COMpositie: een nieuwe bepaling van het begrip Communicatie

In mijn werk[1] moet ik duidelijk kunnen aangeven wat het vakgebied Communicatie inhoudt. Door de jaren heen heb ik gemerkt dat dat lastiger is, dan je aanvankelijk zou denken. Daarbij spelen vier zaken een rol. In de eerste plaats is het hanteren van definities als zodanig niet altijd zinvol of bevredigend. Daar komt bij dat het begrip communicatie zich moeilijk laat vatten. In de derde plaats heeft communicatie een paradoxale kern van scheiden en delen: we willen enerzijds vanuit een onderscheidende identiteit opereren, terwijl we anderzijds willen delen met anderen. Ten slotte laat communicatie zich onder invloed van de opkomst van social media zich steeds meer kenmerken als een interactief fenomeen dat niet (meer) geheel vanuit het perspectief en initiatief van ‘de zender’ kan worden opgevat.  Deze vier redenen bij elkaar maken het duidelijk afbakenen van het begrip Communicatie tot een complexe, paradoxale klus.

 

 1. Definities zijn statisch

Amos Oz schrijft in zijn boeiende boek ‘Een verhaal van liefde en duisternis’ dat het woord definitie is afgeleid van het Latijnse woord ‘finis’, dat hek betekent.[2] Met andere woorden: een definitie is een afbakening.[3] Een definitie maakt iets definitief. Het zorgt voor een status quo; iets wordt als het ware bevroren. Dat roept de vraag op hoe een definitie zich verhoudt tot de dynamiek van het leven zelf. Een van mijn persoonlijke motto’s  (ontleend aan Ovidius’ Metamorphosen) is: alles stroomt en niets blijft.[4] Alles is onderworpen aan voortdurende verandering. Een begrip als communicatie kent juist de dynamiek van uitwisseling en interactie. Kun je zo’n begrip dan nog wel afbakenen? Een definitie is een foto, terwijl het leven een permanent draaiende film is. Zijn definities daarmee niet per definitie achterhaald?

 

 2. Communicatie is moeilijk te vatten

Mensen communiceren voortdurend: bewust en onbewust, in woord en gebaar, langs analoge en digitale weg. Ik sluit me in dat opzicht aan bij Paul Watzlawick, die verklaarde dat alles wat mensen doen en maken communicatie is en dat daardoor mensen (maar ook dieren, dingen, gebouwen) niet niet kunnen communiceren.[5] Daarmee is alles communicatie. Birkigt en Stadler hebben een veelgebruikt model samengesteld dat de relatie tussen Identiteit en Imago weergeeft.[6] Binnen dit model zijn de begrippen symboliek, gedrag en communicatie de werkzame bestanddelen. Maar volgens het denken van Watzlawick moeten we symboliek en gedrag ook opvatten als communicatie en dus hadden Birkigt en Stadler kunnen volstaan met één begrip: communicatie. Het grote nadeel van de opvatting Watzlawick is daarmee ook blootgelegd: communicatie is zo bezien een allesomvattend containerbegrip. Is dat nog af te bakenen?

 

 3. (Onder-)scheiden en delen

Carry van Bruggen leert ons in haar doorwrochte studie Prometheus (1919) dat juist distinctie, afbakening, contrast-werking een wezenskenmerk van mensen is:

… we merken de dingen slechts op door hun contrast met andere dingen…..Alles is onderscheid. Zien is onderscheiden (ook hooren, proeven en alle natuurlijke waarneming, denk aan het geluid dat men hoort als het ophoudt) maar daarmee is het niet uit. Leeren is onderscheiden, kennen is onderscheiden, begrijpen is onderscheiden. Elk vermogen is onderscheidingsvermogen. Elke ontwikkeling is de ontwikkeling van dat vermogen.

Volgens Carry van Bruggen is ons hele wezen gericht op het zoeken en bepalen van onderscheid. In de communicatiewereld is dit heel herkenbaar. Je kunt alleen maar communiceren vanuit een onderscheidende eigenheid; anders val je niet op, ben je niet herkenbaar. Een herkenbare boodschap vergt een herkenbare boodschapper. De communicatiewetenschap hamert op het begrip identiteit. Die identiteit is een zelf-definitie, een onderscheidende afbakening, de verwoording en verbeelding van het eigene van de betreffende organisatie/persoon. Wie zichzelf niet profileert, wie onherkenbaar is, is daarmee niet in staat tot het onderhouden van betekenisvolle relaties. Daarbij rijst de vraagt of het bepalen en uitdragen van je identiteit niet te zeer een exclusieve, buitensluitende, contrasterende bezigheid is (door je te onderscheiden benadruk je de onderlinge verschillen, je zet een hek om jezelf heen), terwijl je aan de andere kant  juist het hek zou willen neerhalen om de relatie met anderen te vergemakkelijken en dingen met elkaar te delen. Anders gezegd en in paradoxale termen gevat: hoe kun je exclusief zijn, maar ook inclusief.

 

4. Van actie naar interactie

De huidige tijd wordt getypeerd door een toenemend gebruik van social media. Deze nieuwe media zijn een soort tussenvorm tussen direct persoonlijk contact (mensen bij elkaar; zelfde tijd, zelfde plaats) en communicatie via klassieke massamedia (krant, radio, TV). Veel definities, modellen en theorieën gaan zijn gebaseerd op ofwel interpersoonlijke ofwel massamediale communicatie. De theorievorming over de nieuwe tussenvorm van social media staat nog in de kinderschoenen. Wel is duidelijk dat het communicatie- en medialandschap door de komst van internet, digitale media, en interactieve communicatievormen aanzienlijk is veranderd. Een bevredigende plaatsbepaling van het begrip communicatie zal daarom ook ruimte moeten bieden aan deze nieuwe ontwikkelingen.

 

Geen definitie, maar een COMpositie

Nu de uitdagingen, knelpunten en paradoxen zijn geschetst, kunnen we een poging wagen om het begrip communicatie nader te duiden. In mijn visie moet de begripsafbakening ruimte bieden aan het open, dynamische en interactieve karakter van communicatie. Ook moet duidelijk zijn dat communicatie niet te beheersen of te sturen is. Er is sprake van continue uitwisseling, waarbij je hooguit wat kunt laveren. Daarbij moet het spanningsveld tussen exclusie en inclusie ook een plaats krijgen. Wat mij betreft moeten we niet streven naar een definitie van communicatie, maar naar een compositie van communicatie. Ik duid dit aan met de term COMpositie. Die compositie kent drie ringen. Die ringen geven de continuïteit van communicatie weer. Geen einde, geen begin.

De binnenste ring, de kern van communicatie, bevat de partijen die met elkaar communiceren (met als kleinste eenheden: organisatie X en relatiegroep Y, of persoon A en persoon B) en de begrippen Connect en Content. Communicatie is bij uitstek een relationeel begrip dat draait om het uitwisselen van informatie. Daar heb je meerdere partijen voor nodig, die voortdurend signalen uitzenden en opvangen. Die partijen hebben ook middelen nodig om informatie over te dragen en uit te wisselen. Het kernbegrip Connect (verbinding) verwijst daarnaar. Daarbij gaat het om de middelen, media en kanalen die mensen en organisaties gebruiken om met elkaar in contact te komen. En ten slotte heb je de informatie zelf.  Het begrip Content duidt op de inhoudelijke kant van communicatie. Het gaat bij content om  boodschappen en betekenissen. Om inhoud en interpretatie. Dat maakt Content tot een kernbegrip binnen de communicatie. De essentie van communicatie is namelijk het uitwisselen van betekenisvolle boodschappen.

De tweede, middelste ring van de COMpositie bevat al die kennis-elementen en vaardigheden die nodig zijn om de elementen uit de binnenste ring goed aan elkaar te smeden. In de praktijk worden dit vaak competenties genoemd. Logeion, de beroepsvereniging van communicatieprofessionals in Nederland, spreekt in dit verband over Beroepsniveauprofielen.[7] Deze competenties worden vaak weergegeven als elementen uit een beleidscyclus: van analyseren en strategie bepalen, tot creëren en implementeren. Het bijzondere van deze competenties is dat ze meer generieke vaardigheden zijn die vaak in hun formulering de kern van communicatie (de binnenste ring) niet raken. Ze worden pas relevant voor het vakgebied Communicatie als ze gekoppeld worden aan en vertaald worden naar de elementen van de binnenste ring.

De derde, buitenste ring van de COMpositie wordt gevormd door de Context waarbinnen de communicatie zich afspeelt. Daarbij spelen uiteenlopende zaken een rol. Mens- en maatschappijvisies van de betrokken partijen, hun ervaringen en verwachtingen, en maatschappelijke trends en ontwikkelingen, Dit kunnen trends zijn als globalisering, digitalisering of vergrijzing. Maar ook verschuivingen in het publieke klimaat, de economische conjunctuur en manifestaties in de culturele sector kunnen van belang zijn. Dit vergt van de communicatie-professional dat hij een goed ontwikkeld vermogen heeft om dergelijke ontwikkelingen te signaleren en te relateren aan het belang van organisaties en  relatiegroepen. Dat betekent ook dat het vakgebied Communicatie inbreng nodig heeft van flankerende kennisdomeinen en vakgebieden zoals organisatiekunde, marketing, cultuurstudies en HRM. Een ander aspect van het begrip Context zijn de diverse domeinen binnen het vakgebied Communicatie. De ene vorm van communicatie speelt zich af tussen overheid en burgers, de andere vorm is B2B of valt onder de noemer marketingcommunicatie. Het vakgebied communicatie kent vele domeinen die stuk voor stuk een eigen context met zich meebrengen.

