Categoriearchief: Politiek & maatschappij

Kanttekeningen bij Kennis-Houding-Gedrag

 

Tijdens de colleges Inleiding Communicatie vergelijk ik communicatie wel eens met ademen. Ademhalen is (net als communicatie) een vitale functie; je kunt niet zonder. Je ademt dag en nacht door, meestal zonder je daarvan bewust te zijn. Zo ben je ook continu (en vaak onbewust of ongericht) aan het communiceren. Bovendien bestaat ademhalen uit inademen en uitademen, wat ik in de communicatie-context vertaal met de termen impressies en expressies.

Impressies

Dankzij onze zintuigen kunnen we van alles en nog wat waarnemen: mensen, dieren, stoffen, gebouwen, regen, vuurwerk, zoute drop, muziek. Zintuigen zijn wat dat betreft ‘werktuigen’/hulpmiddelen die ons helpen om zicht en grip op de wereld te krijgen. We geven een bepaalde betekenis aan wat we waargenomen hebben. Dat doen we op basis van wat we geleerd hebben (van onze ouders, op school, van vrienden, in de media) en op basis van onze eigen ervaringen of van ons instinct of ons karakter. Omdat we continu dingen waarnemen en er zoveel te ervaren is, kunnen we niet alles bewust en gericht signaleren. We maken een selectie, op basis van onze smaak, onze interesse, of soms uit toeval of noodzaak. De betekenis die wij aan onze waarneming geven is per definitie gekleurd. Het is een persoonlijke perceptie of interpretatie. Als tien mensen dezelfde sportwedstrijd zien of hetzelfde concert bijwonen, zullen ze alle tien hun eigen persoonlijke, unieke beeld vormen.

Expressies

Als we dingen kunnen waarnemen, betekent dat dat zij eigenschappen hebben die waargenomen kunnen worden. Denk aan vormen, smaken, kleuren, gewichten, geuren, geluiden, structuren. Eigenschappen dus die we (met onze zintuigen) kunnen zien, proeven, voelen, ruiken en horen. Al die eigenschappen drukken bepaalde kwaliteiten uit. En ook die kwaliteiten worden voortdurend geuit. Soms bewust en gericht, vaak ook onbewust en onbedoeld. Iemand die op zoek is naar afwasmiddel in de supermarkt zal zich veel minder bewust zijn van zijn ‘uitstraling’, dan een model op de cat-walk.

Beïnvloeding

Elke vergelijking gaat mank, zo ook die tussen ademen en communiceren. Een belangrijk verschil is dat ademhalen een individuele bezigheid is, terwijl het bij communicatie juist om de relatie en het contact met anderen gaat. Er is sprake van een wisselwerking van impressies en expressies, waarbij elke expressie van de ene partij in potentie kan leiden tot een impressie bij de andere partij en vice versa. Communicatie heeft dus per definitie het vermogen om mensen te beïnvloeden. En de cruciale vraag daarbij is natuurlijk: hoe zit dat nu precies met die beïnvloeding?

Kennis-Houding-Gedrag

Op het gebied van beïnvloeding kent de communicatieleer een heilige drie-eenheid. In dit geval gaat het niet om de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, maar om de termen Kennis, Houding en Gedrag. Volgens veel handboeken draait communicatie met name om het beïnvloeden van kennis, houding en gedrag. Floor & van Raaij formuleren dit in hun standaardboek Marketingcommunicatiestrategie als volgt: “Marketingcommunicatie is het in contact treden met de handel en/of consumenten om hun kennis, attitude en gedrag te beïnvloeden in een voor het marketingbeleid gunstige richting. (Floor & van Raaij, 2010). En ook in het populaire Handboek Communicatie van Wil Michels (2010) komen we dit drietal tegen bij een beschrijving van de instrumentele visie op communicatie: “Het doel is vooral om informatie over te dragen of om kennis, houding en gedrag van de doelgroep te sturen”.

Het probleem met deze drie-eenheid is dat we, zeker in het huidige interactieve tijdperk, merken dat dit klassieke denkmodel zijn beperkingen heeft of ronduit ontoereikend is, maar dat we er geen goed, breed aanvaard alternatief voor hebben. En bij gebrek aan alternatief blijven we ons -soms tegen beter weten in- vasthouden aan deze makkelijke mantra.

Het K-H-G model

Laten we eerst eens kijken naar het KHG-model zelf. In dit model herkennen we een rationeel, lineair proces in de vorm van een soort drietrapsraket. Via communicatie probeer je mensen eerst te informeren. Als ze voldoende kennis bezitten is daarmee de basis gelegd voor verandering van de houding in de gewenste richting. En als mensen een positieve attitude hebben, zullen ze ten slotte geneigd zijn het gewenste gedrag te gaan vertonen. Ik spreek in dit verband ook wel over hoofd (verstand, ratio), hart (attitude, gevoel) en handen (doen/activiteiten).

KAB model

 

Kortom, een soort kettingreactie met vaste schakels en een domino-effect van het ene punt naar het andere. Het KHG-denken is te herkennen in klassiekers als het AIDA-model en de DAGMAR-formule.

dagmar-aida

 

Bij het KHG-model (en dus ook bij AIDA en DAGMAR) vallen meerdere kanttekeningen te plaatsen.

Geen vaste volgorde of automatisme

In de eerste plaats is de vaste volgorde lang niet altijd werkbaar en realistisch. Een fervente roker weet (kennis) ongetwijfeld dat zijn rookgewoonte erg ongezond is, maar toch kan hij het roken (gedrag) niet laten. Kennis is dus niet altijd een voldoende voorwaarde, of de verplichte eerste stap om houding of gedrag te veranderen.  We nemen veel beslissingen meer op basis van emotie en affectie dan op basis van rationele afwegingen en kosten-baten analyses. Grote levensbeslissingen (relaties beginnen, een huis kopen, kinderen krijgen, van baan veranderen) zijn niet in een simpel KHG-schema te vangen. En dan zijn er nog de vele dagelijkse gedragingen die niet zo zeer op stapsgewijze afwegingen zijn gebaseerd, maar eerder routinegedragingen of impulsbeslissingen zijn. Vaughn gaf dit in 1980 al aan met zijn FCB-matrix. Hij maakt daarbij onderscheid tussen enerzijds hoge en lage betrokkenheid (van de doelgroep bij de boodschap/het product) en anderzijds tussen verstand en gevoel. Zo ontstaat een schema met vier kwadranten.

fcb-grid

 

Uit dit schema[1] blijkt dat het KHG-model alleen toepasbaar is bij situaties/producten met een hoge betrokkenheid en een hoge rationele gedragsmotivering, bijvoorbeeld bij het kopen van een boormachine of het afsluiten van een ziektekostenverzekering. De matrix van Vaughn vertoont parallellen met het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty & Cacioppo (1984). Het ELM-model maakt onderscheid tussen hogere en lagere betrokkenheid. Bij hogere betrokkenhid zal de doelgroep de KHG-stappen doorlopen (in ELM-termen: de centrale route) , terwijl bij lage betrokkenheid niet de kerninformatie, maar juist bijzaken en meer gevoelsmatige impulsen een rol spelen (de zgn. perifere route). Zowel de FCB-matrix van Vaughn als het ELM-model van Petty & Cacioppo werpt op een bepaalde manier zijn schaduw vooruit op beroemd geworden boek Thinking, fast and slow van Daniel Kahneman uit 2011. Kahneman geeft aan dat we over twee denk-systemen beschikken. Systeem 1 is snel, instinctief en meer emotioneel; systeem 2 werkt trager en is meer rationeel en afwegend. In zekere zin herbevestigt Kahneman met zijn jarenlange onderzoek de tweedelingen die Vaugn en Petty & Cacioppo in de jaren ’80 maakten.

Meer factoren

Een tweede kanttekening bij het KHG-model is het aantal factoren dat van invloed is op menselijk gedrag. Een andere klassieker, de theorie van gepland gedrag van Fishbein & Ajzen (1975-1980), laat zien dat naast kennis en houding ook de ‘subjectieve norm’ (wat vinden anderen ervan?/wat doen anderen?) en de ‘waargenomen gedragscontrole’ (kan ik het?/ben ik daartoe in staat?) als lvan belang zijn. Gedragsverandering heeft dus ook te maken met (de druk van) onze sociale omgeving en met ons vermogen (financieel, fysiek, capaciteiten, tijd) om het gewenste gedrag te vertonen.

fishbein

 

In meer recente jaren biedt het boek Influence van Robert Cialdini  waardevolle inzichten in beïnvloedingsfactoren. Cialdini benoemt ‘six principles of persuasion’: sympathie (waardering, steun), wederkerigheid (geven en nemen), sociale bewijskracht (hoe werkt het bij anderen?), schaarsheid (mensen willen graag iets wat uniek of exclusief is), autoriteit (wat zegt de expert?)  en consistentie/commitment (mensen houden graag vast aan wat ze eerder hebben gedaan of gezegd).

 

Het-overredingsmodel-van-Robert-B-Cialdini-the-six-universal-truths-of-persuasion1

 

In Nederland doen mensen als Reint Jan Renes[2] en Bert Pol[3] onderzoek naar beïnvloeding van menselijk gedrag via publiekscampagnes. Zij plaatsen ook kanttekeningen bij klassieke, lineaire modellen en benadrukken dat het bepalen van de juiste strategie gebaseerd moet zijn op een zorgvuldige weging van diverse relevante factoren en omstandigheden.

