Alle berichten van Peter 't Lam

Communicatie NU #2

‘Met andere woorden, als deze tijd getypeerd wordt door dynamiek en interactie moeten we ons realiseren dat begrippen als merk en identiteit geen vaste vertrekpunten zijn voor sturende communicatie, maar dat juist het omgekeerde het geval is: identiteitsontwikkeling als resultante van uitwisseling, van sparrende communicatie’

Betteke van Ruler heeft een nieuw pièce de résistance opgeleverd. De onvermoeibare voorvechtster van de Nederlandse communicatiewereld heeft een nieuwe editie (#2) van Communicatie NU op de markt gebracht. Communicatie NU houdt het midden tussen een glossy en een vakblad. Het geeft in de vorm van tientallen essays, columns, portretten, testimonials, etc. een royaal en gevarieerd overzicht van alles wat het communicatievak te bieden heeft. Drie jaar geleden verscheen de eerste Communicatie NU. Betteke van Ruler was net als nu de initiatiefneemster en drijvende kracht achter dit omvangrijke project. Dankzij haar grote netwerk en haar decennia-lange ervaring op diverse plekken in het communicatie-onderwijsveld en de communicatie-praktijk kon zij als spin in het web talloze vakmensen strikken om een bijdrage te leveren. Dat leverde een ongekende vlootschouw van communicatieprofessionals op; ieder met zijn/haar eigen mening, initiatief, functie, visie, of ervaring. En nu, drie jaar later, is er een tweede editie. Even rijk en boeiend van opmaak en inhoud.

Dat maakt het interessant om te kijken wat anno 2015 de nieuwe inzichten zijn ten opzichte van 2012. Laten we ons daarbij realiseren, dat de wereld van communicatie in drie jaar niet fundamenteel is veranderd. Wat je wel ziet, is dat sommige ontwikkelingen die in 2012 al werden gesignaleerd of aangestipt nu met meer overtuigingskracht of op basis van recente ervaringen kunnen worden onderstreept.

Mede onder invloed van het internet, de digitalisering, social media en moderne inzichten over de manier waarop mensen en organisaties zich onderling tot elkaar verhouden[1] is ook de rol en invloed van communicatie aan verandering onderhevig. Concreet gezegd (en in eigen woorden): het denken over  communicatie ontwikkelt zich van ‘minder sturen en minder vast’ naar ‘meer sparren en meer vloeibaar’[2]. Traditioneel gezien spreken we bij communicatie van zenden en ontvangen. Zenden is een ander woord voor sturen en dat woord heeft ook de connotatie van besturen en beheersen. De zender verstuurt niet alleen boodschappen, maar hij stuurt ook het gedrag van de ontvanger aan. De communicatiespecialist beheerst dit proces, zowel in de eigen organisatie op basis van strakke plannen als buiten de organisatie in het contact met doelgroepen. Communicatie NU #2 staat bol van de bijdragen die kanttekeningen bij dit denken plaatsen. Opmerkingen als ‘we kunnen niet meer beheersen, hooguit beheren’, of ‘het gaat niet om sturen, maar om bijsturen’, geven die teneur goed weer.  In de huidige tijd gaat het om interactie, dynamiek, samenwerken. Dat vergt ander denken, andere functies  en andere vormen van operereren. Een paar voorbeelden van nieuwe functies in Communicatie NU. Bij het Radboud Ziekenhuis is tegenwoordig een chief listening officer in dienst die als niet-medicus fungeert als brug tussen de patiënt en de zorgverlener. En bij XTNT Experts is een stakeholder engagement specialist werkzaam die probeert relevante relatiegroepen te betrekken bij diverse projecten van de organisatie. Ilse van Ravenstein geeft daarbij in haar essay aan dat we niet langer moeten praten over doelgroepen (want passief), maar over spelers (want actief, participerend).

Minder vast en meer vloeibaar betekent ook dat merken en identiteiten[3] niet vaststaan. Daan Muntinga merkt in zijn essay over menselijke merken op dat een merk nooit af is. Tibor van Bekkum schrijft enkele pagina’s verderop dat we hoognodig moeten afrekenen met de hardnekkige mythe dat de identiteit en kernkarakteristieken van een organisatie in beton gegoten zijn en voor iedereen hetzelfde.

Met andere woorden, als deze tijd getypeerd wordt door dynamiek en interactie moeten we ons realiseren dat begrippen als merk en identiteit geen vaste vertrekpunten zijn voor sturende communicatie, maar dat juist het omgekeerde het geval is: identiteitsontwikkeling als resultante van uitwisseling, van sparrende communicatie. Dat zou je een paradigma-shift kunnen noemen.

Ik juich deze manier van denken toe, maar plaats daar wel een kanttekening bij. Ik heb zelf niet het idee dat het òf het één òf het andere is. Een simpel voorbeeld: er ploffen wekelijks tientallen folders van allerlei winkels op mijn deurmat. Sturende communicatie: ongevraagd, eenzijdig. Het gros gooi ik direct weg, maar een enkele folder trekt mijn aandacht. Meestal door een bijzondere aanbieding. Kennelijk is dat voldoende reden voor winkelketens om folders te blijven bezorgen. Naast alle  waste is het af en toe raak (en datzelfde kun je zeggen van commercials op TV, billboards langs de snelweg en flyers op een festival). Maar naast die folder kan ik ook elke winkel  fysiek bezoeken en met medewerkers praten. Ik kan de winkelformule ook op internet opzoeken en digitaal de conversatie aangaan. Kortom, een organisatie als een winkelketen heeft een compleet arsenaal van mogelijkheden om te communiceren met mij (en ik heb die mogelijkheden ook!). Via personeel, folders, digitaal; eenzijdig sturend en interactief sparrend. De kunst van communicatie is niet òf het één òf het andere te doen, maar te weten welke situaties zich lenen voor het één of voor het ander. We moeten dus het nieuwe omarmen, zonder het oude compleet overboord te kunnen gooien. Dat is soms een lastige spagaat, maar juist ook een spannende uitdaging.

Dat het arsenaal van mogelijkheden toegenomen is en dat geijkte paden niet (meer) vanzelfsprekend zijn, bewijzen de bijdragen van vele vakgenoten in nieuwste Communicatie NU. Met dank aan de grande dame voor deze nieuwe tour de force.

 

[1] Denk bijv. aan thema’s als het managen van veranderprocessen, het verschil tussen het Anglo-Amerikaanse model en het Rijnlandse model, netwerkorganisaties, of een nieuwe term als ‘organisatie-opstellingen’.

[2] De term vloeibaar ontleen ik aan het werk van de Pools-Britse denker Zygmunt Bauman die met de term ‘liquid’ verwijst naar de flexibilisering van de moderne samenleving en het afbrokkelen van vaste verbanden.

[3] Zullen we ook in communicatieland eens afspreken om de termen merk en identiteit niet krampachtig te blijven scheiden?

Werkman

“Werkman”, denk ik, als ik op de voorpagina van de krant de bijna iconische foto[1] van de vertrekkende Sepp Blatter zie staan.

 

 

Mijn vader was een groot liefhebber van boeken. Vanaf zijn tienerjaren kocht, las, verslond en verhandelde hij boeken. Hij had een brede belangstelling en zijn honger naar ‘van alles en nog wat’ stilde hij vooral door stapels boeken te lezen. Mijn ouderlijk huis stond dan ook vol boekenkasten. Mijn vader was docent godsdienst en maatschappelijke vorming op een Kweekschool (nu Pabo) en behaalde rond zijn 40e zijn doctoraal Pedagogiek. Een belangrijk deel van zijn boekenvoorraad was aan deze thema’s gewijd. Die boeken vulden de wanden van zijn werkkamer. Maar daarnaast had hij ook belangstelling voor kunst, filosofie en literatuur. Dat leverde een volle boekenkastenwand in de eetkamer op (als tiener kon ik mijn leeslijst voor het vak Nederlands bijna geheel uit mijn vaders verzameling samenstellen). En ten slotte was er ook nog het lichtere werk: Carmiggelt, Simenon en dergelijke. Deze boeken stonden in de woonkamer in zelfgetimmerde kastjes onder de vensterbanken. Het kwam vaker voor dat mensen die bij ons op bezoek kwamen mijn vader vroegen of hij ook alles gelezen had. Zijn antwoord was steevast:”jazeker”. En dat heb ik later ook kunnen verifiëren: in vrijwel al zijn boeken stonden aantekeningen, streepjes en uitroeptekens; ook zaten er vaak knipsels uit kranten en tijdschriften in die pasten bij bepaalde passages of thema’s in het betreffende boek. Hoewel hij al op 43-jarige leeftijd overleed, heeft hij in zijn relatief korte leven zonder twijfel meer gelezen dan de meeste mensen zullen doen die tweemaal zo oud worden.

Een van de meest bijzondere boeken van mijn vader was een kunstboek met de voor mij als kind cryptische titel Chassidische Legenden. Dit was geen leesboek, maar een boek dat je plat op tafel moest leggen en voorzichtig moest openen. Het binnenwerk bevatte twee delen met zwart-kartonnen omslagen. In elk deel zaten tien kleurige prenten van de Groningse drukker H.N. Werkman. Ook zat er een boekje bij met een toelichting op het leven van Werkman en op de 20 druksels. Werkman (1882-1945)[2] was drukker en typograaf. In 1919 ging hij deel uitmaken van het kunstenaarscollectief De Ploeg. Vanaf die tijd en in die inspirerende omgeving begon hij zijn vaardigheden als drukker in te zetten om vrij werk (door hem ‘druksels’ genoemd) te maken. Hij was autodidact en ontwikkelde een herkenbare eigen stijl. Veel van zijn werk werd uitgebracht bij uitgeverij de Blauwe Schuit, maar Werkman wist geen groot publiek te veroveren. In de oorlogsjaren kreeg Werkman van een vriend het boek Legende des Baalschem van Martin Buber te leen. Een bundel verhalen over de legendarische 18e eeuwse leider van de Oost-Europese chassidische beweging Ba’al Sjem Tov. Werkman werd gegrepen door deze spirituele verhalen en verbeeldde ze in twee suites van elk tien druksels (1941-1943).