 

COMpositie

Visueel weergegeven ziet de COMpositie er als volgt uit:

COMpositie def

 

Ik nodig jou, lezer, graag uit om te reageren op deze nieuwe positiebepaling van Communicatie.

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] Ik werk als HBO-docent bij de opleiding Communicatie van hogeschool Inholland.

 

[2] Amos Oz, blz. 94, 95:

En trouwens, het woord voor ‘definitie’, hagdara, is afgeleid van gader-“hek”. Immers, een definitie kun je beschouwen als het zetten van een hek tussen wat binnen deze definitie valt en wat er buiten blijft. En het is precies zo in het Latijn, waarin het woord finis “hek”betekent, en het woord definire “begrenzen”, “beschermen”, “omheinen” of “definiëren”, en daarvan is naar alle waarschijnlijkheid ook het woord defense – “verdediging”- in enkele westerse talen afgeleid.

 

[3](Onwillekeurig moest ik onmiddellijk denken aan het hek dat de staat Israël heeft opgericht om eenzijdig de grens met de Palestijnse gebiedsdelen te markeren).

 

[4] Dit motto sprak mijn in mijn middelbare schooltijd erg aan. Een jaar of tien geleden kom ik dit citaat van Ovidius ook tegen als motto in het boek Het Godencomplex van Elle Eggels)

 

[5] Vgl. Paul Watzlawick: ‘Alles wat je doet, ook ‘niets’ doen, heeft invloed. Ieder gedrag is een vorm van communicatie. Omdat er niet zoiets bestaat als anti-gedrag, is het onmogelijk om niet te communiceren.’ (Pragmatische aspecten van de menselijke communicatie)

 

[6] Birkigt, K., & Stadler, M. M. (1986). Corporate Identity, Grundlagen, Funktionen, Fallspielen. Landsberg am Lech: Verlag Moderne Industrie.

[7] http://www.logeion.nl/beroepsniveauprofielen

 

Voir un ami pleurer

 

 

 

Gisteren, op de dag dat de Belgen verplicht naar de stembus gaan (België kent een stemplicht en er staan maar liefst drie verkiezingen op het programma: regionale, federale en die voor het Europees Parlement. Een super-verkiezingsdag, waar alle Belgen met spanning naar uitzien), gisteren dus, schiet een zwaarbewapende man in het Joods Museum in het hart van Brussel vier mensen dood.

We moeten vrezen dat het een doelgerichte en dus antisemitische aanslag is. Brussel, de stad van de EU, maar ook de stad van Jacques Brel. Zijn lied Voir un ami pleurer borrelt bij het horen van dit schokkende nieuws direct bij me op. Een van de indrukwekkendste liederen van Brel. De passage: ni le courage d’être juifs is raak en actueel. Er is moed voor nodig om joods te zijn. Ook in het Europa van vandaag zijn joodse inwoners niet veilig. Hebben wij de moed om te zeggen: dat zijn onze vrienden? In Brel’s woorden: tous ces hommes qui sont nos frères: niet alleen juifs of nègres, maar ook homo’s, moslims, Roma?

 

Bien sûr il y a les guerres d’Irlande

Et les peuplades sans musique

Bien sûr tout ce manque de tendres

Il n’y a plus d’Amérique

Bien sûr l’argent n’a pas d’odeur

Mais pas d’odeur me monte au nez

Bien sûr on marche sur les fleurs

Mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr il y a nos défaites

Et puis la mort qui est tout au bout

Nos corps inclinent déjà la tête

Étonnés d’être encore debout

Bien sûr les femmes infidèles

Et les oiseaux assassinés

Bien sûr nos cœurs perdent leurs ailes

Mais mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr ces villes épuisées

Par ces enfants de cinquante ans

Notre impuissance à les aider

Et nos amours qui ont mal aux dents

Bien sûr le temps qui va trop vite

Ces métro remplis de noyés

La vérité qui nous évite

Mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr nos miroirs sont intègres

Ni le courage d’être juifs

Ni l’élégance d’être nègres

On se croit mèche on n’est que suif

Et tous ces hommes qui sont nos frères

Tellement qu’on n’est plus étonnés

Que par amour ils nous lacèrent

Mais voir un ami pleurer!

 

 

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Epiloog

 “Wat mij betreft is het hoofdantwoord: de EU moet verstandig verder”

 

In deze serie zijn vijf manieren van kijken naar de EU gepresenteerd: geografisch (over grenzen en buren), historisch (over oorlog en vrede), economisch (over markt en munt), cultureel (over eenheid en verscheidenheid) en politiek (over burgers en Brussel). Nu, aan de vooravond van de verkiezingen voor het Europees Parlement, is het tijd voor een slotakkoord, een nabeschouwing en een blik vooruit. En sorry, lezer, je krijgt geen stem-advies: het invullen van het vakje op je stembiljet is aan jou (al geeft deze serie blogs wel een bepaalde richting aan). In deze epiloog een aantal punten die rond deze EP-verkiezingen opvallen en/of het overwegen waard zijn

 

  1. We zijn wakker

Nederland heeft de Europese Unie ontdekt. Na 60 jaar lidmaatschap van de EU en haar voorgangers is het debat over Europese samenwerking eindelijk volop losgebarsten. Uit mijn promotie-onderzoek[1] blijkt dat Nederland op dat gebied lang achter heeft gelopen bij de ons omringende landen. Bij onze buren kan de EU al jarenlang rekenen op meer politiek debat en meer media-aandacht. Decennialang was Europese samenwerking een non-issue voor politici, pers en publieke opinie in Nederland. Maar gelukkig zijn we hard bezig die achterstand in te lopen. Politici en burgers worden gedwongen tot een duidelijke positiebepaling. En de EU krijgt volop media-aandacht. Dat is grote winst, want het project van Europese integratie is te bepalend en invloedrijk om te negeren.

 

  1. We weten er niet zo veel van

De meeste mensen geven toe eigenlijk niet zoveel van de EU te weten. En dat is niet verwonderlijk. Wat decennia in de politiek, de media en het onderwijs onderbelicht is gebleven, kan niet in korte tijd volledig doorgrond worden. En daarbij is de EU ook een gecompliceerd en lastig onderwerp. Jan Tromp heeft namens De Volkskrant maandenlang in Brussel rondgelopen in een poging het Europese bedrijf te te leren kennen. En regelmatig moest hij verzuchten dat hij het ook niet allemaal begreep. Ook ingewijden (ministers, lobbyisten, leden van het EP, ambtenaren van de Europese Commissie) hoor je van tijd tot tijd toegeven dat zij ook niet precies weten hoe alles werkt. Daarom is het belangrijk om in het EU-debat (en in en om het stemhokje) vooral de hoofdlijnen en de uitgangspunten in de gaten te houden en niet te focussen op technische details en juridische fijnslijperij.

 

  1. Geen Ja, geen Nee

Wie weinig zicht en greep heeft op wat er in Brussel gebeurt, kan zich laten verleiden door eenvoudige zwart-wit denkschema’s. En helaas krijgen we die volop aangereikt. Je kunt zelfs zeggen dat het Nederlandse EU-debat momenteel is geframed in termen van Ja of Nee. Dat is een  schaduwkant van de op zich verheugende toegenomen aandacht voor de EU. De kiem voor dit Ja-Nee denken in Nederland  is gelegd ten tijde van het referendum over het grondwettelijke verdrag van de EU in 2005. Dat referendum was een paardenmiddel waarbij een gecompliceerde verdragstekst tot een zwart-wit zaak werd gereduceerd.[2] De afgelopen jaren is het vooral de PVV van Geert Wilders die het Ja-Nee denken op scherp heeft gezet. Ere wie ere toekomt. Ook andere politieke partijen en de media nemen dit ogenschijnlijk heldere VOOR-TEGEN format over. Maar het is nogal onzinnig om het complexe, rijkgeschakeerde proces van Europese samenwerking te vatten in een simpel zwart-wit denkschema. Als we Ja tegen Europa zeggen, waar zeggen we dan Ja tegen? Hetzelfde geldt voor de kreet Minder Europa. Wat moet er dan minder? Ja-Nee of Meer-Minder is niet genoeg. Het mist nuance. Het mist invulling. De vijf perspectieven uit deze serie blogs geven aan dat het niet zo eenvoudig is en dat onze positie-bepaling meer afgewogen moet zijn.

 

  1. Paradoxen

Wie probeert om tot een genuanceerde afweging te komen, stuit soms op bizarre paradoxen, vreemde bed-partners en onlogische logica.  Een paar voorbeelden:

–          In Nederland zijn GroenLinks en VNO-NCW niet bepaald natuurlijke partners. Maar hun houding ten opzichte van de EU is even positief

–          Ook de SP en de SGP zijn geen natuurlijke bondgenoten, maar op hun verliezingsposters staat (zij het in verschillende volgorde) dezelfde kreet: Samenwerking JA, Superstaat NEE

–          Het komt regelmatig voor dat het stemgedrag van Tweede Kamer-leden haaks staat op het stemgedrag van hun partijgenoten in het Europees Parlement

–          Regeringspartij VVD en oppositiepartij D66 zitten in het Europees Parlement in dezelfde liberale fractie

–          De PVV wil niets van Europese samenwerking weten, maar gaat juist een verbond aan met andere rechts-populistische partijen in Europa om samen een vuist te kunnen maken

–          Bij de Europese verkiezingen stemmen de Nederlanders en de Britten op donderdag. De Ieren op vrijdag. In Malta, Litouwen en Slowakije gaat men zaterdag stemmen en in de rest van de EU op zondag. Om elkaar niet te beïnvloeden worden de nationale uitslagen pas vanaf zondagavond bekend gemaakt

–          Om de euro-crisis te lijf te gaan, worden meer bindende Europese afspraken gemaakt. Dat klinkt als iemand die zijn lening niet kan betalen en daarom nog meer geld gaat lenen; of als iemand die in een vlek wrijft en hem daarmee nog groter maakt

