De dubbele waarde van een diploma

 

Het is mooi om als docent te ervaren hoe het begeleiden van studenten bijdraagt aan hun ontwikkeling. Zoals een collega het noemde: we lopen een stukje mee met jonge mensen in een belangrijke fase van hun leven. De kers op de taart is uiteindelijk het moment dat de student zijn diploma in ontvangst neemt.

Een diploma is een waardevol getuigschrift. Dat wisten de oude Grieken al, want zij hadden de gewoonte om belangrijke documenten in tweeën te vouwen. Om te voorkomen dat de tekst zou worden beschadigd. Daar ontlenen we ons woord diploma aan: di-ploun is oud-Grieks voor dubbelvouwen.

Bij de opleiding waar ik werk reiken we twee keer per jaar diploma’s uit. In september en in maart. Ik vind het iedere keer weer bijzonder om bij het uitreiken van diploma’s aanwezig te zijn. Voor mij zijn het de hoogtepunten van een collegejaar. Studenten ontvangen na vier, vijf jaar studie (enkelen doen er wat langer over) hun welverdiende getuigschrift. Een concreet en tastbaar document dat aangeeft dat aan alle formele eisen van de opleiding is voldaan. Daar is altijd ook een cijferlijst aan toegevoegd met alle studieonderdelen en behaalde resultaten.

Het bereiken van deze mijlpaal wordt gevierd met een feestelijke ceremonie waarbij de studenten in aanwezigheid van familieleden en vrienden in het zonnetje worden gezet. Ze worden toegesproken, ondertekenen hun getuigschrift en gaan op de foto.

Ik heb de afgelopen 37 jaar naar schatting 60 diploma-uitreikingen bijgewoond, met in totaal misschien wel 1500 afgestudeerden. Daarvan heb ik er honderden persoonlijk toegesproken. Sommige bijeenkomsten staan mij nog scherp voor de geest, ook al zijn ze al lang geleden. Van kleine lokaaltjes en grote zalen op de hogeschool tot massa-bijeenkomsten in de RAI en de Amsterdam Arena (in de megalomane beginjaren van Inholland). Ook de namen en gezichten van veel studenten kan ik nog zo oproepen, al moet ik eerlijk bekennen dat ik er ook heel wat zijn die ik me niet meer echt kan herinneren.

 

Van al die diploma-uitreikingen blijft mij vooral de bijzondere mengeling van formaliteiten en vrolijkheid bij. Bij onze opleiding vonden en vinden we het altijd belangrijk dat elke student persoonlijk wordt toegesproken, dat de documenten in orde zijn, dat de lokalen aan kant zijn, etc. Daarnaast proberen we met muziek, bloemen en een borrel ook voor sfeer en ontspanning te zorgen. Zo kan iedereen genieten: de studenten die glunderend hun diploma in ontvangst neemt, de ouders die stralen van trots en de vrienden en vriendinnen die high fives en knuffels uitdelen. En natuurlijk genieten wij, docenten, ook volop mee.

Door de jaren heen heb ik steeds beter leren ontdekken wat de waarde van het diploma is. Dat is niet zo zeer dat je je voortaan ‘Bachelor’ mag noemen (er lopen in de praktijk ook goede vakmensen zonder passend diploma rond). Het zit ook niet in de bijbehorende cijferlijst. Het is natuurlijk fijn als je gemiddeld een 7 hebt behaald, maar ik heb ervaren dat het voor de ene student soms een grotere prestatie is om een 6 te halen, dan voor een andere die een 8 scoort.

De waarde zit vooral in het feit dat de student het hele studietraject heeft afgerond. Soms fluitend en vlot, soms met pijn en moeite. Die laatste categorie komt meer voor dan de eerste. Dat ligt soms aan de zwaarte van de studie, maar vaker aan de complexe problematieken waarmee veel studenten te maken hebben: geldzorgen, lichamelijke klachten, relatieperikelen, spanningen in het gezin, depressies, verlies, criminaliteit, etc. Deze vraagstukken die we kennen uit de media werken door tot in het klaslokaal, al is dat niet altijd heel zichtbaar. Soms zien we alleen maar het topje van de ijsberg. De afgelopen jaren heeft corona daar natuurlijk nog een negatieve schep bovenop gedaan.

Wat belangrijk is dat studenten die de finish hebben bereikt kunnen zeggen: het is gelukt! Ze zijn geslaagd omdat ze erin zijn geslaagd om niet alleen het eindniveau van de opleiding te behalen, maar ook om tijdens dat meerjarige traject allerlei hindernissen te overwinnen. Die twee elementen vormen wat mij betreft de waarde van het diploma. Dat is een dubbele waarde; toch nog een beetje in de geest van de oude Grieken.

(P.S. Ik heb gisteren voor het laatst diploma’s uitgereikt. Ik ga namelijk over een paar maanden met pensioen. Na afloop voelde ik me voldaan, maar ook wat weemoedig. Ook een beetje dubbel, dus)

Er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken

 

Als docent krijg ik jaarlijks duizenden pagina’s tekst van studenten onder ogen. Over het algemeen zijn die teksten redelijk tot goed te lezen. Studenten schrijven niet slechter dan de gemiddelde Nederlander. Misschien zelfs wel beter. Maar natuurlijk zie ik ook regelmatig ondoorgrondelijke alinea’s of krijg ik kromme tenen van kromme zinnen.

Ik geef daar graag een paar illustraties van. Niet om studenten belachelijk te maken. Nogmaals, ze schrijven lang niet slecht en de voorbeelden die ik hier bespreek zijn ook in kranten of in teksten van professionals te lezen. Ik krijg alleen zoveel teksten van studenten onder mijn neus, dat ik hier uit hun werk put.

Wat mij vooral opvalt is dat er een soort ontwikkeling zit in het type fouten dat ik tegenkom. Elke fase van mijn carrière kende zijn eigen hardnekkige taalmissers. Ik vind het heel interessant om die veranderingen in spelling en taalgebruik te signaleren. Laat ik daarbij vooropstellen dat ik geen taalpurist ben. In mijn opvattingen over taal, taalfouten en taalontwikkeling heb ik me laten inspireren door Joop van der Horst, taalkundige en oud-collega.

In zijn interessante boek ’Het einde van de standaardtaal’ geeft hij aan dat de taal onder invloed van de renaissance werd gestandaardiseerd en geüniformeerd. In woordenboeken, grammatica’s en spellingvoorschriften werd dit vastgelegd. Er werd als het ware een hekwerk om de taal geplaatst en dat hekwerk werd bewaakt door de elite. Dat systeem van standaardisering en strikte regels heeft eeuwenlang stand gehouden. De afgelopen 50 jaar is het onder invloed van meerdere ontwikkelingen gaan schuiven: iedereen gaat naar school en wordt geacht geletterd te zijn, spreektaal is belangrijker geworden ten opzichte van schrijftaal, het Engels heeft enorm aan populariteit gewonnen, we zijn onder invloed van internet en nieuwe media anders gaan schrijven, etc. Van der Horst vindt dat niet bedreigend of ongezond, maar een bewijs dat de tijden veranderen. En daarmee de taal.