Mijn ouders vonden het zonde om de mooie platen van Werkman in het grote boek te laten zitten. Ze kochten twee wissellijsten om bij toerbeurt een paar ‘Werkmannen’ op te kunnen hangen (op een van de schaarse wanden in ons huis waar geen boekenkasten stonden). Het werd de wand naast de eettafel. Zo heb ik in de loop der jaren de Chassidische Legenden uitgebreid in me op kunnen nemen. Hoewel mijn ouders af en toe uitlegden wat het verhaal bij bepaalde druksels was, fantaseerde ik er meestal mijn eigen verhalen bij. En zoals het met goede voornemens en wisselllijsten gaat: na verloop van tijd komt de klad erin. Dus veel langer dan de bedoeling was bleven twee Werkmannen in hun lijsten hangen. Toen mijn broers en ik het huis uit waren gegaan om te studeren, kregen we van onze moeder elk een eigen exemplaar van de Chassidische Legenden in een nieuwere uitgave. Toen mijn moeder een paar jaar later overleed, nam ik een van de oude ingelijste Werkmannen mee naar huis. Hij behoorde tot mijn favoriete prenten: een afbeelding van een blauwe man in een deuropening. Het druksel kreeg een mooi plaatsje op mijn werkkamer. Net als mijn ouders kochten mijn vrouw en ik wissellijsten om onze eigen Werkmannen in onze woonkamer te kunnen ophangen. Tot mijn plezier spraken de druksels net zo tot de verbeelding van onze kinderen als ze destijds bij mijn broers en mij deden. Een van de favorieten van mijn kinderen: de blauwe man in de deuropening.

 

FBL-FIFA-CORRUPTION-BLATTER

En dan valt deze week de dubbelgevouwen krant op de deurmat met een grote foto van de vertrekkende  Sepp Blatter op de voorpagina. Veel te prominent naar mijn smaak. Totdat ik de krant helemaal uitvouw en aan de rechterkant van de foto een blauwe man in een deuropening zie staan.

Blauwe man 2

 

“Werkman”, denk ik. Ik ren met de krant in mijn hand naar mijn werkkamer, kijk naar de prent aan de muur en sla het grote boekwerk van de Chassidische Legenden open en zoek naar de blauwe man in de deuropening.

Het feest der vergeving afbeelding

Het is het 3e druksel van de 2e suite. Het druksel heet ‘het feest der vergeving’. En de bijbehorende tekst luidt (samengevat):

Toen de aartsvaders waren gaan zitten, kwam er een man binnen die door kleding en optreden gezag uitstraalde. Het was niemand minder dan koning David, maker van de psalmen. Hij was op zoek naar een rijke man en wilde hem straffen voor wat hij had misdaan. Maar de Ba’al Sjem herinnerde de koning aan zijn eigen machtsmisbruik, en aan zijn psalmen over inkeer en vergeving.

Ik moet grinniken om de onverwachte overeenkomst. Ook Blatter is een rijke man die zijn macht heeft misbruikt. Maar ik denk niet dat de wereld heel vergevingsgezind voor hem zal zijn. FIFA en Blatter; ik kan er eerlijk gezegd niet wakker van liggen. Ik geniet liever van het feit dat mijn jongste dochter sinds kort twee van onze Werkmannen in haar studentenwoning heeft hangen. En ja, een daarvan is de blauwe man in de deuropening.

 

[1] Lees het verslag van de fotograaf over het maken van deze foto en hoe deze de wereld rondging: http://blogs.afp.com/correspondent/?post/fifa-football-corruption-president-switzerland-the-fall-of-blatter#.VXK99M_tmkp

 

[2] Het Groninger Museum wijdt tot 1 november 2015 een grote overzichtstentoonstelling (‘Leven & Werk’) aan Werkman die 70 jaar geleden overleed. Werkman werd vlak voor de bevrijding door Duitse soldaten gefusilleerd; hij werd verdacht van samenwerking met illegale uitgeverijen. http://www.groningermuseum.nl/tentoonstelling/hn-werkman-1882-1945-leven-en-werk

 

Valt er wat te kiezen?

 

Dat brengt de volgende vraag met zich mee: wat hebben Queen Elisabeth, een Syrische bootvluchteling en D66 met elkaar te maken? Meer dan je op het eerste gezicht zou vermoeden!

 

Aan de overkant van het Kanaal mag het referendum zich tegenwoordig in een grote populariteit verheugen. Zo gingen ruim een half jaar geleden de Schotten naar de stembus om te kiezen voor of tegen onafhankelijkheid en mochten de Ieren afgelopen weekend in een volksstemming zich uitspreken over de vraag of homo’s mogen trouwen. Londen wil natuurlijk niet achterblijven. Geheel conform zijn verkiezingsbelofte schotelt Cameron de Britse kiezer op afzienbare termijn een EU-referendum voor.

Dat brengt de volgende vraag met zich mee: wat hebben Queen Elisabeth, een Syrische bootvluchteling en D66 met elkaar te maken? Meer dan je op het eerste gezicht zou vermoeden!

Queen Elisabeth kondigde gisteren (27 mei) aan dat de Britse regering voor het einde van 2017 een referendum zal uitschrijven over het toekomstig EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk. D66 heeft vanaf haar oprichting hartstochtelijk gepleit voor democratische vernieuwingen, waaronder de mogelijkheid om referenda uit te schrijven. De Syrische bootvluchteling (arm, moslim en migrant) symboliseert de druk waaraan Europa momenteel blootstaat met alle gevoelens van ongemak, verdeeldheid en angst van dien. Die onzekerheid en verdeeldheid binnen Europa vormen de context waarbinnen Cameron een referendum uitschrijft met het oog op het beperken van de Europese samenwerking en het inperken van de Brusselse macht. D66 is in ons land bij uitstek de partij die pleit voor meer Europese integratie met de EU als vehikel om gezamenlijke ambities te realiseren en gemeenschappelijke zorgpunten te kunnen aanpakken.

Wie de samenhang van deze zaken beter wil begrijpen, kan ik het recente artikel van Rutger Bregman over D66 en de teloorgang van de  democatie aanbevelen (De Correspondent: https://decorrespondent.nl/2849/Hoe-D66-symbool-ging-staan-voor-het-einde-van-de-democratie/216985845692-4bab75ac).

Bregman constateert dat de idealen van de oprichters van D66 zijn veranderd in hun tegendeel. Een paar citaten:

Toen Hans van Mierlo in de collegebanken zat, stonden de Nederlandse zuilen – de katholieken, de protestanten, de socialisten en de liberalen – nog recht overeind. Kiezen voor een partij was net zoiets als kiezen voor een kerk; het was een keuze die je niet zo snel veranderde. De opkomst tijdens de verkiezingen was torenhoog, veel mensen waren lid van een partij en de electorale verschuivingen waren beperkt. De partijen vormden de ruggengraat van de democratie: ze waren het platform waarop burger en politicus elkaar ontmoetten. Hier werd het volk gerepresenteerd.

Er is bijna geen keuze meer. Van Groot-Brittannië tot Duitsland, van Nederland tot Frankrijk: in vrijwel alle westerse democratieën sterft de oppositie langzaam uit. Kiezers zijn gaan zweven, maar niet omdat er zoveel te kiezen valt. Ze zweven omdat partijen steeds meer op elkaar lijken. In Nederland zitten de tegenpolen van weleer, PvdA en VVD, inmiddels samen in één regering. 

Zowel burger als politicus hebben zich teruggetrokken in hun eigen wereld. Partijen zijn losgekomen van de samenleving. Ze concurreren nog wel met elkaar, maar op een betekenisloze manier. De nieuwsmedia vullen de overgebleven leegte; meer dan ooit bepalen zij de politieke agenda. 

In een wereld waarin partijen steeds meer op elkaar lijken, gaat de politieke strijd steeds meer over de vorm in plaats van over de inhoud. Zo kan het gebeuren dat terwijl de wezenlijke beslissingen ingewikkelder worden – van ‘quantitative easing’ in Europa tot ‘marktwerking’ in de gezondheidszorg – het politieke debat juist simplistischer wordt. De regel lijkt: hoe groter de belangen, hoe ingewikkelder de besluiten, hoe minder discussie. Wat overblijft zijn de heftige tegenstellingen over de islam, racisme, integratie, seksisme, enzovoorts (in het Engels wordt ook wel van ‘identity politics‘ gesproken).

Ik herken en onderschrijf meerdere elementen in de analyse van Bregman, maar toch wringt er iets in zijn redenering. Je kunt een kanttekening plaatsen bij zijn uitgangspunt dat er in de tijd van de verzuiling ware democratie heerste. Veel mensen volgden braaf en slaafs de voorschriften (en stemadviezen) van hun zuil. Je kunt je afvragen of dat het ideale democratische plaatje was. Viel er toen echt iets te kiezen, of was het vooral gedwongen winkelnering? Abram de Swaan heeft fraai beschreven hoe de samenleving zich ten tijde van de ontzuiling ontwikkelde van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding.[1] Traditionele gezagsdragers konden niet langer op basis van hun afkomst of status de lakens uitdelen. Er moest gepalaverd worden en de keuze voor de burger werd vrijer. Niet de verzuiling, maar de ontzuiling zou je zo kunnen zien als vorm van democratisering.

Een tweede kanttekening wil ik plaatsen bij de koppeling die Bregman maakt tussen democratie en  volk cq natiestaat: dat de democratie een heel volk in staat stelt om zichzelf te regeren. Wat is een volk en wat is een staat? Het wekt geen verbazing dat Bregman spreekt over identity politics en de heftige tegenstellingen daaromtrent. We lijken niet meer zeker van onszelf. Trekken we ons terug achter onze nationale en regionale grenzen (Schotland, Catalonië, Vlaanderen) of zoeken we ons heil in grotere verbanden? We leven in een tijd dat de maat van de staat bij sommige vraagstukken ontoereikend is en dat we moeten inkrimpen naar het lokale marktplein of moeten opschalen naar de Grote Markt in Brussel. Kan onze behoefte aan democratische bestuursvormen op al die niveaus worden ingevuld? We zien dat democratie verschillende gedaantes kan aannemen. Democratie is er in soorten en maten. Op het dorpsplein kunnen we zelfs à la de oude Grieken of volgens Zwitserse gebruik met elkaar knopen doorhakken. Maar bij een grotere schaal wordt het ingewikkelder. Hoe groter de afstand tussen burger en bestuurder, des te ingewikkelder het vraagstuk van representativiteit en effectiviteit.

Bregman constateert terecht dat de wereld complexer [is] dan ooit. Globalisering, financialisering, robotisering. Bregman spreekt van Investeerders en technocraten die aan de touwtjes trekken. Hoe kunnen we daar op democratische wijze tegen optreden?

