Categoriearchief: Communicatie & onderwijs

De mensen van Maastricht

 

 

 

 

Jaren geleden gingen mijn vrouw en ik een paar dagen naar Londen. Op de eerste avond hielden we zo’n typisch Britse taxi aan. De chauffeur begroette ons allerhartelijkst. Hij vroeg waar we vandaan kwamen en maakte een gezellig praatje met ons. Toen we bij ons hotel waren aangekomen en hadden betaald nam hij afscheid met de woorden: “we are very happy to have you here!” Door het woordje ‘we’ leek het alsof hij ons namens heel Londen welkom heette. Een echte ambassadeur van zijn stad.

Organisaties hopen dat hun medewerkers zich net als deze chauffeur gedragen: vriendelijk, service-gericht en representatief. Bij de afdeling Interne Communicatie hanteert men vaak de slogan “intern beginnen is extern winnen”. Stel je voor dat iedere medewerker zich als een ware ambassadeur zou gedragen; dat zou een enorme impuls geven aan de verkoopcijfers en de klanttevredenheid. Organisatie zetten om die reden dikwijls trainingsprogramma’s en instructiebijeenkomsten op om hun medewerkers zo ver te krijgen, met als boodschap: “je bent het visitekaartje van de organisatie”.

Ook steden krijgen hiervoor steeds meer oog. Geïnspireerd door vakgebieden als ‘city branding’ of ‘destination marketing’ probeert men niet alleen bedrijven, expats en toeristen aan te trekken, maar erkent men ook in toenemende mate de belangrijke rol die de eigen burgers spelen bij de beeldvorming en belevenis van de stad. Positieve en representatieve burgers zijn onmisbaar voor de profilering van een stad. Meer dan de bestuurders of de bedrijven zijn het juist de burgers, winkeliers en horeca-medewerkers die de belofte van een stad moeten waarmaken.

Als je wilt weten waar dat heel goed wordt ingevuld, moet je een paar dagen naar Maastricht gaan. Onlangs waren we een paar dagen in deze mooie stad aan de Maas. We kennen de stad redelijk goed, maar ons laatste bezoek was toch al weer een jaar of zes geleden. Het was een plezierig weerzien. Niet alleen vanwege de gezellige pleinen, de prachtige kerken, de fraaie winkels en de heerlijke restaurants, maar juist ook vanwege de gastvrijheid van de Maastrichtenaren.

 

Natuurlijk, dé Maastrichtenaar bestaat niet, maar we vonden het opvallend hoe we overal vriendelijk werden verwelkomd en geholpen. In ons hotel, in de boekhandel, op het terras, in het museum, in de winkel, op de markt. Meer dan we in andere steden hebben ervaren. Dat kan geen toeval zijn. Het is in ieder geval niet het resultaat van een collectieve motivatietraining die alle inwoners hebben moeten ondergaan. Volgens mij komt het omdat de Maastrichtenaren goed in hun Maastrichtse vel steken en dat met een natuurlijke vanzelfsprekendheid uitstralen. Zij voelen zich sterk verbonden voelt met de stad. Maastricht is hun stad. Een stad die niet alleen mooie gebouwen en pleinen heeft, maar ook vele tradities, een rijk verenigingsleven en een eigen dialect: Mestreechs. Dat geheel vormt een fijnmazige culturele voedingsbodem die niet zichtbaar is op Google maps, maar wel voelbaar in de omgang met Maastrichtenaren. Hun vriendelijkheid en gastvrijheid zijn niet gespeeld, niet aangeleerd, niet overdreven, niet kruiperig, maar heel naturel. De Maastrichtenaren spelen geen rol, maar spelen een thuiswedstrijd. In een stad waar zij zich thuis voelen en die zij graag tonen aan hun bezoekers. Daar kunnen andere steden (en organisaties die worstelen met ongemotiveerde medewerkers) veel van leren.

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

Nepnieuws is geen nieuws

“Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren.”

