Alle berichten van Peter 't Lam

Gerrit Kouwenaar

Als de radio meldt dat Gerrit Kouwenaar is overleden schieten me zijn gedichten ‘station hembrug’ en ‘Men moet’ te binnen. Ik heb geen bundel van Kouwenaar zelf in mijn boekenkast staan maar wel diverse verzamelbundels waarin gedichten van hem zijn opgenomen. Ik lees graag gedichten. Op de manier zoals Willem Wilmink zo fraai beschrijft in zijn gedicht ‘Vader’:

 

 

bij wat hij mooi vond
zette hij strepen
een enkele keer
een uitroepteken

 

Ik voeg aan die strepen en uitroeptekens nog iets toe: achterin de bundel noteer ik de nummers van de pagina’s met de gedichten die me het meest hebben aangesproken.

Dankzij mijn pagina-noteringen heb ik in korte tijd station hembrug gevonden:

 

station hembrug

Soms ziet men helder wat al donker is
en zit men haast weer heelhuids in zijn vlees, er is
geen boom gerooid, geen woord gepleegd, men zet
de klok terug, station hembrug
de trein staat stil, nu al een leven lang, men is
de stad voorbij, voorgoed een kind, het paradijs
ligt binnen handbereik, men spelt vandaag, men wijst
de noodrem met een vinger bij
wat is het jaargetij? het jaargetij is goed, zomer
en winter wonen in één tuin, voorjaar en najaar
reizen hand in hand, dit is altijd, de trein
staat in een wolk van stoom, en wacht
en wacht terwijl men onderwijl de tijd
stilt met een regel wit een boterham, het duurt
toch langer dan men had gedacht, men blijft
binnen de ramen, pelt een ei
woorden als langzaam later gaandeweg
vullen de rookcoupé, men kijkt door glas, men ziet
wikke in kolengruis, men hoort het sein, dit is
voorgoed, het sneeuwt, zo goed als tijd –

 

En ook het gedicht Men moet heb ik snel gevonden:

Men moet
 
Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen
men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder
men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren
men moet de fotograaf nog de bloedplas wijzen
zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen
men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge –

 

De volgende dag tref ik dit gedicht ook in de krant aan en hoor ik Hagar Peeters het voordragen op televisie. ‘Men moet’ heeft alles in zich om een klassieker te worden.

Wat ook van blijvende schoonheid zal blijven is het gedicht dat Kouwenaar heeft gemaakt voor het Batavia-gebouw, een nieuwbouwproject bij de Panamalaan in Amsterdam. In een ontwerp van Kees Nieuwenhuijzen is door een patroon van inspringende bakstenen het ‘stenen gedicht’ van Kouwenaar weergegeven. Een prachtige combinatie van literatuur en architectuur. En ook een eerbetoon aan de rijke historie van de locatie; en vanaf nu ook aan Gerrit Kouwenaar.

 

 

Batavia

Hoogste tijd om de Zender en de Ontvanger uit te zwaaien

“maar waarom nemen we er dan toch zo moeilijk afstand en afscheid van?”

 

Een populair liedje uit mijn kindertijd ging over de Stoker en de Machinist die de trein hadden gemist.[1] Ik zong het van harte mee, al wist ik niet precies wat een stoker[2] was. Het woord machinist kende ik wel, want de vader van een schoolvriendje van me was treinmachinist.

Ik wil er op deze plaats voor pleiten om een nieuw ‘lied’ te componeren als variant op dit oude kinderlied. Het moet gaan over de Zender en de Ontvanger die de boot hebben gemist. Ze zijn niet meer van deze tijd. Maar desondanks wordt dit duo in alle handboeken over communicatie opgevoerd, ook nog in recente uitgaven.[3]

Nog steeds is het gemeengoed om aan de hand van het Zender-Ontvanger model aan te geven hoe communicatie werkt. Het probleem dat ik hiermee heb, is dat er daarmee bedoeld of onbedoeld wordt uitgegaan van een actieve partij (Zender) en een passieve partij (Ontvanger). Ook wordt communicatie hiermee gezien als eenzijdig, lineair proces met als effect het beïnvloeden van de Ontvanger.

Natuurlijk haasten professionals, docenten en specialisten zich te zeggen dat het Zender-Ontvanger model tekort schiet, te simpel en te mechanisch is en dat het gedateerd is, maar waarom nemen we er dan toch zo moeilijk afstand en afscheid van?

Misschien komt dat omdat het Z-O model een pakkend plaatje en een makkelijke metafoor oplevert. We willen de werkelijkheid graag vangen in rationele schema’s en lineaire processen. Shannon & Weaver[4] bedienden ons op maat met een overzichtelijk model dat zich vanaf de jaren ’50 als de moeder der communicatiemodellen heeft vastgezet in het collectieve geheugen van de communicatieprofessie.

Shannon & Weaver model

Fig. 1 The Shannon-Weaver Mathematical Model, 1949

 

En zo wordt het van generatie op generatie doorgegeven. Natuurlijk, het model werd bewerkt (o.a. door Berlo en Lasswell) en bekritiseerd, maar de basis bleef in grote lijnen overeind, al werd vooral de Zender soms anders aangeduid (Source, Communicator).

Ook in het bekende massacommunicatie-model van Maletzke (gepresenteerd in de jaren ’60) zien we het bekende basispatroon terug. Zender en Ontvanger zijn hier Kommunikator en Rezipient. Maletzke benadrukt dat de communicatie indirekt und einseitig verloopt.

Maletzke model

Fig. 2 Maletzke’s model

 

In de jaren ’90 geven Windahl e.a.[5] aan dat ze worstelen met het begrip Zender. Ze geven met een voorbeeld aan hoe lastig het is om het begrip Zender eenduidig aan te bepalen:

Windahl citaat

Maar niettemin blijven ook Windahl c.s. de Z-O terminologie gebruiken.

Inmiddels leven we in al weer enige tijd in het digitale tijdperk. We hebben zelfs de fasen 1.0 en 2.0 al achter ons gelaten. We worden geconfronteerd met nieuwe termen als co-creatie, interactiviteit, social media, etc. Maar nog steeds blijven we praten over de Zender en de Ontvanger. Ik zeg: stop ermee! We kunnen er niet meer mee uit de voeten.

Wat is dan het alternatief? Ook daarvoor kunnen we putten uit de historie. Enkele jaren na Shannon & Weaver wees het Osgood-Schramm model ons al de weg (halverwege de jaren ’50!). We zien twee partijen die over en weer encoderen, decoderen en interpreteren.

 

Osgood Schramm

Fig. 3 Osgood-Schramm Model

 

Geen perfect model, maar een veel beter aanknopingspunt voor een eigentijdse benadering en invulling van communicatie.

En de Zender en de Ontvanger? Laten we niet gaan zwartepieten. Ze hoeven niet bij het grofvuil. Ze krijgen een mooie plek in het communicatie-museum. Naast de drukpers en de injectienaaldtheorie.

 

 

 

[1] Tekst: Han G. Hoekstra; Muziek G. de Marez Oyens.

[2] Op de middelbare school realiseerde ik me tijdens de lessen Frans dat het woord chauffeur van het werkwoord chauffer kwam: stoken. Een chauffeur is dus eigenlijk een stoker!