TNS NIPO heeft een fraaie poging ondernomen om het denken vanuit de cognitieve psychologie en de behaviouristische economie samen te vatten in een overzichtelijk model. In grote lijnen tref je in dit model alle factoren aan die in de eerdergenoemde modellen en visie aan bod zijn gekomen: ik en de ander, bewust en onbewust, eerder gedrag en toekomstig gedrag, beloning en verlies, rationeel en emotioneel. Ook de populaire term framing (een term die trouwens ook bij Kahneman terug is te vinden) komt in het TNS NIPO model aan bod. Gedragsverandering kan worden belemmerd door heersende negatieve frames rondom het betreffende onderwerp (of bevorderd door het bewust hanteren van een positief frame).[4]

 

Behaviour_Web_Commercieel_NL

 

Niet interactief

Een derde en laatste kanttekening bij het KHG-model is het feit dat het model stamt uit de tijd van eenzijdige communicatie en beïnvloeding vanuit een (massamediaal) zender-perspectief. En hoewel latere effecttheorieën als het Uses & Gratifications model, het ELM-model en de theorie van Fishbein & Ajzen daar een ontvangersperspectief tegenover hebben geplaatst, is daarmee nog niet een visie en werkwijze gecreëerd die aansluiten bij de huidige tijd van internet, interactie en social media. Want hoe kun je sturen en beïnvloeden in een tijd waarin je juist steeds meer de controle en de sturing aan het kwijtraken bent? Als je werkelijk in een dynamische, interactieve context met elkaar op betekenisvolle wijze wilt communiceren dan is er sprake van een open-einde proces. Er is geen begin en geen einde, deelnemers haken aan en haken af, doelen moeten steeds worden bijgesteld. Dit beeld van communicatie vindt de laatste jaren steeds meer weerklank. Communicatie is vanuit dat perspectief eerder een faciliterende werkvorm, dan een beleidsinstrument. Eerder een manier van opereren, dan een accountable bedrijfsonderdeel. Eerder een thermometer, dan een geneesmiddel.

Wat dan wel?

Ik herken bij de laatste kanttekening een gezonde relativering van het maakbaarheidsdenken uit eerdere decennia. Ik erken ook dat de huidige interactieve tijd ander denken vergt dan het klassieke lineaire K-H-G denken. Maar ik ervaar ook dat het denken over communicatie in termen van dynamiek en proces een zekere neutrale ongerichtheid met zich kan meebrengen. Kort door de bocht gezegd: nog even en communicatie is niet meer dan een vorm van projectmatig werken; een vorm van brainstormen en monitoring of surveillance  binnen en buiten de organisatie. Op zichzelf zijn brainstorming en monitoring waardevolle (basis-)functies van  communicatie, maar dat is wat mij betreft niet het hele verhaal.

In welke fase zit je?

Ik vind het handig om bij de inzet van communicatie allereerst te kijken naar de fase van het proces. In de boeken over communicatie kom je verschillende termen tegen die aangeven hoe je communicatie kunt inzetten en aanpakken. Er wordt gesproken over het maken van een communicatieplan, over het bepalen van een communicatiestrategie, over conceptualiseren en over scrummen. Die termen zijn allemaal bruikbaar, maar niet allemaal voor dezelfde situatie. Bij het bepalen van je werkwijze en aanpak is het belangrijk te weten in welke fase van het proces je zit. Als we kijken naar (strategische) werkprocessen dan kunnen we grof gezegd een paar fasen onderscheiden: voorbereiding, vaststelling en uitvoering.[5] Het is belangrijk om te weten in welke fase je zit en hoeveel tijd er is om iets op te leveren. In elke fase kan communicatie een relevante rol spelen. Een sleutelpunt is de vaststellingsfase. In die fase bepaalt men welke richting wordt ingeslagen en welke acties worden ondernomen. Dat is een strategische besluitvormingsfase waarin onderhandelen, pitchen, conceptualiseren, kiezen en adviseren centraal staan. Voor die tijd (in de voorbereidingsfase) is het belangrijk om te brainstormen, te onderzoeken, te overleggen. Daarbij kan de communicatiespecialist zijn meerwaarde bewijzen door de inzet van  kwaliteiten als nieuwsgierigheid, speelsheid, kunnen divergeren en convergeren, kunnen sparren, etc. Na de vaststellingsfase zal men de gekozen koers gaan invullen door te creëren en te implementeren, door communicatiemiddelen te maken en ontmoetingen te realiseren. Dan moet de communicatiespecialist vooral een beroep doen op vaardigheden als schrijven en visualiseren, organiseren en plannen, (re-)presenteren.

Voorbereiding

Vaststelling 

Uitvoering 

Brainstormen Onderhandelen Creëren
Overleggen Pitchen Schrijven
Scenario-denken Conceptualiseren Visualiseren
Onderzoeken Adviseren Presenteren
Monitoren Besluiten Organiseren
Spelen Argumenteren Regelen

 

Zo kent elke fase zijn eigen karakteristieken en de daarbij horende werkzaamheden en professionele vaardigheden. De ene communicatieprofessional zal een opdracht krijgen waarbij al deze fasen -van analyse via strategiebepaling tot uitvoering- moeten worden doorlopen. De andere communicatie-professional zal misschien alleen een deel van het uitvoerende werk doen (het opstellen van een tekst, het organiseren van een bijeenkomst).

Wat wil je bereiken?

Wat je met communicatie wilt bereiken is niet alleen afhankelijk van de fase waarin je zit, maar ook van het doel waaraan je wilt bijdragen. Elk individu en elke organisatie heeft eigen motieven en drijfveren, doelen en idealen. Het is goed om die goed intern en extern af te stemmen. En is het ook goed om je te realiseren dat je je doelen, eisen en wensen niet automatisch (à  la het klassieke KHG-model of met botte dwang) kunt opleggen aan anderen. Maar het is ook een feit dat professionele communicatie met een bedoeling wordt ingezet en dat je probeert elkaar met communicatie te beïnvloeden. Wat je bij elkaar wilt beïnvloeden kun je inderdaad beschrijven met behulp van de termen kennis, houding en gedrag. Maar dan wel met alle kanttekeningen die hierboven zijn gemaakt.

In de praktijk zal blijken dat doelen, belangen en idealen niet altijd parallel lopen, soms onverwacht opduiken, en regelmatig tegenstrijdig zijn. En dat we er soms moeizaam met elkaar uit kunnen komen, dat mensen niet op één lijn zitten, en dat er voorlopers en achterlopers dan wel winnaars en verliezers zullen zijn. Per situatie (met parallelle of tegengestelde belangen) zal je moeten bepalen wat wijsheid is. En daarbij moet je rekening houden met relationele, situationele, en contextuele factoren.  Het TNS NIPO schema is daarbij een handig hulpmiddel. Pas na serieuze afweging (waarbij we communicatie in die fase kunnen gebruiken om te brainstormen, te monitoren en te overleggen) kunnen we gaan vaststellen welke aanpak we kiezen om de vastgestelde doelen bij gekozen doelgroepen via een campagne, een actie, een event, een interventie te bereiken. En de keuze aan communicatie-werkwoorden is daarbij groot: verleiden, lobbyen, verbinden, overtuigen, steunen, onderhandelen, delen, roeptoeteren, aanbevelen, vragen, of misschien wel nudging (om maar een populaire moderne kreet te gebruiken). En daarbij kunnen we ook nog eens kiezen uit een royaal arsenaal middelen en media, uit allerlei soorten toonzetting en framing, teksten en beelden. Juist omdat per situatie de afweging weer anders uitvalt en we zoveel keuzemogelijkheden hebben (in tegenstelling tot het automatische domino-effect van het klassieke KHG-model), is communicatie zo’n geweldig boeiend vak.

 

 

 

 

[1] http://www.marketingboeken.net/wetenschappelijke-papers/foote-cone-en-belding-grid-van-richard-vaughn/

 

[2] Zie o.a. http://www.onderzoek.hu.nl/Kenniscentra/Communicatie-en-Journalistiek/Crossmediale-Communicatie-in-het-Publieke-Domein/Openbare-les-Reint-Jan-Renes.aspx

 

[3] Zie o.a. Pol, Bert en Christine Swankhuisen (2013). Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. Bussum: Coutinho.

[4] http://www.tns-nipo.com/getattachment/Overheid-en-Non-Profit/Gedragsbeinvloeding/Presentatie-en-informatie/Gedragsbeinvloeding-wordt-effectiever-met-behavioral-economics_-Mulder_29-5_12.pdf/

 

[5] Zie o.a. Sloan, Julia (2014). Learning to think strategically. New York: Routledge.

Grandes Lignes (over Parijs)

 

 

Een schoolvriendin van mij werd tijdens de zomervakantie die voorafging aan ons examenjaar verliefd op een jongen uit Parijs. Omdat hij regelmatig een weekendje naar Nederland kwam, kreeg ik de kans om mijn school-Frans op hem uit te proberen. De kunst was hem tot langzaam praten te bewegen om hem nog enigszins te kunnen volgen. Vervolgens probeerde ik dan iets terug te zeggen met woorden en zinnen die ik had opgeduikeld uit mijn schoolboek met de weinig bescheiden titel La plus belle langue. Dat lukte meestal best aardig, maar af en toe sloeg ik de plank mis. Zo moest hij erg lachen toen ik ‘in grote lijnen’ vertaalde met de woorden ‘en grandes lignes’. “Grandes lignes zijn de hoofdlijnen van het spoor”, corrigeerde hij mij welwillend. En hij kon het weten; zijn vader werkte bij de SNCF.

Dit verhaal schoot me onlangs weer te binnen toen ik op Gare du Nord aankwam voor een lang weekend Parijs. Daar hangen grote informatie-borden met de aanduiding ‘Grandes Lignes’.

Grandes Lignes op Gare du Nord

 

Het was voor het eerst sinds mijn studietijd dat ik met de trein naar Parijs reisde. Destijds reisde ik met een onhandige rugzak in een schokkerige internationale trein die vele tussenstops maakte. Nu bracht de comfortabele Thalys me in drie uur van hoofdstad naar hoofdstad. De woorden grandes lignes bleven dat weekend door mijn hoofd zingen.

