjes op zijn eerste album

Misschien wel vanwege zijn samenwerking met Brian Eno

Misschien wel vanwege Ch-Ch-Ch-Ch-Changes

Misschien wel vanwege zijn geweldige optreden in Ahoy’ in 1978

Mischien wel omdat het thema van Life on Mars op de piano mee te spelen was

Misschien wel vanwege zijn scheve tanden

Misschien wel omdat hij net nog een nieuw album heeft uitgebracht

Misschien wel vanwege de bewerking van Heroes en Low door Philip Glass

Misschien wel omdat hij saxofoon speelde

………………………

Misschien wel omdat ik een sentimentele man begin te worden:

Time may change me

But I can’t change time

Suiker, een bitterzoet verhaal

 

 

 

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Mijn eerste reis naar Cuba kent een overstap in Madrid. De vluchtduur vanaf Spanje is ruim 10,5 uur. Het inflight magazine van de airline biedt me een half uurtje verstrooiing. Eén artikel is gewijd aan de tien statussymbolen van rijke Europeanen in de 17e en 18e eeuw. Tot mijn verbazing lees ik dat ‘zwarte tanden’ tot de top 10 behoren. Suiker was een luxe artikel in die tijd en men nam de schadelijke effecten van het zoete goedje op je gebit voor lief. Sterker nog, men pronkte graag met z’n aangetaste tanden om te laten zien dat men welgesteld was. De suiker in die tijd kwam hoofdzakelijk van koloniale rietsuikerplantages.

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Christoffel Columbus zet in 1492 in naam van de Spaanse koning als eerste westerling voet op Cubaanse bodem. Tientallen jaren later is de complete inheemse bevolking weggevaagd: uitgemoord door de Spanjaarden of bezweken aan Europese ziektes. Onder de Spaanse veroveraars van Midden en Zuid-Amerika groeit Havana uit tot een belangrijke overslaghaven. Goederen uit Europa worden daar aangevoerd om vervolgens verder verspreid te worden over de koloniale territoria. Andersom worden de opbrengsten uit de Amerikaanse koloniën naar Havana verscheept om van daaruit naar Spanje te worden gebracht.

DSC04767

Haven van Havana, 2015

 

Al snel komt daar een derde stroom bij: slaven uit Afrika; nodig voor het zware werk in de mijnbouw en op de plantages. Zo ontstaat de zogenaamde intercontinentale driehoekhandel Europa-Afrika-Amerika, waarbij de elkaar fel beconcurrerende koloniale mogendheden uit Europa torenhoge winsten opstrijken en Afrikaanse slaven een zware prijs betalen. Zij worden als vee verhandeld en verscheept om vervolgens onder mensonwaardige omstandigheden ver van huis afgebeuld te worden. De Nederlanders spelen in die jaren een grote rol in de slavenhandel. Een detail in die geschiedenis is de verovering door Piet Hein van een Spaanse zilvervloot in 1528 voor de Cubaanse kust. Deze roof was zeer profijtelijk voor Piet Hein en de Republiek (de opbrengst kwam deels ten goede aan de vaderlandse opstand tegen Spanje). Dankzij het bekende Zilvervloot-lied van Viotta en Heije heeft de zeerover Piet Hein in Nederland heldenstatus gekregen. Nog steeds wordt dit lied aangeheven tijdens sportwedstrijden of op Koninginnedag/Koningsdag. En wie heeft er niet als kind een Zilvervloot-rekening gehad? De Spanjaarden lagen niet lang wakker van dit eenmalige verlies en de Nederlanders hadden, buiten de slavenhandel, nauwelijks een vinger in de Latijns-Amerikaanse pap.

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Bij de Zuid-Cubaanse staf Trinidad krijgen we een rondleiding op een voormalige suikerplantage in de Valle de los Ingenios. Onze gids is een Nederlander die al langere tijd in Cuba woont (“dankzij amor”, zoals hij zelf zegt). Hij brengt ons naar deze plek omdat hij deze interessanter vindt dan de meer toeristische, gerestaureerde plantage-landhuizen in de vallei. In de 17e en 18e eeuw werd de rietsuikerbouw zo lucratief dat vele hectares bos werden gekapt om plaats te maken voor rietsuikervelden. Duizenden slaven, voornamelijk uit West-Afrika, werden naar Cuba verscheept om het zware werk te doen. Op deze locatie zijn zowel de restanten van het landhuis te zien als van de suikermolen (inclusief stookovens en irrigatiekanalen) en de slavenverblijven. Alleen de fundamenten en de omtrekken van deze krappe behuizingen zijn nog te zien. De slaven woonden opeengepakt in kleine stal-achtige hutjes. We staan er met onze neus bovenop. Je kunt je hier een begin van een voorstelling maken van het ellendige leven van slaven op een toenmalige plantage. Ondanks de andere setting doet het me denken aan de concentratiekampen die ik in Europa heb gezien, maar dan op kleinere schaal.

DSC05157

Slaven-verblijven

DSC05176

Enkel-ketens

DSC05139

Wachttoren

 

Onze gids geeft aan dat de Cubaanse overheid weinig belangstelling (en middelen) voor dit aspect van de Cubaanse geschiedenis heeft en dat de lokale bevolking nauwelijks op de hoogte is. Geschiedenis in Cuba is verdeeld in twee tijdvakken: voor en na de revolutie van 1959. Alle vormen van kolonialisme en onderdrukking uit het verleden worden op één hoop gegooid en bestempeld als ‘imperialisme’. En alle vormen van verzet en opstand vallen onder de noemer ‘revolutie’. Allemaal vanuit het ongenuanceerde perspectief van de Castro-clan.  Door de groei van het toerisme en dankzij steun van UNESCO ontstaat er langzamerhand meer aandacht voor deze fase van de geschiedenis en meer besef voor wat er zich hier heeft afgespeeld.

 

Amsterdam-Batavia-Amsterdam

Tijdens mijn studie vormde ik met drie medestudenten de zogenaamde Suikergroep. Wij bestudeerden het 19e eeuwse Cultuurstelsel in Nederlands-Indië en dan met name de suikerteelt op Java. Nederland was in de koloniale tijd zoals gezegd niet erg dominant in de West, maar des te meer in de Oost. Dankzij het Cultuurstelsel pikte ook Nederland een graantje van de wereldsuikerhandel mee. Het Cultuurstelsel werd in 1830 ingevoerd. Het was een verkapte vorm van slavernij. De lokale bevolking werd gedwongen om 20% van haar (vaak beste) landbouwgrond in te zetten voor het verbouwen van producten voor de Europese markt. Wie geen grond bezat moest 66 dagen per jaar werken voor Nederlands belang. Naast suiker ging het hierbij vooral om koffie. Het Cultuurstelsel werd de spreekwoordelijke kurk waar de Nederlandse economie op dreef in de 19e eeuw. Het volgens velen beste boek uit de Nederlandse literatuur, Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij van Multatuli, is één grote aanklacht tegen de uitbuiting van de inheemse bevolking door het Cultuurstelsel. Niet voor niets is in onze tijd de naam Max Havelaar gekozen als keurmerk voor Fair Trade producten.