[3] Zie bijvoorbeeld pagina 24 e.v. in het nieuwe boek Het Fundament van Gerald Morssinkhof.

[4] C. Shannon & W, Weaver (1949).The Mathematical Theory of Communication. University of Illinois Press.

[5]Windahl, S., B. Signitzer en J.T. Olson (1992) Using Communication Theory. Londen, Sage Publications.

De koffiecorner

“Het toont aan dat het soms echt lastig is om de grenzen van ons vakgebied aan te geven”   Bij het project ‘De Strategie’ in het tweede jaar van de opleiding waar ik werk moeten studenten in kleine groepen voor een opdrachtgever uit de praktijk een strategische communicatie-klus klaren. Het is een beetje proefdraaien met het soort praktijkwerk dat ze later tijdens hun stage en hun afstudeerproject (en natuurlijk na de studie) op grotere schaal moeten gaan doen. Ook is het hun eerste serieuze kennismaking met het fenomeen strategie. De eerste hobbel in dit project is het vinden van een goede opdrachtgever. Omdat wij als opleiding geen kant-en-klare fictieve klus voorschotelen, is het aan de studenten om zelf een geschikte opdracht te vinden. Dat valt sommigen zwaar en het levert hier en daar gedoe en vertraging op. Als het uiteindelijk bij alle groepjes gelukt is, dient een tweede hobbel zich aan: niet elke opdracht leent zich voor ons vakgebied communicatie. Soms gaat het om pure marketing of productontwikkeling of HRM. De betreffende groepen zijn natuurlijk niet blij om dat te horen en dat levert soms pittige discussies op. Ook tussen docenten onderling (we begeleiden dit project met twee docenten). Dit soort afbakeningsproblemen komen we ook regelmatig tegen als studenten een afstudeeropdracht zoeken. Het toont aan dat het soms echt lastig is om de grenzen van ons vakgebied aan te geven. En voor je het weet word je geconfronteerd met een teleurgestelde student (‘heb ik eindelijk iets gevonden; is het weer niet goed’) of een bozige opdrachtgever (‘hoezo is dit geen communicatie-klus?’; ‘we hadden al helemaal gerekend op jullie student’; ‘ik geef deze opdracht dan wel aan een andere hogeschool’) Als deze hobbels genomen zijn gaan de studenten eerst onderzoek doen. Er wordt gesproken met de medewerkers van de betrokken organisatie en met klanten, er wordt gesnuffeld bij concurrenten en er wordt in boeken en op internet gespeurd naar relevante theorieën, modellen en voorbeeld-cases. Daarna volgt het pièce de resistance; de ontwikkeling van een communicatie-strategie. Ansoff, het communicatiekruispunt van Van Ruler, het AIDA-model en het boek van Michels vliegen, rijp en groen, over tafel. Het valt de studenten zwaar om na de analyse te komen tot een goede oplossingsrichting. En het valt ons, docenten, ook niet mee om hen hierin goed te begeleiden. Alle groepen presenteren hun onderzoeksresultaten en hun eerste ideeën voor een strategie. De meest spraakmakende en verhelderende presentatie is van de groep Tuincentrum. Deze groep heeft een opdracht gekregen van een tuin- en diercentrum in de kop van Noord-Holland. Door de komst van een Intratuin-vestiging in de regio is de loop er wat uitgeraakt. Het aantal klanten daalt (weliswaar niet dramatisch, maar toch) en het tuincentrum zoekt naar een nieuwe manier om zich te profileren en te presenteren. Op grond van gedegen onderzoek komt de groep met de volgende strategie: er moet een koffie-corner komen. Uit de gesprekken met klanten en omwonenden is namelijk gebleken dat hier behoefte aan is. Bovendien heeft de Intratuin-vestiging een koffiehoek. De oplossing wordt met trots en enthousiasme gepresenteerd. Ik bederf de feeststemming door de groep en de klas de vraag te stellen of zij vier jaar Communicatie studeren om koffiecorners te leren inrichten. Natuurlijk is het antwoord Nee. Vervolgens vertel ik de studenten dat we toch op een zinnige manier met de waardevolle feedback van de klanten kunnen omgaan. Ik vraag hen: waar staat de behoefte aan een koffie-corner voor? De antwoorden vliegen me om de oren: gezelligheid, sfeer, thuisgevoel, ontspanning, belevenis. Daarna praten we over de vraag hoe je deze behoefte van de klanten het beste door middel van communicatie kunt ‘adresseren’. Weer regent het suggesties. De Tuincentrum-groep zegt dankbaar gebruik te kunnen maken van de discussie en al de gedane suggesties. Een groepslid merkt wel op dat het past echt zin heeft om met communicatie in te spelen op die behoefte van de klanten als het tuincentrum ook daadwerkelijk iets gaat doen om de sfeer en de winkel-ervaring te versterken. Mijn collega en ik beamen dit van harte. Communicatie heeft niet alleen een zend-kant, maar ook een ontvang-kant. Het onderzoek van de studenten heeft veel waardevolle informatie opgeleverd die doorgespeeld moet worden aan de organisatie. Pas als de organisatie daar daadwerkelijk iets mee gaat doen, heeft het ook zin om dat via communicatie uit te gaan dragen. Een week later presenteert de Tuincentrum-groep een doordachte communicatie-aanpak waarbij de eigen, onderscheidende sfeer van het tuincentrum centraal staat. Tijdens de evaluatie zeggen de studenten dat ze het meest geleerd hebben van de onderlinge discussies in de klas. Mijn collega en ik kijken elkaar aan en zeggen tegelijkertijd: wij ook!

Dylan Tribute: wel of niet?

Ik heb ruim een dag lopen twijfelen of ik een kaartje zou moeten kopen voor de Bob Dylan tribute in het Concertgebouw van afgelopen woensdag. Als hardnekkige  Dylan-fan leek het me een bijzondere gebeurtenis, maar aan de andere kant hikte ik tegen de organisator aan: Tim Knol. Tim Knol is een getalenteerde jonge muzikant, maar ik vind zijn stem nogal zeurderig. En toen hij vorig jaar in een ING-commercial het nummer Mens durf te leven van Ramses Shaffy vernaggelde, deed dat voor mij de deur dicht. Maar toch……hij organiseerde wel een tribute voor Bob Dylan en hij had een keur van artiesten weten te strikken. En dat alles in het Concertgebouw. Toen ik nieuwsgierig de site van het Concertgebouw bestudeerde, zag ik dat het evenement al bijna uitverkocht was. Er was nog maar één mooi plaatsje vrij, niet ver van het podium. Ach, waarom ook niet, dacht ik. Mijn liefde voor Dylan won het van mijn twijfels over Knol. Ik maakte snel het gevraagde geldbedrag over.