In 2017 was nepnieuws een van de opvallendste nieuwe woorden. Het Genootschap Onze Taal nomineerde de term, naast woorden als gifei en genderneutraal, voor de verkiezing van het woord van het jaar 2017. Uiteindelijk sleepte het woord appongeluk die prijs in de wacht. De Britse woordenboek-uitgever Collins riep in november 2017 de Engelstalige variant fake news uit tot woord van het jaar in het Verenigd Koninkrijk. De uitgever had op basis van onderzoek aangetoond dat met name sinds de verkiezingscampagne van Donald Trump in 2016 de term fake news in 2016 een enorme vlucht had genomen.

Wat is nep en wat is nieuws

Het is interessant om te kijken wat nu precies nepnieuws is. Volgens Van Dale staat het zelfstandig naamwoord nep gelijk aan bedrog en betekent het bijvoeglijk naamwoord nep vervalst, nagemaakt of onecht. Zo heb je nep-haar en echt haar, of een nep-bom en een echte bom. In die zin is nep-nieuws dus onecht nieuws of nagemaakt nieuws. Dat doet veronderstellen dat er ook echt, onvervalst nieuws is.

Om dat laatste te kunnen nagaan moeten we eerst weten wat nieuws is. Als we weer Van Dale raadplegen treffen we bij het woord nieuws de omschrijvingen tijding en bericht aan. Het gaat dus om een boodschap die wij ontvangen. Het woord nieuws is de genitivus (of 2e naamval) van het woord nieuw en betekent: van nieuw/van het nieuwe. Zoals Piets in de zin ‘Peggy is Piets dochter’ betekent dat Peggy de dochter van Piet is. In die zin heeft nieuws dus te maken met een bericht over een nieuwe (recente, actuele) gebeurtenis. Nep-nieuws is in die zin een nagemaakt, vervalst nieuwsbericht.

Strikt genomen zouden we van nepnieuws moeten spreken als iemand een namaak-nieuwsbericht produceert. Het ziet er echt uit, maar het is nonsense. Populaire voorbeeld hiervan zijn de nep-berichten van De Speld en de traditionele grappige 1 april berichten in de media.

In de praktijk wordt er echter met nepnieuws iets anders bedoeld. Het gaat dan niet om een knipoog-bericht à la De Speld, maar om een bericht waarmee het publiek bewust wordt misleid of gemanipuleerd. Het modewoord nepnieuws heeft daarmee vooral betrekking op de intentie en de kwaliteit van een bericht. Is het betrouwbaar? Welk belang is ermee gemoeid? In hoeverre strookt het met de werkelijkheid? Om dat te kunnen bepalen moeten we onderzoeken wat er in de werkelijkheid is gebeurd, hoe dat is omgezet in een nieuwsbericht en wie het bericht heeft verspreid.

Wat is werkelijk werkelijk?

Het eerste aspect, wat is werkelijkheid, is onderwerp van een eeuwenlang filosofisch debat. Van de grot van Plato via het middeleeuwse denken met God als universeel middelpunt tot de Verlichting (waarin getornd wordt aan het goddelijke ordeningsprincipe) en moderne denkers als Nietzsche en Foucault. Elk tijdperk heeft zo z’n eigen antwoorden op vragen als: is er een onomstotelijke werkelijkheid; zijn er meer werkelijkheden; is wat wij zien een afspiegeling van een werkelijke werkelijkheid? Er bestaat geen breed gedragen consensus over wat waarheid en werkelijkheid is.

Als er al discussie bestaat over de vraag wat werkelijkheid is, moeten we natuurlijk ook voorzichtig zijn met onze waarneming en interpretatie van verschijnselen uit de (zogenaamde) werkelijkheid.

Een voorbeeld. Als Ajax met 2-0 van PSV wint en ik ben zelf toeschouwer bij die wedstrijd (samen met 50.000 anderen) dan is er weinig reden om de feitelijke eindstand te bestempelen als niet echt of vervalst. Maar of het een terechte uitslag was, of de doelpuntenmaker bij de tweede goal buitenspel stond en of de uitslag bewijst dat Ajax terecht een nieuwe trainer heeft aangesteld, dat is minder zeker vast te stellen. Daar zal men bovendien in Eindhoven anders over denken dan in Amsterdam. Kortom, er zijn meer en minder feitelijke verschijnselen. Die verschijnselen nemen we per individu op verschillende manieren waar en voorts verwerken we die waarnemingen op onze eigen manier binnen ons eigen referentiekader met een geheel aan ervaringen, gedachten en gevoelens. Vijftigduizend toeschouwers zijn dus goed voor vijftigduizend verwerkingen van een voetbalwedstrijd.