In onze tijd en in ons werelddeel hebben we vanaf de jaren ’50 op vrijwillige basis vormen van internationale samenwerking in het leven geroepen om in te kunnen spelen op allerlei complexe, supranationale uitdagingen. Gepalaver op internationaal niveau. In mijn proefschrift[2] geef ik aan dat tot circa 1990 de gemiddelde EU-burger geen greintje belangstelling voor en kennis van de EU bezat. Dat is de afgelopen 25 jaar en met name na de eeuwwisseling flink veranderd. De burger haalt zijn schouders niet meer op bij het thema ‘Europa’ en steeds meer politieke partijen nemen tegenwoordig duidelijk stelling als het om de EU gaat. PVV, GroenLinks, SP of D66: de Europese paragrafen in de partijprogramma’s laten grote verschillen zien.

Er valt dus voor de burger echt wat te kiezen. En binnenkort aan de overkant van het Kanaal al helemaal. Die keuze hebben ze aan de overkant van de Middellandse Zee niet.

 

[1] De mens is de mens een zorg, 1997

[2] Impressions of European Integration, 2012

Norwegian Wood

Pieter Steinz stelt prachtige boeken samen. Het boek Made in Europe dat hij een paar jaar geleden publiceerde, leverde mij vele uren lees- en grasduinplezier op. En al eetlezende groeide mijn jaloezie: zo’n boek had ik ook willen maken. Maar ja, dan had ik andere keuzes in mijn leven moeten maken (en ook het talent van Steinz moeten hebben). Onlangs gaf Steinz met dochter Jet (de vader-dochter combinatie is echt een trend in boekenland) al weer zo’n fraai boek uit: Steinz, Gids voor de wereldliteratuur. Op het omslag van dit indrukwekkende overzichtswerk en heerlijke bladerboek staat het boek Norwegian Wood van Haruki Murakami prominent afgebeeld. Op zich opmerkelijk, omdat Steinz niet dit boek van Murakami een speciaal uitgelichte plek toekent, maar diens boek Na de aardbeving.

Steinz

Ik heb het boek Norwegian Wood van Murakami (uit 1987) altijd al willen lezen. Dit had meer met Bob Dylan en The Beatles te maken (waarover straks meer), dan met mijn belangstelling voor de Japanse literatuur. Een paar jaar geleden kreeg ik het boek in handen en begon ik daadwerkelijk met lezen. Murakami schetst het coming of age relaas van twee jonge mensen die geconfronteerd worden met de dood van hun gezamenlijke vriend. Die dood heeft een verminkend effect op Naoko, het vriendinnetje van de overledene, en een verlammend effect op goede vriend Toru, de hoofdpersoon van het boek. Vriendin en vriend blijven nauw contact houden. Het gemis van de ontbrekende derde schept een band, maar creëert ook afstand. Ze krijgen wel een soort relatie met elkaar, maar tot een echte, duurzame liefdesband komt het niet. Uiteindelijk pleegt Naoko zelfmoord. Dit maakt Toru tot, zoals hij het zelf zegt, “de archivaris van een leeg museum”. Het valt op hoe Murakami in dit boek de jeugd schetst die een uitweg zoekt uit de traditionele Japanse cultuur en zich laat inspireren door westerse impulsen: film, literatuur (vaker genoemd: Thomas Mann: De Toverberg; J.D.Salinger: The Catcher in the Rye; Scott Fitzgerald: The Great Gatsby) en muziek (o.a. Beatles, Gershwin, Beach Boys). De titel van het boek verwijst wat dat betreft niet voor niets direct naar het gelijknamige Beatles-nummer. De song komt al op de eerste pagina ter sprake als de hoofdpersoon (op latere leeftijd) met het vliegtuig geland is in Hamburg (een stad met een Beatles-verleden!) en het lied zacht uit de speakers klinkt: “zoals altijd bracht die melodie me in verwarring”. Halverwege het boek blijkt waarom dit lied zoveel gevoelens oproept is. Het blijkt het lievelingsnummer van de treurende en treurige Naoko te zijn: “ik kan toch toch zo verdrietig worden als ik dat nummer hoor”, zei Naoko. “Ik weet niet waarom, maar het geeft me het gevoel dat ik verdwaald ben in een diep bos. Ik ben helemaal alleen, het is koud en donker en er is niemand om me te helpen.”

Murakami werkt op deze wijze in roman-vorm een universeel thema (een onmogelijke liefde) uit dat door The Beatles klein en verstild op muziek is gezet. John Lennon schreef met behulp van Paul McCartney dit nummer voor het album Rubber Soul (1965). En dankzij George Harrison deed in dit nummer de sitar z’n intrede in de westerse popmuziek. Norwegian Wood vertelt het verhaal van een prille liefde die in de knop wordt gebroken (niet voor niets luidt de ‘ondertitel’ van dit nummer: This bird had flown). In korte treffende zinnen wordt een herkenbaar beeld getekend van een afspraakje dat anders eindigt dan de hoofdpersoon zich had gewenst.

I once had a girl, or should I say, she once had me
She showed me her room, isn’t it good, norwegian wood?She asked me to stay and she told me to sit anywhere
So I looked around and I noticed there wasn’t a chairI sat on the rug, biding my time, drinking her wine
We talked until two and then she said, “It’s time for bed”She told me she worked in the morning and started to laugh
I told her I didn’t and crawled off to sleep in the bath

And when I awoke I was alone, this bird had flown
So I lit a fire, isn’t it good, Norwegian wood?

 

De muziek ondersteunt het weemoedige verhaal op melodieuze wijze. Het nummer bevat geen standaard pop-patroon met coupletten en een vast refrein. Er zijn ook geen meerstemmige koortjes of pulserende beats te beluisteren. Toen John Lennon op 8 december 1980 (ik werd die dag 23 jaar) werd vermoord, noemde een Britse muziek-professor op televisie Norwegian Wood als voorbeeld van de bijzondere componeervaardigheden van Lennon. Of Lennon zich door andere composities heeft laten inspireren is een kwestie van interpretatie. Op het internet wordt verwezen naar de Manfred Symfonie van Tsjaikovski als inspiratiebron voor het Beatles-nummer: “The third movement is a rocking andante which uses a tune which recalls the Beatles song Norwegian Wood”.[1] Deze Manfred Symfonie was op zijn beurt weer gebaseerd op het gedicht Manfred van Lord Byron.

Een andere, meer beschreven inspiratie-bron voor Lennon was het werk van Bob Dylan. Dylan werd in de jaren ’60 bewonderd om zijn vermogen om verhalende, betekenisvolle teksten te combineren met een brede vorm van muziekstijlen (folk, blues, rock). . Het verhaal wil dat John Lennon met Norwegian Wood probeerde om op Dylaneske wijze de tekst/het verhaal te gebruiken als uitgangspunt voor de song en de muziek daaraan aan te passen.

Vervolgens greep Bob Dylan Norwegian Wood aan om 4th Time Around te schrijven, dat in 1966 verscheen op zijn dubbelalbum Blonde on Blonde.

4th time around

 
 
 
 
 
 
 
 
When she said
“Don’t waste your words, they’re just lies”
I cried she was deaf
And she worked on my face until breaking my eyes
Then said, “What else you got left”
It was then that I got up to leave
But she said, “Don’t forget
Everybody must give something back
For something they get”.I stood there and hummel
I tapped on her drum and asked her how come
And she buttoned her boot
And straightened her suit
Then she said, “Don’t get cute”
So I forced my hands in my pockets
And felt with my thumbs
And gallantly handed her
My very last piece of gum.She threw me outside
I stood in the dirt where ev’ryone walked
And after finding I’d
Forgotten my shirt
I went back and knocked
I waited in the hallway, she went to get it
And I tried to make sense
Out of that picture of you in your wheelchair
That leaned up against …Her Jamaican rum
And when she did come, I asked her for some
She said, “No dear”
I said, “Your words aren’t clear
You’d better spit out your gum”
She screamed till her face got so red
Then she fell on the floor
And I covered her up and then
Thought I’d go look through her drawer.
And when I was through
I filled up my shoe
And brought it to you
And you, you took me in
You loved me then
You didn’t waste time
And I, I never took much
I never asked for your crutch
Now dont ask for mine.

 

Het Dylan-nummer bevat duidelijke parallellen met Norwegian Wood, zowel muzikaal als tekstueel. Dat was natuurlijk voer voor Dylan-exegeten en Beatles-kenners. Wat bedoelde Dylan hiermee? Was het een parodie van Dylan, een knipoog, een eerbetoon, een sneer? Onlangs was op NPO Cultura de documentaire Don’t Look Back te zien over de concerttour die Dylan in 1965 door Groot-Brittannië maakte. De beelden maakten duidelijk dat het optreden van Dylan voor publiek en in de media veel politieker en kritischer was, dan wat de Beatles in die tijd lieten zien. In die geest zou het kunnen dat Dylan de Beatles op de hak nam door met 4th Time Around een pastiche van Norwegian Wood te maken.

Maar ik durf dat niet met zekerheid te zeggen. Wel weet ik dat Dylan zijn recente album Tempest (2012) afsluit met de song Roll on John, een welgemeend saluut aan John Lennon.

Nog twee aardig weetjes tot slot.

In de film Vanilla Sky (een remake van de Spaanse film Abre los oyos) is ook het Dylan-nummer 4th Time Around is te horen, terwijl de prijswinnende titelsong geschreven is door Paul McCartney.

In diezelfde film komt een shot voor waarin hoofdrolspelers Tom Cruise en Penélope Cruz (het echtpaar Kroes-Kroes zou Battus zeggen) in Jones Street, New York precies dezelfde pose aannemen als Bob Dylan en zijn toenmalige vriendin Suze Rotolo op de cover van het album The Freewheelin’ Bob Dylan.

Bob_Dylan_-_The_Freewheelin'_Bob_DylanCruz Cruise

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] http://www.musicweb-international.com/classrev/jan99/manfred.htm

 

Kanttekeningen bij Kennis-Houding-Gedrag

 

Tijdens de colleges Inleiding Communicatie vergelijk ik communicatie wel eens met ademen. Ademhalen is (net als communicatie) een vitale functie; je kunt niet zonder. Je ademt dag en nacht door, meestal zonder je daarvan bewust te zijn. Zo ben je ook continu (en vaak onbewust of ongericht) aan het communiceren. Bovendien bestaat ademhalen uit inademen en uitademen, wat ik in de communicatie-context vertaal met de termen impressies en expressies.

