Strategie revisited

“Elke communicatiestrategie zal moeten draaien om de vraag hoe je je als organisatie tot specifieke anderen wenst te verhouden”

 
Studenten en docenten communicatie (ikzelf incluis) worstelen met het begrip Strategie.  Ik wijdde hier in eerdere blogs al wat aandacht aan. Ik beschreef het belang van relationele relevantie, de verschillende stappen in strategie-ontwikkeling (thinking-planning-implementation) en de verhouding tussen organisatiestrategie en communicatiestrategie (strategisch-tactisch-operationeel). In dit blog schets ik in het vervolg daarop wat nadere ervaringen en bespiegelingen.

 

BRAINSTORMEN in BUITENVELDERT

Half 8 ’s avonds.

Bij een kantoorgebouw in Buitenveldert hangen groepjes jongeren rond. Sommigen nemen nerveus een trekje van hun sigaret. Als mijn collega en ik dichterbij komen worden we begroet en gaan we met elkaar naar binnen. We zijn te gast bij Hill & Knowlton. Een paar weken geleden heeft een adviseur van Hill & Knowlton op onze hogeschool een briefing verzorgd in het kader van de minor Reputatiemanagement. En vanavond moeten de student in groepjes de aanpak presenteren waarop ze de afgelopen weken hebben zitten broeden. We worden naar de boardroom geloodst en daar ontmoeten we de Strategy Director in eigen persoon: Jeroen van Seeters. Al jarenlang blokkeert hij op gezette tijden een dagdeel in zijn drukke agenda om studenten te laten presenteren om vervolgens feedback op hun bevindingen en plannen te geven. Dichterbij de praktijk kun je niet komen. De studenten zijn altijd onder de indruk van de setting. En wij zijn altijd weer dankbaar voor de leerzame gastvrijheid.

De studenten moeten eerst hun analyse van de probleemsituatie presenteren en daarna hun strategische voorstellen om de problematiek effectief aan te pakken. Een mooie opmaat voor wat ze aan het einde van hun studie bij hun afstudeerproject moeten kunnen opleveren. We leren van Jeroen van Seeters dat de probleem-analyse duidelijk en scherp moet zijn. In zijn woorden: “ik moet de pijn van de organisatie voelen”. En als de studenten worstelen met hun strategie gaat hij met hen het gesprek aan en adviseert hij -bij wijze van korte brainstorm-  om na te denken over een treffend werkwoord.  Strategie is aanpakken, dus daar horen werkwoorden bij. Dat slaat elke keer aan. Al gauw gaan er allerlei suggesties over de tafel: verrassen, overleggen, overtuigen, prikkelen, luisteren, aanprijzen, confronteren, verbinden…. Het helpt de studenten om meer zicht en grip te krijgen op het voor hen zo lastige begrip strategie. Het bewijst ook de stelling van Julia Sloan (eerder beschreven op deze blogsite) dat strategie-bepaling begint met strategic thinking. Al brainstormend, divergerend, rommelend zien te komen tot greep en zicht op de materie. De werkwoord-methode biedt de nodige aanknopingspunten met het Communicatiekruispunt van Betteke van Ruler, waarin ook van werkwoorden afgeleide termen centraal staan.

 

BASISMODEL

 

Communicatiekruispunt

 

 

Op meerdere HBO-Communicatie opleidingen in Nederland is het Communicatiekruispunt van Betteke van Ruler en veelbesproken basismodel. Het is een duidelijk en makkelijk te hanteren schema dat langs een verticale en horizontale as vier basisrichtingen aangeeft, een beetje zoals de vier windstreken van een kompas. Dat is de grote charme van dit model. De communicatie is informerend of overtuigend langs de ene as en eenzijdig of tweezijdig langs de andere. Zo ontstaan vier kwadranten waarmee alle smaken in de basis gevangen zijn. Het is een handig instap-model dat regelmatig vragen en opmerkingen bij studenten oproept (en dat betekent dat het dus het denken van studenten in werking zet; dat is een positief teken). Het kwadrant Formering vergt altijd wat extra toelichting. Ik krijg regelmatig de vraag hoe het moet als je meerdere richtingen wilt kiezen: bijvoorbeeld een mix van Informering en Overreding. De laatste jaren lijkt het moeilijker, mede door de komst van social media, om het communicatiekruispunt als kompas te kunnen hanteren. Begrippen als co-creatie, crossmediale communicatie en disruption zijn minder makkelijk te plaatsen in het kruispunt. In die zin biedt het Communicatiekruispunt een mooi beginpunt om de brainstorm te beginnen en geeft de open aanpak van Jeroen van Seeters alle ruimte om vrijer te associëren en te divergeren.

 

RELATIES in EINDHOVEN

Op het LOCO-congres (voor de goede orde: LOCO staat voor Landelijk Overleg Communicatie Opleidingen) van 13 november 2014 in Eindhoven volg ik een workshop over communicatiestrategie. Wil Michels speelt op inspirerende wijze een thuiswedstrijd in meerdere opzichten. Hij is als onderwijsman verbonden aan Hogeschool Fontys, de locatie van het congres. Voorts is hij ook praktijkman waardoor hij zijn verhalen kan larderen met diverse voorbeelden uit zijn adviespraktijk. En ten slotte is hij een succesvol auteur van communicatieboeken en weet hij denken en doen te vertalen naar de denk- en leefwereld van HBO-studenten. Michels bespreekt met name zijn laatste publicatie: het boek Communicatiestrategie. In zijn presentatie gebruikt Michels herhaaldelijk metaforen. En in die metaforen staan vooral menselijke verbanden centraal:  de familie, de vriendengroep, de fans, de ambassadeurs, etc. Het lijkt een open deur (communicatie gaat toch altijd over relaties) maar haast niemand maakt dat in de benaming van strategieën zo expliciet als Michels. Tijdens de workshop blijken deze metaforen goed te werken. Terwijl klassiek strategie-denken vaak uitgaat van ‘benaderingen’ wordt het hier geconcretiseerd voor het centraal stellen van de relatie tussen organisaties en relevante stakeholders.