Parijs ademt een ontspannen, plezierige sfeer, ondanks de zwaarbewapende agenten die je bij bepaalde gebouwen op wacht ziet staan; waarschijnlijk als gevolg van de aanslag op Charlie Hebdo. Op straat, in de metro en op de terrassen lijkt er meer ruimte en minder stress te zijn dan in Amsterdam. Voor de goede orde, ik heb me beperkt tot het centrum van de stad en ben niet in de banlieues geweest. Het valt ook op hoe vaak je in het Engels wordt aangesproken, waardoor ik minder kans krijg om mijn school-Frans af te stoffen. Dat was vroeger wel anders. Als je geen Frans sprak verliep de communicatie met obers en winkelmeisjes meestal stroef.

Maar wat me dit keer vooral treft is het grote gebaar. Dat heeft Parijs natuurlijk altijd al gehad, maar het viel me dit keer in het bijzonder op. De visie en de durf om een grote lijn uit te zetten, een stempel op de stad te drukken, ‘landmarks’ neer te zetten, gewaagde projecten te starten, toekomstbepalende keuzes te maken: dat was en is typerend voor Parijs. Of het nu gaat om de in de 19e eeuw door Haussmann ontworpen brede boulevards of de in diezelfde eeuw begonnen ondergrondse pendant daarvan: het metronetwerk[1]; in Parijs zijn grote, baanbrekende lijnen uitgezet. Het grote gebaar is natuurlijk ook zichtbaar in de destijds zeer omstreden Eiffeltoren; nu het onbetwiste symbool van Parijs. En wat te denken van de Axe Historique, de lijn die vanaf het Louvre via de Tuilerieën en de Champs Elysées naar de Arc de Triomphe voert en die in de jaren ’80 van de vorige eeuw is doorgetrokken naar La Défense om te eindigen bij de Grande Arche.

axe historique

Natuurlijk helpt het bij het realiseren van grote gebaren als je een centralistisch staatssysteem hebt waarbij grote leiders hun gezag op allerlei terreinen willen en kunnen laten gelden. Van de Franse koningen en Napoleon tot de huidige presidenten. Recente voorbeelden van presidentiële erfenissen zijn het Centre Pompidou en de Pyramide bij het Louvre (nalatenschap van Francois Mitterand en onderdeel van zijn ‘grands travaux’).

Ook in de natuur van Parijs is de dwingende mensenhand zichtbaar. Le Nôtre zette daarmee de toon bij zijn ontwerp van de tuinen bij het paleis van Versailles. Zijn gedachtengoed wordt ook in Parijs aangehangen. Kijk naar de symmetrie van de Tuilerieën en de harmonie van de Jardin du Luxembourg: het grote gebaar is overal aanwezig. Het ontwerpen en daarmee onderwerpen van de natuur aan de hand van een vastomlijnd plan. De bomen langs de Champs Elyseés worden in vierkante vormen gesnoeid!

Wie Parijs een keer op een alternatieve wijze wil doorkruisen kan zich laten leiden door een  bijzondere grande ligne: de meridiaan van Arago (niet te verwarren met de meridiaan die in de Da Vinci Code door Dan Brown wordt beschreven en die o.a. dwars door de St. Sulpice loopt). De meridiaan van Arago is de oude nul-meridiaan van Frankrijk (te vergelijken met de meridiaan van Greenwich die uiteindelijk de internationaal geaccepteerde nul-meridiaan werd). Francois Arago (1786-1853)  was een veelzijdig wetenschapper die de exacte loop van de meridiaan narekende en herbepaalde. Omdat in de Tweede Wereldoorlog het bronzen standbeeld van Arago door de Duitsers was omgesmolten, wilde men in Parijs de herinnering aan Arago en zijn meridiaan op een nieuwe manier leven inblazen. Er werd een prijsvraag uitgeschreven die door de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets werd gewonnen. Zijn kunstproject bestaat uit een serie van 135 bronzen plaatjes (medaillons) die met uiterste precisie op de voormalige nul-meridiaan als een Noord-Zuid stippellijn zijn aangebracht. De bekende Nederlandse Parijzenaar Philip Freriks heeft een fraai boekje over deze meridiaan geschreven (Het spoor van de monumentale meridiaan)  waarin hij de vindplaats van elke medaillon nauwkeurig beschrijft en daar mooie verhalen over de directe omgeving aan toevoegt. Het boek vormt een prachtige wandelgids door Parijs van Zuid naar Noord.

Arago plaatje weg

 

 

 

 

 

Arago plaatje

 

 

 

 

 

 

 

 

Helaas zijn in de loop van de tijd veel van deze plaatjes verdwenen, vooral na het grote succes van de Da Vinci Code. Stom, want de meridiaan van Arago is een andere dan de Rose Line van Dan Brown. Bovendien gaat het hier om een kunstwerk. Als ik met het boek van Philip Freriks in de hand rond de Jardin Du Luxembourg op zoek gaat naar bronzen plaatjes vind ik inderdaad meerdere lege plekken in het plaveisel, en slechts een enkele Arago-medaillon. Blijkbaar weet niet iedereen de grote lijnen van Parijs te waarderen.

 

 

P.S. 1

Nadat ik dit verhaal heb opgeschreven hoor ik van een vriend dat zijn dochter op de middelbare school voor het vak Frans een lesmethode heeft die (ook) Grandes Lignes heet.

 

P.S.2

Op zoek naar een andere bron van inspiratie voor Parijs: kijk naar de videoclip ‘Parijs’ van Kenny B. : https://www.youtube.com/watch?v=jlHZ_Z8sUMs

 

 

[1] Een mooie gids bij een bezoek aan Parijs is het boek Metronome van Lorànt Deutsch. Deutsch bespreekt aan de hand van een aantal bekende metrohaltes die geschiedenis van Parijs.

De stamhouder

 

 

 

Als kind was ik stiekem wel eens jaloers op mijn ouders omdat zij de oorlog hadden meegemaakt. De oorlogstijd was natuurlijk afschuwelijk, en mijn ouders hebben ingrijpende dingen meegemaakt (onderduiken, hongertochten, een broer die overleed), maar toch hing er voor mij ook een gevoel van spanning en opwinding omheen. Zeker als ik de verhalen, boeken en films over de oorlog vergeleek met mijn rustig voortkabbelende jeugdjaren. Het bracht me tot het besef dat juist in oorlogstijd het maken van keuzes grote gevolgen kon hebben. In het meest extreme geval kon een keuze het verschil bepalen tussen goed of fout, tussen leven en dood. Die keuze-scherpte fascineerde mij enorm. Ik denk dat ik daarom als scholier/student me graag verdiepte in boeken waarin dit thema centraal staat. In die jaren is mijn belangstelling voor het existentialisme (Sartre, maar vooral Camus) ontstaan. En ook in de boeken van Hermans en Claus vond ik die thematiek terug; vaak met een dunne lijn tussen fictie en non-fictie.

Deze gedachten kwamen weer bovendrijven bij het lezen van het boek De stamhouder van Alexander Münninghoff. Münninghoff (journalist, Ruslandkenner, oud-correspondent in Moskou) beschrijft in dit boek de bewogen geschiedenis van zijn grootvader en vader tegen de achtergrond van de historische ontwikkelingen van de 20e eeuw. Het boek maakt indruk doordat het een eerlijk, tastbaar, onopgesmukt beeld geeft van mensen van vlees en bloed die verwikkeld zijn in soms zeer uitzonderlijke gebeurtenissen waarbij de Tweede Wereldoorlog direct of indirect van grote invloed is.[1]

In die zin doet het boek denken aan De eeuw van mijn vader van Geert Mak uit 1999. Mak schetst de persoonlijke geschiedenis van zijn ouders met de 20e eeuw als decor: de naweeën van de Eerste Wereldoorlog, religieuze spanningen in wat we nu de Bible Belt noemen, Nederlands-Indië, de Tweede Wereldoorlog, de komst van de welvaartsstaat. Mak laat zien hoe de ‘grote’ geschiedenis een stempel drukt op de ‘kleine’ geschiedenis van mensen.

Münninghoff volgt een vergelijkbaar procedé, maar zijn speelveld en spanningsveld zijn anders. De verhalen over de familie Münninghoff spelen zich af in een bredere Europese context: Letland, Duitsland, Nederland, Rusland, België. In die zin heeft dit boek ook wel iets van dat andere boek van Geert Mak: In Europa. Het spanningsveld is de steeds terugkerende rivaliteit tussen zijn grootvader (meestal aangeduid als ‘de oude heer’) en zijn vader (Frans).

De oude heer is een zakenman die in het interbellum een fortuin vergaart in Letland. Hij bouwt daar een zakelijk imperium op en verkeert in de hoogste kringen. Alle gezinsleden (de oude heer is met een Russische vrouw getrouwd en er worden vier kinderen geboren) genieten volop van de vele privileges die deze bevoorrechte situatie met zich meebrengt. Grootvader heeft niet alleen vele zakelijke en politieke connecties, maar is ook actief binnen de katholieke kerk. Hij is namelijk ‘rabiaat katholiek’ (p.204).  Daarnaast blijft hij Nederlander in hart en nieren. Dit leidt ertoe dat hij zijn kinderen naar rooms-katholieke internaten in Nederland stuurt. Zeer tegen de zin van zoon Frans (de vader van Alexander) in. Frans zet zich af tegen Nederland en de keuzes die zijn vader voor hem maakt. Als in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt verlaat de familie Letland en vestigt zich in Voorburg. Maar Frans sluit zich aan bij de Waffen SS om tegen de bolsjewisten/de Sovjets te gaan vechten. Tijdens de oorlog (en tussen de gevechten aan het Oostfront door) trouwt Frans met Wera, zijn grote jeugdliefde uit het vooroorlogse Riga. In 1944 wordt Alexander geboren: de stamhouder. De oude heer weet dan midden in de oorlog dankzij al zijn connecties zijn kleinzoon en schoondochter Wera uit Poznan op te halen en over te brengen naar Voorburg.