Impressies

Dankzij onze zintuigen kunnen we van alles en nog wat waarnemen: mensen, dieren, stoffen, gebouwen, regen, vuurwerk, zoute drop, muziek. Zintuigen zijn wat dat betreft ‘werktuigen’/hulpmiddelen die ons helpen om zicht en grip op de wereld te krijgen. We geven een bepaalde betekenis aan wat we waargenomen hebben. Dat doen we op basis van wat we geleerd hebben (van onze ouders, op school, van vrienden, in de media) en op basis van onze eigen ervaringen of van ons instinct of ons karakter. Omdat we continu dingen waarnemen en er zoveel te ervaren is, kunnen we niet alles bewust en gericht signaleren. We maken een selectie, op basis van onze smaak, onze interesse, of soms uit toeval of noodzaak. De betekenis die wij aan onze waarneming geven is per definitie gekleurd. Het is een persoonlijke perceptie of interpretatie. Als tien mensen dezelfde sportwedstrijd zien of hetzelfde concert bijwonen, zullen ze alle tien hun eigen persoonlijke, unieke beeld vormen.

Expressies

Als we dingen kunnen waarnemen, betekent dat dat zij eigenschappen hebben die waargenomen kunnen worden. Denk aan vormen, smaken, kleuren, gewichten, geuren, geluiden, structuren. Eigenschappen dus die we (met onze zintuigen) kunnen zien, proeven, voelen, ruiken en horen. Al die eigenschappen drukken bepaalde kwaliteiten uit. En ook die kwaliteiten worden voortdurend geuit. Soms bewust en gericht, vaak ook onbewust en onbedoeld. Iemand die op zoek is naar afwasmiddel in de supermarkt zal zich veel minder bewust zijn van zijn ‘uitstraling’, dan een model op de cat-walk.

Beïnvloeding

Elke vergelijking gaat mank, zo ook die tussen ademen en communiceren. Een belangrijk verschil is dat ademhalen een individuele bezigheid is, terwijl het bij communicatie juist om de relatie en het contact met anderen gaat. Er is sprake van een wisselwerking van impressies en expressies, waarbij elke expressie van de ene partij in potentie kan leiden tot een impressie bij de andere partij en vice versa. Communicatie heeft dus per definitie het vermogen om mensen te beïnvloeden. En de cruciale vraag daarbij is natuurlijk: hoe zit dat nu precies met die beïnvloeding?

Kennis-Houding-Gedrag

Op het gebied van beïnvloeding kent de communicatieleer een heilige drie-eenheid. In dit geval gaat het niet om de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, maar om de termen Kennis, Houding en Gedrag. Volgens veel handboeken draait communicatie met name om het beïnvloeden van kennis, houding en gedrag. Floor & van Raaij formuleren dit in hun standaardboek Marketingcommunicatiestrategie als volgt: “Marketingcommunicatie is het in contact treden met de handel en/of consumenten om hun kennis, attitude en gedrag te beïnvloeden in een voor het marketingbeleid gunstige richting. (Floor & van Raaij, 2010). En ook in het populaire Handboek Communicatie van Wil Michels (2010) komen we dit drietal tegen bij een beschrijving van de instrumentele visie op communicatie: “Het doel is vooral om informatie over te dragen of om kennis, houding en gedrag van de doelgroep te sturen”.

Het probleem met deze drie-eenheid is dat we, zeker in het huidige interactieve tijdperk, merken dat dit klassieke denkmodel zijn beperkingen heeft of ronduit ontoereikend is, maar dat we er geen goed, breed aanvaard alternatief voor hebben. En bij gebrek aan alternatief blijven we ons -soms tegen beter weten in- vasthouden aan deze makkelijke mantra.

Het K-H-G model

Laten we eerst eens kijken naar het KHG-model zelf. In dit model herkennen we een rationeel, lineair proces in de vorm van een soort drietrapsraket. Via communicatie probeer je mensen eerst te informeren. Als ze voldoende kennis bezitten is daarmee de basis gelegd voor verandering van de houding in de gewenste richting. En als mensen een positieve attitude hebben, zullen ze ten slotte geneigd zijn het gewenste gedrag te gaan vertonen. Ik spreek in dit verband ook wel over hoofd (verstand, ratio), hart (attitude, gevoel) en handen (doen/activiteiten).

KAB model

 

Kortom, een soort kettingreactie met vaste schakels en een domino-effect van het ene punt naar het andere. Het KHG-denken is te herkennen in klassiekers als het AIDA-model en de DAGMAR-formule.

dagmar-aida

 

Bij het KHG-model (en dus ook bij AIDA en DAGMAR) vallen meerdere kanttekeningen te plaatsen.

Geen vaste volgorde of automatisme

In de eerste plaats is de vaste volgorde lang niet altijd werkbaar en realistisch. Een fervente roker weet (kennis) ongetwijfeld dat zijn rookgewoonte erg ongezond is, maar toch kan hij het roken (gedrag) niet laten. Kennis is dus niet altijd een voldoende voorwaarde, of de verplichte eerste stap om houding of gedrag te veranderen.  We nemen veel beslissingen meer op basis van emotie en affectie dan op basis van rationele afwegingen en kosten-baten analyses. Grote levensbeslissingen (relaties beginnen, een huis kopen, kinderen krijgen, van baan veranderen) zijn niet in een simpel KHG-schema te vangen. En dan zijn er nog de vele dagelijkse gedragingen die niet zo zeer op stapsgewijze afwegingen zijn gebaseerd, maar eerder routinegedragingen of impulsbeslissingen zijn. Vaughn gaf dit in 1980 al aan met zijn FCB-matrix. Hij maakt daarbij onderscheid tussen enerzijds hoge en lage betrokkenheid (van de doelgroep bij de boodschap/het product) en anderzijds tussen verstand en gevoel. Zo ontstaat een schema met vier kwadranten.

fcb-grid

 

Uit dit schema[1] blijkt dat het KHG-model alleen toepasbaar is bij situaties/producten met een hoge betrokkenheid en een hoge rationele gedragsmotivering, bijvoorbeeld bij het kopen van een boormachine of het afsluiten van een ziektekostenverzekering. De matrix van Vaughn vertoont parallellen met het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty & Cacioppo (1984). Het ELM-model maakt onderscheid tussen hogere en lagere betrokkenheid. Bij hogere betrokkenhid zal de doelgroep de KHG-stappen doorlopen (in ELM-termen: de centrale route) , terwijl bij lage betrokkenheid niet de kerninformatie, maar juist bijzaken en meer gevoelsmatige impulsen een rol spelen (de zgn. perifere route). Zowel de FCB-matrix van Vaughn als het ELM-model van Petty & Cacioppo werpt op een bepaalde manier zijn schaduw vooruit op beroemd geworden boek Thinking, fast and slow van Daniel Kahneman uit 2011. Kahneman geeft aan dat we over twee denk-systemen beschikken. Systeem 1 is snel, instinctief en meer emotioneel; systeem 2 werkt trager en is meer rationeel en afwegend. In zekere zin herbevestigt Kahneman met zijn jarenlange onderzoek de tweedelingen die Vaugn en Petty & Cacioppo in de jaren ’80 maakten.

Meer factoren

Een tweede kanttekening bij het KHG-model is het aantal factoren dat van invloed is op menselijk gedrag. Een andere klassieker, de theorie van gepland gedrag van Fishbein & Ajzen (1975-1980), laat zien dat naast kennis en houding ook de ‘subjectieve norm’ (wat vinden anderen ervan?/wat doen anderen?) en de ‘waargenomen gedragscontrole’ (kan ik het?/ben ik daartoe in staat?) als lvan belang zijn. Gedragsverandering heeft dus ook te maken met (de druk van) onze sociale omgeving en met ons vermogen (financieel, fysiek, capaciteiten, tijd) om het gewenste gedrag te vertonen.

fishbein

 

In meer recente jaren biedt het boek Influence van Robert Cialdini  waardevolle inzichten in beïnvloedingsfactoren. Cialdini benoemt ‘six principles of persuasion’: sympathie (waardering, steun), wederkerigheid (geven en nemen), sociale bewijskracht (hoe werkt het bij anderen?), schaarsheid (mensen willen graag iets wat uniek of exclusief is), autoriteit (wat zegt de expert?)  en consistentie/commitment (mensen houden graag vast aan wat ze eerder hebben gedaan of gezegd).

 

Het-overredingsmodel-van-Robert-B-Cialdini-the-six-universal-truths-of-persuasion1

 

In Nederland doen mensen als Reint Jan Renes[2] en Bert Pol[3] onderzoek naar beïnvloeding van menselijk gedrag via publiekscampagnes. Zij plaatsen ook kanttekeningen bij klassieke, lineaire modellen en benadrukken dat het bepalen van de juiste strategie gebaseerd moet zijn op een zorgvuldige weging van diverse relevante factoren en omstandigheden.

TNS NIPO heeft een fraaie poging ondernomen om het denken vanuit de cognitieve psychologie en de behaviouristische economie samen te vatten in een overzichtelijk model. In grote lijnen tref je in dit model alle factoren aan die in de eerdergenoemde modellen en visie aan bod zijn gekomen: ik en de ander, bewust en onbewust, eerder gedrag en toekomstig gedrag, beloning en verlies, rationeel en emotioneel. Ook de populaire term framing (een term die trouwens ook bij Kahneman terug is te vinden) komt in het TNS NIPO model aan bod. Gedragsverandering kan worden belemmerd door heersende negatieve frames rondom het betreffende onderwerp (of bevorderd door het bewust hanteren van een positief frame).[4]

 

Behaviour_Web_Commercieel_NL

 

Niet interactief

Een derde en laatste kanttekening bij het KHG-model is het feit dat het model stamt uit de tijd van eenzijdige communicatie en beïnvloeding vanuit een (massamediaal) zender-perspectief. En hoewel latere effecttheorieën als het Uses & Gratifications model, het ELM-model en de theorie van Fishbein & Ajzen daar een ontvangersperspectief tegenover hebben geplaatst, is daarmee nog niet een visie en werkwijze gecreëerd die aansluiten bij de huidige tijd van internet, interactie en social media. Want hoe kun je sturen en beïnvloeden in een tijd waarin je juist steeds meer de controle en de sturing aan het kwijtraken bent? Als je werkelijk in een dynamische, interactieve context met elkaar op betekenisvolle wijze wilt communiceren dan is er sprake van een open-einde proces. Er is geen begin en geen einde, deelnemers haken aan en haken af, doelen moeten steeds worden bijgesteld. Dit beeld van communicatie vindt de laatste jaren steeds meer weerklank. Communicatie is vanuit dat perspectief eerder een faciliterende werkvorm, dan een beleidsinstrument. Eerder een manier van opereren, dan een accountable bedrijfsonderdeel. Eerder een thermometer, dan een geneesmiddel.