 

KORTOM

Michels schrijft (wat mij betreft zeer terecht) in zijn boek dat je je identiteit ontwikkelt door en in interactie. Dat noemde ik in een eerder blog relationele relevantie. Dit geldt voor mensen en voor organisaties. Elke communicatiestrategie zal moeten draaien om de vraag hoe je je als organisatie tot specifieke anderen wenst te verhouden. Dat ‘verhouden’ kun je beschrijven met werkwoorden en die ‘anderen’ kun je aanduiden met een metafoor van een menselijke relatie.

 

Generatiekloof

Wat krijg je als je ‘lord’ omdraait?

 

Stagebezoek in Amsterdam-Noord. Waar ooit stoere dokwerkers de knoestige handen uit de mouwen staken, zijn nu hippe creatievelingen in kekke kantoren in de weer met het bedenken van crossmediale concepten en belevenisvolle events. Nog een enkele scheepswerf verwijst naar de oude rol die de haven hier speelde. Zo’n werf ligt recht tegenover het stagebedrijf. In die werf ligt een gigantische bulk carrier geparkeerd en zijn stalen neus priemt hautain naar het nieuwerwetse kantoor. Ik moet nog even wachten op mijn afspraak en kijk vanachter het raam op de eerste verdieping gefascineerd naar het enorme schip dat van een frisse nieuwe verflaag is voorzien. Een man staat op een hoge steiger die tegen de boeg is opgebouwd. Op de vers-zwarte verflaag brengt hij met een roller behendig witte letters aan. Het gaat zo vlot, dat het niet anders kan, dan dat de letters in het zwarte metaal van de boeg geprofileerd zijn en aan aantal centimeters uit de boeg naar voren komen. Maar dat is vanachter mijn raam niet te zien. Een-twee halen van de roller zijn voldoende om een poot of een boog van een letter tevoorschijn te toveren.

Juist als hij met dit klusje begint, komt de stagiair binnenlopen. We kijken samen naar het tafereel alsof het een trekking van de loterij is. Elke letter brengt ons een stap dichter bij de hoofdprijs: de onthulling van de naam van het schip. De schilder is aan de buitenkant begonnen en werkt naar de voorkant van de boeg toe: de naam wordt dus achterstevoren ontrold. Na de N volgt een O en dan een R. We hebben geen flauw idee, maar de volgende letter helpt me op het spoor: een Y. Daar moet een B voor, denk ik, en jawel, even later staat het woord BYRON met koeienletters op het schip. De student heeft geen idee waar die naam op slaat en wil koffie gaan halen. “Wacht nog even”, zeg ik, “er komt vast nog meer”. Om er onmiddellijk lagereschool-achtig aan toe te voegen: “Wat krijg je als je ‘lord’ omdraait?”. De student kijkt me vol onbegrip aan. “Kijk maar naar de schilder”, vervolg ik. In no time tovert de man D  R  O  L tevoorschijn. Ik schiet in de lach, maar de grap gaat volledig aan de student voorbij. De generatie-kloof  is pijnlijk voelbaar.

“Kopje koffie?”, vraagt de student aarzelend? “Ja, lekker”, zeg ik.

SONY DSC

 

Kleurenblind

“Wat zegt het een blinde dat mensen verschillende huidskleuren hebben?”

 

 

 

 

Twee blinden mensen schuifelen voorzichtig de tram binnen. Als ik de reacties van de mensen bij de deuropening peil zie ik drie soorten reacties:

 

Geschrokken:  Oh mijn hemel, als ze maar niet op mij aflopen!

Behulpzaam: Ik sta op om hun een plaats aan te bieden (maar hoe maak ik dat in een volle tram van afstand duidelijk aan twee mensen die niet kunnen zien?).

Neutraal: Doet me niks, gewoon twee blinden mensen, niets aan de hand.

 

Wat mij vooral opvalt is dat het het niet alleen om een man en een vrouw gaat, maar ook om een blank en een donker iemand. Om precies te zijn: de man is donker en de vrouw is blank. Terwijl zij voetje voor voetje op zoek gaan naar een zitplaats en alle staande passagiers  een stap op zij zetten en daarmee een soort erehaag vormen, vraag ik me opeens af of zij van hem weet dat hij donker is en andersom. Wat zegt het een blinde dat mensen verschillende huidskleuren hebben? Sekseverschillen lijken mij voor blinden even boeiend als voor ziende mensen, net zoals lengteverschillen of verschillen in karakter. Maar verschillen in huidskleur lijken me voor blinden totaal oninteressant.

Zijn blinden niet per definitie ook kleurenblind?

Wanneer zeg je ‘Henk & Ingrid’ en wanneer ‘Ingrid & Henk’?

Sommige kwesties kunnen je tijdenlang bezighouden ook al zijn ze op zich behoorlijk triviaal.

Zo vraag ik me al langere tijd af hoe we er toe komen om bij het aanduiden van (bijvoorbeeld) bevriende stellen ofwel Jaap & Ineke te zeggen, ofwel Ineke & Jaap. Hoe wordt die volgorde bepaald? Na grondig onderzoek te hebben gedaan, heb ik een paar grondpatronen ontdekt.