Met het nodige voorbehoud neem ik mijn plek in de Grote Zaal in. Knol komt wat schutterig het immense podium op, rommelt wat met zijn gitaar, hapt even naar lucht en zet dan luid en loepzuiver in: “I’m going down to Rose Marie’s, she never does me wrong…”. Instant kippenvel en als even later drie blazers subtiel inzetten ben ik verkocht. Wat een verrassende keuze. Niet een klassieker als openingsnummer, maar Goin’ to Acapulco van de Basement Tapes (ooit ook mooi uitgevoerd door Calexico). Achter mij vraagt een vrouwenstem: welk nummer is dit? Die vraag zal zij die avond nog vaker stellen, afgewisseld met de vraag: wie is dat? Een bromstem naast haar zal steeds een onverstaanbaar antwoord mompelen. Het wordt een komen en gaan van artiesten die zich inderdaad (in de meeste gevallen) niet voorstellen en die ook niet aankondigen welk nummer ze gaan zingen. Ik vind het prima. Het gaat om de liedjes (die de doorgewinterde Dylan-fans moeiteloos herkennen), niet om de tekst en uitleg. De meeste artiesten (en dichters/schrijvers die als entr’acte optreden) lijken onder de indruk van de Concertgebouw-entourage. Zelfs doorgewinterde personalities als Nico Dijkshoorn en Leo Blokhuis moeten even slikken en schrapen voordat ze de microfoon pakken. De meest onbevangen performer op het podium is Arno van 15 jaar die bij het slotnummer Like a Rolling Stone mee mag doen en alle harten steelt.

Maar even terug naar eerder die avond. Voor de pauze zijn het met name solo-optredens of vertolkingen in een kleine bezetting. Admiral Freebee maakt indruk met Man in the Long Black Coat. Marike Jager ontroert met Mama, You’ve been on my Mind. Ook oud-gedienden Henk Hofstede (Love Minus Zero) en Ernst Jansz (Huiswaarts –zijn vertaling van Tomorrow is a Long Time-)  leveren puntgave bijdragen. Maar er zijn ook dissonanten. In de vakken links en rechts achter het podium is de geluidskwaliteit onder de maat. Halverwege het eerste deel beginnen mensen luidkeels te klagen. Technici rennen nerveus rond, maar kennelijk is het euvel niet te verhelpen. En ook Vraagvrouw achter mij is niet helemaal blij, omdat er zo weinig bekende Dylan-classics worden gespeeld. Ik kan niet goed verstaan wat Mompelman ervan vindt. Ook het jonge Duits-Aziatische stel naast me oogt ontevreden, al weet ik niet waarom. Ik probeer me te richten op de muzikale presentaties en merk dat ik me kostelijk vermaak.

Na de pauze blijken mijn twee buren vertrokken. Kennelijk hadden zij Bob Dylan in eigen persoon verwacht, of het Concertgebouworkest. Vraagvrouw achter mij blijft vragen en Mompelman blijft mompelen. Ook de geluidskwaliteit voor Podium Noord en Zuid blijft onder de maat. Als enkele bezoekers aanhoudend protesteren, roept Tim wanhopig dat hij het niet kan oplossen en dat ze maar weg moeten gaan. Enkele mensen druipen inderdaad af. Op het podium staat inmiddels een band die alle optredens na de pauze zal blijven ondersteunen. Na een performance van Dolf Jansen (een vertolking van een lied voor Bob Dylan van Loudon Wainwright III) volgt een blokje met drie ijzersterke nummers: Days of ’49 (Anne Soldaat), Most of the Time (Nico Dijkshoorn) en The Man in Me (Tim Knol). Even later perst Ernst Jansz er met aanstekelijk enthousisasme (en zonder auto-cue) alle tien de coupletten van zijn vertaling van Desolation Row uit. Daarna brengt een mij onbekende Jan van Doorn een mij even onbekend nummer Wallflower ten gehore. Het programma begint flink uit te lopen, maar dat kan je verwachten op zo’n unieke, geïmproviseerde avond. Enkele tientallen bezoekers vertrekken (om hun trein te halen?). Zij missen een sterke finale met Maggie’s Farm, Not Dark Yet en het eerder genoemde Like a Rolling Stone met Tim Knol in de hoofdrol.

Ik ben blij dat ik ben gegaan. De muzikale kwaliteit, de brede keuze uit het werk van Dylan, de veelzijdigheid van de artiesten: het was top. Ik hoop dat dit initiatief een vervolg krijgt. Maar dan wel op een intiemere locatie! Het Dylan-arsenaal is nog lang niet uitgeput. En die stem van Tim Knol…. ? Die is perfect voor het vertolken van Dylan-nummers.

 

Setlist Dylan tribute

 

Zwarte zaterdag: Europa op weg

Zwarte Zaterdag. Samen met miljoenen andere Europeanen, die van of naar hun vakantiebestemming op weg zijn, begeven we ons met een volgepakte auto op de snelweg. Deze dag zal vooral bestaan uit tolwegen, tankstations en files. Juist dit weekend wordt het begin van de Eerste Wereldoorlog, honderd jaar geleden, herdacht. Ook toen verlieten miljoenen Europeanen hun huis. Toen om een ‘grande guerre’ te beginnen. Nu is het grote vakantie. Vergeleken met loopgraven en mosterdgas zijn de ongemakken van Zwarte Zaterdag slechts luxe-problemen: een onverwachte wegomlegging, een smerig toilet tijdens een koffiestop.

Europa is inmiddels ingrijpend veranderd. Europeanen gaan tegenwoordig bij elkaar op bezoek en waarderen de culturele en culinaire bijzonderheden van het gastland. Grensovergangen vormen geen belemmeringen meer, de euro wordt overal geaccepteerd en langzamerhand is Engels de lingua franca geworden. Tijdens mijn vakantie in Italië hoor ik een ouder Frans echtpaar Engels spreken met een Italiaanse winkelier. In diezelfde taal vraagt een Poolse man mij in Florence de weg. Ook valt mij op dat veel Italianen niet meer in Italiaanse auto’s rijden, maar de voorkeur geven aan Duitse en Aziatische merken. Als mijn broer en schoonzus ons bezoeken in Toscane (ze wonen in Brussel; zij is Italiaanse) delen zij vergelijkbare ervaringen met ons. Europa is geen melting-pot, maar Europeanen groeien wel meer naar elkaar toe. Zo kost het steeds meer moeite om in het straatbeeld de herkomst van Europese toeristen (zijn het Hongaren, Denen, Belgen, Tsjechen?) te bepalen. De enigen die echt opvallen zijn de Amerikanen en de Chinezen; niet-Europeanen, dus. Datzelfde valt me op als we, komend uit Toscane, voor Bologna in een lange file terechtkomen. De kentekenplaten laten zien dat we omringd worden door tal van nationaliteiten. En als we stapvoets naast elkaar rijden, ziet het Poolse gezin er net zo uit als het Nederlandse. Maar sommige verschillen blijven. Bij Bologna moeten we kiezen tussen Milano of Venezia. Britten, Belgen en Nederlanders houden de twee linkerbanen aan; Hongaren, Polen en Roemenen buigen af naar het oosten. Geografie verandert niet. Ook nu bestaat er nog Oost en West. Net als destijds bij het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Ik moet denken aan de stad Ravenna, niet ver van Bologna, die we aan het begin van de vakantie hebben bezocht. Na de splitsing van het Romeinse Rijk wordt Ravenna aan het begin van de vijfde eeuw de hoofdstad van het West-Romeinse rijk. Niet lang daarna vallen ‘barbaarse’ stammen het huidige Italië binnen. Ravenna komt vervolgens onder Byzantijns bestuur te staan en wordt de vooruitgeschoven post van het Byzantijnse rijk op het Italiaans schiereiland. Daarmee wordt de grondslag gelegd voor de prachtige Byzantijnse kunstwerken die nu nog in Ravenna te bewonderen zijn.