 

 

  1. Wat valt er te kiezen: de hoofdlijnen

Het zou goed zijn als het in de verkiezingsstrijd om fundamentele keuzes gaat. In de kern gaat het Europese project namelijk niet om de vraag of begrotingstekorten een procentje meer of minder mogen bedragen. En ook niet om krappere of royalere visquota. Zelfs het berekenen van eventuele kosten van de euro of baten van Europese samenwerking gaan voorbij aan de essentie. Het wezen van Europese samenwerking is de vraag hoe Europese staten en burgers zich tot elkaar willen verhouden. Die vraag heeft een geografische, historische, economische, culturele en politieke laag. Die vraag is niet met Ja of Nee te beantwoorden. Als we die vraag ontleden, komen we op drie sub-vragen uit:

–          Met wie willen we samenwerken (kwantitatief)

–          Op welke terreinen willen we samenwerken (kwalitatief)

–          Tot op welke hoogte willen we samenwerken (institutioneel)

Wie terugkijkt naar de afgelopen 10-15 jaar ziet dat de EU zich op deze drie thema’s fors heeft ontwikkeld: van 15 naar 28 lidstaten; een groeiend aantal beleidsterreinen met de Euro als centraal symbool; een toenemende overdracht van bevoegdheden van de lidstaten naar Brussel. De EU heeft in het nieuwe millennium dus niet op één thema ingezet (alleen uitbreiding, of alleen intensievere samenwerking), maar op alledrie. Dat heeft veel van alle betrokken partijen gevergd.  En zolang het goed ging, ging het goed. Maar juist door de euro-crisis is ook de schaduwzijde blootgelegd.  Die groeistuipen zijn niet aan de Europese burger voorbij gegaan. Hij ziet Poolse en Bulgaarse nummerborden in de straat, heeft euro’s in zijn portemonnee en ziet dat werkgelegenheid en pensioenen onder druk zijn komen te staan. Hij heeft kritische vragen en wil duidelijke antwoorden.

Wat mij betreft is het hoofdantwoord: de EU moet verstandig verder. Na de groeistuipen past een periode van consolidatie en versterking. Geen grote nieuwe stappen, geen controversiële avonturen. De EU en de Europese burger moeten op adem komen, orde op zaken stellen. Niet door stil te zitten, of achteruit te lopen, maar (nogmaals) door prudent verder te gaan. Die lijn geeft ook richting aan de beantwoording van de drie sub-vragen:

Met wie

De eerste sub-vraag gaat over verdere uitbreiding van het aantal lidstaten. De EU zal geen moeite hebben om in de toekomst relatief kleine lidstaten (Servië, IJsland) toe te laten, hoewel elke uitbreiding leidt tot nieuwe deelnemers aan de onderhandelingstafels, andere machtverhoudingen en bijgestelde spelregels. De echte dilemma’s worden gevormd door grensgevallen als Turkije en Oekraïne. Los van de vraag of deze landen zelf zouden willen toetreden, is het momenteel niet verstandig om als EU toetreding van deze landen na te streven. Met de vijf perspectieven van deze serie blogs als criteria is het duidelijk dat er op meerdere vlakken grote verschillen en spanningen zijn. Niet doen dus.

 Welke terreinen

De EU heeft zich bewezen op het gebied van de interne markt en het onderlinge vrije verkeer. Er zijn weinigen die de vergaande samenwerking op dit gebied zouden willen beëindigen. Dit geldt ook voor samenwerking op uiteenlopende gebieden als milieu, energie, consumentenzaken, telecom. Allemaal zaken die grensoverschrijdend zijn en effectiever door samenwerking met buurlanden aangepakt kunnen worden. De EU zou zelfs punten kunnen scoren door successen op dit terrein beter uit te venten (geen gedoe bij de grens, lagere telefoontarieven). Aan de andere kant zou Brussel moeten inzien dat zoiets praktisch als het invoeren van tol op snelwegen door individuele lidstaten juist tegen de geest van de EU en de logica van de Europese automobilist indruist. Ook is de hoge werkloosheid in de EU een groot punt van zorg. De interne markt zou ook een bijdrage moeten leveren aan de werkgelegenheid. Waar dat niet lukt, neemt de verworvenheid van economische samenwerking af.

Tot op welke hoogte

De EU is geen land en de lidstaten moeten niet streven naar de vorming van een Verenigde Staten van Europa. Daar leent Europa zich niet voor en dat is ook niet nodig. Sterker nog, dat levert veel weerstand op.  De EU heeft bewezen dat lidstaten effectief kunnen samenwerken, waarbij het soms handig is om een deel van de nationale bevoegdheden over te hevelen naar Brussel. De stelregel is simpel: daar waar de samenwerking daadwerkelijk een meerwaarde heeft, kunnen nationale regeringen en parlementen besluiten ook meer macht over te dragen. Daar waar Europese samenwerking niet voor de hand ligt of niet noodzakelijk geïntegreerd hoeft te geschieden, houden de lidstaten de bevoegdheden meer in eigen hand.

 

Kortom

Waar de EU zich bewijst en waar de EU relevant is, kan het een stapje steviger of verder. Waar de EU zich niet bewijst of geen toegevoegde waarde heeft, moet Europese samenwerking worden heroverwogen of teruggedraaid. Politieke partijen zouden zich vooral daarover moeten uitspreken. Daarbij moeten ze de feiten laten spreken en de stereotypen en de zwart-wit schema’s achter zich laten. We zijn ons in Nederland gaan realiseren dat de EU van invloed is, maar we moeten ook beseffen dat wij (als land, als provincie, als burgers) daarin een rol spelen. We zijn daar zelf bij, en we kunnen daar ook zelf (een beetje) over meepraten en meebeslissen. Op 22 mei, maar ook als er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn, of zelfs voor de Provinciale Staten.

 

[1] Impressions of European Integration (Vrije Universiteit, 2012)

[2] Later zal ik nog een apart blog schrijven over het fenomeen referendum in de Europese context, met als titel: ‘De EU leent zich niet voor referenda’.

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 5: Politiek

“Het EP is een klein duimpje dat langzaam aan kracht wint, maar geen stevige vuist kan vormen om op tafel te slaan. Maar eigenlijk kan dat ook niet, omdat er in Straatsburg geen tafel staat om op te slaan”

 

   >>>> over burgers en Brussel >>>>

 

Op bushokjes hangen posters die me oproepen om te gaan stemmen voor het Europees Parlement. Verschillende posters laten me uiteenlopende Europeanen zien: een student, een designer, een landbouwer. De leus: “Op 22 mei kiest Ricardo (of Trish, of Jens) wie Europa leidt, en u?” Om meerdere redenen deugt deze poster niet. De eerste –flauwe- reden is dat de meeste Europeanen niet op donderdag 22 mei, maar pas op zondag 25 mei gaan stemmen. Nederland houdt niet van verkiezingen op zondag, dus wijken wij af. Dat betekent dat we ook pas op zondagavond 25 mei de uitslag van ons land kunnen verwachten. De tweede reden is dat wij niet stemmen voor Europa, maar voor het Europees Parlement als onderdeel van de EU. Europa is meer dan de EU. Zie mijn eerdere blog in deze serie over Geografie (buren en grenzen). Mijn belangrijkste klacht is dat wij, de Henken en Ingrids van Europa, niet kiezen wie Europa (of de EU) leidt, maar dat wij de volkvertegenwoordigers kiezen die vanuit Brussel en Straatsburg een beetje mogen meepraten en bijbuigen. De leiders, dat zijn toch vooral de ministers en de regeringsleiders, kunnen we veel effectiever aanspreken en ter verantwoording roepen via de nationale parlementen, dan via het Europees Parlement. En daarmee hebben we meteen de kern van dit vijfde perspectief te pakken: hoe zit het met het democratische gehalte van de EU en wat is nu precies de verhouding tussen burgers en Brussel?

IMG_0693

We weten het niet zo goed…

Laten we bij het begin beginnen. Als er verkiezingen zijn, sta je voor twee keuzes: ga ik stemmen en zo ja, op wie/op welke partij ga ik dan stemmen? Dat geldt ook voor de verkiezing voor het Europees Parlement op 22/25 mei a.s. Voor veel mensen zijn deze twee keuzes als het om Europa gaat des te moeilijker te maken: de EU is een soort ver-van-mijn-bed-show en weinigen hebben een goed beeld van wat er in Brussel en Straatsburg (hier vergadert en stemt het EP een week per maand) gebeurt. En bovendien: we kennen de kandidaat Europarlementariërs nauwelijks van naam, laat staan dat we weten wat ze in Europa willen bereiken. Niet erg aantrekkelijk en uitdagend om daarvoor naar de stembus te gaan! Uit opiniepeilingen blijkt dat vooral partijen met een uitgesproken EU-profiel (sterk ’voor’ of ‘tegen’) het goed doen bij de respondenten.

 

Getallen en stemmen

In het nieuwe Europese Parlement (EP) is plaats voor 26 Nederlandse leden op een totaal van 750. Deze getallen laten zien dat de Nederlandse inbreng in het EP beperkt is. Het betekent ook dat alleen de grotere Nederlandse  partijen kans maken op meer dan 1 zetel. Ter vergelijking: in de Tweede Kamer zitten 150 volksvertegenwoordigers, dus in Den Haag is de kans dat ook kleine partijen een plekje krijgen veel groter.