 

 

Adam en Eva

Een eerste patroon is ‘man voor vrouw’. Deze trend startte al met Adam & Eva en loopt door tot Jip & Janneke. Het oud-testamentische, patriarchaal getinte scheppingsverhaal geeft de man een plaats voor/boven de vrouw. In Genesis 2 staat dat Adam eerst werd geschapen en daarna Eva (uit een rib van Adam, of –beter vertaald- aan de zijde van Adam). Dus eerst de man en daarna de vrouw. Die traditionele rolverdeling (man eerst) zien we nog steeds op allerlei plaatsen terug. Vrouwen die geen priester mogen worden; de man als hoofd van het gezin; vrouwen die in dezelfde functie minder verdienen dan hun mannelijke collega’s; Prins Claus die geen koning kon worden (want hoger dan de koningin), maar Maxima die wel koningin mag zijn (ook in het kaartspel en bij het schaken is de koning machtiger).

 

 

 

In het buitenland gaat men daarin soms nog verder dan wij in Nederland durven te doen. In Duitstalige landen spreekt men zonder blikken of blozen van Doktor und Frau Müller. En in de Verenigde Staten worden echtparen aangekondigd als Mr & Mrs Harold Jones. Voorbeelden te over, dus. En dat verklaart waarom wij het hebben over Henk & Ingrid, Tarzan & Jane, Opa & Oma. Dat krijgen we met de paplepel ingegoten. Denk maar aan Ot & Sien, Jip & Janneke en Suske (zijn naam doet anders vermoeden, maar hij is het jongetje)  & Wiske.

Jip en Janneke

 

Maar er zijn uitzonderingen. Soms noemen we de vrouw toch voor de man. Ga maar eens na in je  eigen familie of in je vriendenkring. Soms is het Ineke & Jaap in plaats van andersom. Dat heeft te maken met een tweede en een derde grondpatroon.

Grondpatroon 2 is dat we de dame in kwestie langer kennen dan de heer. Ineke is al jarenlang een goede vriendin en sinds korte tijd is ze samen met Jaap. Ineke heeft in zo’n situatie ‘oudere rechten’ dan Jaap, dus Jaap wordt als tweede genoemd; na Ineke. Een bijzondere variant van grondpatroon 2  doet zich voor bij ouders en hun grotere kinderen. Op zekere leeftijd krijgen kinderen vaste verkering. In veel gevallen blijft de dochter dan toch de eerstgenoemde. Ik weet dat uit ervaring. Ik heb vier volwassen kinderen: twee zonen en twee dochters. Hun geliefden, hoe gewaardeerd ook, komen (ongeacht hun geslacht) in het aanspreken toch na mijn eigen kinderen en niet ervoor. Eigen kinderen hebben in die zin ook ‘oudere rechten’ en liggen natuurlijk nog iets nader aan het hart. Je zou dat de ‘dierbaarheidsfactor’ van deze variant kunnen noemen.

Als grondpatroon 2 niet aan de orde is (we hebben Ineke en Jaap gelijktijdig leren kennen), en we noemen toch Ineke voor Jaap, dan is grondpatroon 3 van kracht. In dit geval is de vrouw het overheersende type. Ineke is dominanter en meer aanwezig dan Jaap. Jaap bungelt er eigenlijk maar een beetje bij. Een soort Denis Thatcher als het ware. Geen fijne positie voor een man (Denis Thatcher werd steevast als lulletje rozewater geportretteerd; en ook de eerder genoemde Prins Claus heeft zich niet altijd lekker gevoeld in die ondergeschikte rol).

Proefondervindelijk weet ik dat vrijwel alle duo-benamingen aan deze drie grondpatronen voldoen. Ik ken zelf maar een enkele uitzondering: Bonnie & Clyde. Geen idee waarom Bonnie als eerste wordt genoemd. Wie dat weet, of wie nog meer uitzonderingen kent? Ik hoor het graag!

Bonnie_and_clyde

 

Verder ben ik erg benieuwd hoe deze kwestie speelt bij homoseksuele stellen. Zijn daar andere spelregels, of gelden daar ook grondpatronen 2 en 3.

Ook dat hoor ik graag.

Wie weet dat ik dit nog eens ga uitwerken en in aanmerking kan komen voor het winnen van de ig-Nobel prijs

 

P.S. 3 november 2016

Deze week las ik in het artikel Linguistics and Poetics van Roman Jakobson nog een reden waarom men voornamen in een bepaalde volgorde zet:  de poetische functie. Soms klinkt de ene combinatie beter dan omgekeerd:

“Why do you always say Joan and Margery yet never Margery and Joan? Do you prefer Joan to her twin sister?” “Not at all, it just sounds smoother.”

In a sequence of two coordinate names, so far as no problems of rank interfere, the precedence of the shorter name suits the speaker, unaccountably for him, as a well-ordered shape for the message.

Korte namen eerst, dus!

Doe effe normaal

“Weet je wie die opa is?”, vraag ik. Niemand heeft een idee. “Bennie Jolink”, roep ik.