Wat dan wel?

Ik herken bij de laatste kanttekening een gezonde relativering van het maakbaarheidsdenken uit eerdere decennia. Ik erken ook dat de huidige interactieve tijd ander denken vergt dan het klassieke lineaire K-H-G denken. Maar ik ervaar ook dat het denken over communicatie in termen van dynamiek en proces een zekere neutrale ongerichtheid met zich kan meebrengen. Kort door de bocht gezegd: nog even en communicatie is niet meer dan een vorm van projectmatig werken; een vorm van brainstormen en monitoring of surveillance  binnen en buiten de organisatie. Op zichzelf zijn brainstorming en monitoring waardevolle (basis-)functies van  communicatie, maar dat is wat mij betreft niet het hele verhaal.

In welke fase zit je?

Ik vind het handig om bij de inzet van communicatie allereerst te kijken naar de fase van het proces. In de boeken over communicatie kom je verschillende termen tegen die aangeven hoe je communicatie kunt inzetten en aanpakken. Er wordt gesproken over het maken van een communicatieplan, over het bepalen van een communicatiestrategie, over conceptualiseren en over scrummen. Die termen zijn allemaal bruikbaar, maar niet allemaal voor dezelfde situatie. Bij het bepalen van je werkwijze en aanpak is het belangrijk te weten in welke fase van het proces je zit. Als we kijken naar (strategische) werkprocessen dan kunnen we grof gezegd een paar fasen onderscheiden: voorbereiding, vaststelling en uitvoering.[5] Het is belangrijk om te weten in welke fase je zit en hoeveel tijd er is om iets op te leveren. In elke fase kan communicatie een relevante rol spelen. Een sleutelpunt is de vaststellingsfase. In die fase bepaalt men welke richting wordt ingeslagen en welke acties worden ondernomen. Dat is een strategische besluitvormingsfase waarin onderhandelen, pitchen, conceptualiseren, kiezen en adviseren centraal staan. Voor die tijd (in de voorbereidingsfase) is het belangrijk om te brainstormen, te onderzoeken, te overleggen. Daarbij kan de communicatiespecialist zijn meerwaarde bewijzen door de inzet van  kwaliteiten als nieuwsgierigheid, speelsheid, kunnen divergeren en convergeren, kunnen sparren, etc. Na de vaststellingsfase zal men de gekozen koers gaan invullen door te creëren en te implementeren, door communicatiemiddelen te maken en ontmoetingen te realiseren. Dan moet de communicatiespecialist vooral een beroep doen op vaardigheden als schrijven en visualiseren, organiseren en plannen, (re-)presenteren.

Voorbereiding

Vaststelling 

Uitvoering 

Brainstormen Onderhandelen Creëren
Overleggen Pitchen Schrijven
Scenario-denken Conceptualiseren Visualiseren
Onderzoeken Adviseren Presenteren
Monitoren Besluiten Organiseren
Spelen Argumenteren Regelen

 

Zo kent elke fase zijn eigen karakteristieken en de daarbij horende werkzaamheden en professionele vaardigheden. De ene communicatieprofessional zal een opdracht krijgen waarbij al deze fasen -van analyse via strategiebepaling tot uitvoering- moeten worden doorlopen. De andere communicatie-professional zal misschien alleen een deel van het uitvoerende werk doen (het opstellen van een tekst, het organiseren van een bijeenkomst).

Wat wil je bereiken?

Wat je met communicatie wilt bereiken is niet alleen afhankelijk van de fase waarin je zit, maar ook van het doel waaraan je wilt bijdragen. Elk individu en elke organisatie heeft eigen motieven en drijfveren, doelen en idealen. Het is goed om die goed intern en extern af te stemmen. En is het ook goed om je te realiseren dat je je doelen, eisen en wensen niet automatisch (à  la het klassieke KHG-model of met botte dwang) kunt opleggen aan anderen. Maar het is ook een feit dat professionele communicatie met een bedoeling wordt ingezet en dat je probeert elkaar met communicatie te beïnvloeden. Wat je bij elkaar wilt beïnvloeden kun je inderdaad beschrijven met behulp van de termen kennis, houding en gedrag. Maar dan wel met alle kanttekeningen die hierboven zijn gemaakt.

In de praktijk zal blijken dat doelen, belangen en idealen niet altijd parallel lopen, soms onverwacht opduiken, en regelmatig tegenstrijdig zijn. En dat we er soms moeizaam met elkaar uit kunnen komen, dat mensen niet op één lijn zitten, en dat er voorlopers en achterlopers dan wel winnaars en verliezers zullen zijn. Per situatie (met parallelle of tegengestelde belangen) zal je moeten bepalen wat wijsheid is. En daarbij moet je rekening houden met relationele, situationele, en contextuele factoren.  Het TNS NIPO schema is daarbij een handig hulpmiddel. Pas na serieuze afweging (waarbij we communicatie in die fase kunnen gebruiken om te brainstormen, te monitoren en te overleggen) kunnen we gaan vaststellen welke aanpak we kiezen om de vastgestelde doelen bij gekozen doelgroepen via een campagne, een actie, een event, een interventie te bereiken. En de keuze aan communicatie-werkwoorden is daarbij groot: verleiden, lobbyen, verbinden, overtuigen, steunen, onderhandelen, delen, roeptoeteren, aanbevelen, vragen, of misschien wel nudging (om maar een populaire moderne kreet te gebruiken). En daarbij kunnen we ook nog eens kiezen uit een royaal arsenaal middelen en media, uit allerlei soorten toonzetting en framing, teksten en beelden. Juist omdat per situatie de afweging weer anders uitvalt en we zoveel keuzemogelijkheden hebben (in tegenstelling tot het automatische domino-effect van het klassieke KHG-model), is communicatie zo’n geweldig boeiend vak.

 

 

 

 

[1] http://www.marketingboeken.net/wetenschappelijke-papers/foote-cone-en-belding-grid-van-richard-vaughn/

 

[2] Zie o.a. http://www.onderzoek.hu.nl/Kenniscentra/Communicatie-en-Journalistiek/Crossmediale-Communicatie-in-het-Publieke-Domein/Openbare-les-Reint-Jan-Renes.aspx

 

[3] Zie o.a. Pol, Bert en Christine Swankhuisen (2013). Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. Bussum: Coutinho.

[4] http://www.tns-nipo.com/getattachment/Overheid-en-Non-Profit/Gedragsbeinvloeding/Presentatie-en-informatie/Gedragsbeinvloeding-wordt-effectiever-met-behavioral-economics_-Mulder_29-5_12.pdf/

 

[5] Zie o.a. Sloan, Julia (2014). Learning to think strategically. New York: Routledge.

Grandes Lignes (over Parijs)

 

 

Een schoolvriendin van mij werd tijdens de zomervakantie die voorafging aan ons examenjaar verliefd op een jongen uit Parijs. Omdat hij regelmatig een weekendje naar Nederland kwam, kreeg ik de kans om mijn school-Frans op hem uit te proberen. De kunst was hem tot langzaam praten te bewegen om hem nog enigszins te kunnen volgen. Vervolgens probeerde ik dan iets terug te zeggen met woorden en zinnen die ik had opgeduikeld uit mijn schoolboek met de weinig bescheiden titel La plus belle langue. Dat lukte meestal best aardig, maar af en toe sloeg ik de plank mis. Zo moest hij erg lachen toen ik ‘in grote lijnen’ vertaalde met de woorden ‘en grandes lignes’. “Grandes lignes zijn de hoofdlijnen van het spoor”, corrigeerde hij mij welwillend. En hij kon het weten; zijn vader werkte bij de SNCF.

Dit verhaal schoot me onlangs weer te binnen toen ik op Gare du Nord aankwam voor een lang weekend Parijs. Daar hangen grote informatie-borden met de aanduiding ‘Grandes Lignes’.

Grandes Lignes op Gare du Nord

 

Het was voor het eerst sinds mijn studietijd dat ik met de trein naar Parijs reisde. Destijds reisde ik met een onhandige rugzak in een schokkerige internationale trein die vele tussenstops maakte. Nu bracht de comfortabele Thalys me in drie uur van hoofdstad naar hoofdstad. De woorden grandes lignes bleven dat weekend door mijn hoofd zingen.

Parijs ademt een ontspannen, plezierige sfeer, ondanks de zwaarbewapende agenten die je bij bepaalde gebouwen op wacht ziet staan; waarschijnlijk als gevolg van de aanslag op Charlie Hebdo. Op straat, in de metro en op de terrassen lijkt er meer ruimte en minder stress te zijn dan in Amsterdam. Voor de goede orde, ik heb me beperkt tot het centrum van de stad en ben niet in de banlieues geweest. Het valt ook op hoe vaak je in het Engels wordt aangesproken, waardoor ik minder kans krijg om mijn school-Frans af te stoffen. Dat was vroeger wel anders. Als je geen Frans sprak verliep de communicatie met obers en winkelmeisjes meestal stroef.

Maar wat me dit keer vooral treft is het grote gebaar. Dat heeft Parijs natuurlijk altijd al gehad, maar het viel me dit keer in het bijzonder op. De visie en de durf om een grote lijn uit te zetten, een stempel op de stad te drukken, ‘landmarks’ neer te zetten, gewaagde projecten te starten, toekomstbepalende keuzes te maken: dat was en is typerend voor Parijs. Of het nu gaat om de in de 19e eeuw door Haussmann ontworpen brede boulevards of de in diezelfde eeuw begonnen ondergrondse pendant daarvan: het metronetwerk[1]; in Parijs zijn grote, baanbrekende lijnen uitgezet. Het grote gebaar is natuurlijk ook zichtbaar in de destijds zeer omstreden Eiffeltoren; nu het onbetwiste symbool van Parijs. En wat te denken van de Axe Historique, de lijn die vanaf het Louvre via de Tuilerieën en de Champs Elysées naar de Arc de Triomphe voert en die in de jaren ’80 van de vorige eeuw is doorgetrokken naar La Défense om te eindigen bij de Grande Arche.

axe historique

Natuurlijk helpt het bij het realiseren van grote gebaren als je een centralistisch staatssysteem hebt waarbij grote leiders hun gezag op allerlei terreinen willen en kunnen laten gelden. Van de Franse koningen en Napoleon tot de huidige presidenten. Recente voorbeelden van presidentiële erfenissen zijn het Centre Pompidou en de Pyramide bij het Louvre (nalatenschap van Francois Mitterand en onderdeel van zijn ‘grands travaux’).