Na de oorlog groeit Alexander op in eenzaamheid en als buitenbeentje. “Mijn vader had zich al die jaren niets van mij aangetrokken“ (p. 272). Zijn vader is getraumatiseerd door de oorlog. Zijn streven om rijker te worden dan de oude heer strandt door zijn naïviteit en zijn gebrek aan zakelijk inzicht. Moeder Wera wordt niet geaccepteerd door de oude heer en vlucht, als zij de voogdij over haar zoontje dreigt te verliezen, met Alexander naar Duitsland. Maar ook daar weet de grootvader hen te traceren en Alexander wordt gekidnapt en teruggebracht naar Nederland. Het zal vele jaren duren voor hij zijn moeder weer terugziet. En als hij haar terugziet zal het daarna weer 15 jaar duren voordat ze elkaar opnieuw zien.

Het loopt zowel met vader Frans als met moeder Wera niet goed af. Na de oorlog scheiden ze van elkaar zonder daarna in latere relaties blijvend geluk te vinden. De veelbelovende jeugdliefde is geknakt door een dominante (groot-)vader en een verwoestende, ontwortelende oorlog. Vader Frans eindigt als een berooid man. Als opstandige zoon zette hij zich af tegen zijn vader en sloot zich aan bij de nazi’s. Hij maakte een allesbepalende keuze in oorlogstijd waardoor hij in het foute kamp terecht kwam. En aan het front liep hij trauma’s op die hij na de oorlog niet meer te boven wist te komen.

De oorlog fungeerde zo als scherprechter in het leven van de ouders van Alexander. Het is mooi (en hoopgevend) om te lezen hoe Alexander wel een balans heeft weten te vinden. Ik denk dat hij niet jaloers is op zijn ouders, maar juist blij dat hij de oorlog niet (nauwelijks) heeft meegemaakt.

 

 

[1] De familiegeschiedenis wordt in alle openheid en eerlijkheid beschreven. Ook de minder gunstige verhalen over bedrog, buitenechtelijke relaties, fraude en omkoping komen ruimschoots aan bod en de hoofdrolspelers worden met naam en toenaam aangeduid. Hetzelfde geldt voor de namen van hoogwaardigheidsbekleders en andere bekenden (politici, zakenlieden, kunstenaars). Je vraagt je af of Münninghoff dit voor het publiceren van dit boek heeft afgestemd met zijn familieleden en de andere mensen die figureren in dit boek.

 

Naast wie ga je zitten?

Bij drie stoeltjes altijd de buitenste nemen.

Er komt nog iemand die neemt de verste

Mijn tas zit dan tussen ons in.

 

Met deze regels begint het gedicht Inbreuk van Vrouwkje Tuinman. Ze schetst met dit vers een treffend beeld van de dagelijkse keuze-mogelijkheden waarvoor het openbaar vervoer ons stelt. Zijn er nog plaatsen vrij en waar ga je dan zitten? Als er nog maar een enkele zitplaats beschikbaar is, is de keuze snel gemaakt. Maar wat doe je als je meerdere opties hebt?

In Amsterdam heeft deze vraag een nieuwe dimensie gekregen door de komst van nieuwe metrostellen. Terwijl er nog voldoende oude modellen heen en weer rijden, staat er tegenwoordig af en toe ook zo’n nieuw type voor je neus. Het meest opvallende aan deze nieuwe treinen (metrostellen worden ook treinen genoemd: “de volgende trein is lijn 53 naar Gaasperplas”) is de manier waarop de zitplaatsen zijn geordend. In de oude metro’s zijn de stoelen per twee geplaatst en zit je, vooruit of achteruitrijdend, hooguit naast één andere medepassagier. Je keuze-opties zijn beperkt. In de oude metro’s gaat het puur om het vinden van de lege plek en je kunt daarbij hooguit nog aanvullend kiezen om vooruit (mijn voorkeur) of achteruit te rijden. In de nieuwe stellen zijn de stoelen in rijen van vijf langs de zijkanten van de wagens geplaatst, met de rug naar het raam toe. Je hebt dus vaak twee directe buren, maar er zijn ook altijd overburen. Als je de metro binnenstapt zie je aan je linkerhand twee rijen van vijf tegenover elkaar en aan je rechterhand ook. Dat zijn bij elkaar 20 potentiële zitplekken met allerlei combinatiemogelijkheden. Ga je op een hoek zitten, dan komt er hooguit één ander persoon naast je zitten. Die hoekplaatsten zijn geliefd; ze hebben zelfs ook nog een kleine armleuning ter afscheiding van de plaast ernaast. Ga je ergens op een van de drie middenplekken zitten, dan kan dat direct naast iemand anders, of met een lege plek ertussenin. Dit levert veel meer opties op, dus je moet echt een keuze maken.

Uit (onwetenschappelijk) onderzoek blijkt dat de uitstraling van de potentiële buurman of buurvrouw hierbij een grote rol speelt. Een groep studenten heeft dit maandenlang getest in het Amsterdamse metronetwerk. De groepsleden (meiden en jongens; blond/blauwogig, maar ook donkerharig/getint; afwisselend bozig kijkend of juist open en toegankelijk) gingen steeds expres verspreid zitten; zoveel mogelijk middenin een vrije rij zitplaatsen. Vervolgens keken ze wie er naast hen kwam zitten. Uit dit veld-experiment kwam naar voren dat iemand die binnenstapt eerder naast een vrouw gaat zitten dan naast een man; eerder naast een blond iemand dan naast een donkerharig iemand en eerder naast een blij kijkend persoon, dan naast een bozig ogend type. Kortom, een vrolijk blond meisje heeft snel iemand naast zich zitten en een norse, donkere man blijft het langst alleen.  En dat laatste zal helemaal het geval zijn als die man ook nog eens aan ‘manspreading’ doet, zoals dit onlangs in New York het thema van een campagne was: http://www.nytimes.com/2014/12/21/nyregion/MTA-targets-manspreading-on-new-york-city-subways.html?_r=0

MANSPREADING4web-articleLarge

 

Allerlei stereotypen en vooroordelen doen zich dus kennelijk ook in het OV voor. Misschien is het een idee om dit, net als andere vooroordelen, aan te pakken. Je zou kunnen zeggen: morgen ga ik eens gezellig naast een chagrijnige, zwartharige vrouw zitten, of naast een sombere kerel. Maar laten we het niet overdrijven. Anders krijg je een situatie die Vrouwkje Tuinman een paar verzen verderop in haar gedicht beschrijft:

De trein het midden van de ochtend

bijna leeg. De enige op veertig stoelen

in de coupé en dan toch naast mij

Hun strijd, onze strijd

Onze jongens vechten dus tegen onze jongens. Nog scherper gesteld: het is denkbaar en mogelijk dat twee broers uit een Nederlands gezin daar tegen elkaar vechten: de één aan de kant van IS, de ander als F16-piloot.

 

Een paar jaar geleden kwam ik een oude studievriend tegen. We raakten aan de praat en wisselden allerlei verhalen van vroeger en nu uit. Zo vertelde hij dat zijn zoon op dat moment als militair gestationeerd was in Afghanistan. “En dan te bedenken”, zo zei hij, “dat ik als student naar Afghanistan ging voor de goeie hash en die mooie gekleurde jassen”. “Tijden veranderen”, vervolgde hij, “ik was fel tegen de NAVO en nu vecht mijn zoon in een ver land als NAVO-soldaat”. Op de één of andere manier bracht onze ontmoeting hem ook op het spoor van een spannend wapenfeit uit onze studietijd, want hij vroeg opeens “wist je trouwens dat dat leuke roodharige meisje dat een tijdje in het studentenhuis naast ons woonde aangesloten was bij een Nederlandse groep die sympathiseerde met de Rote Armee Fraktion? Het gerucht ging dat ze een pistool op haar kamer had.” Ik schudde van nee en kon het nauwelijks geloven. Ik wist wel dat er heel wat radicale types in die tijd rondliepen. Variërend van half-militaire corpsballen die bij de Studentenweerbaarheid zaten tot extreem-linkse actievoerders die harde actiemiddelen niet schuwden.

We zijn nu, terecht, heel bezorgd om het geweld en de terreurdaden die we dichterbij en verder weg meemaken, maar in de jaren ’60- ’80 was het ook flink raak. Molukse kapingen, doodseskaders in Zuid-Amerika, de Baader Meinhof groep, de PLO, militaire regimes in Zuid-Europa, bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld, rassenrellen in de VS. En als dreigende donderwolk boven dit alles de Koude Oorlog en de dreiging van een nucleaire oorlog. Ik weet niet of deze prille 21e eeuw wat dat betreft angstaanjagender is dan de wereld van pakweg 40 jaar geleden. In ieder geval volgden we als geëngageerde studenten het nieuws over deze ontwikkelingen op de voet en je werd al gauw gedwongen om partij te kiezen. Niet voor niets was in die tijd de kreet ‘hun strijd onze strijd, internationale solidariteit’ erg populair. Maar de overgrote meerderheid van de mensen om mij heen liet het bij woorden en bij posters van Che Guevara op hun kamer.

De enkelen die wel daadwerkelijk tot gewelddadige actie overgingen kon in bepaalde kringen op begrip, instemming of zelfs bewondering rekenen. Zij hadden illustere voorgangers.