Ook later in de geschiedenis van Italië zie je de scheidslijn Oost-West terug. De republieken Genua (la Superba) en Venetië (la Serenissima) zijn aartsrivalen. Venetië is door haar ligging aan de Adriatische Zee van nature op het oosten gericht (een letterlijke ‘oriëntatie’), terwijl Genua de blik meer op het westen richt. Niet voor niets is het Genua’s bekendste zoon Christoffel Columbus die bekend wordt als de ontdekker van Amerika. Die ontdekking markeert de opkomst van Genua en de neergang van Venetië dat haar machtspositie in Zuid-Oost Europa verliest ten gunste van de Turken.

Inmiddels stellen wij de keuze tussen West en Oost nog even uit. We steken door naar het noorden van Italië. Daar woont een nicht van me die met een Italiaan is getrouwd. We kennen hen amper, maar dankzij internet en mail hebben we het contact de laatste tijd aangehaald en zijn we uitgenodigd om langs te komen. De ontvangst is allerhartelijkst en we gaan een aperitivo drinken in een prachtig stadje in de omgeving. Mijn aangetrouwde ‘cugino’ vertelt over het leven van zijn grootouders en ouders. En over de strijd die in deze regio heeft gewoed tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op de flanken van de Monte del Grappa kwamen in 1917-1918 ruim 25.000 Italiaanse en Oostenrijkse soldaten om. Ook wijst hij ons op een rij bomen waar aan het einde van de Tweede Wereldoorlog partizanen werden opgehangen door de fascisten.

Tijdens het avondeten gaan de gesprekken door. Over de zon- en schaduwkanten van Europese samenwerking, over de nachtmerrie van toenemende werkloosheid onder jongeren, over Albanezen en Roemenen die inbreken en zakkenrollen, over de vele vluchtelingen die de oversteek maken naar Zuid-Italië, over de plaag van corruptie, maar ook over familiebanden, over reizen, over het verschil tussen leven in Nederland en leven in Italië, over het WK voetbal. We besluiten de bijzondere avond met eigengemaakte limoncello en grappa. We zijn een bijzondere ervaring en twee lieve familie-leden rijker. Prachtige zaterdag.

Het ‘hoe’ van communicatie

In mijn twee vorige blogs over Communicatie kondigde ik een derde blog aan over het ‘hoe’ van communicatie. Ik zal daar ook in de toekomst nog meer over schrijven, maar laat me nu eerst leiden door twee boeken die ik de afgelopen weken in handen kreeg. Het ene boek is de nieuwste pennenvrucht van Betteke van Ruler, de onvermoeibare voorvechtster van het Communicatievak in Nederland. Samen met communicatie-consultant Frank Körver schreef zij Het Strategisch Communicatie Frame. Kennelijk is van Ruler gecharmeerd van pakkende Engelstalige termen, want na de Scrum die zij in 2013 lanceerde is er nu het Frame.

Het andere boek is van de hand van Julia Sloan en heet Learning to think strategically (2014, 2nd edition). Sloan is een Amerikaanse wetenschapper en adviseur.

In beide boeken, geschreven door wijze, ervaren en inspirerende vakvrouwen hoop ik houvast te krijgen bij het beter leren hanteren van het vaak zo lastige begrip strategie. En als docent moet ik het niet alleen zelf kunnen hanteren, maar ook zien over te dragen aan en te delen met mijn studenten HBO-communicatie. Ik heb zelf 15 jaar geleden Werkboek Communicatieplanning geschreven en voortschrijdend inzicht leert me dat mijn stappenplan van destijds door de huidige tijd behoorlijk achterhaald is: te lineair, te blauwdruk-achtig. Iedereen begrijpt dat het tegenwoordig anders ligt. We leven in een tijd van interactie en conversatie, en dat vergt flexibiliteit. Ook moet de communicatiefunctie accountable zijn en business impact hebben. Maar hoe bewerkstellig je dat en hoe stel je de resultaten vast? En ten slotte zien we dat de grenzen van de verschillende disciplines binnen het communicatievak minder scherp te trekken zijn dan ons in de klassieke handboeken wordt voorgeschoteld.

Welke inzichten biedt Sloan?

In de eerste plaats is het goed om te vermelden dat Sloan niet specifiek vanuit een communicatie-oogpunt schrijft en opereert. Zij etaleert een bredere kijk op strategie. Vanuit die brede blik maakt Sloan onderscheid tussen ‘strategic thinking’ en ‘strategic planning’ en ‘implementation’. Strategic planning is gericht op het in elkaar zetten van beleid, en is meer meetbaar en beheersbaar, blauwdruk-achtig, convergerend. Implementation is de uitvoering van dat beleid. Maar voorafgaand aan planning en implementatie leert Sloan ons dat we strategisch moeten denken. Strategic thinking is het bepalen van de grote lijn, het bedenken van een breed oplossingskader. En het proces van strategic thinking is “messy”, rommelig, oncontroleerbaar, divergerend. Voor strategic thinking (kritisch, intuïtief, reflectief, creatief) zijn andere cognitieve functies nodig dan voor strategic planning (lineair, objectief, rationeel, volgordelijk). Sloan nodigt ons uit om in de fase van strategic thinking zeer creatief en speels te zijn. En ook nieuwsgierig en analytisch. De situatie moet vanuit allerlei perspectieven bekeken worden. Er is ruimte nodig om dat te bereiken: ruimte in tijd, maar ook in de zin van mensen de ruimte geven om mee te denken en bij te dragen. Sloan pleit voor een open dialoog als instrument van strategisch denken. Alleen als mensen vrij en kritisch kunnen meedenken en meepraten ontstaat er een goede voedingsbodem voor strategic thinking.

Hier slaat Sloan een brug naar communicatie. Vrij vertaald: goede, open, kritische communicatie leidt tot betere strategie-vorming. Communicatie als voorwaarde en facilitator van divergerende denkprocessen. Nogmaals, Sloan is geen communicatiewetenschapper, maar ze biedt wel stof tot nadenken aan communicatie-mensen.

Welke inzichten bieden van Ruler en Körver?

Van Ruler en Körver spitsen hun denken over strategie toe op het vakgebied communicatie en (eigenlijk nog specifieker) op de strategie van communicatie-afdelingen binnen organisaties. Ze brengen daarbij hun theoretische inzichten en praktijk-ervaringen samen in een makkelijk leesbaar en toegankelijk opgezet boek. Van Ruler en Körver omschrijven strategisch denken als “nadenken hoe je ergens kunt komen en waar je allemaal rekening mee moet houden”. In een overtuigend eerste deel van het boek wordt aangegeven dat je strategie niet in je eentje (maar “met elkaar”) moet ontwikkelen, dat communicatiestrategie moet aansluiten op de organisatie-strategie, dat het gaat om de grote lijn en het maken van heldere keuzes, en dat een strategie voortdurend onderhoud vergt.