Om toch invloed uit te kunnen oefenen zitten de Nederlandse europarlementariërs in politieke groepen of fracties. Zo maken de PvdA-ers deel uit van de PES (sociaal-democraten) en de CDA-ers van de Europese Volkspartij (christen-democraten en conservatieven). Daarnaast is er ook nog een groene fractie, een liberale etc. Deze ordening brengt op zich al bijzondere combinaties met zich mee. Zo zitten de CDA-ers samen met de Italiaanse opvolgers van Berlusconi in één groep, hokken D66 en de VVD in dezelfde liberale fractie en opereert de SP in een groep waarin ook communisten zijn vertegenwoordigd. Deze Europese blokvorming is de voornaamste reden waarom Geert Wilders nu aan het flirten is met Marine le Pen en Flip de Winter. Als losse nationale partij tel je niet mee in het EP. Alleen als Europese fractie heb je een vinger in de pap. Uit onderzoek (www.votewatch.eu) blijkt dat Europarlementariërs tijdens stemmingen vooral de fractie-lijn volgen. Nederlandse EP-leden vormen dus niet een gezamenlijk Nederlands blok, maar stemmen in Europa verdeeld, net als in Den Haag: ze volgen hun  politieke kleur.

 

Verkiezingen leiden niet to een nieuw bestuur

Een groot verschil tussen deze verkiezingen en die voor bijvoorbeeld de gemeenteraad, de provincie of de Tweede Kamer is dat in het geval van EU de verkiezing niet leidt tot een daaruit volgende samenstelling van een nieuw bestuur. Bij Nederlandse verkiezingen, op elk niveau,  kiezen we vertegenwoordigers die op lijsten van politieke partijen staan. Daarna gaan die partijen kijken welke partijen samen een meerderheid kunnen vormen op basis waarvan een college van Burgemeester en Wethouders (gemeente), Gedeputeerde Staten (provincie) of Regering (nationaal) samengesteld kan worden. Hoe meer mensen bij Tweede Kamer verkiezingen op VVD stemmen, des te groter de kans dat deze partij ook in de regering komt. In Europa werkt dat niet zo. De EU heeft namelijk geen regering! Er zijn dus ook geen regeringspartijen of oppositie-partijen in het Europees Parlement. Hoe meer Nederlanders op 22 mei op het CDA stemmen, des te meer CDA-ers in het Europees Parlement komen en dat is weer een zetje in de rug van de Europese Volkspartij, maar daarmee houdt het op. De Europese instelling die een beetje in de buurt komt van een regering/bestuur is de Europese Commissie. Iedere lidstaat levert één commissaris die zich met één beleidsterrein bezig houdt. Voor Nederland zit Neelie Kroes (nog even) in de Commissie op de post Digitale Agenda. De keuze voor mevrouw Kroes stond destijds geheel los van de uitslag van de EP-verkiezing, maar had meer te maken met het verdelen van interessante banen tussen de grote politieke partijen in Nederland. Nieuw in 2014 is de afspraak dat de grootste fractie binnen het EP na de verkiezingen de kandidaat-voorzitter voor de Eurpese Commissie mag voordragen. We hebben de afgelopen weken daarom (vooral in buitenalndse media) een nieuw fenomeen gezien: een debat tussen de Spitzenkandidaten van de grootste fracties.[1]

 

Invloed en macht; samenspel Commissie-Parlement-Raad

Hoe groot is de invloed van het Europees Parlement? Deze vraag is niet simpel te beantwoorden. Vast staat dat het EP door de jaren heen steeds meer invloed heeft gekregen. De leden van het EP mogen over steeds meer Europese onderwerpen meepraten en meebeslissen. Die rechten zijn vastgelegd in diverse verdragen die door lidstaten van de EU zijn gesloten (zoals het Verdrag van Amsterdam). In het in 2009 opgestelde EU-Hervormingsverdrag (Lissabon) zijn deze rechten weer verder vergroot. Het EP mag over een groot aantal zaken advies uitbrengen en over steeds meer zaken ook meebeslissen. Ook die meebeslis-onderwerpen zijn vastgelegd. Globaal genomen zijn dit alle onderwerpen waarvan de lidstaten hebben bepaald dat een gezamenlijk beleid wenselijk is en de invloed van de lidstaten beperkt kan worden: milieu, markt, consumentenzaken, landbouw, voedselveiligheid, transport, etc. Meer nationaal-gevoelige zaken als belasting, onderwijs, buitenlands beleid, cultuur, politie/justitie blijven vooral buiten de invloedssfeer van het Europees Parlement. In dit opzicht heeft het EP duidelijk minder macht dan de nationale parlementen in de lidstaten.

In tegenstelling tot de Tweede Kamer (en andere parlementen) mag het Europees Parlement niet zelf met wetsvoorstellen komen. De wetsvoorstellen zijn afkomstig van de Europese Commissie. Vervolgens mag het EP (afhankelijk van het onderwerp) een advies uitbrengen of een besluit nemen en uiteindelijk wordt het voorstel besproken in de Raad van Ministers die een uiteindelijk besluit neemt. Die Raad van Ministers wisselt steeds van samenstelling, afhankelijk van het onderwerp. Als het om een milieu-voorstel gaat zijn het de 28 ministers van Milieuzaken van alle lidstaten. Gaat het om transport, dan komen alle 28 ministers van Verkeer bijeen (dus per lidstaat één minister). Zo moet Melanie Schultz van Haegen, de Nederlandse minster van Infrastructuur, een paar keer per jaar met haar Europese collega’s stemmen over Europese verkeersvoorstellen. Over die voorstellen heeft dus het Europees Parlement mee mogen praten en beslissen. Maar natuurlijk kan ook de Tweede Kamer Schultz van Haegen  nog eens flink aan de tand voelen over wat zij allemaal bekokstooft met haar  collega’s in Brussel. De praktijk laat zien dat leden van de Tweede Kamer die kans vaak hebben laten lopen, of pas wakker worden, als de handtekeningen in Brussel zijn gezet. Tegenwoordig is de Tweede Kamer wat meer alert. Mede dankzij de gele kaart procedure uit het Verdrag van Lissabon. Als nationale parlementen vinden dat Europese voorstellen beter op nationaal niveau opgepakt en ingevuld kunnen worden kunnen zij de Europese Commissie een halt toeroepen.[2]

Dan is er tenslotte nog nog een speciale club die behoorlijk wat invloed heeft in de EU: dat is de vergadering van regeringsleiders en staatshoofden (de ‘Europese Top’). Gemiddeld vier keer per jaar komen Rutte, Hollande, Merkel en alle andere politieke leiders van de lidstaten bijeen om over grote zaken te spreken: hoe gaan we de euro-crisis te lijf, hoe staan we tegenover het conflict Oekraïne-Rusland, mag Turkije lid van de EU worden, etc. Tijdens dergelijke Top-bijeenkomsten worden vaak vergaande besluiten genomen. En het Europees Parlement heeft daar geen greep op. Dat gebeurt gewoon naast de standaard-procedures van Brussel en Straatsburg. Ook op dit punt heeft de Tweede Kamer eigenlijk meer invloed, omdat Rutte wel in Den Haag ter verantwoording geroepen kan worden, maar niet in Brussel of Straatsburg.

 

Waar gaan de verkiezingen van 22 mei over?

Strikt genomen (en zuinig gezegd) gaat het bij de EP-verkiezingen dus om de verdeling van 26 Nederlandse zetels waardoor het Europese Parlement een tikje socialer, christelijker, liberaler of nationaal-georiënteerder kan worden. Daardoor worden de wetsvoorstellen van de nieuwe Europese Commissie met een iets meer sociale, christelijke, liberale of nationaal-georiënteerde blik bekeken en beoordeeld. Dat is dus niet heel wereldschokkend, maar aan de andere kant kun je zeggen dat het goed is dat de toenemende invloed van de EU ook in toenemende mate door een democratisch orgaan als het EP wordt gecontroleerd en ingekleurd. Anders zouden de Europese Commissie en de Raden van Ministers zonder Europese, democratische toets hun werk doen. Nergens ter wereld opereert een soortgelijk parlement dat over  landsgrenzen heen bepaalde rechten en machtsmiddelen heeft.

In bredere zin gaat het op 22 mei om wat wij eigenlijk met de Europese Unie willen. De kiezers kunnen een signaal afgeven over hoe zij de EU het liefst ingericht willen zien. Er bestaan daarbij grofweg twee opties:

Visie één: de EU is hard nodig om gezamenlijk internationale problemen aan te pakken. Milieu, de opkomst van China en India, migratie, energie: het vinden van juiste antwoorden daarop werkt alleen als lidstaten goed samenwerken en een deel van hun speelruimte opgeven aan de EU en daarmee ook het EP meer bevoegdheden geven. Kortom: nauwe samenwerking op een groot aantal terreinen.

De andere visie is: de EU is in de kern een goed idee, maar het schiet te ver door: er is teveel samenwerking, teveel overdracht van nationale invloed. De EU moet een pas op de plaats maken. Laat lidstaten zoveel mogelijk zelf regelen; alleen waar het echt nodig is, werken Europese staten samen.

 

Klein duimpje met groeistuipen

De Europese Unie had geen Europees Parlement hoeven hebben. Men had de controle van de wetgeving geheel kunnen overlaten aan de nationale parlementen. Het zijn immers de nationale ministers en regeringsleiders die uiteindelijk de beslissingen nemen. Je zou het Europees Parlement kunnen zien als een aanvullend orgaan. Dichter bij het vuur en op een centrale locatie. Een ideale constructie? Zeker niet. Het EP kent vele onvolmaaktheden: beperkte invloed, geen bevoegdheid om de commissarissen naar huis te sturen, geen zeggenschap over alle beleidsterreinen. Om nog maar te zwijgen over de 24 talen en het verhuiscircus tussen Brussel en Straatsburg. Het EP is een klein duimpje dat langzaam aan kracht wint, maar geen stevige vuist kan vormen om op tafel te slaan. Maar eigenlijk kan dat ook niet, omdat er in Straatsburg geen tafel staat om op te slaan. Die tafels staan in de nationale regeringscentra. Klein duimpje heeft dus de vingers van nationale parlementen nodig om samen een vuist te maken. Als er al een democratisch tekort is in de EU, dan is dat voor een belangrijk deel te wijten aan het gebrek aan samenspel tussen nationale parlementen en het Europees Parlement. De tendens van de afgelopen jaren is dat dit samenspel beter op gang komt en serieuzer wordt ingevuld. Daar heeft de burger baat bij. Zo heeft zijn stem voor het Europees Parlement ook een nationaal aspect en kent zijn stem voor het nationale parlement ook een Europese dimensie.