 

Het lesmateriaal voor een docent Communicatie ligt bijna letterlijk op straat. Zo maak ik geregeld foto’s van grote abri-posters op de metrohalte vlakbij de hogeschool waar ik werk. Deze posters lenen zich uitstekend voor bespreking tijdens colleges. Ze zijn groot (dus goed te projecteren in de lesruimte), en bevatten doorgaans een kernachtige boodschap. Bovendien reizen de meeste studenten (net als ik) met het openbaar vervoer, dus er is vaak de nodige herkenning, Ik fotografeer expres een stukje van de abri erbij om het perspectief van de reiziger te benadrukken. Vooral bij eerstejaars studenten is het bespreken van deze posters een vruchtbare methodiek. Ik kan dankzij mijn foto’s goed illustreren wat met de gelaagdheid van boodschappen wordt bedoeld, of met de herkenbaarheid van de afzender, of met het samenspel van tekstuele en visuele uitingen. En juist ook van eerstejaars studenten krijg ik de meest originele reacties. Misschien komt dat door hun nog onbevangen blik.

foto (1)

Een poster van de Nierstichting krijg veel lof. De studenten hadden de poster zelf ook al opgemerkt en vinden de boodschap duidelijk en aansprekend. Ze waarderen het ook dat er een link wordt gelegd met de locatie/situatie: je ziet de poster terwijl je op de metro staat te wachten. Als ik vraag wat de bedoeling van deze uiting is (ik laat daarbij de termen Kennis, Houding en Gedrag vallen) vinden de studenten het moeilijk dat te bepalen. Als ik vervolgens vertel dat de posters zijn opgehangen aan de vooravond van de collecteweek van de Nierstichting, zie ik veel positieve Aha-blikken. Een student merkt op dat hij het dan wel vreemd vindt dat er geen rekeningnummer van de Nierstichting op de poster staat.

foto

 

Een poster van het Waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek valt niet in de smaak. Niemand weet wat een waterschap is. Ik suggereer dat dat misschien juist de achtergrond van deze campagne is. “Maar waarom dan die schattige eendjes”, vraagt een studente, “als het zo belangrijk is wat ze doen, zou ik juist een dreigender beeld laten zien; van een dijkdoorbraak of zo”. “Of een foto van benen van mensen die tot hun knieën in het water staan”, roept een ander.

 

foto (2)

 

Als ik een poster van de SNS-Bank laat zien, vraag ik de studenten nog niet direct te reageren, maar de komende week allerlei uitingen van de nieuwe SNS-campagne in de media te volgen en deze te analyseren aan de hand van een paar vragen die ik hen meegeef.

 

De week daarna hebben we volop gespreksstof. De studenten noemen de tekst opvallend. En ook vinden ze het grote witte vlak op de poster goed passen bij de ‘normaal’-boodschap. Maar de boodschap zelf slaat niet aan. Een student heeft de moeite genomen om met zijn smartphone foto’s te maken van de openingstijden van diverse filialen van andere banken die ook op zaterdag open zijn. De SNS doet dus niets bijzonders, vindt hij. Een andere student zegt dat het nu lijkt alsof de SNS-bank vroeger niet-normaal was. Die opmerking  leidt tot een hele discussie over de bankencrisis. Een mooie aanleiding voor mij om de term reputatie aan de orde te stellen. De studenten snappen dat de SNS nu probeert een gewone, betrouwbare indruk te maken, maar vinden dat daar meer voor nodig is dan deze campagne. Veel vertrouwen hebben de studenten er niet in. Ze associëren banken niet met normaal doen. Ten slotte begint een student over de commercial van de SNS die hij op de TV heeft gezien. Hij heeft het over één of andere opa met een oostelijk accent. Mij was de commercial ook opgevallen en ik schiet in de lach. “Weet je wie die opa is?”, vraag ik. Niemand heeft een idee. “Bennie Jolink”, roep ik. Bij niemand gaat een belletje rinkelen. “Hij was de zanger van de band Normaal”, probeer ik dan nog. Maar ook die toevoeging roept totaal geen herkenning op, al snappen ze nu wel de link met het nieuwe sleutelwoord van de SNS: normaal. Dan zegt een student: “maar dat is toch raar, want juist wij, studenten, jonge mensen, gaan voor het eerst op zoek naar een bank. Dan wil je toch aangesproken worden door iemand die je kent; iemand met wie je je kunt identificeren”. “Ja!”, roept een andere student grijnzend, “dat zou pas normaal zijn”.

Burgemeester word wakker!

“Hebben we eindelijk een jeugdige, vrouwelijke burgemeester (na decennia van middelbare VVD-mannen in dito pakken), dreigt er meteen onheil”

 

 

Politiek Amstelveen (mijn woonplaats) is in rep en roer. De kersverse burgemeester Mirjam in ’t Veld heeft een nevenfunctie: zij neemt zitting in de Raad van Toezicht van WNL. Je weet wel, Wakker Nederland, die nieuwe omroepvereniging uit de Telegraaf-stal.

Hebben we eindelijk een jeugdige, vrouwelijke burgemeester (na decennia van middelbare VVD-mannen in dito pakken), dreigt er meteen onheil.

Sommige klagers vinden WNL te rechts en daarom geen goede keuze voor de nieuwe ‘burger-moeder’ (van CDA-huize) die boven de partijen zou moeten staan. Anderen vinden dat de burgemeester zich geheel op haar burgemeesterstaak moet richten. Frits Barend, een bekende local, vindt dat laatste weer onzin en noemt het juist gezond dat de burgemeester zich inlaat met maatschappelijke organisaties. Vrijwel alle fractievoorzitters steunen de keuze van in ’t Veld, maar een groep oud-raadsleden heeft zich per brief juist weer heel kritisch uitgelaten. Kortom, de gemoederen in mijn -onlangs tot groenste stad van Europa- verkozen woonplaats lopen op.

Wat vind ik er van? Ik neem als communicatie- en media docent een formeel standpunt in.