Max Havelaar

Rond 1870 werd het Cultuurstelsel beëindigd, maar nauwelijks ten gunste van de Indische bevolking. De suikerbouw (geregeld in de Suikerwet van 1870) kwam nu in de handen van particuliere Europese bedrijven. De baten gingen naar deze particulieren en de Nederlandse staat. De suiker werd verwerkt in Nederlandse raffinaderijen.

 

Havana-Madrid-Amsterdam

Op de terugweg krijgen we bij de overstap in Madrid voor het eerst in twee weken Nederlandse kranten onder ogen. Twee berichten vallen me op.

In de eerste plaats een nieuwsbericht over de weerstand die er onder winkeliers in Halfweg bestaat tegen de komst van een Factory Outlet in SugarCity op het terrein van de voormalige CSM suikerfabriek. Halfweg en suiker gaan hand in hand. De eerste suikerfabriek in Halfweg opende in 1863 (ten tijde van het Cultuurstelsel) zijn deuren. Op een strategische locatie: dichtbij de Amsterdamse haven en naast de oudste spoorlijn in Nederland: Haarlem-Amsterdam.

Het tweede bericht gaat over bekende Nederlanders die in 2015 zijn overleden. Drs P (in Zwitserland geboren!) is één van hen. Dankzij al de suikerverhalen in mijn hoofd moet ik onwillekeurig denken aan zijn lied De meisjes van de Suikerwerkfabriek uit 1958.  Het is bekend geworden door vertolkingen van Gerard Cox (1966) en van Adèle Bloemendaal (1970).

adele_bloemendaal-de_meisjes_van_de_suikerwerkfabriek_s

 

Een dubbelzinnige tekst:

Zo wordt dikwijls ons verteld
Maar ik wil u demonstreren
Dat het anders is gesteld
Dagelijks ziet men wachten
Bij een groot fabrieksterrein
Die het snoepen niet verachten
Doch er dol op zijn
Want slaat de klok vijf uur
Dan roepen zij vol vuur

refr.:
Daar zijn de meisjes, ja de meisjes van de suikerwerkfabriek
In dat suikerwerk heeft elke heer wel zin
Dus staan wij altijd bij de uitgang van de suikerfabriek
Want de snoepjes van Jamin
Die pak je uit en pik je in

De schrijfster Tessa de Loo leende de titel van dit lied voor een van haar verhalen in de gelijknamige bundel uit 1983. Het verhaal gaat over vier vrouwen die werken in een suikerwerkfabriek en die hun teleurstellende ervaringen met mannen met elkaar delen. Een perspectief dat haaks staat op dat van Drs. P.

Kennelijk is het werk in de suikerindustrie ook in de 20e eeuw nog steeds niet bepaald plezierig, al is er geen sprake meer van slavernij. Tessa de Loo omschrijft het als volgt: “Op de fabriek waren alle dagen eender. Zo snel als de band liep, zo traag verliep de tijd….Het was alsof we in een reusachtige smidse in het binnenste van de aarde werkten, koortsachtig de raderen smerend om haar draaiende te houden, onbewust van wat zich aan haar oppervlakte afspeelde”). Dit doet denken aan het bekende toneelstuk Suiker van Hugo Claus uit 1958. Ook hier wordt de entourage gevormd door het zware, eentonig werk op een suikerfabriek. Bij Claus gaat het om de lotgevallen van buitenlandse seizoenarbeiders in een Noord-Franse suikerfabriek: “Ik ben log, een suikerwerker op twee poten, en met twee poten naar voren die bieten op karren laden en bieten in spoorwagens krabben met een riek. Ik stink naar de bieten, ik krijg die bietenlucht niet uit mijn kleren, niet uit mijn haar”).

Tessa de Loo                                              Suiker Hugo Claus

 

 

 

 

Zo blijkt suiker door de eeuwen heen een omstreden goed. Een verslavend slavenproduct. Zoet en bitter. Wit en zwart. Goed en slecht. Verleidelijk en afstotend.

 

Naschrift 21 september 2016:

Onlangs zag ik op televisie een reportage over Suriname waarin ook de schrijfster Cynthia McLeod een rol speelde. Haar debuut-roman uit 1987 heet ‘Hoe duur was de suiker’ en handelt over de koloniale suikerproductie in het 18e eeuwse Suriname.

 

Naschrift 16 augustus 2021:

Ik heb deze zomer het boek van Cynthia McLeod gelezen. Enkele treffende suiker-passages:

p. 33: de prijzen van goederen werden vroeger allemaal in ponden suiker uitgedrukt.

p. 163: of ze ooit wel beseften hoe duur dit allemaal was, welke prijs er werd betaald voor de koffie en voor de suiker.

p. 222: Ze hadden slaven nodig. Alles moest daarvoor opgeofferd worden, om voor hen te produceren wat hun veel geld zou opleveren; katoen, koffie en suiker. Vooral suiker…

Naschrift 5 december 2023:

Nog meer suikerverhalen:

> Boek (1951): Maria Dermoût: Nog pas gisteren  https://www.dbnl.org/tekst/salv007inin01_01/salv007inin01_01_0002.php 

> Film (2018): The Bastard   https://www.imdb.com/title/tt7177324/ 

> Film (2023):  Sweet Dreams  https://www.imdb.com/title/tt13110998/?ref_=fn_al_tt_1 

Een prachtig spoor: de bolwerken van Amsterdam

Een week geleden, op 15 november j.l., overleed Rob van Reijn. Voor veel, met name jonge, mensen een volstrekt onbekende naam. Maar menig vijftigplussers zal meteen denken: de pantomimespeler. Rob van Reijn was namelijk vanaf de jaren ’60 een bekende verschijning op televisie en in het theater. Zoals Fred Kaps dè goochelaar van Nederland was en Sjoukje Dijkstra onze nationale heldin op kunstschaatsen, zo was Rob van Reijn de Nederlandse pantomimespeler par excellence. Het grote publiek zag hem regelmatig op televisie. De liefhebber kon hem bewonderen in het theater. In 1979 richtte hij zelfs zijn eigen theater in Amsterdam op. Zijn talent bracht hem ook naar het buitenland waar hij de nodige successen boekte. In 2000 vond zijn afscheidstournee plaats.

Rob_van_Reijn_(1989)

Nu moet ik bekennen dat ik niet zoveel met pantomime heb en ook nooit een fan van Rob van Reijn ben geweest. Maar het toeval wil dat ik ongeveer een half jaar geleden in een bibliotheek een boek van Rob van Reijn in handen had. Het boek, De Ommuurde Stad getiteld, handelt over de bolwerken van Amsterdam die in de 17e eeuw zijn aangelegd. Die titel trok mijn aandacht en toen ik de naam van de auteur zag staan dacht ik: ‘heee, die schrijver heeft dezelfde naam als de pantomimespeler!’ Maar al snel zag ik dat het om een en dezelfde persoon bleek te gaan.