 

[1]Zie o.a. http://www.tagesschau.de/europawahl/koepfe/ebu-tv-debatte100.html

 

[2]Hangt samen met het zgn.subsidiariteitsbeginsel.

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 4: Cultuur

“Europa is geen land, maar ieder land in Europa is wel Europees”

>>>> over eenheid en verscheidenheid >>>>

 

Europa was een prinses uit Phoenicië (het huidige Libanon) die door Zeus, in de gedaante van een witte stier, werd meegevoerd naar Kreta. Daar verwekte hij kinderen bij haar en legde daarmee de basis voor de Europese beschaving.[1]  Beschaving die is voortgekomen uit wat in het Engels ‘the rape of Europe’ wordt genoemd.

Is er sprake van een Europese cultuur, een Europese identiteit? Die vraag is door velen opgeworpen en speelt ook een speciale rol in het debat over de EU. Dit vierde perspectief in deze serie blogs haakt bij deze vraag aan. Dit keer dus geen oorlog en vrede, kolen en staal, markt en munt, maar kunst en cultuur.

 

Europa als museum en chique winkel

In de vijftiende eeuw beleefde het toenmalige Europa zowel een dubbele inbreuk als een bijzondere ‘uitbraak’. De inbreuken werden gevormd door het oprukkende Ottomaanse Rijk op de Balkan en invasie van de Moren in Spanje.  Tegelijkertijd wordt aan de andere kant van de Atlantische Oceaan een ‘Nieuwe Wereld ‘ontdekt. Door confrontatie met andere culturen en werelden wordt het besef van het eigene van Europa manifest. Europa als christelijk bastion tegenover de islam en als leidende beschaving voor de Nieuwe Wereld.[2] Velen zien dat ook vandaag nog als de plaats en taak van Europa. Hoe het ook zij, Europa wordt het continent van ontdekkingsreizen en imperialisme, van Renaissance en Reformatie, van Verlichting en democratie, van industrialisatie en kapitalisme. En dat allemaal geworteld in de judeo-christelijke traditie en gevormd door de Grieks-Romeinse oudheid. Op die basis heeft Europa grote zonen en dochters gebaard en veel kunst- en cultuurschatten voortgebracht. Pieter Steinz biedt in zijn recente boek Made in Europe (met als veelzeggende ondertitel: De kunst die ons continent bindt) een indrukwekkende staalkaart van alles wat Europa bijzonder en prachtig maakt.  Van Shakespeare, Mozart en Rembrandt tot Ferrari, Dior en Rolex. Je zou er als Europeaan bijna van naast je (Prada-) schoenen gaan lopen. Als bewijs zien we hoe toeristen uit andere werelddelen juist naar Europa komen om deze schatten te zien en te kopen. Europa als museum en als chique winkel.

 

Eenheid

Columnist Bert Wagendorp van De Volkskrant prijst Made in Europe aan als het broodnodige tegengif om het klimaat van euroscepsis mee te bestrijden. Eén stap verder en we zien Europa als een verheven beschaving, als een superieur idee, als een supra-nationale droom die we vooral tegenkomen bij kosmopolieten, kunstenaars en andere elite-figuren. Dat Europa borduurt voort op het pan-Europese perspectief van mensen als Lord Byron en graaf Coudenhove-Kalergi. Mensen die op grond van hun afkomst en scholing (en dankzij familie-kapitaal) over grenzen durfden en konden kijken. Uit intense nieuwsgierigheid, uit oprecht beleefde lostverbondheid, uit afkeer van benepen nationalisme, maar soms ook uit een soort verheven plichtsbesef: als moderne ridders die de eer van Europa dienden te bewaken en bewaren.

 

Verscheidenheid

Er zijn natuurlijk ook Europeanen die een ander geluid laten horen. In meest extreme vorm zijn dit de nationalisten die zich zo sterk identificeren met hun eigen regionale of nationale geboortegrond, taal of geschiedenis dat ze elke vorm van vermenging afwijzen. Zij keren zich naar binnen. Juist intensievere vormen van Europese samenwerking aan de ene kant en de instroom van migranten anderzijds voeden het gevoel van ‘verlies’. Zij herkennen zich niet in de hedendaagse multi-nationale en multi-culturele context. [3] Minder extreem is het perspectief van mensen die aangeven dat je juist het eigene van je land, je volken en je cultuur moet koesteren om zo tot waardering van het andere te kunnen komen. Zo omschrijft Cees Nooteboom hoe hij zijn liefde en bewondering voor het Frans, het Catalaans en het Portugees alleen maar optimaal kan verwoorden in zijn eigen moedertaal.[4]  In het Frans wordt deze visie mooi samengebald in de slogan: Vive la différence.

 

Cynici en critici

Naast de kosmopolieten, de xenofobe nationalisten en de genuanceerde verschillen-liefhebbers is er nog een aparte categorie: die van de cynici of critici. Zij betogen dat Europa niet bepaald de zetel der beschaving is, maar de wereld juist de ergste rampspoeden heeft gebracht. Een eeuwenlang spoor van oorlog en verderf: concentratiekampen, genocide, kruistochten, slavernij, kolonialisme.

 

Vertaling naar de EU

Al de genoemde beelden en typeringen benadrukken soms de samenhang en soms juist de verscheidendheid van Europa. Of ze belichten het goede, dan wel het kwade dat ons continent heeft voortgebracht. Regelmatig zien we in debatten over de EU deze beelden in verhulde of onverhulde vorm de kop opsteken. Kijk maar naar de verkiezingsleuzen van sommige politieke partijen (Hun Brussel, Ons Nederland; Love Britain, vote UKIP; Europa JA). Ze beantwoorden vaak aan diepgewortelde sentimenten. Joep Leerssen benadrukt dat het hierbij gaat om stereotypen en dat het “kwalijk en dom” zou zijn om die tot leidraad te verheffen bij de keuzes die we als burgers binnen Europa moeten maken.[5] Bij het direct vertalen van deze beelden naar de politieke context en de praktijk van de EU  liggen gemeenplaatsen en simpel wij-zij of JA-NEE denken op de loer. De werkelijkheid is daar veel te rijkgeschakeerd en complex voor. Europa moet geen eenheidsworst worden, maar kan zich ook geen hoog opgetrokken grenzen veroorloven. De EU biedt geen oplossing voor alle problemen, maar het is ook geen boze buitenstaander. Europa is geen land, maar ieder land in Europa is wel Europees.

 

 

[1] Zie o.a. Ovidius’ Metamorphosen

[2] Zie o.a. Peter Sloterdijk: Kristalpaleis (20xx) en Joep Leerssen: Spiegelpaleis Europa (2011).

[3] Zie o.a. Paul Scheffer: Het land van aankomst (2009); Zygmunt Bauman: Liquid times (2007).

[4] Cees Nooteboom: Deontvoering van Europa (1993).

[5] Joep Leerssen: Spiegelpaleis Europa (2011).

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 3: Economie

“Zo weinig omstreden als de interne markt door de jaren heen is geweest, zo controversieel -vanaf het begin- is de Euro. De Euro is wat dat betreft een goede graadmeter, een betrouwbare rekeneenheid,  voor het EU-sentiment geworden”

 

>>>>>  over kosten en baten <<<<<

 

 

Een van de meest voor de hand liggende vragen omtrent de EU is: wat levert het ons op? Naast idealisme, cultuur en historie speelt natuurlijk het huishoudboekje een grote rol in onze waardering van de EU. En laten we wel wezen, vanaf de jaren ’50 is de Europese samenwerking toch vooral opgezet als economisch project met de interne markt als hoofdthema. De oude naam Europese Economische Gemeenschap spreekt wat dat betreft boekdelen. Ook in het Verdrag van Maastricht (1992), het kantelpunt van oud (EEG) naar nieuw (EU), vormt de interne markt de basis van Pijler I: de bundeling van beleidsterreinen met de meest vergaande vormen van samenwerking. Bovendien nemen de Europese leiders in Maastricht het besluit tot de vorming van een munt-unie: de geboorte van de Euro. De Euro is, twintig jaar later, uitgegroeid tot het meest tastbare en herkenbare symbool van de EU. Meer nog dan de vlag, de hymne, het motto en 9 mei (Dag van Europa) bij elkaar.[1]

 

De geboorte van de Euro

Zo weinig omstreden als de interne markt door de jaren heen is geweest, zo controversieel -vanaf het begin- is de Euro. De Euro is wat dat betreft een goede graadmeter, een betrouwbare rekeneenheid,  voor het EU-sentiment geworden. Dat begon al in de aanloop naar ‘Maastricht’. De val van de Berlijnse muur in 1989 bracht de Duitse hereniging tot stand. Duitsland was nu veruit de grootste lidstaat. En als voormalig Oost-Duitsers opgenomen konden worden, hoe zat het dan met Hongarije en Polen en al die andere voormalige Oostblok-landen. Had West-Europa niet de dure plicht om de deze buren welkom te heten? Zo zorgde het verdwijnen van het IJzeren Gordijn voor twee kernvragen. Wat doen we met versterkte machtspositie van Duitsland en hoe gaan we met de landen in het Oostblok om? In die context werd het Euro-idee geboren, als middel om de Duitse expansie via verdere Europese integratie aan banden te leggen. Vooral Frankrijk had hier behoefte aan en in die jaren was de as Bonn/Berlijn-Parijs de onbetwiste spil van de Europese samenwerking. Voor Duitsland was het slikken of stikken. Kort door de bocht: de sterke D-Mark werd opgeofferd ten gunste van de Euro in ruil voor erkenning van de Duitse hereniging. In die zin wilde Frankrijk met de Euro meer politieke munt (verdere integratie) uit de situatie slaan dan economische. Op dat moment was een echte politieke unie niet haalbaar. Nederland had als gastland een opzet voor een Europese Politiek Unie samengesteld die op maandag 30 september 1991 door de andere lidstaten radicaal van tafel werd geveegd (deze datum staat sindsdien bekend als ‘Zwarte Maandag’). Maar zelfs zonder de context van een politieke unie was het Euro-initiatief voor meerdere lidstaten een brug te ver. Groot-Brittannië, Zweden en Denemarken haakten af. En in Frankrijk werd via een referendum met de hakken over de sloot (51%-49%) ingestemd met ‘Maastricht’.[2] Kortom, de Euro was vanaf de conceptie al omstreden.