In veel reacties op de nevenfunctie van burgemeester in ’t Veld blijft het feit onderbelicht dat WNL een omroepvereniging in het publieke bestel is. Volgens de Mediawet (2008) moet iedere omroepvereniging “zich volgens de statuten ten doel stellen in het media-aanbod een bepaalde, in de statuten aangeduide maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stroming te vertegenwoordigen” (artikel 2.24). Mensen die zich daartoe aangesproken voelen kunnen lid worden van deze vereniging. Het gaat bij iedere omroepvereniging (ongeacht haar politieke, religieuze of maatschappelijke profiel) dus altijd om het vertegenwoordigen van een deel-belang, terwijl een burgemeester juist het brede belang dient te representeren. In die zin maakt burgemeester in ’t Veld dus een ongelukkige keuze met deze nevenfunctie. Een tweede bezwaar is het feit dat omroepverenigingen in het publieke bestel niet alleen amusement en verstrooiing bieden, maar ook een informatieve en educatieve functie hebben. De media (vooral ook in het via belastinggeld gefinancierde publieke bestel) vormen een erkende machtsfactor in de samenleving die bedrijven, sporters, actiegroepen, politici, etc. kritisch en onafhankelijk moeten kunnen benaderen. Dat is een onmisbare functie in een pluriforme, democratische samenleving. Daarbij komen soms ook burgemeesters onder vuur te liggen (zie recente voorbeelden als Hoes, Rehwinkel en van Aartsen). Dan moet niet de schijn gewekt worden dat het ene medium zich wat moet inhouden omdat er nu eenmaal een burgemeester in de Raad van Toezicht zit. Of dat de burgemeester niet vrijuit kan spreken en handelen, omdat dat niet spoort met de lijn van de omroepvereniging waarop zij toezicht houdt.. In die zin bewijzen zowel de burgemeester als WNL zichzelf geen dienst. Laten we blij zijn dat we zo langzamerhand bevrijd zijn van de reflexen uit de tijd van de Verzuiling met die stevige verstrengeling van belangen tussen politieke partijen en omroepen.

Laat de burgemeester op zoek gaan naar een andere klus. Dit is niet zo maar een nevenfunctie. Dit is een onhandig gekozen verbinding tussen politieke macht en media-macht en dat moeten we niet willen.

La Superba

“het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal”

 

Ik kende Pfeijffer van zijn gedichten, maar had nog geen roman van hem gelezen. De publiciteit rondom dit boek bij het winnen van de Libris Literatuurprijs 2014 en het vooruitzicht van een heerlijke zomervakantie in Italië trokken me over de streep. Ik kocht La Superba en begon te lezen. Het werd een plezierige lees-ervaring, met een enkele kritische noot.

Pfeijffer schrijft bloemrijk en beeldend. Hij voert je op bijna zintuiglijke wijze mee door de stad van zijn dromen, Genua. De liefde voor z’n zuidelijke woonplaats, haar inwoners en haar geschiedenis druipt van de pagina’s en werkt aanstekelijk. Je krijgt zin om in zijn voetsporen door de stegen van Genua te dwalen, om wat te drinken op een van de vele terrassen of met je hand boven je ogen bij de haven naar de zee te staren. Een illustratie: “Wie ter wereld wil niet wandelen door de Vico Amandorla? Het is een naam die geurt als een belofte, zacht als marsepein, gerijpt als likeur op vergeten vaten, in de kelder van een verafgelegen klooster waar de laatste monnik twintig jaar geleden is gestorven met een onschuldig kindergebedje op zijn lippen in de kloostertuin, in de schaduw van de amandelboom, gelukkig als een man na een rijke maaltijd met dierbare vrienden” (p. 37). Het zou me niets verbazen als er in de toekomst speciale La Superba stadswandelingen worden georganiseerd. Pfeijffer zou met dit boek een aardige bijdrage kunnen leveren aan de lokale toeristische sector.

Naast de prachtige taal is er de bijzondere vorm van het boek. Er is een niet nader aangeduide ‘vriend’ aan wie Pfeiffer zijn Genuese verhalen doorspeelt. Op diverse plekken in het boek stapt Pfeiffer even uit zijn rol en zijn verhaal om zich direct tot die vriend te wenden, bijvoorbeeld: “Ik ga het je vertellen, mijn vriend”,p.93; of:“Die laatste zin moet er natuurlijk uit wanneer ik deze notities omwerk tot een roman”, p. 278). Zo creëert Pfeiffer een vernuftig raamwerk om zijn deels losstaande  verhaallijnen een plek te geven. Deze korte intermezzi storen me soms, doordat ze me uit het verhaal halen. Alsof Pfeiffer af en toe roept: het is maar een verhaal hoor! Het doet denken aan acteurs in bepaalde films of TV-series die zich af en toe direct tot de kijker wenden (zoals Kevin Spacey in House of Cards) en daarmee de zogenaamde ‘vierde wand’ doorbreken.

Naast het raamwerk, moet er natuurlijk ook voldoende inhoudelijk cement zijn om de bloemrijke verhalen bij elkaar te houden. En dat is wat mij betreft niet in alle opzichten gelukt. Met name het verhaal over de Britse fantast Don spreekt me niet aan. Teveel doorzichtige bravoure en te veel schelmenstreken à la Ik Jan Cremer. Omdat het Don-intermezzo ruim 40 pagina’s omvat, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, maar gelukkig krijgt Pfeijffer me daarna weer in zijn greep.

Het is ronduit knap hoe hij in zijn boek de verhalen van het Genua van nu en vroeger (kruistochten, de pest, ontdekkingsreizen), en van hier en daar (Afrika, ‘La Merica’) weet af te wisselen en te combineren. Is de immigratie van nu (Marokkanen, Senegalezen) wezenlijk anders dan de grote uittocht van Italianen zelf naar Noord- en Zuid-Amerika honderd jaar geleden? Het verhaal van de Afrikaan Djiby is het rauwe, maar respectvol genoteerde, relaas over de ellende die vluchtelingen meemaken op weg naar het gedroomde paradijs Europa waar mensen “zich douchen met parfum en waar bier gewoon uit de kranen komt”(p. 241). Opmerkelijk dat Pfeijffer net als Tommy Wieringa in Dit zijn de namen zo’n prominente plaats inruimt voor het hedendaagse vluchtelingenvraagstuk in Europa. “In deze stad waarop ik ooit aan dek van een schip zo verliefd ben geworden, voel ik mij als ongedierte dat dient te worden verdelgd. De waarheid is dat ik een rat ben voor iedereen hier in deze stad, zelfs voor jou, Ilja” (aldus de uit Senegal gevluchte Djiby, p. 265).