Ook in de geschriften van mijn studenten zie ik bepaalde ontwikkelingen. In mijn beginjaren kwam ik vaak deze foutief gespelde woorden tegen: ‘proffesioneel’,  ‘dillema’ en ‘intervieuw’. Opmerkelijk genoeg zie ik deze missers tegenwoordig (haast) niet meer. Het woordbeeld is wellicht verbeterd omdat deze woorden ook in het populaire Engels voorkomen.

In een latere fase vonden studenten het om onbegrijpelijke redenen nodig om wat ambtelijker te gaan schrijven. Opeens kwam ik geregeld ‘te allen tijde’ tegen, maar dan op alle mogelijke verkeerde manieren geschreven. Ook gingen ze het woord ‘maar’ vervangen door ‘echter’. Bij voorkeur aan het begin van een zin; zonder een komma erachter: ‘Echter de klant dat niet mooi vindt…’.

De afgelopen jaren loop ik tegen nieuwe patronen aan. Waar ze vandaan komen weet ik niet, maar deze nieuwe soorten fouten hebben zich in korte tijd als een virus verspreid. Ik geef vijf voorbeelden.

  1. Opzoek. Veel studenten schrijven sinds enige tijd deze woorden aan elkaar: ‘hij is opzoek naar een antwoord’. In mijn ogen een merkwaardige constructie. We schrijven toch ook niet ‘opdrift’ of ‘opvisite’? Kennelijk komt ‘opzoek’ probleemloos door de spellingscontrole, omdat het in een combinatie met ‘ik’ wel in orde is (vind je het goed als ik je vanavond opzoek?’).
  2. Doormiddel van. Geen idee waarom de woorden ‘door’ en ‘middel’ opeens aan elkaar worden geschreven, maar het gebeurt. En op grote schaal.
  3. Hij wilt. Ook zo’n nieuw, hardnekkig fenomeen. Misschien dat die toegevoegde t een Rotterdamse oorsprong heeft. Een echte Rotterdammer is immers een Rotterdammert. Daar moet ik elke keer aan  denken als ik het woord ‘wilt’ voorbij zie komen (‘hij wilt’, ‘de organisatie wilt’, ‘de medewerkster wilt, …’).
  4. Worden laten zien. Dit is een bijzonder creatieve constructie die ik de laatste tijd een paar keer heb gesignaleerd. ‘Laten zien’ is een normale woordcombinatie (‘hij laat zijn verzameling zien’). In een passieve zin zou je dan zeggen: ‘zijn verzameling wordt door hem getoond’. Maar sommige studenten volgen die weg niet en houden ook in combinatie met ‘worden’ vast aan ‘laten zien’. Dat leidt dan tot een zin als: ‘Op de website worden de producten laten zien’.
  5. Missen en ontbreken. Bij dit woordenpaar wil ik wat langer stilstaan.

Ik kreeg laatst een mail-bericht van een student met als onderwerp ‘missend cijfer’. “Wat zou dat cijfer missen?”, schoot er even door mijn hoofd, maar ik begreep natuurlijk wel waar het om ging: hij zat op zijn cijfer te wachten.

Het valt mij op dat de werkwoorden missen en ontbreken vaak door elkaar worden gehaald. Of laat ik preciezer zijn: ontbreken wordt niet verward met missen (je hoort nooit iemand roepen: ‘ik ontbreek nog een cijfer’), maar missen wordt wel vaak gebruikt als het eigenlijk om ontbreken gaat. Ik zag laatst zelfs een krantenbericht waarin het in de kop boven het artikel wel goed stond, maar in de onderkop juist niet.

Nu wil ik geen verhandeling gaan schrijven over overgankelijke en onovergankelijk werkwoorden of over onderwerp en lijdend voorwerp, maar voor mij zijn missen en ontbreken niet inwisselbaar. Missen en ontbreken is in mijn ogen een werkwoorden-paar dat te vergelijken is met geven en ontvangen. A geeft een cadeau aan B en B ontvangt een cadeau van A. Geven is natuurlijk gekoppeld aan ontvangen, maar de werkwoorden zijn niet inwisselbaar. Als je B zou vragen naar het gegeven cadeau zal hij vreemd opkijken: hij heeft dat cadeau niet gegeven maar ontvangen.

Met een knipoog gezegd: er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken!

Ik gebruik met opzet het woord mankeren, omdat het verwant is aan missen en aan ontbreken. En omdat ik wil afronden met een ouderwetse  Sam en Moos grap van Max Tailleur:

Sam bezoekt Moos die in het ziekenhuis ligt.

Sam vraagt: “Zeg, waarvoor lig jij hier?”

“Ik lig hier voor 500 gulden.”, antwoordt Moos.

“Luister Moos, zo bedoel ik het niet”, zegt Sam, “ik bedoel: wat heb je?”

Moos: “200 gulden”,

“Nee, nee, Moos , daar gaat het mij niet om! Wat mankeer je?“

Moos: “300 gulden.”

 

Inholland. What’s in a name?

‘Hoe lang werk jij nu al voor Inholland?’. Deze vraag wordt mij als docent met veel dienstjaren regelmatig gesteld. ‘Ruim twintig jaar’, is dan mijn antwoord. ‘Maar jij werkt toch al langer in Diemen?’, is dan vaak de vervolgvraag. ‘Ja, dat klopt’, reageer ik, ‘maar toen heette het nog Hogeschool Holland, zonder In-. En daarvoor was het de VL-VU’.

Mijn hogeschool-carrière startte precies 37 jaar geleden. Na twee jaar op middelbare scholen te hebben gewerkt begon ik op 1 februari 1986 met mijn werk in Diemen-Zuid, in hetzelfde gebouw als waar ik nu nog werkzaam ben. Als iemand mij toen had gezegd dat ik daar tot mijn pensioen nog steeds zou rondlopen had ik hem waarschijnlijk voor gek verklaard. Toch is het gebeurd. De beste verklaring die ik daarvoor kan geven is dat er in al die jaren voortdurend zoveel is veranderd dat het absoluut niet voelt alsof ik jaar-in-jaar-uit in dezelfde groef ben blijven hangen. Zoals de langspeelplaat werd vervangen door de muziekcassette, die later weer werd opgevolgd door de CD, en we tegenwoordig muziek luisteren via Spotify, zo werden ook mijn werkzaamheden en de context waarbinnen ik opereerde steeds anders.