Ook in de natuur van Parijs is de dwingende mensenhand zichtbaar. Le Nôtre zette daarmee de toon bij zijn ontwerp van de tuinen bij het paleis van Versailles. Zijn gedachtengoed wordt ook in Parijs aangehangen. Kijk naar de symmetrie van de Tuilerieën en de harmonie van de Jardin du Luxembourg: het grote gebaar is overal aanwezig. Het ontwerpen en daarmee onderwerpen van de natuur aan de hand van een vastomlijnd plan. De bomen langs de Champs Elyseés worden in vierkante vormen gesnoeid!

Wie Parijs een keer op een alternatieve wijze wil doorkruisen kan zich laten leiden door een  bijzondere grande ligne: de meridiaan van Arago (niet te verwarren met de meridiaan die in de Da Vinci Code door Dan Brown wordt beschreven en die o.a. dwars door de St. Sulpice loopt). De meridiaan van Arago is de oude nul-meridiaan van Frankrijk (te vergelijken met de meridiaan van Greenwich die uiteindelijk de internationaal geaccepteerde nul-meridiaan werd). Francois Arago (1786-1853)  was een veelzijdig wetenschapper die de exacte loop van de meridiaan narekende en herbepaalde. Omdat in de Tweede Wereldoorlog het bronzen standbeeld van Arago door de Duitsers was omgesmolten, wilde men in Parijs de herinnering aan Arago en zijn meridiaan op een nieuwe manier leven inblazen. Er werd een prijsvraag uitgeschreven die door de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets werd gewonnen. Zijn kunstproject bestaat uit een serie van 135 bronzen plaatjes (medaillons) die met uiterste precisie op de voormalige nul-meridiaan als een Noord-Zuid stippellijn zijn aangebracht. De bekende Nederlandse Parijzenaar Philip Freriks heeft een fraai boekje over deze meridiaan geschreven (Het spoor van de monumentale meridiaan)  waarin hij de vindplaats van elke medaillon nauwkeurig beschrijft en daar mooie verhalen over de directe omgeving aan toevoegt. Het boek vormt een prachtige wandelgids door Parijs van Zuid naar Noord.

Arago plaatje weg

 

 

 

 

 

Arago plaatje

 

 

 

 

 

 

 

 

Helaas zijn in de loop van de tijd veel van deze plaatjes verdwenen, vooral na het grote succes van de Da Vinci Code. Stom, want de meridiaan van Arago is een andere dan de Rose Line van Dan Brown. Bovendien gaat het hier om een kunstwerk. Als ik met het boek van Philip Freriks in de hand rond de Jardin Du Luxembourg op zoek gaat naar bronzen plaatjes vind ik inderdaad meerdere lege plekken in het plaveisel, en slechts een enkele Arago-medaillon. Blijkbaar weet niet iedereen de grote lijnen van Parijs te waarderen.

 

 

P.S. 1

Nadat ik dit verhaal heb opgeschreven hoor ik van een vriend dat zijn dochter op de middelbare school voor het vak Frans een lesmethode heeft die (ook) Grandes Lignes heet.

 

P.S.2

Op zoek naar een andere bron van inspiratie voor Parijs: kijk naar de videoclip ‘Parijs’ van Kenny B. : https://www.youtube.com/watch?v=jlHZ_Z8sUMs

 

 

[1] Een mooie gids bij een bezoek aan Parijs is het boek Metronome van Lorànt Deutsch. Deutsch bespreekt aan de hand van een aantal bekende metrohaltes die geschiedenis van Parijs.

De stamhouder

 

 

 

Als kind was ik stiekem wel eens jaloers op mijn ouders omdat zij de oorlog hadden meegemaakt. De oorlogstijd was natuurlijk afschuwelijk, en mijn ouders hebben ingrijpende dingen meegemaakt (onderduiken, hongertochten, een broer die overleed), maar toch hing er voor mij ook een gevoel van spanning en opwinding omheen. Zeker als ik de verhalen, boeken en films over de oorlog vergeleek met mijn rustig voortkabbelende jeugdjaren. Het bracht me tot het besef dat juist in oorlogstijd het maken van keuzes grote gevolgen kon hebben. In het meest extreme geval kon een keuze het verschil bepalen tussen goed of fout, tussen leven en dood. Die keuze-scherpte fascineerde mij enorm. Ik denk dat ik daarom als scholier/student me graag verdiepte in boeken waarin dit thema centraal staat. In die jaren is mijn belangstelling voor het existentialisme (Sartre, maar vooral Camus) ontstaan. En ook in de boeken van Hermans en Claus vond ik die thematiek terug; vaak met een dunne lijn tussen fictie en non-fictie.

Deze gedachten kwamen weer bovendrijven bij het lezen van het boek De stamhouder van Alexander Münninghoff. Münninghoff (journalist, Ruslandkenner, oud-correspondent in Moskou) beschrijft in dit boek de bewogen geschiedenis van zijn grootvader en vader tegen de achtergrond van de historische ontwikkelingen van de 20e eeuw. Het boek maakt indruk doordat het een eerlijk, tastbaar, onopgesmukt beeld geeft van mensen van vlees en bloed die verwikkeld zijn in soms zeer uitzonderlijke gebeurtenissen waarbij de Tweede Wereldoorlog direct of indirect van grote invloed is.[1]

In die zin doet het boek denken aan De eeuw van mijn vader van Geert Mak uit 1999. Mak schetst de persoonlijke geschiedenis van zijn ouders met de 20e eeuw als decor: de naweeën van de Eerste Wereldoorlog, religieuze spanningen in wat we nu de Bible Belt noemen, Nederlands-Indië, de Tweede Wereldoorlog, de komst van de welvaartsstaat. Mak laat zien hoe de ‘grote’ geschiedenis een stempel drukt op de ‘kleine’ geschiedenis van mensen.

Münninghoff volgt een vergelijkbaar procedé, maar zijn speelveld en spanningsveld zijn anders. De verhalen over de familie Münninghoff spelen zich af in een bredere Europese context: Letland, Duitsland, Nederland, Rusland, België. In die zin heeft dit boek ook wel iets van dat andere boek van Geert Mak: In Europa. Het spanningsveld is de steeds terugkerende rivaliteit tussen zijn grootvader (meestal aangeduid als ‘de oude heer’) en zijn vader (Frans).

De oude heer is een zakenman die in het interbellum een fortuin vergaart in Letland. Hij bouwt daar een zakelijk imperium op en verkeert in de hoogste kringen. Alle gezinsleden (de oude heer is met een Russische vrouw getrouwd en er worden vier kinderen geboren) genieten volop van de vele privileges die deze bevoorrechte situatie met zich meebrengt. Grootvader heeft niet alleen vele zakelijke en politieke connecties, maar is ook actief binnen de katholieke kerk. Hij is namelijk ‘rabiaat katholiek’ (p.204).  Daarnaast blijft hij Nederlander in hart en nieren. Dit leidt ertoe dat hij zijn kinderen naar rooms-katholieke internaten in Nederland stuurt. Zeer tegen de zin van zoon Frans (de vader van Alexander) in. Frans zet zich af tegen Nederland en de keuzes die zijn vader voor hem maakt. Als in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt verlaat de familie Letland en vestigt zich in Voorburg. Maar Frans sluit zich aan bij de Waffen SS om tegen de bolsjewisten/de Sovjets te gaan vechten. Tijdens de oorlog (en tussen de gevechten aan het Oostfront door) trouwt Frans met Wera, zijn grote jeugdliefde uit het vooroorlogse Riga. In 1944 wordt Alexander geboren: de stamhouder. De oude heer weet dan midden in de oorlog dankzij al zijn connecties zijn kleinzoon en schoondochter Wera uit Poznan op te halen en over te brengen naar Voorburg.

Na de oorlog groeit Alexander op in eenzaamheid en als buitenbeentje. “Mijn vader had zich al die jaren niets van mij aangetrokken“ (p. 272). Zijn vader is getraumatiseerd door de oorlog. Zijn streven om rijker te worden dan de oude heer strandt door zijn naïviteit en zijn gebrek aan zakelijk inzicht. Moeder Wera wordt niet geaccepteerd door de oude heer en vlucht, als zij de voogdij over haar zoontje dreigt te verliezen, met Alexander naar Duitsland. Maar ook daar weet de grootvader hen te traceren en Alexander wordt gekidnapt en teruggebracht naar Nederland. Het zal vele jaren duren voor hij zijn moeder weer terugziet. En als hij haar terugziet zal het daarna weer 15 jaar duren voordat ze elkaar opnieuw zien.

Het loopt zowel met vader Frans als met moeder Wera niet goed af. Na de oorlog scheiden ze van elkaar zonder daarna in latere relaties blijvend geluk te vinden. De veelbelovende jeugdliefde is geknakt door een dominante (groot-)vader en een verwoestende, ontwortelende oorlog. Vader Frans eindigt als een berooid man. Als opstandige zoon zette hij zich af tegen zijn vader en sloot zich aan bij de nazi’s. Hij maakte een allesbepalende keuze in oorlogstijd waardoor hij in het foute kamp terecht kwam. En aan het front liep hij trauma’s op die hij na de oorlog niet meer te boven wist te komen.

De oorlog fungeerde zo als scherprechter in het leven van de ouders van Alexander. Het is mooi (en hoopgevend) om te lezen hoe Alexander wel een balans heeft weten te vinden. Ik denk dat hij niet jaloers is op zijn ouders, maar juist blij dat hij de oorlog niet (nauwelijks) heeft meegemaakt.

 

 

[1] De familiegeschiedenis wordt in alle openheid en eerlijkheid beschreven. Ook de minder gunstige verhalen over bedrog, buitenechtelijke relaties, fraude en omkoping komen ruimschoots aan bod en de hoofdrolspelers worden met naam en toenaam aangeduid. Hetzelfde geldt voor de namen van hoogwaardigheidsbekleders en andere bekenden (politici, zakenlieden, kunstenaars). Je vraagt je af of Münninghoff dit voor het publiceren van dit boek heeft afgestemd met zijn familieleden en de andere mensen die figureren in dit boek.

 

Naast wie ga je zitten?

Bij drie stoeltjes altijd de buitenste nemen.

Er komt nog iemand die neemt de verste

Mijn tas zit dan tussen ons in.