Het boek begint en eindigt met ‘het mooiste meisje van Genua’. Daarmee is de cirkel rond. Alle lijnen uit het boek komen in het laatste deel samen. Pfeiffer’s queeste naar haar is een ontluisterende mislukking gebleken, zoals alle ontmoetingen met vrouwen in dit boek uitmonden in gemankeerde verhoudingen en zielige seks. Het mooiste meisje is in het begin van dit boek nog een aantrekkelijke barmeid, maar ze eindigt als straathoertje. En Pfeiffer rondt zijn relaas af met een ingebeeld personage, een spiegelbeeld-travestiet, een man met netkousen en watten in zijn BH.

In de woorden van Pfeijffer: “het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal.”(p. 276)

 

Bijzonder

Come si deve: hoe het hoort (p. 29/30). “De beste kok is zoals de beste schoenmaker niet iemand die je voor verrassingen stelt. Daarom eet je ook altijd zo goed in Italië. En daarom hebben ze zulke goede schoenen.”

Over de Kerk in Italië: “Katholicisme is de default, de standaardinstelling.” (p. 41)

Over de vlag: De vlag van Engeland is overgenomen van Genua (p. 84).

Mooie passage over werkelijkheid, perceptie en illusie: “De wereld om ons heen bestaat alleen maar in zoverre wij haar waarnemen, zin geven en bedenken. Zonder onze ogen en gedachten zou er geen wereld bestaan, of zou ze lekker nutteloos in haar eentje liggen te bestaan zoals een planeet in een verafgelegen sterrenstelsel nog steeds wacht tot wij hem ontdekken, zien en een naam geven. Alles wat bestaat, bestaat alleen maar in ons hoofd of het bestaat niet. En wie zegt dat wij met velen zijn? Wie zegt mij dat ik niet de enige ben? Wie zegt mij dat jij bestaat, mijn vriend? Het is veel waarschijnlijker dat ik je heb bedacht. Zo zijn ook de straatnamen, het plaveisel en de mensen die voortslenteren door mij bedacht. En niet alleen omdat ik een schrijver ben. Ik zie alleen maar wat ik wil zien, zoals alle mensen alleen maar zien wat zij al denken, te kennen of verwachten. …. Het is mijn beroep. Maar dat is het punt niet. Zo zijn wij allemaal. Ook jij, mijn vriend. Zo leven we langs elkaar heen in elkaars verzonnen werelden. We zijn figuranten in elkaars autobiografie. We zijn decor van elkaars illusies. “  (p. 102-103)

“Verandering is per definitie een bedreiging van andermans zaken.” (p. 177)

 

NASCHRIFT 12 maart 2016:

En jawel, er worden nu reizen naar Genua georganiseerd met een stadswandeling onder leiding van Ilja Leonard Pfeiffer:

“De natuur- en cultuurhistorische rijkdom komt tot leven in de roman La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer, de winnaar van de Libris Literatuur Prijs. Hij zal voor ons aan de hand van zijn boek tijdens een wandeling de geheimen van de rafelranden van Genua ontsluiten.”

 

http://www.voyageculture.nl/reizen/italie/het-trotse-en-eigenzinnige-genua

 

 

 

Teveel reclame?

 

“Kortom, communicatie-Inuits kennen voldoende verschillende termen binnen hun eigen vakgebied, maar Haan is duidelijk geen kenner”

 

Een aantrekkelijke kant van mijn vakgebied (Communicatie) is dat het heel nabij en tastbaar is. Iedereen en alles communiceert en we ervaren doorlopend allerlei uitingen van communicatie. Geen wonder dat iedereen daar een mening over heeft. Net zoals we allemaal meepraten over het weer, over voetbal of over het Koninklijk Huis. Daar is niets mis mee, maar het is wel storend als mensen daarbij blijk geven van een volstrekt gebrek aan kennis. Twee dagen geleden zag ik daar een treffend voorbeeld van.

In een groot opinie-stuk in De Volkskrant van 27 september betoogt Gustaaf Haan dat er teveel reclame-uitingen (door Haan ten onrechte ‘reclames’ genoemd) over ons heen worden gestort. Dat is op zich volkomen legitiem. Iedereen mag zijn ergernissen uitventen, of het nu over hondenpoep gaat, over Gerard Joling, over benzine-prijzen, of over reclame. Maar als iemand twee pagina’s van een dagblad vult, dan hoop ik wel op een vakkundige, consistente onderbouwing. En daar wringt de schoen bij Haan.

Haan begint namelijk te vertellen dat de Inuit 33 woorden voor sneeuw hebben en dat wij maar één term kennen voor reclame, namelijk ‘reclame’. Dat is een fundamentele eerste denkfout. Wie even via Google gaat zoeken of in een handboek Marketing bladert, ziet dat er een breed scala aan onderscheidende reclame-vormen bestaat. Van promoties en persoonlijke verkoop tot direct marketing  en product placement. Naast reclame (tegenwoordig hanteren we vooral de term marketingcommunicatie) zijn er ook nog verwante communicatie-modaliteiten zoals public relations en sponsoring. Kortom, communicatie-Inuits kennen voldoende verschillende termen binnen hun eigen vakgebied, maar Haan is duidelijk geen kenner.