Elk nieuwsbericht is een constructie

Dan de volgende stap. Er wordt een nieuwsbericht samengesteld over een bepaald onderwerp (een voetbalwedstrijd, een klimaatrapport, een oorlog, een politiek debat, een vulkaanuitbarsting). De samensteller van het bericht heeft iets in woorden en/of beelden openbaar gemaakt, gepubliceerd.  Hij heeft zijn waarnemingen, ervaringen, gedachten, gevoelens, interpretaties vertaald in taal: schrijftaal, beeldtaal, spreektaak, gebarentaal. Simpel gezegd, hij heeft zijn impressies omgezet in expressies. Hij voegt zo een schakel toe aan de keten werkelijkheid-waarneming-interpretatie. Die vertaling/expressie-schakel zou in principe totaal los kunnen staan van de werkelijkheid. Er is dan geen enkel verifieerbaar feitelijk aspect aan te ontdekken. Bij het hierboven gegeven voorbeeld van Ajax-PSV zou dat een bericht kunnen zijn dat de eindstand 1-1 was. In het dagelijks taalgebruik zouden we zeggen: dat slaat nergens op; het raakt kant noch wal. Een andere optie is dat er in een nieuwsbericht wel een verband bestaat met een feitelijke gebeurtenis of verschijnsel, maar dat juist de gekozen invalshoek of duiding ter discussie staat. Als 10 voetbaljournalisten een verslag schrijven van Ajax-PSV levert dat 10 verschillende reportages op. Dat kan ook niet anders, want iedere journalist heeft z’n eigen interpretatiekader, schrijfstijl, visie op voetbal, affiniteiten, etc. Met andere woorden, (nieuws-)berichten hebben altijd een bepaalde kleur, toon, visie, interpretatie of invalshoek. Binnen de journalistiek en de communicatiewetenschap spreekt men in dit verband van frames, representaties en media-agenda’s.

Kortom, nieuwsberichten zijn altijd constructies. Ieder nieuwsbericht is door een keten van selectie, verwerking, interpretatie, vertaling en kleuring gegaan voordat ik het onder ogen krijg. Hoe meer feitelijk, verifieerbaar en evenwichtig het bericht, des te kleiner de kans op inhoudelijke controverse en nepnieuws-beschuldigingen. Daarom zal een wedstrijdverslag van een ervaren sportjournalist normaliter een betrouwbaarder beeld geven van de gespeelde wedstrijd, dan een bericht over diezelfde wedstrijd van de hand van een Ajax-supporter of een PSV-bobo.

Oude en nieuwe media

Dat brengt ons bij de brenger van het nieuwsbericht. We zijn in de 20e eeuw gewend geraakt aan de situatie waarin de nieuwsvoorziening vooral in handen is van geïnstitutionaliseerde nieuwsmedia. Professionele uitgevers en redacties voorzien het publiek via dagbladen, tijdschriften, radio en televisie van nieuwsberichten. In principe moeten ze daarbij voldoen aan afspraken en codes zoals feiten controleren, bronnen beschermen, hoor- en wederhoor toepassen, etc. Als nieuwsconsument kun je daarbij kiezen voor media die qua profiel goed aansluiten bij jouw interesses en smaak (serieuze of populaire pers, publiek omroep of commerciële zenders, zwaar-informatief of veel entertainment). Deze nieuwsmedia worden daarbij door sommigen gezien als schoothondjes van de heersende macht en door anderen als waakhonden van de democratische samenleving. Media als sluiswachters (gate keepers) of manipulatoren, als vierde macht of als leugenmachines.

Sinds een jaar of tien is er een nieuwe categorie aanbieders bijgekomen: de sociale media. Iedereen, van president tot uitkeringsgerechtigde, kan berichten op social media plaatsen.