De Ommuurde Stad

Amsterdam kende in de 17e eeuw een vijf meter hoge en acht kilometer lange stadswal die als verdedigingslinie om de grachtengordel was aangelegd. Waar het IJ aan de noordkant van het centrum een natuurlijke barrière vormde, moest de hoefijzer-vormige stadswal mogelijke bedreigingen uit de andere windstreken zien te weren en te keren. Deze linie werd omgeven door een zestig meter brede gracht. Verder kende de stadswal acht stadspoorten en 26 bolwerken. Een bolwerk  was een vijfpuntige uitbouw van de muur voorzien van zware kanonnen die (dankzij de vijfpuntige vorm van het bolwerk) in verschillende richtingen stonden opgesteld. Op bijna ieder bolwerk stond ook nog een molen.

Dit enorme geheel van muren, bolwerken en molens heeft tot in de 19e eeuw zijn functie behouden. De opeenvolgende uitbreidingen van de stad leidden ertoe dat de stadswal met zijn bolwerken en molens werd afgebroken. Bijzonder genoeg is het woord bolwerk in het Frans verbasterd tot boulevard: een bredere weg die werd aangelegd op de plek van voormalige vestingwallen (zoals in Parijs gebeurde in de 19e eeuw onder leiding van stadsarchitect Haussmann).

Rob van Reijn, naast pantomimespeler ook amateur-historicus, raakte geïnteresseerd in deze verdwenen verdedigingslinie en kwam op het idee om plaquettes te laten aanbrengen op de locaties van de voormalige bolwerken. Met medewerking van de gemeente Amsterdam en een groot aantal sponsors kon dit project worden gerealiseerd.  Bovendien schreef Rob van Reijn samen met Maarten Hell het genoemde boek over de geschiedenis van deze stadswal. Aan de hand van historische feiten, leuke weetjes en anekdotes komt het verdwenen monument weer tot leven.

18 Westerblokhuis

Het boek kan je ook gebruiken als een prachtige wandelgids die voert over de grens tussen het oude stadscentrum en de nieuwe wijken daarbuiten. Langs tal van bezienswaardigheden. Ook leuk om per fiets te doen.

Ik vind zoiets heel interessant. Ik hou er van om in steden dergelijke verwijzingen tegen te komen: sporen van het verleden. In een eerder blog schreef ik al over de Arago-route in Parijs.

Arago plaatje

Berlijnse MuurCamino schelp in Brussel

 

 

 

 

 

In andere steden kom je ook wel op straat markeringen tegen die te maken hebben met pelgrimsroutes of andere culturele dan wel historische verwijzingen. Denk aan Berlijn met de markering van waar de Muur stond. Het geeft je een besef van het bijzondere verleden van bepaalde locaties. Amsterdam heeft nu ook een bijzondere route: de route van de 26 bolwerken. Met dank aan Rob van Reijn. Hij heeft een prachtig spoor nagelaten.

P.S.

De Ommuurde Stad is inmiddels uitverkocht en niet meer verkrijgbaar. Het zou goed zijn als de uitgever met een nieuwe druk op de markt komt. De Bolwerken en Rob van Reijn verdienen dat.

 

 

Gebruikte bronnen:

https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/gebouwen-gebieden/bolwerken-amsterdam/

 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_bolwerken_van_Amsterdam

 

http://www.lubberhuizen.nl/de-ommuurde-stad

 

Nog één keer naar Bob Dylan

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik een half jaar geleden. Ik had hem al een paar keer eerder live zien optreden. In 1989 in de Statenhal in Den Haag, in 2011 in Ahoy’ en in 2013 in de Heineken Music Hall. “Dan ga ik ook een keer mee”, zei mijn vrouw. Ze hoopte mijn fascinatie voor Bob Dylan hiermee wat beter te kunnen doorgronden. Want de tientallen CD’s die ik thuis regelmatig draai kunnen haar vaak maar matig bekoren. Dus zat ik op de dag dat de verkoop startte met een opengeklapte laptop klaar om twee kaartjes voor Carré te scoren. Dat bleek nog een hele klus. Pas na een half uur digitaal worstelen (ik werd steeds uit het menu gegooid en er kwamen ongevraagd allemaal commerciële aanbieders tussendoor) kon ik eindelijk twee kaartjes aanvinken. Weliswaar op het balkon (wat verder van het podium vandaan dan ik wilde), maar ik had gelukkig beet. De prijs van die twee kaartjes deed me hard slikken. Voor dat geld hadden we ook bij een sterrenrestaurant kunnen gaan eten of een lang weekend in een goed hotel aan zee kunnen boeken. “Vooruit maar, nog één keer naar Dylan”, dacht ik en ik drukte op de bestel-knop.

IMG_0798

 

 

 

 

 

 

 

 

Een week of twee voor Dylan’s optreden in Carré ga ik op internet op zoek naar de speellijst (‘setlist’) van recente concerten in Dylan. Tot mijn verbazing zie ik zes, zeven covers op de lijst staan, vooral van Sinatra. Nu luister ik graag naar Sinatra en ben ik verknocht aan Dylan, maar deze combinatie trekt me niet erg aan. Ik weet dat Dylan begin 2015 een CD met ‘standards’ heeft uitgebracht[1], maar ik had dat opgevat als een interessant uitstapje en niet verwacht dat dit materiaal zo prominent deel zou uitmaken van zijn Europese tour. Naast deze covers bevatte de setlist een vijftal sterke nummers van het album Tempest uit 2012. Wat mij betreft moderne klassiekers. Dezelfde nummers die hij ook al in 2013 in de HMH ten gehore had gebracht. Ten slotte een greep uit zijn oudere werk met slechts een klein aantal gouwe ouwe. Prima, want je weet dat Dylan in tegenstelling tot veel andere artiesten juist niet zijn best doet om decennia na dato nog steeds net zo te klinken als in zijn jonge jaren. Paul McCartney doet dat bijvoorbeeld wel (en dat is ook genieten) maar na één concert weet je het wel. Het bijzondere van Dylan is dat hij blijft vernieuwen. Zijn oude hits verpakt hij in nieuwe jasjes en zijn recente werk krijgt volop de ruimte.

Enfin, toch met enige Sinatra-scepsis op donderdag 5 november naar Carré gegaan. Eenmaal in de zaal voel ik toch weer die plezierige spanning vooraf en het onbedwingbare enthousiasme als Dylan in levende lijve opkomt. Dat moment alleen al is veel waard. De band, strak als altijd, zet stevig in en Dylan (in zijn onmiskenbare outfit en met zijn wat breekbare, trekkebenerige houding) begint te zingen. Het klinkt goed, het voelt goed, maar ik weet niet precies waarom. Gelukkig blijft dat gevoel ook bij het tweede en derde nummer. Dan komt de eerste cover: What’ll I Do van Irvin Berlin. Dylan gaat er goed voor staan, het toneellicht wordt gedimd, de band neemt gas en volume terug. En dan begint Dylan te zingen zoals ik hem nog nooit live heb horen zingen. Met een donker timbre en een perfecte timing zet hij het liedje overtuigend neer. Zonder dat zijn stem respt of kraakt. Carré is muisstil. Zo is elke frase perfect te horen. Dit is de stem die ik herken van Dylan’s vroegere ballads, van Nashville Skyline, van het door velen verguisde Selfportrait (ook een album vol covers, trouwens). Prachtig, maar ook verwarrend. Het liedje van Berlin als zodanig doet me niet heel veel, maar deze warme, verzorgde uitvoering met een stem die zoveel herkenning en herinnering oproept raakt een gevoelige snaar. Daarna volgt een soort om-en-om programma met stevig rockende nummers van Tempest afgewisseld met nachtclub-achtige covers. Tussen de nummers door is het podium even donker om de overgang van sfeer te markeren. Het werkt en de afwisseling is aangenaam.