Van Ruler en Körver presenteren vervolgens een door hen ontwikkeld ‘frame’ dat acht elementen (‘bouwstenen’) bevat: Visie, Interne situatie, Externe situatie, Ambitie, Accountability, Stakeholders, Resources en Aanpak. Stuk voor stuk herkenbare elementen binnen de theorie en de praktijk van professionele communicatie. Deze bouwstenen moeten volgens de auteurs niet opgevat worden als stappen in een stappenplan, maar als aandachtspunten bij de vormgeving van de strategie, waarbij de eerste vier elementen vooral bepalend zijn voor de ‘richting’ en de laatste vier elementen met name samenhangen met ‘realisatie’. Van Ruler en Körver benadrukken dat het gaat om een iteratief model, en dat er geen vaste volgorde in deze bouwstenen zit. In deel II van het boek worden de bouwstenen één voor één besproken. Bij de invulling van die bouwstenen staat veel leerzaams, maar er kunnen ook de nodige vraagtekens worden geplaatst. En dat laatste komt vooral door de dubbele focus die dit boek kent. Aan de ene kant gaat het bij de bouwstenen, de gegeven voorbeelden en de gastcolumns van praktijkmensen om concrete communicatie-vraagstukken die om een doordachte aanpak vragen, maar aan de andere kant legt dit boek sterk de nadruk op het positioneren van de communicatie-afdeling binnen organisaties. Natuurlijk liggen beide zaken in elkaars verlengde, maar het zijn wel verschillende zaken. Dat geeft de lezer een wat ambivalent gevoel. Er wordt namelijk van niveau gewisseld. Als de communicatie-strategie (van de afdeling) moet passen binnen de organisatie-strategie (een terechte opmerking op p. 18), dan is de organisatie-strategie het alomvattende niveau (zeg even: niveau 1). Daarmee behoort de communicatie-strategie tot niveau 2 en het oplossen van concrete communicatie-vraagstukken tot niveau 3. Het lijkt op de bekende trits strategisch-tactisch-operationeel. Bij het boek van van Ruler en Körver heb ik meermalen het gevoel dat ik moet schakelen tussen niveau 2 en niveau 3. Ik zou de vraag wel willen opwerpen of communicatie niet per definitie een meer tactisch instrument is ten dienste van de organisatie-strategie. In het voorwoord stellen de schrijvers dat het Frame toepasbaar is voor het ontwikkelen van “een strategie voor wat dan ook”. Maar dat werkt niet, wat mij betreft. Door de gekozen invalshoek vind ik het met name een bruikbare methode voor het ontwikkelen van een positionering van de communicatie-afdeling (dus niveau 2) en veel minder voor het ontwikkelen van een doordachte aanpak van een concreet communicatie-vraagstuk. Dat laatste is iets waar mijn studenten natuurlijk vooral mee worstelen en waar dit boek dan weer onvoldoende handvatten voor biedt. Daarvoor zou dit boek veel meer aandacht moeten besteden aan relatiegroepen (en dus niet alleen de stakeholders van de afdeling Communicatie, zoals in dit boek), aan probleemanalyses en aan de ontwikkeling van creatieve concepten.

Ten slotte kent dit boek ook nog een Deel III, een soort capita selecta. Daarbinnen is de passage ‘snappen hoe communicatie werkt’ ronduit teleurstellend. Als we ons voor de bouwsteen Visie willen laten inspireren, dan zal het niet door deze pagina’s gebeuren. En dat is jammer, omdat je juist van deze twee ervaren deskundigen op die plek een meer inspirerend verhaal zou verwachten.

 

Conclusie

Strategie blijft ook na lezing van deze twee boeken een lastig te hanteren begrip. We zijn al gauw geneigd om alles waar een idee achter zit en dat naar een doel toewerkt te betitelen als ‘strategie’.

Het boek van Sloan leert ons onderscheid te maken tussen strategisch denken, plannen en uitvoeren. Elk met een eigen dynamiek en met een eigen benadering in denken en doen.

Het boek van van Ruler en Körver leert ons dat het binnen de communicatie-professie nodig is om onderscheid te maken tussen de niveaus waarop wordt geopereerd. Zij leggen zelf de nadruk op de strategie van de communicatie-afdeling.

Beide boeken leren dat een doordachte aanpak altijd begint als een gezamenlijk proces, dat niet blauwdruk-achtig verloopt. Het is dus raadzaam te starten met divergerende vormen van strategic thinking, of we ons nu op strategisch, tactisch of operationeel voor vragen en uitdagingen gesteld zien. En als de grote lijn is bepaald en er heldere keuzes zijn gemaakt, gaan we dat via strategic planning handen en voeten geven.

Wat mij betreft is daarbij de waarde van communicatie tweeledig. In de eerste plaats is communicatie binnen het proces van strategisch denken een onmisbare factor (zoals Sloan aangeeft). Ik noem dat voor het gemak ‘communicatie als input- factor’. In de tweede plaats is communicatie ook een ‘output’-factor, waarbij communicatieve concepten de resultaten van een strategisch (of tactisch) denkproces zijn. Denk hierbij aan campagnes, programma’s of acties.

Als we beide vormen van onderscheid niet maken, dreigt het gevaar van spraak- en begripsverwarring.

Outlet

Er is een nieuwe vorm van dienstverlening voor hondenbezitters: de uitlaatservice. Baasjes en vrouwtjes die vaak vele uren van huis zijn kunnen een uitlaat-service inhuren. Dan komt er op afgesproken dagen en vastgestelde tijden een busje voorrijden. De uitlaters, meestal jonge vrouwen met een sportieve paardenstaart, hebben een sleutel van het huis en laden de enthousiast kwispelende viervoeter in het diervriendelijk ingerichte busje. Een uurtje later wordt de hond weer thuisgebracht, na een ongetwijfeld lange en verfrissende wandeling.

Bij ons in de straat komt regelmatig het busje van het bedrijf Outlet langsrijden. Eerst dacht ik dat een van mijn buren aan het einde van de straat iets met merkkleding te maken had, maar op een ochtend zag ik dat een onbekende vrouw uit het Outlet-busje stapte en de twee honden van de verre buurman het busje in dirigeerde. Outlet was dus potjes-engels voor uitlaten. Toen maakten mijn hersenen een raar sprongetje.

Stel je voor dat er eenzelfde concept bedacht zou worden voor het uitlaten van eenzame bejaarden. Dat er af en toe een busje komt voorrijden om een opa of oma mee te nemen voor een gezellig ritje, een rondje lopen in het park en een kopje koffie toe. De kinderen en kleinkinderen zijn namelijk zo druk, dat zorg en aandacht voor de grootouders er bij inschieten. Bij veel van die drukke mensen zal er diep weggestopt een onbehaaglijk gevoel knagen vanwege het verwaarlozen van opa of oma. Maar ja, er moet eenmaal gewerkt worden en gesport. En dan zijn er ook nog de vakanties en de weekendjes-weg.

Dat gevoel kan nu afgekocht worden. Je huurt een uitlaat-service voor bejaarden in. Oma blij en jij blij. Elke week komt er een fris leuk iemand langs die een uur de tijd heeft en er een leuk uitje van maakt. Een gouden formule. Je verkoopt het als cadeautje en pakt de senior in kwestie er helemaal mee in.

En de naam voor deze service is snel gevonden: Oud-let.