Twee voorbeelden: Byron en Malraux

Lord Byron, de bekende Britse dichter, reisde in 1823 naar Griekenland om met de Grieken mee te vechten tegen de Turkse overheersing. Hij stierf korte tijd later, niet op het slagveld, maar door een koortsaanval. Zijn ‘martelaarschap’ droeg bij aan zijn geromantiseerde status van geëngageerd kunstenaar.

André Malraux, de Franse schrijver (en latere minister van Cultuur) nam net als Byron ook in vreemde dienst de wapens op. Zijn beroemd geworden boek La Condition Humaine[1] schetst een indrukwekkend beeld van strijd en eenzaamheid tegen de achtergrond van de Chinese burgeroorlog in de jaren ’20 van de vorige eeuw.  Malraux koos zelf ook daadwerkelijk partij in China en later ook tijdens de Spaanse burgeroorlog (jaren ’30) door mee te vechten aan de zijde van de Republikeinen tegen Franco. Malraux laat zien hoe deze gruwelijke oorlog tot duivelse dilemma’s leidt. Als ik mijn vijand niet doodschiet, schiet hij mij dood. Mag je doden om het doden te stoppen? Een soort Russisch roulette met mensenlevens als inzet. De menselijke toestand dwingt ons vaak op pijnlijke wijze te balanceren tussen denken en doen, tussen bewustzijn en handelen.

Ook nu treden mensen in vreemde krijgsdienst. Soms simpelweg omdat ze een dubbele nationaliteit hebben. Het is bekend dat Turks-Nederlandse mannen aan hun Turkse dienstplicht moeten voldoen. Het bijzondere is dat zij deze plicht kunnen afkopen.[2]

Je hoort ook wel over Joodse jongeren (die buiten Israël wonen) die een tijdlang meedraaien in het Israëlische leger. In een column van David Brooks (The New York Times) weergegeven in De Volkskrant van 6 januari 2015 staat in een bijzin: “mijn zoon neemt op het ogenblik deel aan het Lone Soldiers programma, waarbij mensen van over de hele wereld dienst mogen doen in de Isrealische strijdkrachten”. Als ik via Google de trefwoorden Lone Soldiers Israël invoer, kom ik informatie tegen van de organisatie Friends of Israel Defence Forces (http://www.fidf.org/page.aspx?pid=282 ). Het blijkt dat jaarlijks bijna duizend jonge mensen van over de hele wereld zich aanmelden voor het Israëlische leger.

Op dit moment is er veel te doen om jihad-strijders die vanuit Europa naar Syrië en Irak afreizen. Premier Rutte heeft liever dat ze daar sneuvelen dan dat ze hier terugkeren. Het bijzondere aan deze situatie is dat niet alleen Nederlandse jihadstrijders in den vreemde actief zijn, maar dat ook het Nederlandse leger daar opereert. Onze jongens vechten dus tegen onze jongens. Nog scherper gesteld: het is denkbaar en mogelijk dat twee broers uit een Nederlands gezin daar tegen elkaar vechten: de één aan de kant van IS, de ander als F16-piloot. Dat klinkt als een oud-Griekse tragedie èn als een eigentijds plot van een Hollywood film.

Met alle geweld

Ik schaar me graag in de grote kring van mensen die het afreizen van jihad-strijders afwijzen en die grote zorg hebben over hun eventuele terugkeer. Laat dat duidelijk zijn. Maar hebben wij zelf al ‘afgerekend’ met onze ’jeugdzondes’? Hans Achterhuis, voormalig denker des vaderlands, heeft daar een doorwrocht boek aan gewijd, zijn magnum opus Met Alle Geweld. Hij worstelt in dit boek met zijn eigen stellingnames van destijds (“Zo schrok ik van de manier waarop ikzelf in het verleden over links geweld had geschreven”) en geeft aan dat hij tot het inzicht is gekomen dat je moet oppassen om voor geweld te pleiten als dat ‘de goede zaak’ ten goede komt. Idealisme en bevlogenheid kunnen leiden tot een spiraal van geweld en daarmee zich ontwikkelen tot hun tegendeel. In de jaren ’60-‘80 werd in bepaalde kringen openlijk opgeroepen tot ‘gerechtvaardigd’ geweld.[3] Achteraf gezien was dat zeer discutabel, aldus Achterhuis.

Er valt nog iets over dit onderwerp te zeggen. Mij valt het ontbreken van een brede maatschappelijk discussie op over de inzet van onze legeronderdelen in bijv. Afghanistan, Mali en Irak. We vochten in de jaren ’60 toch ook niet mee met de Amerikanen in Vietnam? Waarom dan nu wel zo zonder ophef in deze landen? Waarom is er zoveel discussie (en terecht) over de jihadstrijders en zo weinig debat over onze formele, gewapende bemoeienis van ons land met de strijd in verre oorden? Waarom zijn onze militairen daar? En is het effectief? Welke gevolgen heeft onze inzet? Ik zeg niet op voorhand dat ons leger in dergelijke landen niet zou mogen optreden, maar ik begrijp het gebrek aan debat hierover niet. Veel politici willen dat we minder geld uitgeven aan ontwikkelingshulp, en dat we de deuren dichtdoen voor vluchtelingen, maar ze bepleiten wel dat we bombarderen en schieten in landen waar we de verhoudingen nauwelijks kennen, en waar we de gevolgen van ons optreden maar moeilijk kunnen overzien.

We kunnen niet de ene deur open zetten en de andere deur dicht doen. Als we ons bemoeien met andere landen (en in deze globaliserende wereld kan dat haast niet anders) via handel, verdragen, militaire inzet, bondgenootschapen, toerisme, etc. moeten we ook accepteren dat we, andersom, de gevolgen daarvan merken in ons land. En dat zijn niet alleen plezierige gevolgen.

Hun zorg, onze zorg?

Als we minder vluchtelingen willen en minder jihastrijders, zullen we ook moeten kijken wat we als land kunnen bijdragen om achterliggende oorzaken op te lossen. En dat is meer dan simpelweg de deur dicht doen en zeggen “rot op”. En dat is ook meer dan het bombarderen van terroristische targets. We zullen kritisch moeten zijn ten aanzien van ons gehele optreden als land in de wereld. Dat gaat van milieubeleid, handelsverdragen, investeringen, culturele uitwisseling en noodhulp tot militair optreden, sancties en boycots. We hoeven niet solidair te zijn met iedereen, en we moeten zeker niet ‘hun strijd’ tot ‘onze strijd’ maken, maar we moeten wel kijken of en hoe we in brede zin kunnen bijdragen aan een meer vreedzame en rechtvaardige wereld.

Dat laatste klinkt wel weer heel idealistisch. En ook met idealen moet je oppassen, vindt Achterhuis, want de geschiedenis laat zien dat vaak juist de  ‘beste bedoelingen’ kunnen leiden tot de wreedste daden. Hoe dan wel? Achterhuis zegt dat je niet moet proberen geweld uit te bannen (daarmee roepen we vaak juist tegen-geweld op), maar dat we moeten proberen geweld te domesticeren en in te dammen. Een pluralistische cultuur met ruimte voor democratische discussie en publiek debat draagt daaraan bij. Meer in gesprek, dus, en minder op de vuist.

 

[1] Malraux droeg zijn boek op aan zijn Nederlandse vriend Eddy du Perron. Du Perron vertaalde het boek en gaf het de titel ‘Het menselijk tekort’ mee.  In tegenstelling tot zijn Franse vriend Malraux trok Du Perron niet ten strijde. Toen Nederland op 14 mei 1940 capituleerde werd Du Perron getroffen door een hartinfarct. Zijn vriend Menno ter Braak pleegde op die zelfde avond zelfmoord.

 

[2]  http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/krijgsmacht/vraag-en-antwoord/ben-ik-dienstplichtig-in-mijn-land-van-herkomst-als-ik-een-dubbele-nationaliteit-bezit.html

 

 

[3] Als voorbeeld: in 2008 vormden onthullingen omtrent het actieverleden van GroenLinks kamerlid Wijnand Duyvendak in de jaren ’80 voor hem aanleiding om af te treden

De vier elementen van Communicatie

“Maar het wordt wel vreemd als je mensen in een restaurant ziet zitten die niet met elkaar praten, maar ieder uitgebreid op zijn/haar eigen mobieltje ziet kijken”

 

Zowel in de Griekse oudheid als volgens het boeddhisme gelden aarde, water, lucht en vuur als de vier elementen waartoe alles te herleiden is. Griekse denkers huldigden de stelling dat alles opgebouwd is uit deze vier elementen. Deze visie (met eerste aanzetten bij de natuur-filosofen in de vijfde eeuw voor Christus) heeft tot een paar honderd jaar geleden het denken over materie en stoffen in de westerse wereld gedomineerd. In de oosterse wereld (met name bij het het boeddhisme) gelden de vier elementen specifiek als de bouwstenen van de materiële wereld.

Tegenwoordig gaat men in de astrologie nog steeds uit van deze vier elementen. Vuur staat voor energie, aarde vertegenwoordigt de stoffelijke wereld, lucht houdt verband met ons denken en water is het symbool van onze spiritualiteit. Naast de astrologie vinden we de vier elementen ook terug in kringen van alchemisten, mystici, tattoo-liefhebbers en (naar ik vermoed) fans van Dan Brown.

Misschien moeten we in de Communicatie ook de vier elementen nog eens nader in ogenschouw nemen. Opmerkelijk genoeg zijn deze vier elementen namelijk ook in de ontwikkeling van het intermenselijke contact, van transportmiddelen en van de interpersoonlijke communicatie terug te vinden.