Maar ik wil het hier niet over muziektechnologie hebben maar over de naam Inholland. Ik ga daarvoor nog even verder met mijn historische aanloopje.

Mijn toenmalige werkgever in 1986 heette VL-VU. Die afkorting stond voor: Vrije Leergangen van de Vrije Universiteit. Het was een lerarenopleiding waarbinnen ik bij de afdeling Maatschappijleer aan de slag ging. Die lerarenopleidingen zaten eerst verspreid in Amsterdam, maar werden begin jaren ’80 in een nieuw pand in Diemen-Zuid samengebracht. Zeer tegen de zin van veel studenten, omdat zij liever in de stad wilden blijven. Ik kwam dus op een omstreden, relatief nieuwe locatie terecht.

Na een paar jaar werd de VL-VU samengevoegd met twee andere HBO-opleidingen, op het gebied van Gezondheidszorg en Economie. Omdat het door de fusie niet meer louter om een lerarenopleiding ging, moest er een nieuwe naam voor het instituut worden bedacht dat tevens het nieuwe predicaat ‘hogeschool’ zou krijgen. In die tijd van schaalvergroting ontstonden overal nieuwe hogescholen, vaak met een naam waarin de plaats van herkomst was verwerkt. Het was begrijpelijk dat er bij ons niet werd gekozen voor de naam ‘Hogeschool Diemen’. Daarmee zouden we natuurlijk geen indruk maken. En de toevoeging ‘Amsterdam’ kon niet, want de naam Hogeschool van Amsterdam was al vergeven. Het werd uiteindelijk Hogeschool Holland. Een tamelijk pretentieuze naam voor een onderwijsinstituut in Diemen-Zuid. Alsof we heel westelijk Nederland zouden gaan bedienen.

Dat laatste gebeurde uiteindelijk wel toen Hogeschool Holland op zijn beurt weer ging fuseren met drie andere HBO-instellingen in de Randstad: Hogeschool Haarlem, Hogeschool Alkmaar en de Ichthus Hogeschool in Rotterdam. Het verhaal ging dat alle vier de hogescholen te klein waren om als zelfstandig instituut te kunnen overleven. De schaal moest opnieuw worden vergroot. Met die fusie ontstond in één klap de grootste hogeschool van Nederland. En opnieuw moest een nieuwe naam worden bedacht. Eigenlijk was de naam Hogeschool Holland heel passend geweest omdat de nieuwe fusieschool allemaal vestigingen in het westen van ons land had. Maar ja, dat was een al bestaande naam; de naam  van een van de vier fusiepartners. Dat zou ongewenst en verwarrend zijn. Dus er werd een prijsvraag uitgeschreven en daar rolde de naam Hogeschool Inholland als winnaar uit.

Ik heb eerlijk gezegd een tijd moeten wennen aan die naam. Vooral door het voorvoegsel In-. Ik vond het een gekunstelde naam. Ik kon me niet voorstellen dat er in andere landen een InEngland University of een InBavaria Hochschule zou kunnen bestaan. Aan de andere kant was ik blij dat er niet voor een fantasienaam was gekozen zoals je wel bij andere organisaties ziet. Als ik namen als Pluryn, Amarantis, Stedin, Cordis of Movares zie, moet ik altijd aan Scrabble denken. Je hebt een plankje vol letters, maar je kunt er met geen mogelijkheid een normaal woord van fabriceren; alleen maar een nep-woord. Dat was gelukkig met onze hogeschool niet gebeurd. En het was een feit dat onze locaties allemaal in Noord- en Zuid-Holland te vinden waren, dus ja, het was allemaal in Holland. Maar dan niet aan elkaar geschreven.

Toen ik na een aantal jaren meer gewend was geraakt aan de naam, brak er een grote crisis bij Inholland uit. Onze hogeschool werd synoniem voor alles wat er bij een HBO-instelling fout kon gaan. We werden de paria van HBO Nederland. Inholland werd een schaam-naam. Het richtinggevende voorzetsel In werd door sommigen omgezet in het negatieve voorvoegsel In- om ons instituut te kijk te zetten: Hogeschool Inconsequent, Hogeschool Incompetent, Hogeschool Incapabel, etc, etc. Kortom, het was een zwarte periode die ons lang is blijven achtervolgen. Er is in die crisistijd zelfs nog binnen de hogeschool nagedacht over een naamswijziging, maar men meende uiteindelijk dat dat slechts een kosmetische ingreep zou zijn, terwijl er fundamentele zaken moesten gaan veranderen. Een terecht redenering, wat mij betreft. En gelukkig is er sindsdien ook veel ten goede veranderd.

 

Inmiddels zijn we tien jaar verder. We zijn weer in rustiger vaarwater gekomen. Inholland is niet meer die beruchte mega-hogeschool. Veel andere hogescholen zijn veel groter. We zijn nu een stabiele middenmoter met relatief kleinschalige locaties. De naam Inholland is voor mij nu een feitelijk, neutraal gegeven. Inholland is ingeburgerd; zonder specifieke bijbetekenissen.

Als je om je heen kijkt (en dat doe ik; ik hou dat een beetje bij) zie je meer organisatienamen die met In- beginnen:

 

Indesign

 

Indeed

 

InBev

 

InGarden

 

InNoord

 

InWork

 

Kortom, we bevinden ons INgoedgezelschap!

__________________________________________________________________

Naschrift 1: Er is trouwens nauwelijks iets op internet over Hogeschool Holland te vinden.  Zoekacties leiden vrijwel uitsluitend naar Inholland. Alsof alle sporen zijn uitgewist.

Naschrift 2: Het gebouw in Diemen werd in 1983 geopend door Prinses Margriet. Zo ging dat nog in die jaren. 

Groeten uit Zeist #8: Dag slager en dag bakker

 

Toen we een aantal jaar geleden in Zeist kwamen wonen, waren we blij verrast met het ruime winkelaanbod in onze buurt. Meerdere bakkers, slagers, groentewinkels en supermarkten. En ook een stomerij, een hakkenbar, een poelier, een slijterij, een snackbar en een bloemenwinkel. Allemaal op loopafstand. We waren in een soort middenstanderswalhalla terecht gekomen. Bij de kennismaking met de winkeliers was iedereen even gastvrij. Vaak werden we getrakteerd op een uitleg over het familiebedrijf of op een kleine rondleiding (“ik zal jullie de bakkerij hierachter even laten zien“; “neem gerust even een kijkje in onze wijnkelder”). Binnen korte tijd hadden we allerlei vertrouwde adresjes en werden we hartelijk begroet als vaste klanten. Dat hielp enorm bij onze inburgering.