 

Met deze regels begint het gedicht Inbreuk van Vrouwkje Tuinman. Ze schetst met dit vers een treffend beeld van de dagelijkse keuze-mogelijkheden waarvoor het openbaar vervoer ons stelt. Zijn er nog plaatsen vrij en waar ga je dan zitten? Als er nog maar een enkele zitplaats beschikbaar is, is de keuze snel gemaakt. Maar wat doe je als je meerdere opties hebt?

In Amsterdam heeft deze vraag een nieuwe dimensie gekregen door de komst van nieuwe metrostellen. Terwijl er nog voldoende oude modellen heen en weer rijden, staat er tegenwoordig af en toe ook zo’n nieuw type voor je neus. Het meest opvallende aan deze nieuwe treinen (metrostellen worden ook treinen genoemd: “de volgende trein is lijn 53 naar Gaasperplas”) is de manier waarop de zitplaatsen zijn geordend. In de oude metro’s zijn de stoelen per twee geplaatst en zit je, vooruit of achteruitrijdend, hooguit naast één andere medepassagier. Je keuze-opties zijn beperkt. In de oude metro’s gaat het puur om het vinden van de lege plek en je kunt daarbij hooguit nog aanvullend kiezen om vooruit (mijn voorkeur) of achteruit te rijden. In de nieuwe stellen zijn de stoelen in rijen van vijf langs de zijkanten van de wagens geplaatst, met de rug naar het raam toe. Je hebt dus vaak twee directe buren, maar er zijn ook altijd overburen. Als je de metro binnenstapt zie je aan je linkerhand twee rijen van vijf tegenover elkaar en aan je rechterhand ook. Dat zijn bij elkaar 20 potentiële zitplekken met allerlei combinatiemogelijkheden. Ga je op een hoek zitten, dan komt er hooguit één ander persoon naast je zitten. Die hoekplaatsten zijn geliefd; ze hebben zelfs ook nog een kleine armleuning ter afscheiding van de plaast ernaast. Ga je ergens op een van de drie middenplekken zitten, dan kan dat direct naast iemand anders, of met een lege plek ertussenin. Dit levert veel meer opties op, dus je moet echt een keuze maken.

Uit (onwetenschappelijk) onderzoek blijkt dat de uitstraling van de potentiële buurman of buurvrouw hierbij een grote rol speelt. Een groep studenten heeft dit maandenlang getest in het Amsterdamse metronetwerk. De groepsleden (meiden en jongens; blond/blauwogig, maar ook donkerharig/getint; afwisselend bozig kijkend of juist open en toegankelijk) gingen steeds expres verspreid zitten; zoveel mogelijk middenin een vrije rij zitplaatsen. Vervolgens keken ze wie er naast hen kwam zitten. Uit dit veld-experiment kwam naar voren dat iemand die binnenstapt eerder naast een vrouw gaat zitten dan naast een man; eerder naast een blond iemand dan naast een donkerharig iemand en eerder naast een blij kijkend persoon, dan naast een bozig ogend type. Kortom, een vrolijk blond meisje heeft snel iemand naast zich zitten en een norse, donkere man blijft het langst alleen.  En dat laatste zal helemaal het geval zijn als die man ook nog eens aan ‘manspreading’ doet, zoals dit onlangs in New York het thema van een campagne was: http://www.nytimes.com/2014/12/21/nyregion/MTA-targets-manspreading-on-new-york-city-subways.html?_r=0

MANSPREADING4web-articleLarge

 

Allerlei stereotypen en vooroordelen doen zich dus kennelijk ook in het OV voor. Misschien is het een idee om dit, net als andere vooroordelen, aan te pakken. Je zou kunnen zeggen: morgen ga ik eens gezellig naast een chagrijnige, zwartharige vrouw zitten, of naast een sombere kerel. Maar laten we het niet overdrijven. Anders krijg je een situatie die Vrouwkje Tuinman een paar verzen verderop in haar gedicht beschrijft:

De trein het midden van de ochtend

bijna leeg. De enige op veertig stoelen

in de coupé en dan toch naast mij

Hun strijd, onze strijd

Onze jongens vechten dus tegen onze jongens. Nog scherper gesteld: het is denkbaar en mogelijk dat twee broers uit een Nederlands gezin daar tegen elkaar vechten: de één aan de kant van IS, de ander als F16-piloot.

 

Een paar jaar geleden kwam ik een oude studievriend tegen. We raakten aan de praat en wisselden allerlei verhalen van vroeger en nu uit. Zo vertelde hij dat zijn zoon op dat moment als militair gestationeerd was in Afghanistan. “En dan te bedenken”, zo zei hij, “dat ik als student naar Afghanistan ging voor de goeie hash en die mooie gekleurde jassen”. “Tijden veranderen”, vervolgde hij, “ik was fel tegen de NAVO en nu vecht mijn zoon in een ver land als NAVO-soldaat”. Op de één of andere manier bracht onze ontmoeting hem ook op het spoor van een spannend wapenfeit uit onze studietijd, want hij vroeg opeens “wist je trouwens dat dat leuke roodharige meisje dat een tijdje in het studentenhuis naast ons woonde aangesloten was bij een Nederlandse groep die sympathiseerde met de Rote Armee Fraktion? Het gerucht ging dat ze een pistool op haar kamer had.” Ik schudde van nee en kon het nauwelijks geloven. Ik wist wel dat er heel wat radicale types in die tijd rondliepen. Variërend van half-militaire corpsballen die bij de Studentenweerbaarheid zaten tot extreem-linkse actievoerders die harde actiemiddelen niet schuwden.

We zijn nu, terecht, heel bezorgd om het geweld en de terreurdaden die we dichterbij en verder weg meemaken, maar in de jaren ’60- ’80 was het ook flink raak. Molukse kapingen, doodseskaders in Zuid-Amerika, de Baader Meinhof groep, de PLO, militaire regimes in Zuid-Europa, bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld, rassenrellen in de VS. En als dreigende donderwolk boven dit alles de Koude Oorlog en de dreiging van een nucleaire oorlog. Ik weet niet of deze prille 21e eeuw wat dat betreft angstaanjagender is dan de wereld van pakweg 40 jaar geleden. In ieder geval volgden we als geëngageerde studenten het nieuws over deze ontwikkelingen op de voet en je werd al gauw gedwongen om partij te kiezen. Niet voor niets was in die tijd de kreet ‘hun strijd onze strijd, internationale solidariteit’ erg populair. Maar de overgrote meerderheid van de mensen om mij heen liet het bij woorden en bij posters van Che Guevara op hun kamer.

De enkelen die wel daadwerkelijk tot gewelddadige actie overgingen kon in bepaalde kringen op begrip, instemming of zelfs bewondering rekenen. Zij hadden illustere voorgangers.

Twee voorbeelden: Byron en Malraux

Lord Byron, de bekende Britse dichter, reisde in 1823 naar Griekenland om met de Grieken mee te vechten tegen de Turkse overheersing. Hij stierf korte tijd later, niet op het slagveld, maar door een koortsaanval. Zijn ‘martelaarschap’ droeg bij aan zijn geromantiseerde status van geëngageerd kunstenaar.

André Malraux, de Franse schrijver (en latere minister van Cultuur) nam net als Byron ook in vreemde dienst de wapens op. Zijn beroemd geworden boek La Condition Humaine[1] schetst een indrukwekkend beeld van strijd en eenzaamheid tegen de achtergrond van de Chinese burgeroorlog in de jaren ’20 van de vorige eeuw.  Malraux koos zelf ook daadwerkelijk partij in China en later ook tijdens de Spaanse burgeroorlog (jaren ’30) door mee te vechten aan de zijde van de Republikeinen tegen Franco. Malraux laat zien hoe deze gruwelijke oorlog tot duivelse dilemma’s leidt. Als ik mijn vijand niet doodschiet, schiet hij mij dood. Mag je doden om het doden te stoppen? Een soort Russisch roulette met mensenlevens als inzet. De menselijke toestand dwingt ons vaak op pijnlijke wijze te balanceren tussen denken en doen, tussen bewustzijn en handelen.

Ook nu treden mensen in vreemde krijgsdienst. Soms simpelweg omdat ze een dubbele nationaliteit hebben. Het is bekend dat Turks-Nederlandse mannen aan hun Turkse dienstplicht moeten voldoen. Het bijzondere is dat zij deze plicht kunnen afkopen.[2]

Je hoort ook wel over Joodse jongeren (die buiten Israël wonen) die een tijdlang meedraaien in het Israëlische leger. In een column van David Brooks (The New York Times) weergegeven in De Volkskrant van 6 januari 2015 staat in een bijzin: “mijn zoon neemt op het ogenblik deel aan het Lone Soldiers programma, waarbij mensen van over de hele wereld dienst mogen doen in de Isrealische strijdkrachten”. Als ik via Google de trefwoorden Lone Soldiers Israël invoer, kom ik informatie tegen van de organisatie Friends of Israel Defence Forces (http://www.fidf.org/page.aspx?pid=282 ). Het blijkt dat jaarlijks bijna duizend jonge mensen van over de hele wereld zich aanmelden voor het Israëlische leger.

Op dit moment is er veel te doen om jihad-strijders die vanuit Europa naar Syrië en Irak afreizen. Premier Rutte heeft liever dat ze daar sneuvelen dan dat ze hier terugkeren. Het bijzondere aan deze situatie is dat niet alleen Nederlandse jihadstrijders in den vreemde actief zijn, maar dat ook het Nederlandse leger daar opereert. Onze jongens vechten dus tegen onze jongens. Nog scherper gesteld: het is denkbaar en mogelijk dat twee broers uit een Nederlands gezin daar tegen elkaar vechten: de één aan de kant van IS, de ander als F16-piloot. Dat klinkt als een oud-Griekse tragedie èn als een eigentijds plot van een Hollywood film.

Met alle geweld

Ik schaar me graag in de grote kring van mensen die het afreizen van jihad-strijders afwijzen en die grote zorg hebben over hun eventuele terugkeer. Laat dat duidelijk zijn. Maar hebben wij zelf al ‘afgerekend’ met onze ’jeugdzondes’? Hans Achterhuis, voormalig denker des vaderlands, heeft daar een doorwrocht boek aan gewijd, zijn magnum opus Met Alle Geweld. Hij worstelt in dit boek met zijn eigen stellingnames van destijds (“Zo schrok ik van de manier waarop ikzelf in het verleden over links geweld had geschreven”) en geeft aan dat hij tot het inzicht is gekomen dat je moet oppassen om voor geweld te pleiten als dat ‘de goede zaak’ ten goede komt. Idealisme en bevlogenheid kunnen leiden tot een spiraal van geweld en daarmee zich ontwikkelen tot hun tegendeel. In de jaren ’60-‘80 werd in bepaalde kringen openlijk opgeroepen tot ‘gerechtvaardigd’ geweld.[3] Achteraf gezien was dat zeer discutabel, aldus Achterhuis.