IMG_0803

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik realiseer me dat dit mijn eerste Dylan-concert is waarbij ik comfortabel kan zitten, waarbij ik (ondanks de balkon-plaats) prima zicht heb op Dylan en zijn band, en waarbij het geluid prima verzorgd is. Deze Bob Dylan hoort niet thuis in grote betonnen zalen als Ahoy’ of de HMH. Een zaal als Carré past hem als een jas.

Zo valt deze avond alles op zijn plaats. Mijn vrouw  vindt hem in het echt beter dan op de plaat. De uitbundige Dylan-fan uit Zeeland naast haar heeft een topavond. Ik zit naast een stille genieter die me in de pauze toevertrouwt dat hij ook een kaartje heeft voor de andere twee concerten van Dylan in Carré. Drie avonden op rij; dat gaat mij te ver. Hij verzekert me dat Dylan elke avond zijn programmering aanpast. Als ik daar mijn vraagtekens bij plaats,wuift hij dat weg. Ik wil hem niet uit die droom halen.

En ik? Ik constateer na afloop tot mijn verbazing en plezier dat dit het beste Dylan-concert was dat ik ooit heb bijgewoond. Dylan, de grootmeester van The Great American Songbook, heeft me weer weten te raken. Terwijl dit jaar met de jubileum-uitgave Cutting Edge[2] wordt gememoreerd dat Bob Dylan 50 jaar geleden in korte tijd drie legendarische albums op de markt bracht (Bringing it all back home, Highway 61 revisited en Blonde on Blonde), weet hij in 2015 nog steeds met grotendeels nieuw repertoire te imponeren.

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik. Maar daar denk ik nu heel anders over. Dylan is nog niet klaar en ik ben nog niet klaar met Dylan.

 

______________

 

Setlist 5 november 2015 in Theater Carré, Amsterdam

  1. Things Have Changed In 2000, Bob Dylan released ‘Things Have Changed’ for the Wonder Boys official soundtrack which was directed by Academy Award winner Curtis Hanson and won the Academy Award for Best Song from a Motion Picture in 2001
  2. She Belongs to Me (Bringing It All Back Home, 1965) 
  3. Beyond Here Lies Nothin’  (Together Through Life, 2009)
  4. What’ll I Do  (Irving Berlin cover)
  5. Duquesne Whistle (Tempest, 2012)
  6. Melancholy Mood (Frank Sinatra cover)
  7. Pay in Blood  (Tempest, 2012)
  8. I’m a Fool to Want You (Frank Sinatra cover)
  9. Tangled Up in Blue  (Blood on the Tracks, 1975)

Set 2

  1. High Water (For Charley Patton) (“Love and Theft”, 2001)
  2. Why Try to Change Me Now (Cy Coleman cover)
  3. Early Roman Kings (Tempest, 2012)
  4. The Night We Called It a Day (Frank Sinatra cover)
  5. Spirit on the Water (Modern Times, 2006)
  6. Scarlet Town (Tempest, 2012)
  7. All or Nothing at All (Frank Sinatra cover)
  8. Long and Wasted Years (Tempest, 2012)
  9. Autumn Leaves (Yves Montand cover)

Encore

  1. Blowin’ in the Wind (The Freewheelin’ Bob Dylan,1963)
  2. Love Sick (Time Out of Mind,1997)

[1] Toelichting van Dylan bij de release van deze CD:It was a real privilege to make this album. I’ve wanted to do something like this for a long time but was never brave enough to approach 30-piece complicated arrangements and refine them down for a 5-piece band. That’s the key to all these performances. We knew these songs extremely well. It was all done live. Maybe one or two takes. No overdubbing. No vocal booths. No headphones. No separate tracking, and, for the most part, mixed as it was recorded. I don’t see myself as covering these songs in any way. They’ve been covered enough. Buried, as a matter a fact. What me and my band are basically doing is uncovering them. Lifting them out of the grave and bringing them into the light of day.” http://www.bobdylan.com/us/news/new-album-shadows-night-out-feb-3
[2] The Cutting Edge komt in maar liefst drie verschillende versies tot ons. Allereerst is er een 2 cd’s (of 3 elpees) tellende Best Of. Voor de liefhebbers met een iets grotere portemonnee is er een 6 cd’s tellende Deluxe Edition en voor de mannen en vrouwen met genoeg geld om ‘los’ te gaan is er de 18 cd’s tellende Collector’s Edition. Bron: http://bobdylaninnederland.blogspot.nl/

The Cutting Edge bevat allerlei tracks en studie-opnames van de nummers (van de drie genoemde albums) die uiteindelijk op plaat zijn gezet.

 

Minder, minder, minder

Tussen helpen in nood en de grens sluiten zitten allerlei beleidsgradaties en opties. Het vergt een goed maatschappelijk debat en wijs beleid om hier uitwegen in te vinden.

 

In maart 2014 veroorzaakte Geert Wilders de nodige opschudding (daar is hij goed in) door op de uitslagavond van de Gemeenteraadsverkiezingen tijdens een bijeenkomst van PVV-aanhangers in Den Haag aan de zaal te vragen of men meer of minder Marokkanen in de stad en in het land wilde hebben.  In antwoord op die vraag scandeerde de PVV-aanhang: “minder, minder, minder”, waarop Wilders riep: ”nou, dan gaan we dat regelen”.

Wat mij destijds bij alle commotie opviel was de betekenis van het woord ‘minder’. Op het eerste gehoor of gezicht denk je daarbij aan een kwantitatieve aanduiding, aan hoeveelheden. Als er van iets te veel is, wil je dat het minder wordt. Te veel regen, te veel belasting, te veel huiswerk: dat mag wel wat minder.

Maar er zit ook een kwalitatief aspect aan het woord ‘minder’. Die betekenis ligt dichtbij de aanduiding ‘minderwaardig’. Ik heb het idee dat het bij Wilders en zijn aanhang vooral over die kwalitatieve kant ging en gaat. Marokkanen en moslims als een mindere soort. En daar wil je er dan natuurlijk ook kwantitatief minder van in je omgeving hebben. Als dat aspect niet zou meespelen, zou je er ook niet minder van willen hebben. Anders gezegd, de ‘minder, minder, minder’-mantra lijkt een kwantitatieve oproep, maar er zit een diskwalificerende kwalitatieve laag onder. Die diskwalificatie gaat in de kern niet om wat bepaalde mensen doen, stemmen, produceren of voortbrengen, maar om wie die mensen zijn en waar ze vandaan komen.