 

Omstreden berekeningen

Deze voorgeschiedenis is van belang om het verhaal over kosten en baten in het juiste perspectief te plaatsen. Zoals eerder gezegd, de interne markt is als zodanig weinig omstreden; de pijn zit ‘m meer bij de Euro. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de discussie over de vraag wat de EU ons kost en/of oplevert juist sinds de introductie van de Euro in 2001 op gang is gekomen en de afgelopen paar jaar is verhevigd door de Euro-crisis.

De meest uitgesproken Nederlandse criticus op dit gebied (en aanjager van de discussie), Geert Wilders, heeft enkele kosten-baten studies laten uitvoeren. In 2012 liet hij uitrekenen wat de herinvoering van de gulden ons zou opleveren (http://www.pvv.nl/images/stories/Netherlands_and_the_Euro_-_Full_Report_Final.pdf)  en drie maanden gelden presenteerde hij een onderzoek naar een gehele terugtrekking van Nederland uit de EU (http://www.pvv.nl/images/Rapport_NExit_full_ENG.pdf). Wilders houdt ons voor dat een ‘Nederlandse exit’ de weg uit de crisis zal betekenen. Beide rapporten brachten andere politici, onderzoeksbureaus en journalisten in beweging. Het eerste rapport (van Lombard Street Research) werd door vrijwel iedereen als volstrekt ontoereikend en onevenwichtig neergesabeld. Zo presenteerde het Centraal Planbureau in 2012 (later ook door Alexander Pechtold aangehaalde) berekeningen waarin de gemiddelde Nederlander dankzij de EU een extra maandsalaris zou verdienen en dankzij de euro een extra weeksalaris.

De CPB berekening in grote lijnen:

De kosten:

De jaarlijkse bijdrage van Nederland aan de Euro bedraagt tussen de 5,5 en de 6 miljard euro. Nederland ontvangt jaarlijks ruim 2 miljard euro. Netto kost de EU ons dus circa 3,5 miljard euro, oftewel ongeveer 220 euro per Nederlander per jaar.

De baten:

Deze kant van de balans is moeilijker te bepalen. Ik baseer me op een Fact-check document van Nieuwsuur (http://nieuwsuur.nl/onderwerp/413587-factcheck-pechtold-over-opbrengst-eu.html):

De export draagt 29 procent bij  aan het Bruto Binnenlands Product, ofwel wat we met zijn allen verdienen in Nederland. Dit is echter de totale export. Het aandeel van Europa is lager. In 2011 ging bijna driekwart van onze totale export naar EU-landen. Dit betekent dat 21 procent van de toegevoegde waarde van de export via Europa gaat (74 procent van 29 procent). Uitgaande van een Nederlands Bruto Binnenlands Product van ongeveer 600 miljard euro en dat 20 procent van de toegevoegde waarde van export via Europa gaat, kom je op een bedrag van 120 miljard euro. Vaststaat dat de export naar andere EU-landen de afgelopen vijftig jaar sterk is toegenomen en sinds 1996 zelfs meer dan verdubbelde Die groei kan volgens het CPB voor 18 procent worden toegeschreven aan het effect van de interne markt – dus aan de open grenzen en de muntunie. Het berekende extra inkomen: jaarlijks 1500 tot 2200 euro per Nederlander.

Het tweede rapport van Wilders (opgesteld door Capital Economics) werd beter ontvangen, maar kreeg ook de nodige kritiek, met name  op de bewijsvoering en het oningevuld laten van bepaalde scenario’s. zie o.a. http://www.z24.nl/ondernemen/mathijs-bouman-vreemde-veronderstellingen-in-wilders-eu-rapport-432536) .

Een groot kritiekpunt op dit rapport is dat Nederland zal willen blijven handelen met Europese landen en dat die handel toch via Brusselse regels dient te verlopen. Zoals ook Noorwegen en Zwitserland diezelfde regels moeten volgen, ook al zijn ze geen lid van de EU. Een ander belangrijk kritiekpunt is dat niemand kan overzien (laat staan berekenen) wat een stand alone positie van Nederland voor effecten zal hebben op handelspartners. Nederland zit niet meer aan tafel, praat niet meer mee, en kan zo makkelijker overgeslagen worden. Al met al lijkt de interne markt niet de meest logische reden om uit de EU te stappen en onvoorziene risico’s te lopen.

Met de Euro ligt dit wat anders. Iedere kosten-baten berekening moet ook de kosten van de bestrijding van de Euro-crisis verdisconteren. En dan komt het plaatje er minder rooskleurig uit te zien. Nederland heeft door de crisis ruim 135 miljard aan garanties uitstaan. Als gevolg hiervan neemt de staatschuld toe en daarmee ook de nationale rentelasten. Die lasten per hoofd van de bevolking zou je dan weer moeten aftrekken van het extra maandsalaris dat het CPB ons heeft voorgeschoteld. Aan de andere kant kon Nederland dankzij de crisis weer tegen lagere rente buitenlands kapitaal aantrekken, wat weer voor miljarden aan meevallers opleverde. Zo blijft het plussen en minnen.

 

Het is niet de markt, het is de munt

Het economische perspectief, het verhaal van kosten en baten, laat zien dat de interne markt ons geen windeieren heeft gelegd. Vriend en vijand zijn het er over eens dat de EU (en z’n voorgangers) op dit terrein enorm heeft bijgedragen aan onze welvaart. Het is niet de markt, maar juist de munt die vanaf het begin tot de dag van vandaag voor beroering zorgt. Alleen als de EU de eurocrisis effectief weet te beteugelen, zullen de baten van Europese samenwerking groter blijven dan de kosten. En alleen dan zal het EU-sentiment zich stabiliseren, met kans op groeiend vertrouwen. Zo niet, dan kalft de steun voor het EU-project verder af. Iedereen voelt namelijk die euro in zijn portemonnee.

 

[1] Johan Förnas publiceerde enkele aardige artikelen over de symbolen van de EU.

[2] Wie in de tijd door Frankrijk reisde zag overal affiches met Maastricht OUI of Maastricht NON hangen. Destad Maastricht kreeg zo een enorme naamsbekendheid.

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 2: Geschiedenis

 

“Twee jaar geleden liepen duizenden Oranjefans nog door de straten van Charkov tijdens het EK voetbal. Nu wordt daar op leven en dood gevochten”

 

>>>> over oorlog en vrede >>>>

 

Twee jaar geleden bezocht ik met een groep studenten het Europees Parlement. Bij ons vertrek hoorde ik een Vlaamse medewerkster van de afdeling Voorlichting aan haar collega vragen wat ze van de toekenning van de Nobelprijs vond. De collega antwoordde tamelijk ondoorgrondelijk met de woorden: ‘heel interessant’. Op dat moment schoot me te binnen dat die dag de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede bekend gemaakt zou worden. Ik had geen idee wie dit jaar zou winnen en besteedde verder geen aandacht aan dit voorval. Uren later passeerde mijn trein de grens bij Roosendaal en had ik weer toegang tot mijn mail en nieuwssites. Mijn smartphone vertelde met dat de EU met de Nobel-eer was gaan strijken. Wat me vooral verbaasde was dat ik die namiddag in Brussel (buiten de voorlichtster) geen enkele referentie aan dit heugelijk feit had waargenomen. Ik had net het huis van de prijswinnaar bezocht, maar geen slingers en taart gezien.

 

Slagveld Europa

Europa is door de eeuwen heen het slagveld geweest van talloze oorlogen en conflicten tussen volken en landen. Het is in dit opzicht een bijzonder gegeven dat de EU-verkiezingen in mei 100 jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog plaatsvinden, en 75 jaar na de start van WOII, en 25 jaar na de val van de muur in Berlijn. Symbolische data en gebeurtenissen die een bepaalde kleur geven aan de manier waarop we naar de EU kunnen kijken.

Het is geen toeval dat de voorlopers van de EU vlak na de Tweede Wereldoorlog werden opgericht en dat het er juist om ging om aartsrivalen Frankrijk en Duitsland om de tafel te krijgen. Niet met grootse vergezichten, maar met bindende, praktische afspreken over de productie van kolen en staal: de ingrediënten van de oorlogsindustrie in die tijd. Het is ook geen toeval dat Straatsburg werd gekozen als de zetel van de daarbij horende instituties: de zo vaak door Duitsers en Fransen betwistte grensplaats aan de Rijn. Daar hebben we nu dus 50 jaar later de vergaderplek van het Europees Parlement aan te danken.