 

AARDE

Aanvankelijk hadden mensen alleen contact met de mensen die in hun nabijheid woonden. De communicatie was plaats- en tijdgebonden. Als men al reisde was dat over land, te voet, of op de rug van een dier. Rivieren, zeeën en oceanen vormden onoverbrugbare barrières.

banishing-pentagrams-300x269

‘richtingen’ van de vier elementen 

 

WATER

Dankzij de ‘uitvinding’ van vlotten en boten creëerde men de mogelijkheid om anderen via het water te bereiken. Mensen konden nu de oversteek maken naar andere gebieden waarvan ze voorheen door het water gescheiden werden. Grensverleggend en horizonverbredend.

Eerst zeilend en roeiend, later voortgestuwd door stoom of brandstof.

Delft

Water-Vuur-Lucht-Aarde: vrouwenfiguren op  het gebouw voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde in Delft

 

LUCHT

Aan het einde van de 19e eeuw beproefden uitvinders de mogelijkheid van transport door de lucht. Ze ontwierpen met meer en minder succes allerlei soorten zweef- en gemotoriseerde vliegtuigen. Zo legden zij de basis voor het vliegverkeer, waarmee in relatief korte tijd grote afstanden kunnen worden afgelegd. Hiermee werd de actieradius van mensen enorm vergroot en werd het mogelijk om, vele malen sneller dan via schepen, in contact te komen met mensen in andere gebieden, op andere continenten. De jet-lag verraadt dat ons lichaam een grote verplaatsing in tijd en plaats heeft doorgemaakt

voorstelling-van-de-vier-elementen-en-hun-eigenschappen

Elementen en eigenschappen (klassiek Griekse indeling)

 

VUUR

Het vierde element kan worden vertaald (in eigentijdse termen) naar energie, brandstof, elektriciteit. Deze bronnen maken het niet alleen mogelijk om de conventionele transportmiddelen (schepen, auto’s, vliegtuigen) aan te drijven en traditionele communicatiemiddelen te produceren en te verspreiden (kranten, radio, televisie), maar staan ook aan de basis van het internet. De afgelopen 20 jaar heeft de koppeling van elektriciteit en  computertechnologie geleid tot een digitale revolutie met de creatie van het wereldwijze web en alle bijbehorende toepassingen. Mensen kunnen elkaar niet alleen over land, via water en door de lucht ontmoeten, maar ook digitaal zonder hinder te ondervinden van fysieke afstanden en belemmeringen.

Chinese symbolen

Chinese tekens

 

WE KUNNEN NU ALLES

We leven nu dus in een tijd waarin communicatie niet meer tijd- en plaatsgebonden is. Dat levert geweldige voordelen op. We kunnen thuis werken, we kunnen skypen met familieleden in andere landen, we kunnen online winkelen, en we kunnen foto’s en bestanden met elkaar delen.

Maar we benutten die nieuwe mogelijkheden ook wel eens op het verkeerde moment, of op de verkeerde plek. Mensen zitten naast elkaar in de trein zonder elkaar aan te kijken. Ze communiceren wel, maar niet met elkaar maar met hun smartphone. Op zich geen ramp, want dat verschilt niet wezenlijk van het lezen van een boek of een krant in de trein. En dat laatste vinden we heel gewoon. Maar het wordt wel vreemd als je mensen in een restaurant ziet zitten die niet met elkaar praten, maar ieder uitgebreid op zijn/haar eigen mobieltje ziet kijken. En het is ook lastig als je als docent voor de klas staat en je tegen een rij opengeklapte laptops zit aan te kijken (“zitten ze aantekeningen te maken, of Youtube filmpjes te kijken?”). Nu we alle vier de elementen tot onze beschikking hebben worden we geconfronteerd met kansen en bedreigingen. Moet ik mijn colleges ook maar op video zetten en dan mijn contacttijd in de klas gebruiken om met studenten erover te praten of verwerkingsoefeningen te maken?

Kortom, als we tegenwoordig zoveel mogelijkheden hebben om te communiceren, is juist de plaats- en tijdgebonden variant de meest kostbare. Die moeten we dan ook koesteren en goed besteden. Dus als we elkaar fysiek treffen (privé, op kantoor, in de klas), dan moeten we de meerwaarde daarvan (bijpraten, relatie opbouwen, feedback geven, lachen) volop benutten. Appen, mailen of surfen doen we dan wel op een ander moment of op een andere plek.

In dit verband is de grote populariteit van bibliotheken onder studenten een bijzonder fenomeen. Je zou verwachten dat de bibliotheek in het digitale tijdperk een zekere dood zou sterven, maar het tegendeel is waar.  Studenten zitten daar niet met hun neus in de boeken, maar komen daar massaal bij elkaar om te ‘chillen’, om studievragen door te spreken, en voor het ‘zien en gezien worden’. Ze zijn daar helemaal in hun element.

Over de betekenis van merknamen

 

 

Winkelketens hebben het zwaar. Vertrouwde namen als Mexx, Halfords, Schoenenreus, Siebel en Free Record Shop verdwijnen uit het straatbeeld. Het is twijfelachtig of V&D, jarenlang het winkel-boegbeeld in elk stadshart, het gaat redden.

De berichten over deze bekende merken doen mij denken aan een alleraardigst boekje dat ik een paar jaar geleden op de kop tikte. Het was niet meer in de boekhandel te krijgen; alleen nog als tweedehands exemplaar via  internet. Leve het internet, denk ik dan, al zullen veel van de genoemde winkelketens ironisch genoeg juist door de opkomst van internet in de problemen zijn gekomen.

Hoe dan ook, het boekje heet Verzamelde Merken, de betekenis van 3166 namen van producten en bedrijven verklaard (2004). Het boek is van de hand van Riezebos & Riezebos. De ene Riezebos is Rik, in communicatieland bekend en gewaardeerd als groot merkenkenner, consultant en wetenschapper. De andere Riezebos is Joyce; zij werkt volgens het omslag bij een kennisplatform van merkenmanagers. Over hun onderlinge relatie weet ik niets, maar het vermoeden rijst dat Rik en Joyce een stel zijn.

In het boek worden op alfabetische volgorde uitgelegd en toegelicht waar de namen van organisaties of prodcuten vandaan komen. Van AA-drinks (de AA staat voor After Activity) tot busmaatschappij ZWN (Zuid-West Nederland). Ik heb dat boekje altijd binnen handbereik om snel te kunnen opzoeken waar namen die ik hoor of zie (zoals Danone, Mexx of Samsung) vandaan komen. Nu zou ik dat ook wel via Google kunnen opzoeken, maar met dit boekje gaat het razendsnel. En als ik dan toch het boekje heb gepakt, blader ik vaak nog even een paar pagina’s door op zoek naar andere verrassende en boeiende merknamen.

Al lezend en bladerend ben ik tot een soort typologie van merknamen gekomen.

Categorie 1 is de (enkele) familienaam. Het gaat hierbij meestal om de naam van de grondlegger van het bedrijf. Bekende voorbeelden zijn Philips, Heineken, Blokker en (met voor- en achternaam!) Dirk van den Broek.

Categorie 2 is de afgeleide familienaam. In de naam van het merk is een deel van de familienaam verwerkt, of een variant op de familienaam gebruikt. Leica (achternaam Leitz gecombineerd met het woord camera), Audi (de oprichter heette Horch, wat vrij vertaald werd naar het latijnse woord voor horen: audire en verkort tot Audi (‘hoor’); Citroën (naar de Nederlander Limoenman); IKEA (de initialen van oprichter Ingvar Kamprad en de eerste letters van zijn geboortedorp Elmtaryd Agunnaryd); Aldi (Albrecht discount).

Categorie 3 is de combinatie van familienamen (Black & Decker, Vroom & Dreesmann, Marks & Spencer) of juist van de voornamen (hele voornamen, zoals bij Ben & Jerry’s; initialen, zoals bij C&A –Clemens & August Brenninkmeijer-; of eerste letters, zoals bij bromfietsmerk Berini, afgeleid van voornamen van de oprichters Bertus, Rinus en Nico).

Categorie 4 is de afkortingsnaam: KRO, NS, PSV en nog veel meer.

Categorie 5 is de afkortingsnaam waarbij de letters samen een woord vormen (acroniem): VARA, Remia, Aviko. Twee mooie Amerikaanse voorbeelden hiervan zijn Jeep (afkorting van General Purpose: GP) en Esso (afkorting van Standard Oil: S.O.). Over de afkorting Remia wordt getwist. Riezebos & Riezebos zeggen dat deze naam een afkorting is van de woorden Reputatie, Eigentijds, Meedenkend, Innovatief en Actief. Maar een oud krantenknipsel dat ik al jarenlang koester vertelt met dat Remia staat voor “de Rooij’s Electrische Melangeer Inrichting Amersfoort”.

Categorie 6 is de fantasienaam. Voorbeelden: Corus (staal), Parrano (kaas), Kendrion (handel).

Categorie 7 is de soortnaam. Dit is de droom van elke marketeer: jouw productnaam wordt een soortnaam die een hele productklasse omvat. Voorbeelden: Kleenex, Luxaflex, Maggi, Spa, Vaseline, Walkman.

Categorie 8 verwijst naar de plaats, streek of het land van herkomst. Eau de Cologne (Keulen), Leerdammer, Côte d’Or, Glenfiddich, Inholland (hogeschool). Ook de naam AVIKO (die je ook bij Categorie 5 kan plaatsen) heeft een plaatsverwijzing in zijn naam: Aardappel Verwerkende Industrie Keppel en Omstreken.

Categorie 9 verwijst naar de ingrediënten van het betreffende product. Denk aan merknamen als Chokotoff, Lanoline, of (het mooiste voorbeeld) Pokon (fosfoorzuuranhydride, kaliumoxide en stikstof, oftewel P2O5 + K2O +  N)

Categorie 10 verwijst naar mythologische figuren: Ajax, Pegasus, Mercury.