Langs precies diezelfde lijn riep Wilders in 2012 het meldpunt Polen, Roemenen en Bulgaren in het leven. Iedereen die last had van mensen van deze komaf kon bij het PVV-meldpunt aangifte doen. Het meldpunt werd dus niet ingericht op basis van gedragingen van mensen of van specifieke maatschappelijk problemen (bijv. autodiefstal, illegale hennepteelt, kindermisbruik), maar op basis van de afkomst van mensen. In sporttermen gezegd: Wilders speelt op de man en niet op de bal. Dat geldt in de sport als een overtreding en verdient een gele kaart. Net als bij de ‘minder, minder, minder’-uitspraak ging het bij dit meldpunt primair om wie mensen zijn en waar ze vandaan komen. Zo worden groepen mensen op basis van hun afkomst bij voorbaat verdacht gemaakt. Stel je voor dat we een meldpunt-Brabanders zouden instellen en elke misstap en overtreding zouden registreren die door Brabanders worden veroorzaakt. Dan zouden we binnen een week ook een hele waslijst kunnen opstellen. Of wat te denken van een meldpunt-roodharigen, een meldpunt-katholieken of een meldpunt-lesbiënnes?

Nu zou je verwachten dat door het gebrek aan succes van het Polen-meldpunt de PVV op andere manieren actie zou gaan voeren. Maar nee hoor, er is nu ook door de PVV een Meldpunt Asielzoekers ingesteld. Opnieuw wordt hiermee een groep door de PVV bijvoorbaat als verdacht aangemerkt. De azc’s zouden vol zitten met criminelen, verkrachters en terrorristen. Kortom, asielzoekers zijn minderwaardige mensen en daar willen we er minder, minder, minder van in ons land hebben.

Als we de moeilijke, complexe discussie over asielzoekers op deze manier gaan voeren en Wilders de boventoon laten voeren, gaat het de verkeerde kant op. Laten we beginnen in kwalitatieve zin vast te stellen dat asielzoekers mensen zijn, niet slechter of beter dan wijzelf. Laten we aan de andere kant ook signaleren dan we in korte tijd in Europa met enorm grote aantallen asielzoekers en migranten te maken hebben. Een groot kwantitatief vraagstuk. Als we allerlei emotionele kwalificaties weten te parkeren, komen we toe aan de meer praktische kant van deze omvangrijke problematiek. Laten we daarbij nuchter en eerlijk een aantal vragen aan de orde stellen. Wat is in kwantitatieve zin een redelijke verdeling van asielzoekers over plaatsen en wijken? Hoeveel migranten kunnen we de komende jaren nog verwachten? Wat vergt dit op het gebied van huisvesting, onderwijs en werk? Hoeveel geld gaat dit allemaal kosten? Wat kan Europa doen? En wat moet er in de regio’s gebeuren? Hoe maken we onderscheid tussen echte noodgevallen en minder urgente asielaanvragen? En hoe weren we criminelen en terrorristen?[1]

Deze vragen zijn niet gebaseerd op vooringenomen diskwalificaties van mensen, maar op reële knelpunten en uitdagingen die de huidige stroom asielzoekers en migranten met zich mee brengen. In mijn visie (en op het gevaar af in cliché’s te praten) kunnen we mensen niet hulpeloos laten verdrinken in de Middellandse Zee (in de afgelopen maand september ging het om ruim 300 dodelijke slachtoffers; tien per dag), maar aan de andere kant kunnen we ook niet alle mensen die om wat voor reden ook op drift zijn geraakt een goed onderdak in ons land of binnen ons continent bieden.

Tussen helpen in nood en de grens sluiten zitten allerlei beleidsgradaties en opties. Het vergt een goed maatschappelijk debat en wijs beleid om hier uitwegen in te vinden. We hebben realistische, standvastige maatschappelijke en politieke leiders nodig om het voortouw te nemen in dit debat. Mensen die zich niet laten leiden door onderbuikgevoelens en diskwalificaties, maar die ook niet allerlei ongemakkelijke vragen en problemen uit de weg gaan.

Helaas staan dergelijke leiders binnen het maatschappelijke en politieke krachtenveld van Nederland niet op en laten we Wilders het vuur verder opstoken.

 

[1] Ik heb me met deze opsomming mede laten leiden door de column van René Cuperus in De Volkskrant van 5 oktober j.l.

Offerfeest

“Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….”

 

 

 

Als ik de presentielijst naloop bij het begin van het college merk ik dat er wat studenten ontbreken. Als ik vraag of iemand weet hoe dat komt, zegt Khaled: “vanwege het Offerfeest, meneer”. “Oh ja”, denk ik, “dat is waar ook”. Ieder jaar zijn er tijdens het Offerfeest meerdere absenten. Ik richt me tot de klas en vraag: “weten jullie wat het Offerfeest is?” Er valt een doodse stilte. Dan steekt Khaled zijn hand op en vertelt over Ibrahim die dacht dat hij zijn zoon moest offeren, maar op het laatste moment door een engel op andere gedachten werd gebracht. Uiteindelijk spaarde Ibrahim zijn zoon en slachtte hij een schaap. En Khaled voegt eraan toe dat moslims daarom tijdens het offerfeest schapen slachten.

Naast Khaled blijkt niemand in de klas het verhaal te kennen. Ook niet als ik zeg dat we in Nederland spreken over Abraham en zijn zoon Izaäk. De naam Abraham klinkt een enkeling bekend in de oren, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Het verhaal van Abraham en Izaäk kreeg ik als kind thuis, op school en in de kerk te horen. De beproeving van Abraham staat opgetekend in Genesis 22: ‘En hij (God) zei: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izaäk, en ga heen naar het land van Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen die ik u zal zeggen’. Een indrukwekkend en ook een controversieel verhaal, omdat het gaat om een vader die van plan is zijn zoon te doden om daarmee zijn God te laten zien hoe vroom en toegewijd hij is. Ik kan me nu voorstellen dat ouders dit een lastig verhaal vinden om met hun kinderen te delen. Wat moeten kinderen niet gaan denken: ‘zou mijn eigen vader dit ook doen?’; ‘waarom wil God dat je kinderen doodmaakt?’ Ik herinner me nog dat mijn ouders vooral benadrukten dat God dat juist helemaal niet wil en dat dit verhaal juist wil zeggen dat je geen vreemde of wrede dingen hoeft te doen om ‘te bewijzen’ dat je een goede gelovige bent. Maar de vraag bleef wel door mijn hoofd spoken waarom God het nodig vond om Abraham zo op de proef te stellen. Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….