 

Bijdrage EU

Het is niet mogelijk om exact te bepalen wat het Europese samenwerkingsproject heeft bijgedragen aan de vrede in Europa. Je kunt wel constateren dat EU-lidstaten de afgelopen vijftig jaar geen enkele keer de wapens tegen elkaar hebben opgenomen. Tegen de historische achtergrond van eeuwen onderlinge strijd is dat op zijn minst opmerkelijk. Op de website van het  Comité Nobelprijs voor de Vrede (2012) wordt dit als volgt verwoord: “The stabilizing part played by the EU has helped to transform most of Europe from a continent of war to a continent of peace.” http://www.nobelprize.org/nobel_prizes/peace/laureates/2012/press.html

Nu kun je je afvragen of de Koude Oorlog en de tegenstelling NAVO-Warschau Pact niet even zeer hebben bijgedragen aan het begraven van de strijdbijl in het toenmalige West-Europa. De VS vreesden in 1945 dat het Sovjet-communisme naar het compleet verzwakte Westen zou oprukken en hadden strategisch belang bij een stevig Westers blok in Europa.

Hoe dan ook, 50 jaar vrede is een grote verworvenheid en de EU heeft daarbij onmiskenbaar een rol gespeeld.

Een veel gehoorde vraag is of we tegenwoordig die vrede nog wel weten te waarderen. Het is vandaag 5 mei dus we zitten momenteel in de week van herdenken en vieren. Maar we zien ook dat de ooggetuigen van de oorlog hoogbejaard zijn en dat er generaties opgroeien zonder ouders of grootouders die de oorlog nog zelf hebben meegemaakt. Die oorlog vertegenwoordigt steeds meer een ver verleden en vormt steeds minder de brandstof om het vuur van de Europese samenwerking brandend te houden.

Nog steeds gewapende strijd in Europa

En toch, de oorlog in voormalig Joegoslavië (jaren ’90) en de huidige strijd in Oekraïne laten zien dat er ook nog in onze tijd gewapende conflicten op Europees grondgebied worden uitgevochten. Twee jaar geleden liepen duizenden Oranjefans nog door de straten van Charkov tijdens het EK voetbal. Nu wordt daar op leven en dood gevochten. Het laat ons zien dat vrede in Europa geen vanzelfsprekendheid is. Vrede blijft een actueel thema. Deze eigentijdse conflicten laten ook zien dat de EU geen effectief instrumentarium heeft om bemiddelend of interveniërend op te treden: niet langs diplomatieke weg en niet langs militaire weg.  De EU spreekt niet met één mond (alle inzet van EU buitenlandcoördinator Ashton ten spijt) en de EU heeft ook niet een gemeenschappelijk leger om strijdende partijen tot de orde te roepen. Al in de jaren ’50 werden eerste ideeën op dat gebied snel getorpedeerd en ook nu zijn lidstaten niet erg enthousiast om tot een gezamenlijke strijdmacht te komen.

Lieve vrede

Al met al blijkt de EU geen vredestichter buiten het eigen grondgebied,  maar wel een effectieve bewaker van de lieve vrede in eigen huis.

Serie ‘Kiezen voor Europa’. Thema 1: Geografie

“waar de grens van ons continent (en daarmee van de EU) ligt, is lang niet zo duidelijk als men wel denkt”

 

>>>> over grenzen en buren<<<<

 

Het eerste thema in deze serie blogs is het geografische perspectief. Het perspectief van grenzen, gebieden en buren. We gebruiken de termen Europa en EU vaak als synoniemen, maar Europa en de EU zijn niet hetzelfde. Europa is een werelddeel dat een kleine 50 landen omvat. Op dit punt moet je zelfs nog voorzichtig zijn, want het is niet altijd duidelijk welke landen en gebieden strikt genomen Europees zijn en welke niet. Moeten we Gibraltar, Groenland of Armenië tot Europa rekenen? En wat te denken van de overzeese gebiedsdelen (vaak voormalige koloniën)? Dat lijkt een vreemde vraag, maar wie de Euro-biljetten goed bestudeert, ziet op de achterzijde onder de kaart van Europa een paar kadertjes met vijf overzeese Franse departementen met een bijzondere status. In deze gebieden geldt de euro als officiële munt-eenheid.

 

Noord-Oost-Zuid-West

Wie aan geografie denkt, denkt ook aan de vier windstreken. Het opmerkelijke is dat in het geval van Europa het Westen, Noorden en Zuiden wel redelijk bepaald zijn, maar het Oosten minder scherp is afgebakend. Vaak zegt men dat de Oeral de oostelijke grens van ons continent is. De Oeral als scheidslijn tussen Europees en Aziatisch Rusland. Gemeten vanaf de Oeral moeten we ons realiseren dat ergens in Litouwen het geografische middelpunt van Europa ligt. En ook moeten we beseffen dat Europa grotendeels op het Oostelijk Halfrond ligt[1].

De vier windstreken roepen ook sociaal-culturele associaties op. Voor velen is het Noorden arbeidzaam, calvinistisch en meer individueeel ingesteld, terwijl we het Zuiden koppelen aan termen als katholicisme, savoir vivre en gemeenschapszin. Minder vriendelijk gesteld zou Noord en Zuid in Europa gescheiden worden door een ‘knoflookgrens’. Tijdens de financiële crisis kwamen dergelijke denigrerende beelden snel bovendrijven. Volgens noordelingen zouden zuidelijke landen (weinig flatterend ‘PIGS’ genoemd) worden bevolkt door luie mensen en bestuurd door corrupte politici. De Noordelijke landen kregen het zuidelijke verwijt egocentrisch en kil te zijn. Zie voor mooie visualisaties van Europese stereotypen: http://atlasofprejudice.tumblr.com/post/80937352126/20-ways-to-slice-the-european-continent-from-atlas

Het Oost-West denken in Europa is natuurlijk decennialang gedomineerd door de Koude Oorlog. Maar sinds de val van de Berlijnse muur is de scheiding tussen Oost en West minder scherp. In veel landen in Midden- en Oost-Europa is het bon-ton om zich westers te noemen en te voelen. Zo schuift de denkbeeldige nieuwe westgrens steeds verder op naar het oosten. Dubravka Ugresic omschrijft het als volgt: ‘wanneer je als Europeaan aan de westkant woont, heb je het getroffen…. en de Ander (tegen wie we ons moeten beschermen) komt altijd uit het Oosten’.[2]

 

Van Europa naar de EU: welke landen kunnen lid worden?

Volgens het Verdrag van Lissabon (en eerdere verdragen van de Europese Unie) mogen alle landen die onderdeel uitmaken van het werelddeel Europa zich in principe kandideren om lid te worden van de EU. In die zin is het dus belangrijk om vast te stellen welke landen Europees zijn. Dat zou dus potentieel om bijna 50 landen kunnen gaan met daarbovenop nog een aantal grensgevallen. Het eerste grensgeval is Cyprus. Cyprus is geografisch gesproken een Aziatisch land, maar toch sinds 2004 lid van de EU. Kennelijk zit er wat rek in de EU-regels. Met diezelfde elasticiteit zouden ook landen lid kunnen worden die aan de rand van Europa liggen of zelf binnen een ander continent: Rusland, Turkije, Georgië, het eerder genoemde Armenië. Er zijn zelfs wel eens stemmen opgegaan om Israël en Palestina lid van de EU te maken om daarmee het conflict tussen deze staten te helpen oplossen. Bovendien: doen veel van deze grens-landen niet ook mee aan het Eurovisie songfestival en aan Europese voetbal-competities?

Kortom, waar de grens van ons continent (en daarmee van de EU) ligt,  is lang niet zo duidelijk als men wel denkt. De Europese Unie mist daarmee wat men met een Franse term aanduidt als finalité, een eindbestemming. Wanneer is het klaar? Tot hoever kan de EU groeien? Het is niet duidelijk. Dat is voor sommigen zeer frustrerend. Zij zouden de EU graag willen afbakenen en indammen. Anderen zien de EU als een groei-model, als een samenwerkingsproces dat zich ontwikkelt. Het gebrek aan finalité voedt ook in niet-lidstaten de discussie of het wenselijk is om toe te treden tot de EU. Na de Icesave affaire werd in IJsland de roep om toch maar toe te treden steeds sterker, maar inmiddels is deze weer flink afgezwakt. Momenteel is Oekraïne het meest schrijnende voorbeeld van een (letterlijke) strijd om een toekomstbepaling. Simpel gesteld: partner van Brussel of partner van Moskou?

In concreto voert de EU nu formeel onderhandelingen met vijf landen over mogelijke toetreding: Turkije, Macedonië, IJsland, Montenegro en Servië. Turkije is verreweg de meest controversiële kandidaat (met ook veruit de langste onderhandelingsgeschiedenis). Zowel aan Turkse kant als aan EU-kant is de stemming uiterst verdeeld. Daarbij spelen niet alleen geografische argumenten een grote rol (‘Turkije ligt grotendeels in Azië’ en ‘de EU zou via Turkije direct grenzen aan uiterst instabiele landen als Syrië en Irak’), maar ook demografische (Turkije zou qua bevolkingsaantal de grootste lidstaat van de EU worden), en religieus-culturele (‘Turkije is een moslim-land, terwijl de EU gestoeld is op het joods-christelijke gedachtengoed’). Dit laatste argument komt nog terug in Deel 4 van deze serie over Cultuur. Wel hier alvast de opmerking dat dit argument ook zou betekenen dat landen als Albanië en Bosnie-Hercegovina (met overwegend een moslim-bevolking) dan ook geen lid van de EU kunnen worden. En wat te denken van de vele moslim-inwoners die de huidige EU-lidstaten nu al herbergen?