Selectie, vertaling en kleuring gebeurt niet door professionele journalisten, maar door iedereen die wat wil openbaren. Berichten die ook nog eens met een druk op de knop door volgers kunnen worden gedeeld en potentieel viral kunnen gaan. De professionele nieuwsmedia worden gepasseerd. De president die vroeger interviews of persconferenties moest geven om iets kenbaar te maken en daarbij afhankelijk bleef van de weergave van de journalist kan zijn publiek nu direct bereiken, wanneer en hoe hij maar wil. Daarmee wordt de media-tussenschakel, die selecteert, controleert en interpreteert, overgeslagen. Opgeruimd staat netjes, zullen mensen zeggen die weinig op hebben met nieuwsorganisaties.

Social media als bron van nieuws

In toenemende mate lijken mensen meer waarde te hechten aan opmerkingen van online amateurs of aan gezagsdragers die via Twitter hun eigen gelijk proberen te halen, dan aan meer afgewogen berichtgeving door professionele journalisten en nieuwsorganisaties. Steeds minder mensen kloppen voor hun nieuwsvoorziening aan bij nieuwsorganisaties. Ze laten zich vooral informeren via sociale media.[1] Toegegeven, op sociale media wordt regelmatig verwezen naar nieuwsberichten van traditionele media, maar er zijn ook talloze andere uitingen en opvattingen op sociale media te vinden. Op social media staat alles rijp en groen door elkaar.

De overstap van nieuwsconsumenten naar sociale media is zorgwekkend. Laten we duidelijk en eerlijk zijn: oproepen van ongeruste ouders op Facebook, mails van belangengroeperingen, oprispingen van boze burgers op Twitter, mijn blog dat je nu leest, en tweets van presidenten zijn geen nieuwsberichten. Het zijn gewoon berichten, die al dan niet betrouwbaar zijn.

Kop van NRC Next van vandaag, 29 januari 2018. Het nepnieuws betreft hier berichten van een actie-comité. Dat is wat mij betreft geen nepnieuws, maar eenzijdige informatie uit particuliere hoek.

Ook meer conventionele documenten als jaarverslagen, lobbybrieven, partijprogramma’s en onderzoeksrapporten zijn geen nieuwsberichten. Los van de vraag of hun inhoud wel of niet deugt zijn dergelijke uitingen, net als nieuwsberichten, constructies. Maar in deze gevallen vanuit een eenzijdig, particulier belang opgesteld. Daar is niets nieuws aan. Sinds het begin van de mensheid wordt er voor eigen parochie gepreekt, worden er drogredenen gebruikt, wordt er al dan niet bewust twijfel gezaaid. Dat hebben we nooit nepnieuws genoemd, maar propaganda, bedrog, misleiding of een eenzijdige voorstelling van zaken.

De noodzaak van gedegen nieuwsorganisaties

In het digitale tijdperk hebben we nieuwe media waarmee ieder individu ongebreideld zijn verhalen, opmerkingen, kritiek of zorgen publiekelijk kan spuien. Het is daarom vreemd dat men in deze tijd met een beschuldigende vinger naar de reguliere nieuwsorganisaties wijst en hen beticht van het fabriceren van nepnieuws. Dubieuze berichten ontstaan meestal juist buiten de reguliere nieuwsmedia. We hebben daarom tegenwoordig de nieuwsmedia des te meer nodig om al deze rijpe en groene uitingen te controleren, te selecteren, te duiden en te becommentariëren. Daar heb je gezonde, professionele, pluriforme nieuwsmedia voor nodig. Met vakmensen die machthebbers kritisch volgen, gebeurtenissen in een context plaatsen, voors en tegens op een rij zetten en het publiek op evenwichtige wijze voorzien van feiten, inzichten en meningen. Met journalisten die als zodanig herkenbaar en aanspreekbaar zijn, en ook verantwoording afleggen.

Tenslotte

We kunnen eindeloos filosoferen over het bestaan van een ware werkelijkheid en we moeten ons realiseren dat ieder nieuwsbericht geconstrueerd is, maar laten we alleen spreken van een nieuwsbericht als het gepubliceerd is door een nieuwsorganisatie en de maker van dat bericht een professional is. En als de journalist zijn/haar vak goed verstaat is de kans op betrouwbare nieuwsvoorziening groot en de kans op nepnieuws klein.