 

 

P.S. (11 april 2016)

Bijna twee jaar later kom ik een artikel in de Volkskrant tegen dat naadloos op mijn blog aansluit. Vooral dankzij de verwijzing naar de hondenuitlaatservice. Ik wist bij het schrijven niet dat dit soort initiatieven daadwerkelijk bestaan.

vertroetel je ouders

 

 

Zijn en Hebben

Een paar jaar geleden liep ik een gebouw van de educatieve faculteit van de Hogeschool van Amsterdam binnen. Mijn oudste zoon studeerde die middag af bij de Lerarenopleiding Nederlands. En ondanks mijn blinde vader-trots van dat moment zag ik bij de ingang een poster hangen met het gedicht over ‘hebben en zijn’ van Ed. Hoornik:

Op school stonden ze…

Op school stonden ze op het bord geschreven;
het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;
hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,
de ene werklijkheid de andre schijn.
Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven.
Is van de wereld en haar goden zijn.
Zijn is, boven die dingen uitgeheven,
vervuld worden van goddelijke pijn.
Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkel botte plicht.,
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
is kind worden en naar de sterren kijken,
en daarheen langzaam worden opgelicht.

Ed. Hoornik Uit: Het menselijk bestaan (1952)

Ik kende het gedicht vagelijk, maar deze hernieuwde kennismaking op die plek en op dat moment trof me: mooi en toepasselijk.

 

Etre et avoir

Een paar dagen later zocht ik het gedicht op in een verzamelbundel. En terwijl ik het gedicht herlas moest ik opeens denken aan de veelgeprezen Franse documentaire Etre et Avoir. In deze documentaire staat een oudere dorpsonderwijzer centraal. Hij nadert zijn pensioen en met hem zal een degelijke onderwijstraditie uit het dorp verdwijnen. De onderwijzer is de school en de school is de klas. Hij is een instituut van vlees en bloed. Georges Lopez is de Franse variant van Theo Thijssen door groot te zijn in zijn vakkennis en klein te zijn door op hurkhoogte met zijn leerlingen om te gaan. Het klaslokaal ademt rust en persoonlijke aandacht. De film is een pleidooi voor menselijke omgangsvormen en kleinschaligheid en daarmee indirect een protest tegen de grote onpersoonlijke leerfabrieken van tegenwoordig. De documentaire kon zo populair worden, omdat hij appelleert aan een gevoel van nostalgie. Een gevoel van ‘vroeger was het beter’. Maar laten we eerlijk zijn, een school van 13 leerlingen is niet te handhaven. En op sommige kleine dorpsscholen ging het er vroeger niet altijd zachtzinnig en pedagogisch verantwoord toe. Ik zie nog hoe mijn juf van de eerste klas (haar bijnaam was ‘knotje van Nes’, omdat zij haar grijze haar altijd in een knotje droeg) een meisje dat niet uit ons dorp kwam, maar uit het door velen beschimpte gehucht Olburgen, op het schoolplein publiekelijk een enorme pets in haar gezicht gaf. Dat was meer dan een opvoedkundige tik. Maar nostalgie of niet, nog steeds zijn er dagelijks duizenden onderwijzers die proberen te werken in de geest van Georges Lopez. Vaak onderbetaald en ondergewaardeerd, maar bevlogen en idealistisch.

 

Arme meester Lopez

Wat veel mensen niet weten is dat de idyllische documentaire een rauw vervolg kreeg toen Georges Lopez geld ging eisen van de documentairemaker Nicholas Philibert. Lopez vond dat hij een groot aandeel had in het succes van de film en verlangde maar liefst 250.000 euro van de maker. Philibert weigerde om begrijpelijke redenen en het conflict mondde uit in een rechtzaak die Lopez zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verloor. Uiteindelijk moest hij ook nog opdraaien voor de proceskosten die 12.000 euro bedroegen. Arme meester Lopez. De wereld hield van hem zoals hij was (être), en nu wilde hij zijn nieuwe status omzetten in bezit (avoir). Maar zo werkt het niet. Dat had Ed. Hoornik hem kunnen vertellen.

 

P.S. 1

Op bezoek bij vrienden in hun Franse huis zag ik in een van de kamers op een witgepleisterde muur een mooie decoratieve strook behang met alle vervoegingen van de werkwoorden Etre en Avoir. Leuk om te hebben.

 

P.S. 2

Op internet kom ik een songtekst tegen van Jacques Brel met een passage over ‘Etre’ en ‘Avoir’:

Jacques Brel
CHACUN SA DULCINÉA
1968

Chacun sa Dulcinéa
Qu’il est seul à savoir,
Qu’un soir de pleurs, il s’inventa,
Pour se garder un peu d’espoir
Aux barbelés du coeur.
Par elle, par sa Dulcinéa
Ou par l’idée d’icelle,
L’homme rebelle devient un Dieu.
Voilà qu’il vole et même mieux,
Cueille des lunes du bout des doigts,
Mais cependant si tu es de ceux
Qui vivent de chimères,
Rappelle-toi qu’entre les doigts,
Lune fond en poussière.
Il n’y a pas de Dulcinéa,
C’est un espoir fané.
Malheur à qui peut préférer
Le verbe être au verbe avoir,
Je sais son désespoir.
Il n’y a pas de Dulcinéa,
C’est un espoir fané.

Relaties en relevantie

Communicatie is nodig om tot relevantie te komen”

In het vervolg op vorige blog (waarin ik het wat van de communicatie presenteerde door middel van de COMpositie: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=345), wil ik nu graag ingaan op het waarom van Communicatie. Waar doen we het allemaal voor? Wat is de relevantie van communicatie? Hoe kan communicatie ’business impact’[1] hebben?

De betekenis van communicatie

Communicatie is in de kern iets dat mensen helpt om grip te krijgen op hun leven. Uitwisseling met anderen draagt bij aan het geven van betekenis, richting en invulling aan het leven. Mensen zijn er niet op gebouwd om langere tijd compleet geïsoleerd te zijn. Prestaties, keuze-bepaling en identiteitsontwikkeling krijgen vorm in samenspraak (of tegenspraak!) met anderen. Anderen die je een spiegel voorhouden, die je de weg wijzen, die je laten lachen of huilen, die je aanmoedigen of bekritiseren. Dat gebeurt bij de opvoeding van kinderen, bij het vieren van een verjaardag, bij het Facebooken, bij het roddelen over een buurvrouw en bij het lezen van recensies op  sites als Booking.com of TheFork.

In de professionele context

Deze betekenis van communicatie geldt niet alleen voor ‘alledaagse’ communicatie, maar ook voor communicatie in een professionele context. Ook een bedrijf, een waterschap, een ziekenhuis, een stichting of een multinational ontwikkelt zich in wisselwerking met anderen. Een organisatie kan alleen maar bestaan als er andere partijen of individuen zijn die op de één of andere wijze belang hebben bij en bijdragen aan het bestaan van die organisatie.[2]  Dit kunnen medewerkers zijn, klanten, leveranciers, buren, concurrenten, journalisten, etc. Die anderen worden in de vakliteratuur doorgaans aangeduid als stakeholders: mensen en groeperingen die belang hebben bij jouw organisaties en zonder wie jij als organisatie geen bestaansrecht (license to operate[3]) hebt. Die anderen zijn enerzijds van belang voor jou (als organisatie) en zij geven anderzijds aan in hoeverre jij van belang bent voor hen. En juist door die wisselwerking kun je als organisatie je relevantie[4] en je profiel nader bepalen en ontwikkelen. Communicatie is nodig om tot relevantie te komen. Dankzij communicatie komt een organisatie tot verdere ontwikkeling van betekenis en richting, van visie en missie. In veel handboeken wordt teveel de nadruk gelegd op communicatie als output-instrument. De organisatie bepaalt eerst zijn positie en gaat die daarna wereldkundig maken. Een tamelijk eenzijdige benadering die soms zelfs wat autistisch aandoet. Ik zie dat anders. Een organisatie kan pas tot een relevante positionering komen door voortdurend te communiceren en in verbinding te staan met diverse stakeholders.