Gevelsteen in Amsterdam (Begijnhof)

In mijn tienerjaren kwam dit offer-verhaal op een ander manier voorbij. Enkele door mij bewonderde pophelden verwerkten deze thematiek in hun songs, vaak in reactie op maatschappelijke misstanden of oorlog (Vietnam). Lou Reed met Kill Your Sons, Leonard Cohen met The Story of Isaac:

You who build the altars now
To sacrifice these children
You must not do it any more
For you have not had the vision
And you never have been tempted
By the Devil or the Lord…

 

en Bob Dylan met Highway 61 revisited:

Oh God said to Abraham, “Kill me a son”
Abe says, “Man, you must be puttin’ me on”
God say, “No.” Abe say, “What?”
God say, “You can do what you want Abe, but
The next time you see me comin’ you better run”
Well Abe says, “Where do you want this killin’ done?”
God says, “Out on Highway 61.”

Het oude verhaal bood kennelijk voldoende inspiratie voor eigentijdse teksten over drugs, oorlog, en generatie-conflicten.

Een kleine tien jaar geleden kwam ik Abraham en Izaäk weer tegen; dit keer bij de tentoonsteling Rembrandt-Caravaggio in Amsterdam. Beide oude meesters hadden een machtige eigen versie van het Bijbelverhaal geschilderd en op de tentoonstelling konden hun interpretaties goed met elkaar vergeleken worden.

rembrandt

Caravaggio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit alles schoot me door het hoofd toen ik voor de klas stond. Maar voor studenten die het oer-verhaal niet kenden hoefde ik ook niet aan te komen zetten met Caravaggio of Leonard Cohen, vreesde ik. Ik besloot het over een andere boeg te gooien en vroeg: “kennen jullie voorbeelden van ouders die voor hun idealen of door bepaald gedrag hun kinderen letterlijk of figuurlijk opofferen?” Het bleef even stil, maar daarna kwamen er allerlei voorbeelden. Ouders die hun kinderen mishandelen of misbruiken. Ouders die hun kinderen te hard pushen bij sport. Ouders die hun kinderen niet laten inenten vanwege hun geloof. Ouders die hun dochters laten besnijden. Ouders die na een echtscheiding wraak nemen, ook op hun kinderen. En toen zei een jongen: “misschien ook wel dat jongetje op het strand in Turkije. Zijn ouders namen een groot risico door op een rubberbootje de zee over te steken en het jongetje werd daarvan het slachtoffer”. Ik zag hoe dit voorbeeld de klas aan het denken zette. Een meisje reageerde door te zeggen: “maar zijn ouders waren niet van plan hem te doden. Als je vlucht voor een oorlog probeer je je kinderen juist een betere toekomst te geven.”  En een andere studente vulde aan: “we hoeven in deze tijd geen kinderen te laten verdrinken en toch laten we dit met elkaar gebeuren. Dus eigenlijk is dat jochie het slachtoffer van ons allemaal.”

Ik bedankte de klas voor de reacties en startte mijn powerpoint presentatie die niets met Abraham en Izaäk had te maken.

Een paar dagen later las ik in de krant een reconstructie van het drama dat zich de afgelopen week bij Mekka had afgespeeld. Bij de rondgang van en naar Mekka waren twee stromen pelgrims met elkaar in het gedrang gekomen, met honderden doden tot gevolg. Het was gebeurd bij de plaats Mina. Daar staan drie pilaren die het Kwaad (de Duivel) vertegenwoordigen. Pelgrims gooien stenen naar die pilaren om het kwaad te verdrijven. De duivel zou Ibrahim hebben willen tegenhouden om God te gehoorzamen, terwijl God hem juist op de proef wilde stellen. Ibrahim zou eerst moeten bewijzen dat hij zijn offer wilde brengen en dan pas zou God een engel sturen om hem van die daad af te houden. Voor moslims begint op dat moment tijdens de hadj het Offerfeest.

Ook nu, als volwassene, vraag ik me af waarom die oude religies zo’n ultiem offer van mensen verlangen. Ik zou niet in zo’n situatie gedreven willen worden. Ik weet dat het om oude verhalen gaat en dat het brengen van offers in die eeuwen heel gewoon was. Ik erken de waarde van principes, offers en beproevingen. Ik snap dat je niet altijd de weg van de minste weerstand kunt kiezen. Maar het verhaal van Abraham en Izaäk is wel een heel wrede variant. En bovendien, in die oude verhalen is er een reddende engel die alles goed maakt, maar in de rauwe realiteit van alledag is die juist vaak afwezig.

Pluk de Dag (over C. Buddingh’)

 

 

 

 

Gisteren beleefde ik een C. Buddingh’-moment. Na het avondeten liep ik bij het afruimen van de tafel met drie verschillende potjes (aïoli, tsatsiki, tartar sauce) naar de keuken. Daar lagen drie dekseltjes klaar, maar ik kon niet ontdekken welk dekseltje bij welk potje hoorde. De potjes waren verschillend van merk en formaat, maar de deksels leken dezelfde omtrek te hebben. En jawel hoor: de deksels pasten op alle drie de potjes.

IMG_0574

IMG_0575

IMG_0576

 

 

 

 

 

 

Omdat ik op de deksels geen merken kon ontdekken, heb ik de deksels willekeurig op de potjes gedraaid. Onwillekeurig schoot mij het bekende gedicht Pluk de dag van C. Buddingh’ te binnen:

 

Pluk de dag

vanochtend na het ontbijt ontdekte ik,

door mijn verstrooidheid, 

dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat)

precies past op een klein potje heinz sandwich spread

 

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd

of het sandwich spread-dekseltje

ook op het marmite-potje paste

 

en jawel hoor: het paste eveneens

 

Ik kende dit gedicht nog van de middelbare school. Mijn docent Nederlands wilde aan de hand van Buddingh’s potten en deksels aantonen dat poëzie niet per definitie hoogdravend of ondoorgrondelijk hoefde te zijn. Ik herinner dit vooral nog, omdat ik de enige in de klas was die wist wat Marmite was. Die kennis dankte ik aan het feit dat mijn middelste broer de grootste Marmite-fan was (en nog steeds is!) die ik ooit heb gekend. Hij smeerde van jongs af aan een fikse laag van deze Britse kruidenpasta op zijn boterhammen met kaas. In zijn huidige keuken getuigt een indrukwekkende collectie lege Marmite-potten op zijn keukenkastjes van zijn levenslange, onstilbare honger naar dit smeersel. Een ware trofeeënverzameling.

Maar nu terug naar C. Buddingh’. Toen ik een jaar of tien geleden me wat serieuzer in poëzie ging verdiepen, kwam ik zijn naam geregeld tegen. In de oorlogsjaren publiceerde Buddingh’ zijn eerste gorgelrijmen, waarvan De Blauwbilgorgel de bekendste zou worden. Ik heb thuis een prachtige prent met dit gedicht hangen.