Dat blijkt ook als hij voorstelt om een onderscheid te maken tussen informatieve reclame (die hij nog wel enigszins nuttig vindt) en het in zijn ogen doelloze noemen van merken en organisaties op allerlei mogelijke dragers. Hij heeft daar een verzamel-naam voor bedacht die ik niet wil herhalen, omdat ik het een onzin-term vind en ik liever geen reclame voor onzin maak. In veel voorbeelden die Haan in dit verband noemt gaat het om sponsoring. Maar Haan herkent dat niet als zodanig. Hij doet het af als ‘overbodig’ en heeft het zelfs over ‘schade aan de maatschappij’. Dat gaat wel erg ver. Bij sponsoring steekt een bedrijf geld in een sportclub, een onderwijsproject of een museum. In ruil daarvoor wordt de naam van het bedrijf op de diverse uitingen van de begunstigde getoond. Misschien is dat soms hinderlijk (dat is vooral een kwestie van smaak), maar zolang wij als belastingbetalers niet te diep in de buidel willen tasten voor kunst, sport, onderwijs en zorg, mogen we blij zijn dat bedrijven bij willen dragen. En dan is naamsvermelding een logische tegenprestatie.

Een andere denkfout gaat over logo’s. ‘Als je mensen maar vaak genoeg je logo in hun gezichtsveld drukt, gaan ze meer van je spullen kopen’, roept Haan. Los van de vraag of dit aantoonbaar zo is, is de automatische link met verkoop onjuist. Ook de politie heeft een logo en mijn huisartsenpraktijk en zelfs het Koninklijk Huis. Dat heeft dus lang niet altijd met verkoop te maken of het langs slinkse weg beïnvloeden van ons onderbewuste. Het gaat vaak simpelweg om herkenbaarheid en uitstraling.

Los van het storend gebrek aan vakkennis en het veelvuldig generaliseren blijft de vraag of er teveel reclame is en of we een scheiding moeten maken tussen meer en minder gewenste uitingen. Ik zit eerlijk gezegd ook niet te wachten op Unox-mutsen bij de nieuwjaarsduik of straatnaambordjes met de naam van een sponsor erop. Maar wie zou moeten bepalen welke reclame-uitingen wel of niet overbodig of hinderlijk zijn? Moet er naast de dieren-politie nu ook reclame-politie komen? En hoe kun je onderscheid maken tussen informatieve reclame en de rest? Haan geeft zelf al aan dat elke reclame-uiting ‘aspecten van beide’ heeft. Omdat hij dit zelf niet kan oplossen stelt hij voor dat we de door hem niet-gewenste, schadelijk vorm maar moeten gaan minachten. Maar hoe moet ik iets gaan minachten als het nauwelijks te onderscheiden is van die andere wel-geaccepteerde vorm. Zo roept Haan wel veel, maar hij heeft eigenlijk geen benul en laat ons met lege handen achter.

En dan nog tot slot: onderaan het artikel lezen we dat Gustaaf Haan oprichter is van de Zonnefabriek, een bedrijf dat zonnepanelen levert. Een volstrekt irrelevante vermelding. Maar wel even lekker reclame maken voor je eigen toko!

De nieuwe landkaart van Europa

Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk liggen ver van elkaar verwijderd, maar hun huidige situatie vertoont opmerkelijke parallellen en een duidelijk verschil.

In geen enkel werelddeel wordt de landkaart zo vaak veranderd als in Europa.[1] Juist in het ‘oude’ continent blijken de grenzen van de landen niet stevig verankerd. Je zou juist verwachten dat bijvoorbeeld in Afrika, met al z’n willekeurige, langs koloniale linialen getrokken grenzen, het wijzigen van grenzen schering en inslag zou zijn. Maar met uitzondering van Eritrea en Zuid-Sudan heeft dat continent in grote lijnen zijn indeling behouden. Zo niet dus Europa. De afgelopen decennia zorgde de desintegratie van de Sovjet-Unie voor de komst van diverse nieuwe, onafhankelijke staten langs de grenzen van de Russische federatie. Ook werd Tsjecho-Slowakije gesplitst, terwijl Duitsland juist werd herenigd. En in de jaren ’90 viel Joegoslavië uiteen. Zo groeit het ledental van de NAVO en de EU en wordt het drukker op het Eurosongfestival en in de voorronden van het EK Voetbal. Het meest recente gerommel aan landsgrenzen vindt momenteel plaats aan de uiterste oost- en westkant van ons continent. In Oekraïne is de Krim nu Russisch grondgebied en probeert president Porosjenko de opstandelingen in het oosten te paaien met meer zelfbestuur. Je mag verwachten dat Oost-Oekraïne in de toekomst een zelfstandige status krijgt en een stevige band met Moskou, terwijl West-Oekraïne zich richt op de vrienden in Brussel. Hoe zit dat met de UK? Cameron worstelt zichtbaar met het referendum dat vandaag in Schotland wordt gehouden. Het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk dreigt. Net als Porosjenko probeert Cameron de Schotten te paaien met beloftes over meer zelfbestuur. Een typisch geval van too little, too late. Morgenochtend (19 september) weten we meer! Opmerkelijk (en ironisch) is verder dat Cameron zelf twee jaar geleden de Britten een referendum in het vooruitzicht heeft gesteld over het Britse lidmaatschap van de EU. In tegenstelling tot de achterban van Porosjenko is Cameron’s Conservative Party niet gecharmeerd van Brussel. Het aardige is dat Cameron hetzelfde wapen wil hanteren tegenover de EU waarmee hij nu wordt bedreigd door de Schotten. En je kunt voorspellen dat de argumenten die de Britse NO-stemmers straks tegen de EU zullen uiten van hetzelfde kaliber zijn als de  argumenten die  de YES-stemmers in Schotland vandaag gebruiken. “We nemen ons lot in eigen hand”, etc.etc. Als de Schotten vandaag in meerderheid Ja zeggen, zal dit andere gebieden in Europa inspireren om ook meer autonomie of zelfs volledige onafhankelijkheid op te eisen. Kennelijk is de strijd in Europa in deze tijd niet meer een expansief gevecht dat gericht is op gebiedsuitbreiding en imperium-vorming (al moet je Poetin wel in de gaten houden), maar een streven naar terugtrekking op en afbakening van eigen grond. Het botte referendum-instrument (waar veel op af is te dingen) is daarbij natuurlijk te verkiezen boven gewapende strijd. De vraag is wel of de vraag ‘wie we zijn’ en ‘waar we bijhoren’ met het afbakenen van landsgrenzen te beantwoorden is. Heineken kaart van Europa