De kerntaak van de communicatie-professional

In mijn ogen is het de kerntaak van de communicatieprofessional (intern als medewerker, of extern als adviseur) om die betekenisverlenende wisselwerking tussen organisatie en de stakeholders permanent te agenderen, te monitoren en te faciliteren. Communicatie is in dit verband onmisbaar om het contact en de interactie met relatiegroepen te (helpen) onderhouden. Voor de goede orde: dat hoeft niet een harmonieuze relatie te zijn. Ook relaties die gebaseerd zijn op tegengestelde belangen, conflict of kritiek zijn van belang voor organisaties om hun positie en koers nader scherp te stellen.[5] Voor een organisatie geldt daarbij hetzelfde als wat voor een individu geldt. Ook een organisatie kan niet niet communiceren.[6] Dat stemt tot de nodige bescheidenheid en relativering. Alles wat tot de organisatie behoort en iedereen die in en voor de organisatie werkt, communiceert voortdurend. Dat is nauwelijks te controleren, laat staan te beheersen. Het is hooguit enigszins te stroomlijnen. Maar dat wil niet zeggen dat communicatieprofessionals daarbij niet een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Integendeel, hoe beter communicatieprofessional in staat is om die informatie-uitwisseling te faciliteren en de opbrengst ervan te delen, hoe beter de mogelijkheid voor de betrokken organisatie om zich op relevante wijze te profileren.     In mijn volgende blog ga ik in op de vraag hoe communicatieprofessionals deze taak goed zouden kunnen invullen

Het ‘hoe’ van communicatie

 

 

[1]  Ik leen deze term van collega Michaël Renssen die een gloedvol betoog over deze term hield tijdens een studiedag in april.

[2] Zie bijv. J. Lubberding: De bestaansvoorwaarden, 2006.

[3] Term gebruikt door o.a. Paul Stamsnijder in zijn boek De vent is de tent, 2010.

[4] Het woord relevantie is afgeleid van het Latijnse woord relevare dat oprichten (of opheffen, verheffen) betekent. Denk aan het verwante woord reliëf. Relevantie gaat dus om het je willen manifesteren, je kop boven het maaiveld uitsteken, standing out in the crowd. De betekenis van relevantie ligt in die zin dicht bij positioneren en je onderscheiden.

[5] In politieke commentaren wordt in dit verband wel gewezen op het profijt dat Pechtold heeft van het zich stevig positioneren ten opzichte van Wilders.

[6] Zie mijn verwijzing naar Paul Watzlawick in mijn blog over COMpositie.

COMpositie: een nieuwe bepaling van het begrip Communicatie

In mijn werk[1] moet ik duidelijk kunnen aangeven wat het vakgebied Communicatie inhoudt. Door de jaren heen heb ik gemerkt dat dat lastiger is, dan je aanvankelijk zou denken. Daarbij spelen vier zaken een rol. In de eerste plaats is het hanteren van definities als zodanig niet altijd zinvol of bevredigend. Daar komt bij dat het begrip communicatie zich moeilijk laat vatten. In de derde plaats heeft communicatie een paradoxale kern van scheiden en delen: we willen enerzijds vanuit een onderscheidende identiteit opereren, terwijl we anderzijds willen delen met anderen. Ten slotte laat communicatie zich onder invloed van de opkomst van social media zich steeds meer kenmerken als een interactief fenomeen dat niet (meer) geheel vanuit het perspectief en initiatief van ‘de zender’ kan worden opgevat.  Deze vier redenen bij elkaar maken het duidelijk afbakenen van het begrip Communicatie tot een complexe, paradoxale klus.

 

 1. Definities zijn statisch

Amos Oz schrijft in zijn boeiende boek ‘Een verhaal van liefde en duisternis’ dat het woord definitie is afgeleid van het Latijnse woord ‘finis’, dat hek betekent.[2] Met andere woorden: een definitie is een afbakening.[3] Een definitie maakt iets definitief. Het zorgt voor een status quo; iets wordt als het ware bevroren. Dat roept de vraag op hoe een definitie zich verhoudt tot de dynamiek van het leven zelf. Een van mijn persoonlijke motto’s  (ontleend aan Ovidius’ Metamorphosen) is: alles stroomt en niets blijft.[4] Alles is onderworpen aan voortdurende verandering. Een begrip als communicatie kent juist de dynamiek van uitwisseling en interactie. Kun je zo’n begrip dan nog wel afbakenen? Een definitie is een foto, terwijl het leven een permanent draaiende film is. Zijn definities daarmee niet per definitie achterhaald?

 

 2. Communicatie is moeilijk te vatten

Mensen communiceren voortdurend: bewust en onbewust, in woord en gebaar, langs analoge en digitale weg. Ik sluit me in dat opzicht aan bij Paul Watzlawick, die verklaarde dat alles wat mensen doen en maken communicatie is en dat daardoor mensen (maar ook dieren, dingen, gebouwen) niet niet kunnen communiceren.[5] Daarmee is alles communicatie. Birkigt en Stadler hebben een veelgebruikt model samengesteld dat de relatie tussen Identiteit en Imago weergeeft.[6] Binnen dit model zijn de begrippen symboliek, gedrag en communicatie de werkzame bestanddelen. Maar volgens het denken van Watzlawick moeten we symboliek en gedrag ook opvatten als communicatie en dus hadden Birkigt en Stadler kunnen volstaan met één begrip: communicatie. Het grote nadeel van de opvatting Watzlawick is daarmee ook blootgelegd: communicatie is zo bezien een allesomvattend containerbegrip. Is dat nog af te bakenen?

 

 3. (Onder-)scheiden en delen

Carry van Bruggen leert ons in haar doorwrochte studie Prometheus (1919) dat juist distinctie, afbakening, contrast-werking een wezenskenmerk van mensen is:

… we merken de dingen slechts op door hun contrast met andere dingen…..Alles is onderscheid. Zien is onderscheiden (ook hooren, proeven en alle natuurlijke waarneming, denk aan het geluid dat men hoort als het ophoudt) maar daarmee is het niet uit. Leeren is onderscheiden, kennen is onderscheiden, begrijpen is onderscheiden. Elk vermogen is onderscheidingsvermogen. Elke ontwikkeling is de ontwikkeling van dat vermogen.