Blauwbilgorgel

Gorgelrijmen zijn fantasie-gedichten vol vreemde woorden en rare wezens . Buddingh’ zou die tot het einde van zijn leven blijven schrijven. Daarnaast werd Buddingh’ (die een zeer veelzijdige en productieve schrijver/dichter/vertaler was) vooral bekend vanwege zijn gedichten over alledaagse onderwerpen. Met zijn geestverwant K. Schippers (over wie ik nog een apart blog zal schrijven) introduceerde hij de ready mades in de Nederlandse poëzie. Ready mades zijn ‘gevonden’ teksten zoals boodschappenlijsten of briefjes, maar ook observaties van ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen of voorwerpen. Door dergelijke alledaagse zaken als gedicht te noteren of voor te lezen, krijgen ze een nieuwe dimensie en aparte lading.  Buddingh’s meest beroemde gedicht in dit verband is Pluk de dag. Dit gedicht is niet in eerste instantie bekend  geworden door publicatie in een bundel, maar door  de voordracht die Buddingh’ hield tijdens de roemruchte Poëzie in Carré-bijeenkomst in 1966. Simon Vinkenoog was de initiatiefnemer van deze ‘gebeurtenis’. Voor het eerst in Nederland droeg een keur aan dichters in een groot theater voor uit eigen werk. Vijfentwintig dichters (van serieuze oudere dichters, zoals Adriaan Roland Holst en Ed. Hoornik, tot jonge, experimentele schrijvers als Johnny de SelfKicker en Jules Deelder) kregen ieder zeven minuten de tijd om een aantal gedichten ten gehore te brengen.[1] Het was voor die tijd ongehoord dat dichters op deze manier optraden. Sommigen maakten er een echte performance van en lokten gewild of ongewild allerlei reacties van het publiek uit. Zo werd van poëzie een voorstelling gemaakt en werden dichters niet alleen op hun teksten, maar ook op hun manier van optreden beoordeeld. Het optreden van Buddingh’, die qua leeftijd tussen de oudere en de jongere garde in zat, leidde in Carré tot vele lachsalvo’s.

PC-CeesBuddingh

 

Met name zijn gedicht Pluk de dag werd enthousiast ontvangen. Door de iele stem van Buddingh’, zijn droge humor en zijn goede timing werd dit gedicht een van de hoogtepunten van deze memorabele avond.[2] De Volkskrant noteerde in een recensie: “Ze hebben onbedaarlijk gelachen om C. Buddingh’, de humorist onder de dichters”. Zo won Buddingh’ aan populariteit en werd hij een veelgevraagde gast op poëziefestivals, literatuuravonden en ook op (het nieuwe medium) televisie. Hij was zelfs enige tijd presentator van het verborgen-camera programma Poets (de voorloper van Bananasplit).  Zijn ‘poëzie van het dagelijks leven’ en zijn humoristische manier van optreden droegen ertoe bij dat een groter publiek belangstelling kreeg voor poëzie. Buddingh’s alledaagse notities en zijn publieke optredens leidden ook tot kritiek. Met name W. F. Hermans pakte (in 1979) stevig uit door Buddingh’ te betichten van ‘slappe dagboekschrijverij’ en hem te bestempelen als een ‘loze praatjesmaker’. Het verhaal gaat dat Buddingh’ hierdoor zeer geraakt was. Hij, de beschrijver van het kleine en gewone kon niet op tegen de gevreesde polemist Hermans. In ieder geval werd Buddingh’ sinds die tijd minder gevraagd en erkend als schrijver. Uiteindelijk zou hij in 1985 overlijden.

Het paradoxale beeld dat overblijft is dat van een man die poëzie voor een groter publiek toegankelijk maakte en, dankzij het toenmalige nieuwe TV-tijdperk, ook als persoon bekendheid genoot, maar die juist ook door zijn alledaagse thema’s, zijn publieke bekendheid en zijn persoonlijke toegankelijkheid door critici als kleinburgerlijk en kneuterig werd gezien. De discussies over ‘vorm of vent’ of over hogere en lagere cultuur lijken in het leven en werk van C. Buddingh’ bij elkaar te komen. En Buddingh’ wist, zoals hij zelf ooit zei, niet precies waar hij bij hoorde.

 

P.S.

Voor wie meer wil weten over Buddingh’: er is in juni 2015 een biografie over hem verschenen: Dichter bij Dordt van Wim Huijser.

 

[1] C. Buddingh’ droeg die avond in Carré ook een gedicht van K. Schippers voor (en vice versa).

[2] Zie het fragment terug op: http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_039232.html

 

Organisaties moeten zich onderscheiden zonder zichzelf te onderscheiden

We grinniken nog steeds om de klassiek geworden slogan: “Wij van WC-eend adviseren WC-eend”[2], maar tegenwoordig checken we liever op het internet of producten door gebruikers worden geadviseerd.

 

Vaste routine in het weekend: samen met mijn vrouw het cryptogram in de weekendkrant oplossen. De eerste omschrijving die we weten te ontrafelen is 2 verticaal:  ‘Jezelf een lintje opspelden‘ (4 +13). Niet al te moeilijk. Ik vul in “zich onderscheiden”. Even daarvoor had ik in diezelfde krant gelezen over de verijdelde terreurdaad in de Thalys. Dankzij heldhaftig optreden van een paar mannen kon de aanvaller onschadelijk worden gemaakt. Door zich te onderscheiden wisten deze dappere mensen naar alle waarschijnlijkheid meerdere levens te redden. Een paar dagen later werden zij voor hun optreden onderscheiden door de Franse president Hollande.

EPA_HOLLANDE_THALYS_HELDEN__0

Het verschil tussen onderscheiden en zich onderscheiden zit natuurlijk in het woordje ‘zich’. We noemen werkwoorden met ‘zich’ wederkerende werkwoorden, omdat er wordt verwezen naar het subject van de zin dat bij dat werkwoord hoort. Je kunt jezelf onderscheiden (wederkerend) of je kunt iemand anders onderscheiden (zoals de Franse president deed).[1]

Deze twee vormen (zich onderscheiden en onderscheiden) raken een belangrijke ontwikkeling in het communicatievak. Vòòr de komst van internet en nieuwe media gebruikten organisaties veelal klassieke massamediale vormen van communicatie, zoals kranten en televisie, om hun doelgroep te bereiken. Omdat deze massamedia per definitie eenzijdig, zendergestuurd zijn, kreeg de boodschap een vergelijkbare lading mee: zenden en roeptoeteren. De organisatie probeerde zich te onderscheiden met (bijzondere) producten en (scherpe) prijzen en in de communicatie van de organisatie werden deze kwaliteiten benadrukt. Nogal borstklopperig, zou je kunnen zeggen. Jezelf een lintje (op diezelfde borst) opspelden, zou de cryptogrammenmaker van de krant zeggen.

In de huidige tijd van interactiviteit, nieuwe media en verbinden raakt het publiek minder gecharmeerd van roffelende en ronkende reclame-boodschappen. Kritische burgers en kiene consumenten gaan liever online op zoek naar oordelen en beoordelingen van anderen. Overal op het internet komen we dergelijke recensies, tips, reviews, ervaringen en beoordelingen tegen. Of het nu gaat om hotels, kleding, CD’s, wasmachines, verzekeringen of cosmetica, we laten ons graag informeren en leiden door het oordeel van lotgenoten en ervaringsdeskundigen. Websites als Zoover en Independer zijn hier zelfs helemaal op ingericht.