Niet lang na onze komst brak de coronapandemie uit. De hakkenbar en de bloemenzaak moesten tijdelijk hun deuren sluiten, maar de overige winkels mochten open blijven. Iedereen maakte zich zorgen. Het was een ongekende, onzekere situatie. Na verloop van tijd begon de bezorgdheid van de winkeliers plaats te maken voor opluchting en (voorzichtig geuite) vreugde. De zaken gingen goed. Velen behaalden recordomzetten. Omdat buitenlandse vakanties niet mogelijk waren en pretparken, bioscopen, theaters en restaurants gesloten waren, gaven mensen hun vrijetijdsgeld juist bij de lokale winkeliers uit. Omdat men niet meer uit kon gaan, ging men zichzelf thuis verwennen met dure wijnen, royale vleesschotels, exotisch fruit en luxe gebak.

Die stemming is dit jaar omgeslagen. Niet alleen door het verdwijnen van de covid-beperkingen. Aangejaagd door de oorlog in Oekraïne, de hoge energieprijzen en de inflatie werden de dagelijkse boodschappen in korte tijd veel duurder. De bezorgdheid onder de middenstanders nam opnieuw toe. Dit keer vooral door de hoge energie- en huurrekeningen. En door het chronisch tekort aan personeel. Winkeliers vertelden dat het steeds moeilijker werd om overeind te blijven. Aan het einde van het jaar werd duidelijk zichtbaar hoe nijpend de situatie was. Meerdere winkeliers lieten weten hun deuren per 31 december definitief te sluiten. Met veel pijn in hun hart.  We moesten in korte tijd van een aantal fijne middenstanders afscheid nemen: dag slager, dag bakker, dag groenteman.

Ik wil niet te sentimenteel worden over hun vertrek. Zo gaan de dingen nu eenmaal in het leven. Opkomst en neergang. Misschien was het aantal winkels voor deze buurt wel aan de hoge kant. Misschien waren sommige winkels te weinig met de tijd meegegaan. Misschien had ik zelf minder vaak bij de supermarkt mijn boodschappen moeten halen. En er zijn gelukkig nog genoeg winkels die wel open blijven.

Maar toch blijft er iets knagen. Juist bij het zien van de lege etalages en de donkere winkelruimtes. Als ik erover nadenk zijn het vooral de ontmoetingen en de praatjes die ik zal missen. Buurtwinkeliers die je gerichte adviezen geven over hun producten. Die je op de hoogte houden van wat er speelt in de wijk. Die de boodschappen van een oudere klant even naar de auto dragen en een kind een krentenbol geven. Buurtwinkels als natuurlijke ontmoetingsplaatsen. Als knooppunten in een lokaal netwerk. Zonder deze winkels vallen er gaten in de buurt en in de sociale samenhang.

Als we in het buitenland op vakantie zijn genieten we daar juist van het lokale bakkertje of die authentieke speciaalzaak. We vergeten vaak dat we dat soort winkels ook hier hebben; binnen handbereik. Daarom mijn goede voornemen voor 2023: ik word medestander van de middenstander.

 

Waar is het lam?

 

Ik hoorde een paar maanden geleden iemand op de radio iets vertellen over een dichtbundel met een titel die klonk alsof ik werd geroepen: ‘Waar is het lam?’ “Hier ben ik!”, wilde ik antwoorden, maar praten tegen een radio heeft niet veel zin. Dankzij die aansprekende titel spitste de poëzieliefhebber in mij direct zijn oren. Het bleek om de nieuwste uitgave van Mustafa Stitou te gaan. Zijn vorige bundels heb ik met veel belangstelling en plezier gelezen, dus een paar dagen later schafte ik ook dit nieuwste werk aan.

 

De titel van de bundel verwijst naar een religieus verhaal dat zowel bij christenen, joden als moslims bekend en van grote betekenis is. Abraham (of Ibrahim) gaat op pad om zijn zoon (Izaäk, Ismaël) te offeren als teken van zijn geloof in God. De zoon ziet dat zijn vader vuur, hout en een mes heeft meegenomen, maar geen offerdier. “Waar is het lam?”, vraagt hij vervolgens. Abraham antwoordt geruststellend dat God voor een dier zal zorgen. Niet veel later bindt Abraham zijn zoon vast en pakt hij het mes. Op dat moment stuurt God een engel om hem tegen te houden. Abraham heeft laten zien dat hij zelfs zijn zoon zou willen offeren voor God. Hij heeft zijn beproeving doorstaan en mag zijn zoon losmaken. Ze vinden een ram die verstrikt zit in een struik en Abraham besluit dat beest te offeren.

 

Het is deze gebeurtenis die jaarlijks door moslims wordt gevierd tijdens het offerfeest. Ik schreef hier zeven jaar geleden al een keer een blogtekst over[1] waarin ik me afvraag waarom zo’n extreme beproeving nodig is. Toen ik als jongetje dit verhaal hoorde huiverde ik. Ik zag liever een God die het niet zo ver liet komen dat een vader met zijn zoon op stap ging terwijl hij een groot mes in zijn tas verborgen hield. Later leerde ik dat je ook anders naar dit verhaal kunt kijken. Wilde God inderdaad Abraham deze ultieme test voorleggen, of had Abraham zich dit ingebeeld? Had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij alleen maar zijn vroomheid kon bewijzen door zijn eigen kind te slachten. Toen God zag dat Abraham dit huiveringwekkende plan daadwerkelijk wilde gaan uitvoeren stuurde hij een reddende engel om hem te stoppen. Deze interpretatie geeft aan dat je  geen extreme daden hoeft te verrichten om je geloof te tonen.

In zijn nieuwe bundel laat Mustafa Stitou zien hoe hij zich verhoudt tot geloof en ongeloof. Vrijwel alle gedichten gaan over religieuze thema’s: vasten, het besnijden van jongetjes, het dragen van een hoofddoek, bidden, offeren. Stitou beschrijft zijn ambivalente houding tegenover al deze uitingen. Ze zijn hem met de paplepel ingegoten; hij is er mee vertrouwd. Maar hij heeft er ook afstand van genomen. En daar worstelt hij mee. Hij beschrijft dat indringend in een aantal gedichten die aan zijn ouders zijn gewijd. Je voelt hoe hij van hen houdt en hen respecteert, maar ook dat er een kloof is ontstaan, omdat hij niet meer het geloof beleeft zoals zijn ouders dat doen. Het is een worsteling tussen omarming zoeken en je eigen vleugels uitslaan.

In eerdere gedichten laat Stitou al zien hoe zijn vader hem beschouwt: ‘spottend-medelijdend, zoals altijd’. Mustafa doet het in de ogen van zijn vader niet snel goed. Dat steekt. Ook in deze nieuwe bundel verwoordt hij de relatie met zijn vader pijnlijk-treffend:

Op een kleed zit hij, een bidkleed.

Je doet alsof er niets aan de hand is.