 

 

[1] http://www.journalism.org/2016/05/26/news-use-across-social-media-platforms-2016/

https://www.volkskrant.nl/tech/jongeren-verkiezen-sociale-media-boven-traditionele-media~a4320782/

 

Reclame voor reclame: het etaleren van eigen onvermogen.

 

In mijn laptop heb ik een mapje met de titel ‘reclame voor reclame’. In dat mapje bewaar ik afbeeldingen van reclame-uitingen die aanbieders van advertentieruimte voor zichzelf maken.

Enkele voorbeelden:

 

 

 

 

Mijn nieuwste aanwinst voor dit mapje scoorde ik twee dagen geleden. Deze week hangen de abri’s op Amsterdamse metrohaltes namelijk vol met posters met de tekst ‘Ontwijk mij maar eens  :- ) ‘.

Het gaat om een campagne die duidelijk moet maken dat outdoor-reclame aantrekkelijk en effectief is. Het is dus reclame voor reclame. Nu vind ik dat verschijnsel altijd al wat merkwaardig, maar bij deze campagne heb ik helemaal mijn twijfels.

In de eerste plaats vanwege de slogan. Ontwijken is wat iedereen doet in de metro. Nergens op letten is het devies. Je wilt niet dat andere mensen je aanstaren of tegen je aan gaan staan. Iedereen zit op z’n mobieltje te turen. Iedereen zit in z’n eigen cocon. Niemand besteedt aandacht aan medereizigers of abri’s. De posters zijn dus heel makkelijk te ontwijken. Het doet me denken aan een oude slogan van de gemeente Oosterhout (iets ten noorden van Breda). Langs de snelweg had de gemeente jaren geleden een bord staan met de tekst ‘Niemand kan aan Oosterhout voorbij’, terwijl iedereen juist met 100 kilometer langs Oosterhout raasde.

Een tweede bezwaar is de locatie-doelgroep combinatie. In de metro zitten studenten, forenzen en toeristen. Dat zijn consumenten, afnemers. Metro-passagiers zijn niet mensen die een bedrijf runnen en verleid moeten worden om de producten van hun bedrijf via outdoor reclame onder de aandacht te brengen. De potentiële adverteerder zit niet in de metro. Die moet je elders zoeken.

In de derde plaats zijn het doorgaans niet de bedrijven/opdrachtgevers zelf die bepalen waar het beste reclame gemaakt kan worden. Daar heb je mediabureaus voor.

Maar mijn grootste bezwaar is vooral het feit dat je met deze campagne je eigen onvermogen om voldoende adverteerders te vinden toont. De posters hangen namelijk op plekken waarvoor geen reguliere adverteerders zijn gevonden. Het zijn dus gatenvullers. Bij gebrek aan betalende klanten, hang je maar je eigen advertentie op. Zo laat Clear Channel (de organisatie achter deze campagne) zien dat outdoor reclame juist niet goed werkt.

Een cartoon uit een oud moppenboekje van mijn vader illustreert dit etaleren van je eigen tekortkomingen feilloos.

 

 

 

23 oeroude woorden

Er bestaat een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren.

 

Wetenschappers hebben ontdekt dat er binnen zeven verschillende Euraziatische taalgroepen 23 gemeenschappelijke oerwoorden bestaan. Het taalhistorische onderzoek, gepubliceerd in 2013[1], wijst uit dat deze oerwoorden tot 15.000 jaar oud zijn. De ontdekking suggereert dat er ooit een oorspronkelijke oertaal heeft bestaan waaruit de afzonderlijke Europese en Aziatische taalfamilies voortgekomen zijn. Het voert te ver om de onderzoeksmethode van de wetenschappers (onder wie een evolutionair bioloog, taalhistorici en linguïsten) geheel uit de doeken te doen, maar het is een interessant gegeven dat ze zijn uitgegaan van de frequentie van woordgebruik. Hoe vaker woorden worden gebruikt, hoe kleiner de kans dat ze door de eeuwen heen veranderen. Deze 23 standvastige woorden vertegenwoordigen daarmee betekenis-aanduidingen die in een enorm groot deel van de wereld de tand des tijds het best hebben weten te doorstaan. Van India tot Finland en van Siberië tot Portugal.