Er valt nog iets over dit onderwerp te zeggen. Mij valt het ontbreken van een brede maatschappelijk discussie op over de inzet van onze legeronderdelen in bijv. Afghanistan, Mali en Irak. We vochten in de jaren ’60 toch ook niet mee met de Amerikanen in Vietnam? Waarom dan nu wel zo zonder ophef in deze landen? Waarom is er zoveel discussie (en terecht) over de jihadstrijders en zo weinig debat over onze formele, gewapende bemoeienis van ons land met de strijd in verre oorden? Waarom zijn onze militairen daar? En is het effectief? Welke gevolgen heeft onze inzet? Ik zeg niet op voorhand dat ons leger in dergelijke landen niet zou mogen optreden, maar ik begrijp het gebrek aan debat hierover niet. Veel politici willen dat we minder geld uitgeven aan ontwikkelingshulp, en dat we de deuren dichtdoen voor vluchtelingen, maar ze bepleiten wel dat we bombarderen en schieten in landen waar we de verhoudingen nauwelijks kennen, en waar we de gevolgen van ons optreden maar moeilijk kunnen overzien.

We kunnen niet de ene deur open zetten en de andere deur dicht doen. Als we ons bemoeien met andere landen (en in deze globaliserende wereld kan dat haast niet anders) via handel, verdragen, militaire inzet, bondgenootschapen, toerisme, etc. moeten we ook accepteren dat we, andersom, de gevolgen daarvan merken in ons land. En dat zijn niet alleen plezierige gevolgen.

Hun zorg, onze zorg?

Als we minder vluchtelingen willen en minder jihastrijders, zullen we ook moeten kijken wat we als land kunnen bijdragen om achterliggende oorzaken op te lossen. En dat is meer dan simpelweg de deur dicht doen en zeggen “rot op”. En dat is ook meer dan het bombarderen van terroristische targets. We zullen kritisch moeten zijn ten aanzien van ons gehele optreden als land in de wereld. Dat gaat van milieubeleid, handelsverdragen, investeringen, culturele uitwisseling en noodhulp tot militair optreden, sancties en boycots. We hoeven niet solidair te zijn met iedereen, en we moeten zeker niet ‘hun strijd’ tot ‘onze strijd’ maken, maar we moeten wel kijken of en hoe we in brede zin kunnen bijdragen aan een meer vreedzame en rechtvaardige wereld.

Dat laatste klinkt wel weer heel idealistisch. En ook met idealen moet je oppassen, vindt Achterhuis, want de geschiedenis laat zien dat vaak juist de  ‘beste bedoelingen’ kunnen leiden tot de wreedste daden. Hoe dan wel? Achterhuis zegt dat je niet moet proberen geweld uit te bannen (daarmee roepen we vaak juist tegen-geweld op), maar dat we moeten proberen geweld te domesticeren en in te dammen. Een pluralistische cultuur met ruimte voor democratische discussie en publiek debat draagt daaraan bij. Meer in gesprek, dus, en minder op de vuist.

 

[1] Malraux droeg zijn boek op aan zijn Nederlandse vriend Eddy du Perron. Du Perron vertaalde het boek en gaf het de titel ‘Het menselijk tekort’ mee.  In tegenstelling tot zijn Franse vriend Malraux trok Du Perron niet ten strijde. Toen Nederland op 14 mei 1940 capituleerde werd Du Perron getroffen door een hartinfarct. Zijn vriend Menno ter Braak pleegde op die zelfde avond zelfmoord.

 

[2]  http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/krijgsmacht/vraag-en-antwoord/ben-ik-dienstplichtig-in-mijn-land-van-herkomst-als-ik-een-dubbele-nationaliteit-bezit.html

 

 

[3] Als voorbeeld: in 2008 vormden onthullingen omtrent het actieverleden van GroenLinks kamerlid Wijnand Duyvendak in de jaren ’80 voor hem aanleiding om af te treden

De vier elementen van Communicatie

“Maar het wordt wel vreemd als je mensen in een restaurant ziet zitten die niet met elkaar praten, maar ieder uitgebreid op zijn/haar eigen mobieltje ziet kijken”

 

Zowel in de Griekse oudheid als volgens het boeddhisme gelden aarde, water, lucht en vuur als de vier elementen waartoe alles te herleiden is. Griekse denkers huldigden de stelling dat alles opgebouwd is uit deze vier elementen. Deze visie (met eerste aanzetten bij de natuur-filosofen in de vijfde eeuw voor Christus) heeft tot een paar honderd jaar geleden het denken over materie en stoffen in de westerse wereld gedomineerd. In de oosterse wereld (met name bij het het boeddhisme) gelden de vier elementen specifiek als de bouwstenen van de materiële wereld.

Tegenwoordig gaat men in de astrologie nog steeds uit van deze vier elementen. Vuur staat voor energie, aarde vertegenwoordigt de stoffelijke wereld, lucht houdt verband met ons denken en water is het symbool van onze spiritualiteit. Naast de astrologie vinden we de vier elementen ook terug in kringen van alchemisten, mystici, tattoo-liefhebbers en (naar ik vermoed) fans van Dan Brown.

Misschien moeten we in de Communicatie ook de vier elementen nog eens nader in ogenschouw nemen. Opmerkelijk genoeg zijn deze vier elementen namelijk ook in de ontwikkeling van het intermenselijke contact, van transportmiddelen en van de interpersoonlijke communicatie terug te vinden.

 

AARDE

Aanvankelijk hadden mensen alleen contact met de mensen die in hun nabijheid woonden. De communicatie was plaats- en tijdgebonden. Als men al reisde was dat over land, te voet, of op de rug van een dier. Rivieren, zeeën en oceanen vormden onoverbrugbare barrières.

banishing-pentagrams-300x269

‘richtingen’ van de vier elementen 

 

WATER

Dankzij de ‘uitvinding’ van vlotten en boten creëerde men de mogelijkheid om anderen via het water te bereiken. Mensen konden nu de oversteek maken naar andere gebieden waarvan ze voorheen door het water gescheiden werden. Grensverleggend en horizonverbredend.

Eerst zeilend en roeiend, later voortgestuwd door stoom of brandstof.

Delft

Water-Vuur-Lucht-Aarde: vrouwenfiguren op  het gebouw voor Werktuig- en Scheepsbouwkunde in Delft

 

LUCHT

Aan het einde van de 19e eeuw beproefden uitvinders de mogelijkheid van transport door de lucht. Ze ontwierpen met meer en minder succes allerlei soorten zweef- en gemotoriseerde vliegtuigen. Zo legden zij de basis voor het vliegverkeer, waarmee in relatief korte tijd grote afstanden kunnen worden afgelegd. Hiermee werd de actieradius van mensen enorm vergroot en werd het mogelijk om, vele malen sneller dan via schepen, in contact te komen met mensen in andere gebieden, op andere continenten. De jet-lag verraadt dat ons lichaam een grote verplaatsing in tijd en plaats heeft doorgemaakt

voorstelling-van-de-vier-elementen-en-hun-eigenschappen

Elementen en eigenschappen (klassiek Griekse indeling)

 

VUUR

Het vierde element kan worden vertaald (in eigentijdse termen) naar energie, brandstof, elektriciteit. Deze bronnen maken het niet alleen mogelijk om de conventionele transportmiddelen (schepen, auto’s, vliegtuigen) aan te drijven en traditionele communicatiemiddelen te produceren en te verspreiden (kranten, radio, televisie), maar staan ook aan de basis van het internet. De afgelopen 20 jaar heeft de koppeling van elektriciteit en  computertechnologie geleid tot een digitale revolutie met de creatie van het wereldwijze web en alle bijbehorende toepassingen. Mensen kunnen elkaar niet alleen over land, via water en door de lucht ontmoeten, maar ook digitaal zonder hinder te ondervinden van fysieke afstanden en belemmeringen.

Chinese symbolen

Chinese tekens

 

WE KUNNEN NU ALLES

We leven nu dus in een tijd waarin communicatie niet meer tijd- en plaatsgebonden is. Dat levert geweldige voordelen op. We kunnen thuis werken, we kunnen skypen met familieleden in andere landen, we kunnen online winkelen, en we kunnen foto’s en bestanden met elkaar delen.

Maar we benutten die nieuwe mogelijkheden ook wel eens op het verkeerde moment, of op de verkeerde plek. Mensen zitten naast elkaar in de trein zonder elkaar aan te kijken. Ze communiceren wel, maar niet met elkaar maar met hun smartphone. Op zich geen ramp, want dat verschilt niet wezenlijk van het lezen van een boek of een krant in de trein. En dat laatste vinden we heel gewoon. Maar het wordt wel vreemd als je mensen in een restaurant ziet zitten die niet met elkaar praten, maar ieder uitgebreid op zijn/haar eigen mobieltje ziet kijken. En het is ook lastig als je als docent voor de klas staat en je tegen een rij opengeklapte laptops zit aan te kijken (“zitten ze aantekeningen te maken, of Youtube filmpjes te kijken?”). Nu we alle vier de elementen tot onze beschikking hebben worden we geconfronteerd met kansen en bedreigingen. Moet ik mijn colleges ook maar op video zetten en dan mijn contacttijd in de klas gebruiken om met studenten erover te praten of verwerkingsoefeningen te maken?

Kortom, als we tegenwoordig zoveel mogelijkheden hebben om te communiceren, is juist de plaats- en tijdgebonden variant de meest kostbare. Die moeten we dan ook koesteren en goed besteden. Dus als we elkaar fysiek treffen (privé, op kantoor, in de klas), dan moeten we de meerwaarde daarvan (bijpraten, relatie opbouwen, feedback geven, lachen) volop benutten. Appen, mailen of surfen doen we dan wel op een ander moment of op een andere plek.

In dit verband is de grote populariteit van bibliotheken onder studenten een bijzonder fenomeen. Je zou verwachten dat de bibliotheek in het digitale tijdperk een zekere dood zou sterven, maar het tegendeel is waar.  Studenten zitten daar niet met hun neus in de boeken, maar komen daar massaal bij elkaar om te ‘chillen’, om studievragen door te spreken, en voor het ‘zien en gezien worden’. Ze zijn daar helemaal in hun element.