Het is bestoft, het kleed. Je klopt het

voor de voordeur uit, keert ermee

terug en hij bekijkt het aandachtig,

merkt misprijzend op dat een van

de hoeken nog bestoft is: je hebt

gefaald. Met weerzin neemt hij

het van je aan, gaat erop zitten,

mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.

De afkeuring zit je dwars, in de tuin

staat hij met zijn rug naar je toe,

draait zich om, ziet er plotseling

aangetast uit, de huid van zijn gezicht

mat, schilferig, lijkt te trillen

en in plaats van twee ogen heeft hij

er slechts een – een groot oog midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,

stamel je, je kunt hier niet zijn.

Kalm kijkt hij je aan, zijn stem

kraakt: Laat me dan gaan.

 

In de relatie met zijn moeder keert de worsteling ook terug. Waar Stitou zich niet echt los kan maken van zijn misprijzende vader, hunkert hij naar de liefde zijn moeder (een fragment uit het gedicht ‘Mosque shaped alarm clock’).

Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich

in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,

profeten, openbaringen, eeuwigheid – ze twijfelt niet,

je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.

 

Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,

maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig

blijf je wachten, kinderlijk, verongelijkt, haar overdeelde

aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.

 

Stitou denkt dat de dood het einde is, maar zijn ouders geloven in de eeuwigheid. Daarvoor brengen zij hun offers en onderhouden ze hun rituelen. Een offer is een teken van het verbond met God, met Allah. Als je geen offers brengt, geen rituelen uitvoert, dan breek je dat verbond. Zonder ‘believing’ ook geen ‘belonging’. Je bent dan een verrader, een outcast. Niet alleen in de ogen van anderen. Stitou laat zien dat hij ook zelf soms het gevoel heeft dat hij tekortschiet.

De leerlingen willen weten of je een moslim bent.

Nu antwoord je niet meteen. Je aarzelt. Waarom?

Waarom bevind je je ineens voor een tribunaal?

Een stuk of wat veertienjarige vmbo-scholieren

op een zwarte school, zoals dat heet – maar ineens

een rechtbank. Jouw gevoel dan hè. Ze willen weten

of je ze verraden hebt. Ze willen weten

of je je ouders verraden hebt. Ze willen weten

of je je voorouders verraden hebt. Of je jullie god

verraden hebt. Het is iets instinctiefs. Ze ruiken het.

Ze ruiken aan je dat je een verrader bent

——-

………..Maar je bent het zelf, het is je geweten

dat tot je spreekt. Je hebt de schuld het masker opgezet

van klas 2C zodat je niet in de spiegel hoeft te kijken.

 

Stitou’s gedichten gaan niet alleen over offers, verbond en verraad, maar ook over goden, beelden en relieken. Hij beschrijft hoe mensen beelden bewonderen (of juist vernielen), dieren prepareren en opzetten, relikwieën aanbidden. Goed beschouwd zijn dit  uiteenlopende symbolen van vereeuwiging, van pogingen om de dood te ontstijgen. Dood is dood, volgens Stitou, maar veel mensen hopen en geloven dat er meer is. Daarom brengen ze offers, of vereren ze beelden en koesteren ze relikwieën. Stitou roept daarbij vragen op. Wat is geloof en wat is bijgeloof? Waarom veroordelen we de rituelen van anderen, terwijl we zelf vasthouden aan onze eigen gebruiken? Waarom worden in sommige religies beelden aanbeden en zijn ze in andere juist verboden? Waarom houden we anderen een spiegel voor, maar durven we onszelf niet onder ogen te komen?

Nabij een afgelegen woestijndal

drongen we de tempel binnen, kapten

onder de geschilderde sterrenhemel

flikkerend in toortslicht

zijn armen, hakten

zijn oren af, sloegen

met houten hamer en koperen beitel

zijn neus stuk

                          zodat hij stikte

Bijgeloof noem jij het

maar je kunt zelf niet aanzien

(waar ben je bang voor?)

een afbeelding van de vriend

die jouw afgunst wekte, een foto

van de vrouw die jou

verruilde voor een ander

Ik ken Mustafa Stitou alleen via zijn gedichten. Hij is geen publiek figuur die graag de media opzoekt. Af en toe verschijnt er een interview met hem. De rode draad in zijn werk is zijn zoektocht tussen vroeger en nu, tussen hier en daar. Tussen Tétouan en Lelystad. Tussen het geloof van zijn ouders en zijn eigen seculiere opvattingen. Tussen vasthouden en loslaten. Hij is geen schreeuwer of wreker, maar een twijfelaar, een vragensteller. Een behoedzame worstelaar.

Hij is ook geen veelschrijver. Er liggen negen jaar tussen zijn vorige bundel en deze nieuwe. Dat wijst op iemand die bedachtzaam is, die wikt en weegt. “Kunst is demonteren en transformeren”, schrijft hij in zijn laatste gedicht. In het geval van Stitou gebeurt dat heel voorzichtig, stapje voor stapje. Die manier van kunst maken werkt kennelijk helend werkt voor Stitou. Dat blijkt uit het mooie, troostrijke gedicht ‘Talisman’ (met halverwege een knipoog naar Remco Campert) waarmee ik graag afsluit. Waar in het oer-verhaal van Abraham een engel de hand met het mes tegenhoudt, roept Stitou hier op om zelf je wapen neer te leggen en tot bezinning te komen.

Neem jezelf de gesel uit handen

Adem rustig de walging uit. Stap

doorheen die stolp van schaamte

en zet kalm de blik vanboven

het barse vadermasker af

 

Er is genade in het midden van het leven

blijkbaar, een grote langzame wending;

het hoeft niet vlekkeloos te zijn

om zijn werk te doen: bevestigen

dat je leeft, dat je niet alleen leeft

 

Vecht het noodwendige gevecht,

durf te vertrouwen, speel, haak aan

bij de helpende stemmen. Spreek

en stroom en vrees niet, vriend,

uit te monden in verlatenheid.

 

[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=754

De termen believing en belonging heb ik ontleend aan een tekst van Grace Davie, aangehaald door Laura Michiels in een interessant artikel over het toneelstuk Heroes of the fourth Turning.

This bird has flown: ik ben van Twitter af

“The bird is freed”, zei Elon Musk toen hij Twitter had overgenomen.
“This bird has flown[1]”, was mijn eerste reactie. Ik ga van Twitter af.

Ik maakte acht jaar geleden mijn Twitter-account aan op advies van een vriendin die mijn blog-site had gebouwd. Ik wilde eigenlijk niet op Twitter, omdat ik juist verhalen wilde delen die meer dan 140 tekens lang waren. Maar ze zette me aan het denken door te zeggen: “hoe ga je straks duidelijk maken dat je een nieuwe blog hebt geschreven?” ”Via LinkedIn”, opperde ik. “Dat kan”, zei ze, “maar ik zou zeker ook Twitter erbij nemen; dan heb je meer bereik”. Zo kwam ik op Twitter terecht.