Categorie 11 is verdwenen namen (hierbij slaat de nostalgie toe). Een greep: Ben Bits, Brio, Datsun, Golden Wonder, King Corn, Libertel, PTT, Treets.

Tenslotte een persoonlijke buiten-categorie met bijzondere namen of verhalen die ons door Riezebos & Riezebos worden bezorgd (soms met een kritische kanttekening)

  • Mitra (slijterijen) komt van Minder trammelant.
  • Rizla (vloeitjes) komt van Riz (Frans voor rijst) en Lacroix, waarbij croix wordt afgebeeld als een kruis/plus-teken.
  • Chupa Chups heeft een logo dat door Salvador Dali is ontworpen.
  • Spar (supermarkt) komt van De Spar: door eendrachtige samenwerking profiteren allen regelmatig.
  • Sprite is een samenvoeging van de woorden ‘sprinkle’ en ‘light’.
  • Rolex is volgens Riezebos & Riezebos een fantasienaam, maar Pieter Steinz meent in zijn fraaie boek Made in Europe dat het staat voor Horological Excellence.
  • ASICS staat voor ‘anima sana in corpore sano’ (een gezonde geest in een gezond lichaam).
  • Holiday Inn (hotels): genoemd naar de gelijknamige film (met o.a. Bing Crosby en Fred Astaire).
  • Bavaria wordt door Riezebos & Riezebos aangeduid als een fantasienaam, maar volgens mij is er juist een directe link te leggen met Beieren (waar bier zeer populair is).
  • Elstar (appels) komt van de plaatsnaam Elst en de eerste letters van de voornaam van de kweker Arie Schaap.
  • Bij Westland (kaas) verwijzen Riezebos & Riezebos naar het gelijknamige gebied in Zuid-Holland. Ik heb echter ooit in Huizen op een school gewerkt waar kinderen op zaten die de achternaam Westland hadden. Hun vader runde in die plaats het grote kaasbedrijf Westland.
  • Cadillac is vernoemd naar de stichter van Detroit (de Motor City): Antoine de la Mothe Cadillac.
  • En de meest ingewikkelde: Hush Puppies (schoenen). Hush Puppies zijn kleine gefrituurde maisballetjes die Amerikaanse boeren gebruikten om hun blaffende honden mee stil (sst = hush) te krijgen. In Amerika noemt men vermoeide voeten ook wel ‘barking dogs’, vandaar…

 

Prachtig boek!

Februaristaking

 

 

In mijn jonge jaren ging ik niet vaak de straat op om te demonstreren, laat staan dat ik gebouwen ging bezetten. Ik was als student wel actief (in raden en overleggen), maar niet activistisch. Ik behoorde niet tot de gestaalde kaders van de studentenbeweging, de vredesbeweging, de kraakbeweging  of de milieubeweging. Ik kan me wel herinneren dat ik paar demonstraties heb bijgewoond: in 1975 in Utrecht tegen het Franco-regime in Spanje dat de wurgpaal gebruikte om doodstraffen uit te voeren, in 1980 tegen het beleid van het kabinet Van Agt-Wiegel (waarbij Herman Bode in de RAI de legendarische woorden sprak: “Willen we naar de Dam? Dan gáán we naar de Dam”), in 1981 in Amsterdam tegen de plaatsing van kruisraketten.

In die vroege jaren ’80 ben ik ook een keer bij de herdenking van de Februaristaking geweest. Ik had geen uitgesproken motief om te gaan; ik werd vooral gedreven door nieuwsgierigheid. Er staat me nu niet veel meer van bij. Ik weet nog dat het miezerig weer was en dat de toen onder studenten populaire CPN (Communistische Partij Nederland) prominent aanwezig was. Ik was wel links georiënteerd, maar geen aanhanger van de CPN. De CPN was de drijvende kracht geweest achter de Februaristaking van 1941. In die zin had die partij alle reden om nadrukkelijk aanwezig te zijn en deze staking als een mijlpaal te herdenken. De staking was een directe reactie op de eerste razzia’s die in de toenmalige Amsterdamse Jodenbuurt werden gehouden. Het was ook de eerste openlijke demonstratie tegen de toenemende vernedering en vervolging van Joden door de Duitse bezetter en de NSB. Pas later las ik dat veel van de stakingsleiders van toen al snel door de Duitsers werden opgepakt. Enkelen werden direct gefusilleerd, anderen werden gevangen gezet. Jan Campert (de vader van Remco Campert) schreef naar aanleiding hiervan zijn bekende gedicht ‘De achttien dooden’, misschien wel het bekendste Nederlandse oorlogsgedicht.

Een cel is maar twee meter lang

en nauw twee meter breed,

wel kleiner nog is het stuk grond,

dat ik nu nog niet weet,

maar waar ik naamloos rusten zal,

mijn makkers bovendien,

wij waren achttien in getal,

geen zal den avond zien

 

Gisteren woonde ik voor het eerst in 35 jaar weer de jaarlijkse herdenking van de Februaristaking bij. Het weer was even miezerig als destijds. De opkomst was groter dan ik me van de jaren ’80 kon herinneren. Ik zag dit keer geen CPN-symbolen. De sprekers benadrukten de link tussen toen en nu. Dat was ook de reden van mijn komst. De recente moordpartijen op joodse mensen in Brussel, Parijs en Kopenhagen dreunen hard na. Het afgelopen jaar heeft laten zien dat joodse mensen in ons midden op hun hoede moeten zijn. Ik vind dat we met hen op onze hoede moeten zijn. Zoals we dat ook moeten zijn met andere groeperingen die beschimpt of bedreigd worden.

We zien om ons heen allerlei dreigende uitingen van een onrustige wereld, waarbij de strijd van ver weg heel dichtbij is gekomen. In onze steden vermengen werelden zich met elkaar. Mensen uit Afrika, het Midden-Oosten en Oekraïne wonen om de hoek.

Gelukkig zijn er gedenkwaardige oude en hoopvolle nieuwe initiatieven waarbij mensen even met elkaar stilstaan of samen de straat op gaan om bedreiging en uitsluiting tegen te gaan.

Laten we wel hopen dat we de komende tijd niet te vaak hoeven te demonstreren. Ik ben niet zo’n activist.

Enigma en Dilemma

“Af en toe zou een nuchtere, calculerende blik heel verfrissend zijn. Als dat in de Tweede Wereldoorlog kon bij een kwestie van leven en dood, moet dat toch ook in onze tijd mogelijk zijn”

 

 

Onlangs zag ik de film The Imitation Game (op initiatief en in gezelschap van mijn dochter). Een fascinerende film. Ik had vooraf al wat recensies gelezen, dus ik wist dat het ging over Alan Turing, de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog leiding gaf aan een Brits projectteam dat probeerde de Duitse Enigma-codering te ontcijferen. De man ook, die na de oorlog zelfmoord pleegde. Zijn homoseksuele geaardheid werd in de jaren ’50 als strafbaar gezien en hij werd tot chemische castratie gedwongen. Gedwongen, want het alternatief was gevangenisstraf en het verliezen van zijn hoogleraarschap. Beide aspecten van het leven van Turing komen in de film goed tot hun recht. In de knap verweven verhaallijnen worden zowel de geniale wetenschapper als de geplaagde homoseksueel getoond.

Het meest indrukwekkend (en verrassend voor mij) was echter het moment vlak nadat eindelijk het Enigma-code systeem gekraakt is. Na jarenlang resultaat-loos zwoegen en het met vallen en opstaan bouwen van een machine die door leidinggevenden en enkele teamgenoten met spot en ongeloof wordt bekeken, blijkt het door Turing ontwikkelde apparaat te werken en wordt het eerste code-bericht gekraakt. Het bericht geeft precies het doelwit en de locatie van de komende Duitse aanval aan. Er is nog minder dan een halfuur te gaan. Men kan nog bellen naar het Britse hoofdkwartier om in te grijpen en de aanval af te slaan.  Maar Turing roept tot ieders verbijstering dat dat juist niet moet gebeuren. De Duitse aanval moet doorgaan om geen argwaan te wekken. Als de Duitsers zouden ontdekken dat de Britten elke code kunnen kraken (en dus elke aanval zouden weten af te slaan), zouden ze een nieuw code-systeem gaan ontwikkelen en zou het Britse team weer jaren moeten investeren in het ontwikkelen van een nieuw decodeer-systeem. Maar aan de andere kant zou het werken aan de huidige machine ook geen zin hebben gehad als elke Duitse aanval ongehinderd door kon gaan. Turing is dus niet alleen om staat om het technische raadsel op te lossen, maar hij legt ook een enorm dilemma bloot. Hoeveel aanvallen staan we toe om geen argwaan te wekken en hoeveel aanvallen proberen we af te slaan of tegen te gaan om het aantal slachtoffers beperkt te houden en voortgang te boeken in de strijd tegen de nazi’s? Er wordt besloten dat dit ook via berekeningen moet worden vastgesteld. Statistische formules gaan de basis vormen voor beslissingen over leven en dood.

Hoe zou het zijn als we dat ook met hedendaagse problemen zouden doen? Ik schets een paar actuele dilemma’s:

–          Hoeveel kan de EU de Grieken tegemoet komen en de ergste pijn verzachten, maar aan de andere kant toch vast blijven houden aan hervormingen en het afbetalen van de schuld

–          Hoeveel vluchtelingen moeten we in Europa opnemen om voldoende humaan te zijn, maar aan de andere kant niet de magneetwerking op vluchtelingen te sterk te vergroten

–          Hoeveel gas kun je uit de Groningse bodem halen om voldoende baten voor de schatkist te genereren, maar ook de kans op verdere aardschokken aanzienlijk te verminderen

–          Hoeveel wil je toegeven aan Rusland en de rebellen in Oost-Oekraïne om verdere escalatie te voorkomen zonder de soevereiniteit van Oekraïne zelf prijs te geven en de Russen het idee te geven dat ze ongestraft ook andere gebiedsdelen kunnen annexeren

–          Hoe sterk wil je de veiligheidsmaatregelen opschroeven om aanslagen te voorkomen, zonder ieders persoonlijke vrijheid (die we juist willen beschermen) te veel in te perken?