 

 

 

 

[1] Lees vandaag ook de interessante column van Bert Wagendorp in De Volkskrant over Freddy Heineken en zijn idee om een nieuwe Europese landkaart te maken met 75 gelijkwaardige gebieden (Eurotopia).

Niets is wat het lijkt, of toch wel?

‘Al bij de tweede halte zie ik de bewuste poster hangen en dit keer heb ik gelukkig de tijd om goed te kijken, omdat de bus een stop maakt’

 

Onderweg van huis naar werk zie ik in een fractie van een seconde een opvallende poster bij een bushokje hangen. Maar mijn bus rijdt door en ik krijg niet de tijd om de poster te bestuderen. Het opvallende aan de poster is dat er iets raars met de letters aan de hand is, maar nogmaals, ik heb niet de tijd om het goed te bekijken. Bij de volgende bushalte stopt de bus wel, maar de betreffende poster hangt er niet en bij de volgende haltes ook niet.

Ik kom aan op mijn werk en vergeet het voorval. Die middag verzorg ik een college over communicatie en betekenisverlening. Ik heb de studenten een powerpoint presentatie laten zien die ik de afgelopen jaren al vaker heb gebruikt en daarin zit één slide die altijd tot enige opwinding in de klas leidt.

meaning is created

De studenten reageren altijd hetzelfde. Eerst vragende blikken en ongeloof. Daarna gaan ze aan het puzzelen en concluderen ze hoe makkelijk en snel ze toch tot de juiste woorden en zinnen kunnen komen. Zelfs met een Engelse tekst. Dat levert veel stof tot nabespreken op. Wat is de kern van een woord? Hebben we wel alle letters nodig? Zelfde woorden met verschillende betekenissen, etc. Studenten dragen allerlei voorbeelden aan van vervormde of ingekorte woorden die toch direct te herkennen zijn. Met name de smartphone (met sms en Whatsapp) maakt hen inventief. Ik krijg prachtige voorbeelden te horen:

  • hbj : hoe bedoel je
  • w8 ff: wacht even
  • hkvvj: hou kapot veel van je
  • 2gd4u: too good for you

Ik laat zelf het logo van Stadshart Amstelveen zien:

amstlvn

Ook bespreek ik een paar anagrammen die ik in de loop van de tijd heb verzameld[1]:

  • Hannover – Avenhorn
  • Axl Rose – Oral sex
  • Kakstoel – Koelkast
  • Doorn – Donor
  • Petrus – Preuts

En mijn favoriet: koster-stoker-orkest-koters-koerst

 

Terwijl ik terugloop naar mijn werkkamer, moet ik opeens weer denken aan de poster uit het bushokje. Wat was dat toch met die letters? Niet veel later pak ik de bus naar huis. Al bij de tweede halte zie ik de bewuste poster hangen en dit keer heb ik gelukkig de tijd om goed te kijken, omdat de bus een stop maakt.

 

Theater Bellevue

 

De poster blijkt een perfecte illustratie van mijn college. Thuis gekomen zoek ik de afbeelding via internet op en besluit ik het plaatje op te nemen in mijn college van volgende week. Ook google ik naar het onderzoek van de Cambridge University om dat de volgende keer te kunnen bespreken met mijn studenten.

Tot mijn schrik lees ik al surfend op meerdere sites[2] dat de Engelse tekst is gebaseerd op een hardnekkige mythe. De strekking van het betoog klopt wel, maar de oorsprong niet. Er is op de universiteit van Cambridge nooit een dergelijk onderzoek gehouden. Maar opmerkelijk genoeg heeft de betreffende tekst, die met name in de Angelsaksische wereld oneindig veel keren is rondgemaild, wel tot veel nadere studies naar woordbetekenis en randomizing letters geleid. En die onderzoeken bevestigen in grote lijnen de bewering uit de mail-tekst.

Kortom, niets is wat het lijkt, maar daarmee hoeft het nog niet onwaar te zijn.

P.S. (15 augustus 2017)

Onlangs kwam ik het gedicht Dectie van Hans Hagen tegen. Een mooie illustratie bij bovenstaand verhaal:

 

 

DECTIE

ze zggeen
dat het neit utimakat
of je de ltteers in een wrood
op de goede ptaals zet
als je de ersete ltteer maar aan het bgien
en de ltaatse aan het enid shcijfrt
spant ireedeen wat er saatt
woraam o woaram w
eet die sekkul van nreldedans dat neit
met dat sfufe ktole dectie
dan hlaade ik mesihcsin ook enes een ngeen
in ptlaas van een dire of een tewe

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Het boek Opperlans! van Battus is een rijke inspiratiebron

[2] Deze bron is het meest duidelijk: http://www.foxnews.com/story/2009/03/31/if-can-raed-tihs-msut-be-raelly-smrat/

 

Blogsite van Peter 't Lam