Ik heb jarenlang mijn account gebruikt om inderdaad mijn blogs onder de aandacht te brengen. En ik postte af en toe een reactie op een tweet en deelde soms een opmerkelijke ervaring of grappige inval. Maar ik was vooral een passieve Twitter gebruiker. Meer volgend dan leidend. Enkele keren per dag raadpleegde ik het platform en raakte gestaag steeds meer verslingerd aan de grote stroom nieuwsfeiten, weetjes, discussies, grappige filmpjes en reviews.

Mijn Twitter-consumptie nam door de jaren heen flink toe. Van een paar keer per dag naar een paar keer per uur. Tijdens huishoudelijke klusjes, tussen vergaderingen door, in de trein, bij het TV-kijken, op de WC, voor het slapen gaan. Het rare was dat ik de inhoud en toon van de berichten steeds vervelender ging vinden, zonder mijn Twitter-gedrag daarop aan te passen. Terwijl Twitter steeds meer een poel van haat, nepnieuws en ontwrichting werd, bleef ik de app maar aanklikken.

Het afgelopen jaar ging Twitter me echt tegenstaan. Het heeft zich niet ontwikkeld tot de gewenste ontmoetingsplaats waar vogels van allerlei pluimage vrijuit hun gezang kunnen laten horen. Het is steeds meer een broedplaats geworden van nestvervuilers die elkaars eieren kapot pikken, opponenten op hun kop schijten en andersdenkenden vleugellam proberen te maken.

De overname door Elon Musk was voor mij de spreekwoordelijke druppel. Musk is een onberekenbare multimiljardair die de toch al beperkte spelregels van Twitter nog verder wil oprekken. Hij pleit voor maximale vrijheid van meningsuiting waarbij hij als een autocraat de lakens uitdeelt. Een bizarre paradox. Macht zonder tegenmacht. Dat is geen vrijheid, maar monopolisering.

Bij vrije uitwisseling kun je niet zonder regels. Zonder verkeersregels wordt het een chaos op de wegen. Soms moet je iemand anders voorrang verlenen of remmen voor een rood stoplicht. Dat is doodnormaal gedrag. Waarom zouden we dat ook niet doen op sociale media?

Maar regels moeten geen dwangbuis worden. In het maatschappelijke verkeer hebben we allerlei media en platforms nodig om gedachten, nieuwsberichten en opinies te ventileren en te delen. Dat vormt een gezonde voedingsbodem voor een pluriforme samenleving. Daarbij mag het knetteren en schuren, maar wel binnen bepaalde marges. Het is niet aan mensen als Musk om de spelregels te bepalen. Dat moeten we samen doen; met de Grondwet als referentiekader.

En dus heb ik heb na een extra nachtje slapen besloten de Twitter-stekker er daadwerkelijk uit te trekken. Ik geef toe dat ik een paar dagen moest afkicken. Niet meer om de haverklap op mijn smartphone zoeken naar nieuwe tweets. Niet meer continu mezelf voeden met berichten over actuele gebeurtenissen en discussies. Niet meer in staat zijn om bepaalde interessante personen en organisaties op de voet te volgen. Maar ook geen ergernissen meer over nepnieuws en verwensingen.

Vrienden en collega’s wijzen mij inmiddels op Mastodon. Een alternatief platform zonder winstoogmerk. Zonder ruimte voor haat en bedreigingen. Dat klinkt interessant, maar ik wil me niet direct in de armen van een nieuwe liefde storten. De vogel niet meteen inruilen voor een mammoet. Eerst even rust. Nadenken of en waarom ik eigenlijk gebruik zou willen maken van bepaalde media en platforms.

In de tussentijd hoop ik stiekem dat LinkedIn in zijn huidige vorm gewoon blijft bestaan. Hoe moet ik jou anders vertellen dat ik niet meer op Twitter zit?

 

[1] Met dank aan Norwegian Wood van The Beatles

Morgen weer naar Bob Dylan

 

Morgen ga ik weer naar een concert van Bob Dylan. Als trouwe fan heb ik hem een keer of zes live zien optreden. De laatste concerten waren edities van zijn ‘Never Ending Tour’, maar dit keer is de titel van zijn concertreeks ontleend aan zijn in 2020 verschenen album: ‘Rough and Rowdy Ways’.

Dit album is vooral in de VS een enorm succes geworden. Het bereikte een nummer 1 positie in verschillende charts. En ook enkele singles van het album behaalden hoge noteringen in de hitparades. Het lied ‘Murder Most Foul’ stond wekenlang op 1. Zelfs voor een befaamde artiest als Bob Dylan een ongekend succes. Hij had in zijn lange loopbaan nog nooit een nummer 1 hit in Amerika gehad.

Er is dus wat bijzonders aan de hand. Dylan heeft twee jaar geleden, aan de vooravond van zijn 80e verjaardag, een meesterwerk afgeleverd. Een totaal-album waarin hij ons mee terugneemt naar belangrijke mijlpalen in de naoorlogse geschiedenis en in de muziek. De moord op Kennedy, de opkomst van de Beatles, de radioprogramma’s van Wolfman Jack, Woodstock, Indiana Jones, Martin Luther King. Lange songs, verhalend, meer gezegd dan gezongen, repeterend en bezwerend.

En nu komt hij bijna al die songs uitvoeren in Amsterdam. Daar moet ik bij zijn. Ik kijk daarbij vooral uit naar het lied ‘I Contain Multitudes’. Het lied spreekt me aan omdat het de kern raakt van ons bestaan: de ontwikkeling van ons leven. De eerste regel luidt dan ook:  “Today and tomorrow and yesterday too”. De titel van de song is ontleend aan een gedicht (‘Song of Myself, 51’) van de bekende 19e eeuwse Amerikaanse dichter Walt Whitman. Iedereen heeft meerdere kanten, verschillende lagen. En in de loop van je leven neemt die veelzijdigheid en veelkleurigheid alleen maar verder toe. Niet alleen de tijden veranderen, maar de mensen ook.

Het is een motto van Dylan’s eigen leven. Hij wil zelf ook niet in een hokje geduwd worden. Hij haat het wanneer hij als protestzanger wordt bestempeld. Hij was en is zoveel meer. Dat blijkt ook tijdens zijn concerten. Naast zijn nieuwe werk zingt hij natuurlijk ook een paar klassiekers. Maar die steekt hij dan altijd in een nieuw jasje. Niet de plaat grijsdraaien, maar steeds nieuwe invalshoeken zoeken.

Die verrassende veelzijdigheid laat Bob Dylan ook nu weer zien met dit prachtige nieuwe album. Hij vertelt over de wegen die hij heeft afgelegd en nog gaat inslaan. Over zijn inspiratiebronnen en zijn vijanden. Over leven en dood. Over muzes en valse profeten. Zolang hij blijft schrijven, spelen en optreden ben ik er graag bij. Nog één nachtje slapen.