En wij, de consumenten, hechten tegenwoordig meer waarde aan deze beoordelingen, dan aan de promotionele informatie van de aanbieders zelf. Diverse onderzoeken wijzen in deze richting. Het is nog een relatief jong onderzoeksterrein, maar de invloed van eWoM (electronic Word of Mouth) wordt in meerdere studies onmiskenbaar aangetoond.

Deze verschuiving betekent dat producenten en dienstverleners zich onverminderd moeten blijven onderscheiden, maar dat hun communicatiebeleid bijstelling behoeft. Het is steeds minder effectief om jezelf een lintje op te spelden. We grinniken nog steeds om de klassiek geworden slogan: “Wij van WC-eend adviseren WC-eend”[2], maar tegenwoordig checken we liever op het internet of producten door gebruikers worden geadviseerd.

wij-van-wc-eend

De moderne communicatieprofessional moet dus volop aandacht besteden aan de informatie die op het internet wordt gedeeld. In zijn boek De Conversation Company (beoordeeld met vier en een halve ster op Bol.com en op Managementbook.nl; om maar even van reviews gebruik te maken) wijst Steven van Belleghem[3] in dit verband op het belang van het observeren en faciliteren van online conversaties en het participeren daarin.

Dit alles betekent niet dat ouderwetse reclame of PR niet langer relevant zijn, maar wel dat de eenzijdige invalshoek van beide disciplines aangevuld moet worden met een royale en moderne dosis conversatie-activiteit. Daarmee kan een vruchtbare wisselwerking en balans ontstaan tussen datgene wat de organisatie uitdraagt en datgene wat anderen over de organisatie uitdragen. De oude PR-leus ‘be good and tell others about it’ mag wat mij betreft wel definitief de prullenbak in. Het draait tegenwoordig om: ‘share with others if you want to become better’.

 

[1] Voor de fijnproevers: omdat beide vormen (zich onderscheiden en onderscheiden) bestaan, is er geen sprake van verplichte wederkerigheid. Bij ‘zich vergissen’ is er wel sprake van verplichte wederkerigheid; je kunt niet iemand anders vergissen.

[2] In 2007 mede dankzij een oproep van GeenStijl gekozen tot beste reclame-slogan aller tijden.

[3] Van Duuren Media, 2012

Ode aan mijn bril

Ik vier dit jaar een bijzonder jubileum. Ik heb namelijk 50 jaar een bril. Als je zo lang een bril draagt, wordt het een onderdeel van je dagelijkse routine. Ja, zelfs een onderdeel van je identiteit.

 

 

Het begon toen ik in de eerste klas van de lagere school zat en merkte dat ik niet goed kon lezen wat er op het bord stond. Ik ging met mijn vader naar een deftige oogarts in een statig pand in de stad waar ik zes jaar later ook naar de middelbare school zou gaan. Ik kreeg een zwaar meccano-achtig gevaarte op mijn neus gezet waar de oogarts allerlei glaasjes in deed, links en rechts. Ik vond dat reuze interessant. Na allerlei glazen getest te hebben schreef de oogarts een recept uit met mysterieuze formules en cijfers. Daarmee gingen we naar de brillenwinkel in ons dorp om een montuur uit te zoeken. Ik koos voor een bril met oranje-bruine randen aan de bovenkant (dat weet ik nog goed, want als ik door die bovenranden van mijn bril naar de TL-buizen in het klaslokaal keek, lichtten ze mooi, helder-oranje op). Twee weken later was de bril klaar. Toen ik met mijn nieuwe aanwinst op mijn neus de brillenwinkel wilde uitlopen greep ik naast de deurklink en stapte ik met onzekere pas over de drempel. Dat was even wennen. Mijn nieuwe hulpmiddel veranderde mijn zicht en perspectief. Al snel merkte ik ook dat diezelfde bril het perspectief van anderen op mij veranderde. Er werd anders naar me gekeken. Er waren in die tijd nog geen vrolijke kindermonturen. Voor kinderen waren er alleen volwassen monturen in kleiner formaat. Die bril maakte van mij een wijsneusje van 7 jaar.

1964

 

 

Ik kreeg opeens ook bijnamen: ‘schele’, ’professor’ en ‘brillenjood’[1]. Ik had daar eerlijk gezegd weinig moeite mee. Er waren zoveel kinderen met bijnamen: ‘stekkel’ (een jongen met kort stekeltjeshaar), ‘duf konijn’ (een rustige jongen met grote voortanden), ‘spikkel’ (een meisje met sproeten), ‘vuurtoren’ (de roodharige meester van de vijfde klas).

De brillen in mijn jeugdjaren gingen snel stuk (verbogen poten, kapotte glazen, afgebroken neussteuntjes). Dat lag misschien aan de goedkope modelletjes uit de dorpswinkel, maar vooral aan het vele voetballen, buitenspelen en stoeien. En ook bleven mijn ogen achteruitgaan, waardoor ik een regelmatige bezoeker van oogarts en brillenwinkel werd.

Later, op de middelbare school en als student, werd ik wat kieskeuriger en mode-bewuster. Om de drie tot vier jaar vond ik het tijd voor een nieuw, eigentijds montuur. Ik zocht daarbij steeds iets nieuws: nu eens grote glazen, dan weer kleine; monturen met een stevig metalen frame of juist met alleen een draad om de glazen; en zelfs een tijdlang zelfkleurende glazen. Ik denk dat ik in totaal zo’n 20 brillen heb gehad. Veel van die brillen heb ik bewaard.

IMG_0459

 

Die verzameling vormt een soort biografie met een overzicht van de verschillende fases van mijn leven en van trends door de jaren heen.

Mijn huidige bril heeft een stevig zwart frame dat doet denken aan de bril die ik rond mijn 10e droeg.

1967

2013

 

 

Het grote verschil is dat ik nu multifocale glazen heb. Dat is geen mode, maar simpelweg de leeftijd. Ook dat past weer bij de brillen-biografie. Ik ben nu op een leeftijd gekomen waarbij, om mijn oudste broer te citeren, ‘je achteruitkijkspiegel groter is dan je voorruit’. Hoewel ik daar niet heel erg mee bezig ben, valt het me wel op dat steeds meer leeftijdsgenoten over kwaaltjes beginnen te klagen. Als ik na mijn wekelijkse tennis-uurtje nog wat blijf drinken in het clubhuis gonst het van de verhalen over kunstheupen, hartkleppen, hoorapparaten en (op fluistertoon) prostaatperikelen. Dan prijs ik mij gelukkig dat mijn bril -tot nu toe- mijn enige handicap is. Je zou kunnen zeggen dat mijn aftakeling al begon toen ik 7 jaar oud was, maar het leverde mij wel mijn bril op. Ik zou niet zonder bril door het leven willen gaan. Als ik geen bril meer zou dragen zou ik me anders voelen en anderen zouden ook zeker anders naar mij kijken. Mijn bril en ik: een gouden combinatie!

 

 

 

[1] In het dorp was in die tijd een bepaalde mate van anti-semitisme niet ongewoon. Toen een rijke joodse zakenman zich in een chique nieuwbouwwijk wilde vestigen, werden er serieuze pogingen ondernomen om  ‘die voddenjood’ te weren.