 

Het lijkt nogal cynisch om dit allemaal via statistische berekeningen te laten bepalen. Bovendien is niet ieder maatschappelijk vraagstuk in cijfers en sommen te vangen. Maar aan de andere kant zou het ook wel eens fijn zijn als grote vraagstukken niet direct met allerlei ideologische sauzen overgoten zouden worden, en als partijpolitieke stokpaardjes op stal zouden blijven. Af en toe zou een nuchtere, calculerende blik heel verfrissend zijn. Als dat in de Tweede Wereldoorlog kon bij een kwestie van leven en dood, moet dat toch ook in onze tijd mogelijk zijn.

Enigma en dilemma. Twee mooie woorden uit het oud-Grieks. Raadsel en tweesprong (dubbele aanname). Als mijn dochter me weer een keer uitnodigt voor de film is de vraag welke film het gaat worden voor mij een enigma, maar de vraag of ik mee ga zal geen dilemma zijn.

Ben ik Charlie? -vervolg-

‘Het is één en al communicatie’, denk ik als ik de nasleep van de tragische gebeurtenissen in Parijs via de media volg.

 

Je kunt met gemak een hele collegereeks Communicatie & Media wijden aan wat zich nu voor onze ogen afspeelt. Allerlei theorieën en begrippen uit de vakliteratuur passeren in de praktijk de revue. In vervolg op mijn vorige blog (‘Ben ik Charlie?’) wil ik graag nader ingaan op de onmiskenbare communicatie-invalshoek die deze ingrijpende gebeurtenissen hebben.

 

  1. Tien Geboden

Laten we beginnen met de Tien Geboden. Omdat niet iedereen (meer) bijbelvast is, is het misschien goed te vermelden dat niet alleen in de Koran, maar ook in de Bijbel staat dat we geen beeld mogen maken van God en dat we God’s naam niet ijdel mogen gebruiken.[1] Godsdienstige restricties dus, als het gaat om beelden en woorden. Het debat over de vrijheid van meningsvorming gaat ook over beelden en woorden. Bij communicatie gebruiken we beelden en woorden om ons uit te drukken, om betekenis te verlenen, om de ander te bereiken. Met die beelden en woorden proberen we de werkelijkheid te vangen, maar het zal altijd een gekleurde, persoonlijke weergave (representatie) van die werkelijkheid zijn. Misschien dat de Bijbel en de Koran daarom zeggen als het om God en Allah gaat: doe dat nou maar niet, want je kunt voor iets goddelijks nooit de juiste woorden of beelden vinden. En doe je het wel, dan ga je dat goddelijke naar jouw smaak modelleren en voor jouw karretje spannen. In communicatiekringen spreekt men dan al snel over framing. In die zin zou je niet alleen cartoonisten  moeten bekritiseren, maar ook orthodoxe en fundamentalistische gelovigen die hun mond vol hebben van hun god (door bijv. bij alles Allah Akhbar of Dieu le veut of With God on our Side te roepen) en precies weten wat hun god wel of niet goed vindt.

 

  1. Facebook-ontslagen

Even een zij-stap. Gisteren werd bekend dat er steeds meer mensen worden ontslagen op grond van berichten die zij via sociale media hebben verspreid (zie o.a. http://www.volkskrant.nl/tech/twittergedrag-leidt-vaker-tot-ontslag-op-staande-voet~a3829158/.)  Dit bericht doet mij denken aan de bekende communicatie-formule Who says What to Whom in What Channel with What Effect van Harrold Lasswell. Lasswell reikte 65 jaar geleden met deze formule de bouwstenen voor communicatie aan die elke eerstejaars student Communicatie nog steeds moet bestuderen. Het maakt uit wat je zegt en tegen wie en via welk communicatiemiddel. Foeteren op je baas tijdens een etentje met een vriend is wat anders dan je baas via Facebook te kijk zetten. Via sociale media overschrijd je de grens tussen het persoonlijke en het publieke domein en vervaagt het onderscheid tussen jou als privé-persoon en jou als werknemer.

 

  1. Charlie in de kiosk, op school en bij de NOS

Ik heb de zij-stap van de Facebook-ontslagen nodig om deze volgende stap te kunnen zetten. Als ik Charlie Hebdo in de kiosk koop dan is dat mijn keus. Ik ben daarbij de to Whom uit de formule van Lasswell. En in zekere zin vallen Who, What en Which Channel samen: dat is allemaal Charlie Hebdo. Door alle publiciteit rondom de aanslag op Charlie Hebdo (de aanslagplegers hebben voor een ongekende hoeveelheid free publicity gezorgd) en het uitbrengen van het nieuwe nummer deze week, staan allerlei instanties (media[2], politiek, scholen) voor de keus hoe zij hiermee moeten omgaan. Het Kennemer College in Heemskerk kan daar over meepraten. Gaan zij de media-content van Charlie (de What) weergeven en zo ja, hoe? De Who is dan niet meer Charlie, maar de NOS of de VVD of de school. Het kanaal (Channel)  kan bij de NOS het journaal zijn, bij de VVD een kamerdebat of de eigen website en op een middelbare school kan men kiezen voor een klassengesprek, een poster of allebei. De weergave van media-content (What) in een nieuw, ander medium noemt men wel remediation.[3] Elke nieuw medium draagt wat aan die content bij of doet er wat aan af. Elk medium heeft namelijk zijn eigen sterktes en zwaktes (medium-specificiteit). En met elk nieuw medium veranderen de Who en de to Whom. We kunnen de redactie van Charlie Hebdo niet aanspreken op het vertonen van Charlie-cartoons op TV of op school. Daarvoor moeten we bij de redactie van de NOS of bij de leiding van de school zijn. En de NOS-redactie en de schoolleiding zullen met het vertonen van het materiaal rekening houden met hun publiek (to Whom) om te kijken of er geen ongewenste effecten (What Effect) ontstaan. Want als ik naar het NOS-journaal kijk of in een klas zit, heb ik er niet specifiek voor gekozen om bepaalde woorden of beelden onder ogen te krijgen. Op school en bij de NOS is de invulling van de Lasswell-formule anders dan bij het kopen van een exemplaar van Charlie Hebdo bij een kiosk. Dankzij Lasswell weten we dat de invulling van zijn formule per situatie anders is en dat elke situatie eigen afwegingen vergt. Communicatie is situationeel en contextueel geladen.

 

  1. Vrijheid in het onderwijs en in de media

Ik werk zelf ruim 30 jaar in het onderwijs en ik weet drommels goed dat ik niet alles kan doen, zeggen en vertonen in een klaslokaal. Maar ik weet ook dat onderwijs en media een belangrijke socialiserende functie hebben in de samenleving. Ik moet dus kunnen praten over mogelijke media-effecten van (bijvoorbeeld) pornografische video’s en gewelddadige games zonder die zaken zelf expliciet in beeld te willen/hoeven/mogen brengen. En dan let ik er ook op of ik dertienjarigen of twintigjarigen voor mijn neus heb. Als ik doelbewust relevante ontwikkelingen of visies uit de samenleving niet benoem en bespreek schiet ik te kort. Een democratische samenleving is per definitie heterogeen en pluriform. Media en onderwijs dienen daar volop aan bij te dragen. Een school is in bepaalde opzichten een mini-samenleving. Je kunt je er niet op abonneren. Er is nu eenmaal leerplicht, of je moet nu eenmaal je vervolg-diploma halen als je een goede baan wilt krijgen. Op school verdient elke leerling en student zijn plek; als een mozaïekstukje binnen het grotere geheel. Er moet veel ruimte zijn voor debat en voor de ontwikkeling van het bewustzijn dat we allemaal andere opvattingen hebben en dat dat waardevol is. Daarbij is geen ruimte voor grove pesterijen en bedreigingen; laat staan voor geweld. Anders tasten we de ruimte van de leerling aan en vernielen we het mozaïek-werk. Zo draagt onderwijs bij aan democratisch burgerschap.

In de media-wereld ligt dit anders. Er is geen kijk- of luisterplicht. Bij media kunnen we zappen, inloggen, ons abonneren. En een medium is geen mini-samenleving, maar alle media bij elkaar vormen wel een lappendeken die de samenleving weerspiegelt en een spiegel voorhoudt. Dat is gezond. Media geven ons zuurstof. En ze geven ons zicht op de wereld om ons heen, al doet het soms pijn als media je nawijzen of op je ziel trappen (of als je zelf zo onvoorzichtig bent geweest om je baas op Facebook uit te kafferen). Die prijs moeten we willen betalen, omdat er zoveel wezenlijks tegenover staat. Daarom zijn vrije media van onschatbare waarde en is een aanslag op één lap van die lappendeken een aanslag op de hele lappendeken en de samenleving die daarin weerspiegeld wordt.

 

[1] Ik zwijg hier maar even over het gebod: ‘gij zult niet doden’, dat zowel in de Bijbel als in de Koran terug te vinden is.

[2] Het verbaast niet dat media in de islamitische wereld het nieuwe nummer van Charlie Hebdo niet prominent tonen. Opmerkelijk is wel dat enkele toonaangevende Britse en Amerikaanse media heel terughoudend zijn geweest.

[3] Een term (en een boektitel) van Bolter & Grusin.