 

 

Groeten uit Zeist #7: Eikels

Sinds ik een paar jaar geleden in Zeist ben komen wonen, schrijf ik af en toe een blog over mijn nieuwe woonplaats. Deze keer een luchtige bijdrage. Een waargebeurde anekdote.

 

Toen ik een paar jaar geleden aan een collega vertelde dat ik in Zeist ging wonen, reageerde hij enthousiast. “Het is daar prachtig”, zei hij, “ik ga er vaak met mijn vrienden fietsen: soms met de racefiets en soms lekker mountainbiken”.

Ik had tot die tijd Zeist nooit geassocieerd met fietsen. Wel met voetballen dankzij het feit dat de KNVB hier ‘in de bossen van Zeist’ zijn hoofdkwartier heeft. Nee, bij fietsen dacht ik altijd aan Zuid-Limburg, waar mijn oudste broer al decennia woont. Bij ieder familiebezoek zie je daar altijd vele groepen wielrenners die het mooie heuvelige landschap doorkruisen.

Maar sinds ik in Zeist woon merk ik dat dit geen exclusief Limburgs fenomeen is. Ook in en rond Zeist wemelt het, vooral in de weekeinden, van de fietsende sportievelingen. De Utrechtse Heuvelrug lijkt wel net zo populair als het Limburgse Heuvelland.

Honderden wielrenners razen en racen hier in strakke lycrapakken over fietspaden en bostrajecten. Soms is het zo druk dat je er als zondagsrijder (want dat ben ik) nauwelijks aan te pas komt. Sterker nog, ze snijden je de pas af.

Zo maakte ik een paar maanden geleden met mijn vrouw een tochtje met de fiets om van de mooie, bosrijke omgeving te genieten. Een plezierig ritje, waarbij we af en toe moesten oppassen voor groepjes voorbijflitsende en tegemoetkomende racefietsers. Op een gegeven moment werd ik zelfs zo afgesneden dat ik in de berm belandde. Maar voordat ik er wat van kon zeggen was de groep al weer uit het oog verdwenen.

Nu het herfst is, geniet ik tijdens mijn ritjes van de prachtige najaarskleuren. Ik merk dat ik daarbij niet alleen moet oppassen voor fanatieke wielrenners maar ook voor de enorme hoeveelheden afgevallen eikels, kastanjes en beukennootjes op de fietspaden. Op sommige plekken ligt er zoveel ‘strooigoed’ dat je je stuur goed moet vasthouden.

Dat overkwam me laatst ook tijdens een fietstocht. Op enkele gedeeltes van mijn traject lagen zoveel eikels dat het voelde alsof ik over een grindpad aan het ploegen was. Toen ik na dat ritje thuiskwam vroeg mijn vrouw hoe het was geweest. “Het was heerlijk”, zei ik, “maar niet te geloven, zoveel eikels op het fietspad!”. Waarop zij bezorgd uitriep: “hebben die racefietsers je nu weer van de sokken gereden?”

Vlagvertoon

 

We hebben bij ons thuis nooit een vlag gehad. Toen onze kinderen slaagden hingen we hun schooltassen uit het slaapkamerraam bij gebrek aan een vlaggenstok. Bij ons dus ook nooit rood-wit-blauw op Koningsdag. En geen oranjevlag aan de voorgevel bij een WK voetbal. Voor mij hoeft al dat gevlag niet. Terwijl ik veel van ons land houd en ook graag naar voetbal kijk. Ik heb alleen niet de behoefte om dat te uiten door middel van uniforme uitingen als vlaggen en groepssymbolen.

Ik associeer vlaggen met massa’s, met uiterlijk vertoon, met opgeklopt nationalisme en georganiseerd vermaak. Een duidelijk, recent voorbeeld van dat vlagvertoon was het feestje dat Poetin op het Kremlin organiseerde om de illegale inlijving van vier Oekraïense provincies te vieren. Honderden jongeren waren als klapvee naar Moskou gebracht. Gratis vervoer, gratis eten en drinken en gratis vlaggen. Na afloop werden die vlaggen in prullenbakken gedumpt. Zo diep ging de vaderlandsliefde.

Ik vrees dat ik als niet-vlagger tot een steeds kleiner wordende minderheid behoor. Ik zie overal vlaggen om me heen. De inwoners van Zandvoort hadden tijdens het Formule 1 weekend massaal zwart-wit geblokte vlaggen buiten hangen. LHBTIQ+-ers hebben hun eigen vlag waaraan iedere jaar weer een nieuwe kleur en lijn lijkt te worden toegevoegd. Uit solidariteit met Oekraïne zie je op veel plekken de blauw-gele vlag van dat land hangen. Bij Turkse bruiloften bij mij in de buurt wordt er vanuit luid toeterende auto’s enthousiast met Turkse vlaggen gezwaaid. En in corona-tijd zag je overal vlaggen hangen om mensen uit de zorg een hart onder de riem te steken.

 

 

 

 

 

Allemaal tekenen van verbondenheid, groepsgevoel en steun. Op zich niets mis mee, en soms zelfs sympathiek.

Dat wordt een ander verhaal bij al die omgekeerde vlaggen die je sinds een paar maanden overal ziet hangen. Daar krijg ik geen warme gevoelens bij. Integendeel, ik vind het ronduit zorgwekkend. De Nederlandse driekleur, symbool van nationale eenheid, wordt gekaapt en omgedraaid als protest-uiting van een groep boze mensen. Ze willen de maatschappij op z’n kop zetten. Langs de A12 hangt in een weiland een grote omgekeerde vlag met in de witte baan de tekst NO GREAT RESET. Maar het ophangen van die vlag is juist een teken dat je zelf streeft naar een soort Great Reset. Je wil af van de manier waarop we in Nederland de dingen met elkaar regelen. En dankzij onze vrijheid van meningsuiting en pluriforme samenleving mag je dat nog uitdragen ook.

En er is meer aan de hand. Boerenprotest is vermengd geraakt met complottheorieën, desinformatie en aanvallen op de rechtstaat. Moeten we maar hopen dat het overwaait? De afgelopen maanden laten zien dat die opstelling niet werkt. De vlagomdraaiers worden steeds brutaler. Ongehoord Nederland verspreidt als omroep binnen het publieke bestel uitzendingen vol leugens en discriminatie. Ons land wordt afgeschilderd als een dictatuur. Willem-Alexander wordt op Prinsjesdag voor landverrader uitgemaakt. Ministers worden op gemanipuleerde foto’s afgebeeld met de nazivlag. Allemaal tekenen van een zorgwekkende, ontwrichtende trend.