 

Buren

Een laatste element van dit geografische persepctief is het onderwerp buren. Frank Kalshoven, schreef twee jaar geleden in zijn vaste column in De Volkskrant over de EU: “We zijn buren, zonder mogelijkheid tot verhuizen; we zullen het met elkaar moeten doen” (30 juni 2012). Deze quote raakt een van de kernen van overweging bij Europese samenwerking. We zien op allerlei plekken samenwerkingsverbanden ontstaan waar mensen en organisaties iets gemeenschappelijks delen: sportverenigingen, waterschappen, branche-organisaties, etc. Men besluit dat samenwerking een meerwaarde heeft, ook al moet men daar iets voor opofferen of inleveren (tijd, geld, zeggenschap). In Europa is geografie de gemeenschappelijke factor. Tientallen landen delen een grondgebied, een werelddeel met elkaar. In die zin kun je de EU beschouwen als een vereniging van eigenaren of als een buurtcomité. Uit het oogpunt van naboarschap wordt er samen gewerkt. Omdat het nu eenmaal handiger (of soms noodzakelijk) is om de panden en buurten samen te onderhouden, dan ieder voor zich.

 

Een oerhollandse illustratie

Door de eeuwen heen is in Noord-Holland gewerkt aan de vorming van de Westfriese Omringdijk. Een enorm samenwerkingsproject van ruim 125 kilometer dijk ter bescherming tegen het water. Alle aangesloten gemeenschappen, dorpen en steden droegen verplicht hun steentje bij. Wie verzaakte werd tot verantwoording geroepen, want een mogelijke verzwakking van de dijk vormde een bedreiging voor alle betrokkenen.

 

Hoe willen we met onze buren omgaan?

Het geografisch perspectief geeft aan hoe groot de Europese buurtvereniging of VvE in potentie zou kunnen zijn. Daar zijn diverse grensgevallen bij (Turkije, Oekraïne). Daarnaast zijn er binnen de geografische grenzen buren die niet mee willen doen (Zwitserland, Noorwegen), maar wel via allerlei bilaterale afspraken met de EU verbonden zijn. Ook kloppen er nieuwe kandidaten aan. Een belangrijk deel van het debat over de EU zou moeten gaan over de vraag hoe we met onze buren om wensen te gaan, wie we wel of niet willen toelaten (en op welke gronden) en hoe we omgaan met buren die niet lid van de vereniging kunnen of willen worden.

 

 

[1] Beklemtoond door Joep Leerssen in zijn boek Spiegelpaleis Europa (2011).

[2] Citaat uit het prachtige boek Niemand thuis (2007).

Hallo Jumbo!

 “Als ik op de tram stap, zie ik een reusachtige poster van Jumbo op de halte hangen”

   
>>>> over de kunst van het reclame maken <<<<    

 

 

 

In het najaar van 2013 ben ik een paar dagen in New York. Een bezoek aan het MoMa is een van de ‘verplichte’ nummers.

Naast het werk van Europese kunstenaars valt er ook veel bijzondere Amerikaanse kunst uit de 20e eeuw te bewonderen. Eén van de blikvangers is Andy Warhol met bekende werken als

Campbell’s Soup Cans

 

Campbell Soup Cans

 

 

 

 

 

2111MM15

 

 

 

 

 

 

en

Gold Marilyn Monroe.

 

 

Op de bovenste verdieping is een speciale tentoonstelling gewijd aan de Belgische kunstenaar René Magritte. Overal hangen posters met bekende Magritte-afbeeldingen, zoals  Ceci n’est pas une pipe. De rij is hier echter zo lang, dat ik onze zuiderbuur aan me voorbij laat gaan. Als Nederlander kun je voor Magritte altijd nog naar het mooie Magritte museum in Brussel.

 

MagrittePipe

 

Het weekend na onze thuiskomst hoor ik het droevige nieuws dat rock-artiest en ras-New Yorker Lou Reed is overleden. Hij werkte nauw samen met Andy Warhol. Hun samenwerking resulteerde o.a. in het verschijnen van het album The Velvet Underground & Nico. Andy Warhol tekende voor de bekende album cover met de banaan.

Velvet Underground & Nico

 

 

De volgende ochtend lees ik een uitgebreide necrologie van Lou Reed in de krant. Daarna ga ik naar mijn werk. Als ik op de tram stap, zie ik een reusachtige poster van Jumbo op de halte hangen. Mijn dag kan niet meer stuk!

 

Jumbo banaan

 
 
 
(P.S. Vorige week hoorde ik op de radio iemand van FairTrade zeggen dat een aanbieding van een kilo bananen voor 99 cent altijd ten koste gaat van het inkomen van de arbeiders op bananenplantages.  Zij betalen een hoge prijs voor onze laaggeprijsde spullen. Hallo? Jumbo?)

Interview over EP-verkiezingen 22 mei 2014 (De Persdienst)

Meer macht, meer publiciteit, minder fans

door Paul Bots

Het is een veelgehoord motto bij politici:
‘Het maakt niet uit wat ze over je schrijven, áls ze maar over je schrijven’. Als je naam maar af en toe in de krant komt, word je daar nooit slechter van. Die vlieger gaat echter niet altijd op.

Peter ’t Lam onderzocht de invloed van media-aandacht op de beeldvorming over de Europese Unie.
Zijn conclusie: hoe meer de kranten schrijven over de EU, hoe groter de kritiek. Immers, de berichtgevingwordt steeds negatiever, en dat heeft z’n uitwerking op de beeldvorming. Alleen de lezers van zogeheten ‘kwaliteitskranten’ krijgen een iets positiever beeld van de EU.

Het is twee jaar geleden dat ’t Lam promoveerde op dit onderzoek, gebaseerd op gegevens uit de jaren 1994-2007. Sindsdien stond de tijd niet stil. De crisis hield Europa in de greep. Griekenland ging aan het infuus en de unie breidde uit met Kroatië. Grote gebeurtenissen met veel aandacht in de kranten.

„Je kunt niet meer om Europa heen. In 2005 was de spreuk om mensen naar het stemlokaal te lokken ‘Europa best belangrijk’. Inmiddels is Europa behóórlijk belangrijk geworden.”
Veel aandacht in de krant over negatieve zaken. Slecht nieuws voor de beeldvorming over Europa? „Ik constateer in mijn proefschrift al dat de publieke opinie over de EU achteruit kachelt. Dat is sindsdien alleen maar versterkt. Het komt
doordat Europa steeds dichterbij komt. Vroeger zagen we Europa als een unieke kans om producten naar het buitenland te brengen.
Maar inmiddels komt Europa ook naar óns toe. Letterlijk. Je hebt de euro in je portemonnee. Je ziet Bulgaarse
kentekens op de weg. Daar wordt de burger niet altijd blij van.
De vraag komt bij veel mensen op of we nog wel de baas zijn in eigen land.”

Toen begin jaren ’90 de belangrijkste stappen werden gezet voor de Europese Unie, was er amper discussie
in Nederland. „Nu de consequenties voelbaar zijn, komt pas de vraag op: waar zijn we in hemelsnaam
aan begonnen. Maar nu kun je niet meer terug.”

Hoe het komt dat er destijds geen discussie was? ’t Lam: „Daar heb ik me vaak het hoofd over gebroken.
Volgens mij was het maatschappelijke klimaat er destijds gewoon niet naar. Niemand had er belangstelling voor.”

De berichtgeving over de EU werd negatiever. Logisch, er waren de laatste jaren ook weinig lichtpuntjes
te melden, stelt hij. De lijnen die hij in zijn proefschrift schetste, zetten zich nog verder door. De kritiek
groeit, de opkomst bij verkiezingen wordt steeds lager en de invloed van Europa juist steeds groter.
De rol van Europa werd ook ingewikkelder.
„Dat is een voedingsbodem voor onvrede. Het complexe Europa wordt daarom door sommigen teruggebracht tot een behapbaar
nee of ja tegen de EU. Maar waar je dan eigenlijk voor of tegen bent, blijft onduidelijk.

Ben je tegen het Europees Parlement? Ben je tegen samenwerking met andere landen? Of ben je tegen de euro?”

Veel Nederlanders weten gewoon te weinig van Europa, merkt ’t Lam. Als politicoloog en docent communicatie aan Hogeschool Inholland ziet hij dat zijn studenten de Nederlandse staatsinrichting vaak al niet onder de knie hebben. Sommigen denken dat Wilders een minister is.” Hopen dat iemand het verschil weet tussen de Europese Commissie en het Europees Parlement is
dan zeker teveel gevraagd.
Media doen hun best, maar zelfs een maand voor de Europese verkiezingen is het in krant en op tv nog opvallend stil, stelt ’t Lam. Het gegeven dat veel Europese lijsttrekkers ‘tamelijk kleurloze types zijn’, werkt niet in hun voordeel. In tv-debatten zie je die mensen niet terug omdat het gewoon geen leuke televisie oplevert. Daarmee wordt het debat over de Europese verkiezingen al snel een Haags debat. Net zoals dat gebeurde rond de gemeenteraadsverkiezingen.

Toch is ’t Lam niet ontevreden. Immers, inmiddels heeft Europa zoveel invloed, dat de berichtgeving ook via de economieverslaggever op de Nederlandse redactie of de politiek redacteur in Den Haag wordt gevolgd. „Wat dat betreft, is
er de voorbije jaren een inhaalslag geweest. Verslaggeving snijdt meer hout. Natuurlijk moeten journalisten kritisch zijn. Dat is hun rol. Dat ze af en toe uit de bocht vliegen, hoort daar ook bij. Zolang het maar niet blijft hangen bij ‘voor of tegen’, of bij ‘meer of minder Europa’.
Als mensen beter geïnformeerd zijn, kunnen ze zelf een goed oordeel vellen. Positief of negatief.”

Blogsite van Peter 't Lam