Volgens Carry van Bruggen is ons hele wezen gericht op het zoeken en bepalen van onderscheid. In de communicatiewereld is dit heel herkenbaar. Je kunt alleen maar communiceren vanuit een onderscheidende eigenheid; anders val je niet op, ben je niet herkenbaar. Een herkenbare boodschap vergt een herkenbare boodschapper. De communicatiewetenschap hamert op het begrip identiteit. Die identiteit is een zelf-definitie, een onderscheidende afbakening, de verwoording en verbeelding van het eigene van de betreffende organisatie/persoon. Wie zichzelf niet profileert, wie onherkenbaar is, is daarmee niet in staat tot het onderhouden van betekenisvolle relaties. Daarbij rijst de vraagt of het bepalen en uitdragen van je identiteit niet te zeer een exclusieve, buitensluitende, contrasterende bezigheid is (door je te onderscheiden benadruk je de onderlinge verschillen, je zet een hek om jezelf heen), terwijl je aan de andere kant  juist het hek zou willen neerhalen om de relatie met anderen te vergemakkelijken en dingen met elkaar te delen. Anders gezegd en in paradoxale termen gevat: hoe kun je exclusief zijn, maar ook inclusief.

 

4. Van actie naar interactie

De huidige tijd wordt getypeerd door een toenemend gebruik van social media. Deze nieuwe media zijn een soort tussenvorm tussen direct persoonlijk contact (mensen bij elkaar; zelfde tijd, zelfde plaats) en communicatie via klassieke massamedia (krant, radio, TV). Veel definities, modellen en theorieën gaan zijn gebaseerd op ofwel interpersoonlijke ofwel massamediale communicatie. De theorievorming over de nieuwe tussenvorm van social media staat nog in de kinderschoenen. Wel is duidelijk dat het communicatie- en medialandschap door de komst van internet, digitale media, en interactieve communicatievormen aanzienlijk is veranderd. Een bevredigende plaatsbepaling van het begrip communicatie zal daarom ook ruimte moeten bieden aan deze nieuwe ontwikkelingen.

 

Geen definitie, maar een COMpositie

Nu de uitdagingen, knelpunten en paradoxen zijn geschetst, kunnen we een poging wagen om het begrip communicatie nader te duiden. In mijn visie moet de begripsafbakening ruimte bieden aan het open, dynamische en interactieve karakter van communicatie. Ook moet duidelijk zijn dat communicatie niet te beheersen of te sturen is. Er is sprake van continue uitwisseling, waarbij je hooguit wat kunt laveren. Daarbij moet het spanningsveld tussen exclusie en inclusie ook een plaats krijgen. Wat mij betreft moeten we niet streven naar een definitie van communicatie, maar naar een compositie van communicatie. Ik duid dit aan met de term COMpositie. Die compositie kent drie ringen. Die ringen geven de continuïteit van communicatie weer. Geen einde, geen begin.

De binnenste ring, de kern van communicatie, bevat de partijen die met elkaar communiceren (met als kleinste eenheden: organisatie X en relatiegroep Y, of persoon A en persoon B) en de begrippen Connect en Content. Communicatie is bij uitstek een relationeel begrip dat draait om het uitwisselen van informatie. Daar heb je meerdere partijen voor nodig, die voortdurend signalen uitzenden en opvangen. Die partijen hebben ook middelen nodig om informatie over te dragen en uit te wisselen. Het kernbegrip Connect (verbinding) verwijst daarnaar. Daarbij gaat het om de middelen, media en kanalen die mensen en organisaties gebruiken om met elkaar in contact te komen. En ten slotte heb je de informatie zelf.  Het begrip Content duidt op de inhoudelijke kant van communicatie. Het gaat bij content om  boodschappen en betekenissen. Om inhoud en interpretatie. Dat maakt Content tot een kernbegrip binnen de communicatie. De essentie van communicatie is namelijk het uitwisselen van betekenisvolle boodschappen.

De tweede, middelste ring van de COMpositie bevat al die kennis-elementen en vaardigheden die nodig zijn om de elementen uit de binnenste ring goed aan elkaar te smeden. In de praktijk worden dit vaak competenties genoemd. Logeion, de beroepsvereniging van communicatieprofessionals in Nederland, spreekt in dit verband over Beroepsniveauprofielen.[7] Deze competenties worden vaak weergegeven als elementen uit een beleidscyclus: van analyseren en strategie bepalen, tot creëren en implementeren. Het bijzondere van deze competenties is dat ze meer generieke vaardigheden zijn die vaak in hun formulering de kern van communicatie (de binnenste ring) niet raken. Ze worden pas relevant voor het vakgebied Communicatie als ze gekoppeld worden aan en vertaald worden naar de elementen van de binnenste ring.

De derde, buitenste ring van de COMpositie wordt gevormd door de Context waarbinnen de communicatie zich afspeelt. Daarbij spelen uiteenlopende zaken een rol. Mens- en maatschappijvisies van de betrokken partijen, hun ervaringen en verwachtingen, en maatschappelijke trends en ontwikkelingen, Dit kunnen trends zijn als globalisering, digitalisering of vergrijzing. Maar ook verschuivingen in het publieke klimaat, de economische conjunctuur en manifestaties in de culturele sector kunnen van belang zijn. Dit vergt van de communicatie-professional dat hij een goed ontwikkeld vermogen heeft om dergelijke ontwikkelingen te signaleren en te relateren aan het belang van organisaties en  relatiegroepen. Dat betekent ook dat het vakgebied Communicatie inbreng nodig heeft van flankerende kennisdomeinen en vakgebieden zoals organisatiekunde, marketing, cultuurstudies en HRM. Een ander aspect van het begrip Context zijn de diverse domeinen binnen het vakgebied Communicatie. De ene vorm van communicatie speelt zich af tussen overheid en burgers, de andere vorm is B2B of valt onder de noemer marketingcommunicatie. Het vakgebied communicatie kent vele domeinen die stuk voor stuk een eigen context met zich meebrengen.

 

COMpositie

Visueel weergegeven ziet de COMpositie er als volgt uit:

COMpositie def

 

Ik nodig jou, lezer, graag uit om te reageren op deze nieuwe positiebepaling van Communicatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Ik werk als HBO-docent bij de opleiding Communicatie van hogeschool Inholland.

 

[2] Amos Oz, blz. 94, 95:

En trouwens, het woord voor ‘definitie’, hagdara, is afgeleid van gader-“hek”. Immers, een definitie kun je beschouwen als het zetten van een hek tussen wat binnen deze definitie valt en wat er buiten blijft. En het is precies zo in het Latijn, waarin het woord finis “hek”betekent, en het woord definire “begrenzen”, “beschermen”, “omheinen” of “definiëren”, en daarvan is naar alle waarschijnlijkheid ook het woord defense – “verdediging”- in enkele westerse talen afgeleid.

 

[3](Onwillekeurig moest ik onmiddellijk denken aan het hek dat de staat Israël heeft opgericht om eenzijdig de grens met de Palestijnse gebiedsdelen te markeren).

 

[4] Dit motto sprak mijn in mijn middelbare schooltijd erg aan. Een jaar of tien geleden kom ik dit citaat van Ovidius ook tegen als motto in het boek Het Godencomplex van Elle Eggels)

 

[5] Vgl. Paul Watzlawick: ‘Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft invloed. Ieder gedrag is een vorm van communicatie. Omdat er niet zoiets bestaat als anti-gedrag, is het onmogelijk om niet te communiceren.’ (Pragmatische aspecten van de menselijke communicatie)

 

[6] Birkigt, K., & Stadler, M. M. (1986). Corporate Identity, Grundlagen, Funktionen, Fallspielen. Landsberg am Lech: Verlag Moderne Industrie.

[7] http://www.logeion.nl/beroepsniveauprofielen