Ik denk dat er een steviger tegengeluid nodig is. Juist met een beroep op onze democratische rechtstaat moeten we scherp zijn tegen organisaties en hun uitingen die de grens opzoeken of daar zelfs overheen gaan. In een democratie moet er natuurlijk ruimte zijn voor tegengeluid. Dat is het mooie, maar ook het kwetsbare van open samenlevingen. Je gaat niet zo maar politieke partijen of media verbieden. Dat gebeurt in dictaturen. De paradox is dat juist vanuit extreem-rechtse hoek een beroep wordt gedaan op de vrijheid van meningsuiting die men gebruikt (of misbruikt) om bewondering uit te spreken voor autoritaire leiders als Poetin, Trump of Orban. De vrijheid wordt gebruikt om onvrijheid te propageren. Precies hetzelfde mechanisme als het omkeren van de vlag. Zo is de omgekeerde vlag in mijn ogen het symbool van de aanval op de manier waarop we ons systeem van democratische besluitvorming en openbaar bestuur hebben ingericht. Een opgestoken middelvinger naar de samenleving.

Eerlijk is eerlijk, de zogenaamde constructieve politieke partijen hebben de afgelopen jaren niet een beeld neergezet dat veel vertrouwen opwekt. We hobbelen van incident naar incident en van crisis naar crisis. Er is daarbij weinig oog voor de wensen en noden van veel Nederlanders. Extreem-rechts spint hier garen bij door ontevreden kiezers te vangen met de bekende zondebok-truc. Het komt door de vluchtelingen, de joden, de moslims, het World Economic Forum of Bill Gates. Gevaarlijke, verwerpelijke standpunten, maar ze gaan erin als koek. Kijk naar de verkiezingswinsten van extreem-rechts in Zweden en Italië. En dichter bij huis: ook in onze Tweede Kamer zitten momenteel meerdere partijen die je als extreem-rechts zou kunnen bestempelen.

Hoe nu verder? Ik heb geen panklare oplossing. Je hoort mij niet zeggen dat we pal achter de Nederlandse vlag moeten gaan  staan. Ik zal ook geen vlag gaan kopen (al heb ik daar voor het eerst van mijn leven over nagedacht). Maar ik vind wel dat we ons hard moeten maken voor de waarden van onze democratische samenleving. Dat we ons moeten laten zien en horen. We kunnen met een kleine stap beginnen: het verwijderen van omgekeerde vlaggen op de openbare weg. Ook zo’n voorbeeld van georganiseerd vlagvertoon. Die vlaggen hangen daar al veel te lang. Wat iemand in zijn eigen weiland of voortuin doet is zijn zaak, maar de openbare weg is publieke ruimte. Het is onbegrijpelijk dat gemeentelijke en provinciale overheden daar zo weinig tegen hebben gedaan. Misschien moeten dan zelf maar in actie komen en die vlaggen weghalen. De ervaring leert dat je slechts een nagelschaartje nodig hebt om touwtjes en tie-wraps door te knippen.

 

Naschrift 14 december 2022:

In De Volkskrant staat twee maanden nadat ik dit blog schreef ook een artikel over vlaggen. 

https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/voor-tegen-boos-inclusief-2022-was-het-jaar-van-de-vlag-en-die-vlag-werd-vaak-een-splijtzwam~bbe05260/

In dit artikel wordt verwezen naar een column van Elma Drayer dat zij op 25 augustus schreef.  De strekking van haar tekst kom erg overeen met mijn blog. Ik kende haar tekst niet. Kennelijk ben ik niet altijd even origineel.

https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/nooit-gedacht-dat-ik-me-zou-opwinden-over-wangebruik-van-de-driekleur~bb48b045/

A Camping Flight to Lowlands’ Paradise

 

Onze tweejarige kleindochter logeert dit weekend bij ons. Papa en mama zijn naar Lowlands. Na twee corona-jaren kunnen ze eindelijk weer met hun vaste vriendengroep naar Biddinghuizen. Alleen hebben ze als jonge ouders dit keer een oppas-probleem. Voor corona waren er nog geen kinderen in de Lowlandsgroep, maar dit jaar moeten meerdere stellen een beroep doen op opa’s en oma’s. Ook wij ontvingen zo’n verzoek en met plezier zegden we toe.

Dankzij deze logeerpartij moet ik terugdenken aan die ene keer dat mijn oudste broer naar Lowlands ging. Dat was eind 1968. Lowlands was toen nog een eendaags festival dat in de Jaarbeurs in Utrecht werd gehouden. Mijn broer, amper 15 jaar, had moeten praten als Brugman om toestemming van mijn ouders te krijgen. Gelukkig wilde een oom die in Utrecht woonde hem wel brengen en halen. Dat trok mijn ouders over de streep. Nog maanden daarna hing de kleurrijke festival-poster als een trotse trofee aan de buitenkant van zijn slaapkamerdeur.

Lowlands heette toen voluit ‘A Flight to Lowlands’ Paradise’. Tegenwoordig is het een driedaags festival en is de volledige naam: ‘A Camping Flight to Lowlands’ Paradise’.  Een begrijpelijke aanpassing van de naam, want nu het een meerdaags festival is moeten de bezoekers in tentjes op het terrein overnachten.

 

 

Dat laatste gegeven staat deze zomer in schril contrast met de mensen die in Ter Apel ook in tenten verblijven. Of zelfs in de buitenlucht moeten overnachten. Kamperen is leuk als het voor een paar nachten is en je daarna weer je comfortabele leventje kunt oppakken. Maar als slapen in tenten het gevolg is van falend vluchtelingenbeleid, dan is het een heel ander verhaal. Daar kunnen de festivalgangers niets aan doen, maar wij als samenleving wel.

Asielzoekers in tenten

De vergelijking laat zien dat, als we in staat zijn om grootschalige festivals en evenementen te organiseren, we ook in staat zouden moeten zijn om statushouders en vluchtelingen beter op te vangen en zogenaamde ‘veiligelanders’ effectiever te weren. Daar is politieke wil, maatschappelijke gastvrijheid en organisatorische daadkracht voor nodig. Het is vooral een kwestie van willen.

Ik wens mijn kleindochter toe dat Lowlands over pakweg 18 jaar nog steeds bestaat en dat zij een derde generatie festivalganger kan worden.

Laten we hopen dat het niet nog 18 jaar duurt voordat we erkende vluchtelingen op een fatsoenlijke en vlotte manier een kans bieden om hier iets op te bouwen.

Minder camping flight en meer Lowlands paradise.

 

Naschrift (5 oktober 2022)

Kennelijk heeft de gemeente Dronten ook dezelfde gedachte gehad die ik hierboven heb beschreven. Het evenemententerrein van Lowlands gaat plaats bieden aan ruim duizend vluchtelingen.

Blogsite van Peter 't Lam