De Volkskrant omschreef dit in een nieuwsbericht over deze bijzondere ontdekking in 2013 als volgt: dat betekent dat de mensen die vlak na de ijstijd leefden al woordklanken gebruikten die nu nog steeds in omloop zijn.

Ik vind dat een fascinerend idee. Er bestaat dus een soort oer-Aap-Noot-Mies. Een basis-esperanto avant-la-lettre. Deze woorden vertellen ons letterlijk welke begrippen 10.000 tot 15.000 jaar geleden voor onze voor-voor-voorouders van betekenis waren. Ze vertellen ons iets over de wereld waarin zij leefden. Het wetenschappelijke artikel presenteert de lijst met 23 woorden in volgorde van frequentie en betekenisverwantschap binnen de zeven taalfamilies. Hoe groter het aantal taalfamilies waarin een betekenis-verwante term voorkomt, des te hoger het betreffende woord op de lijst. Dit is de lijst met de 23 aangeduide betekenissen in het Engels:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het Nederlands:

Gij, Ik, Niet, Dat, Wij, Geven, Wie, Dit, Wat, Man, Jij, Oud, Moeder, Horen, Hand, Vuur, Trekken, Zwart, Stromen, Bast, As, Spugen en Worm.

Wat leert deze lijst ons? In de eerste plaats zien we een variëteit aan taalkundige woordsoorten. De lijst bevat een mix van (voor-)naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden.

Persoonlijk: ik, jij, wij, gij

Zelfstandig: as, man, moeder, hand, vuur, bast, worm

Bijvoeglijk: oud, zwart

Werkwoorden: geven, horen, trekken, stromen, spugen

Aanwijzende en vragende voornaamwoorden: dit, dat, wie, wat

Bijwoord: niet.

Van Hester Knibbe verscheen dit jaar de mooie dichtbundel As, Vuur. Ze heeft zich door deze ontdekking laten inspireren en heeft voor elk oerwoord een gedicht geschreven. In deze blogtekst staan de gedichten Ik en Stromen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als we naar de betekenis van de woorden kijken, staan er meerdere bij die voor de hand liggen, zoals ik, jij, en wij; en dit en dat.

 

Hester Knibbe: Ik

 

Ook woorden als man, hand, vuur, geven en horen wekken geen verbazing. Al valt op dat man wel in de lijst staat, maar het woord vrouw niet. De enige term die naar vrouwen verwijst is moeder.  Kennelijk is het moederschap volgens onze voorvaderen de ultieme bestemming van vrouwen. En als er vuur in de lijst staat, verwacht je ook water, maar dat woord ontbreekt merkwaardig genoeg, al is wel het werkwoord stromen opgenomen.

Hester Knibbe: Stromen

 

Ook zou je woorden als oog of zien verwachten naast het woord horen.

De woorden die mij het meest opvallen zijn spugen, bast, worm en gij. Onderzoeksleider Mark Pagel vertelde in een interview in The Guardian dat hij bast wel begreep: ‘Bark was really important to early people; they used it as insulation, to start fires, and they made fibres from it’. Maar het woord spugen kon ook Pagel niet thuisbrengen: ‘I couldn’t say I expected “to spit” to be there. I have no idea why. I have to throw my hands up.’

Dan blijven nog de woorden worm en gij over. Worm is het enige dier in de lijst. Aten de oermensen wormen? Gebruikten ze wormen om te vissen? Ik had hier eerder dier-woorden als koe, hond, geit, vis of vogel verwacht. Ook andere woorden die verwijzen naar levende organismen, zoals boom,  plant of bes ontbreken opmerkelijk genoeg.

Ten slotte het woord gij: het woord dat bovenaan de lijst staat en als enige woord verwante betekenissen heeft in alle zeven onderzochte taalfamilies. Daarmee is gij het opper-oerwoord. Een eerbiedwaardig woord dat we in Nederland alleen nog in archaïsche zin gebruiken als we anderen respectvol willen aanduiden of als we het over God hebben. De top-notering van het woord gij geeft aan dat godsdienst van oudsher in het leven van mensen in alle taalfamilies een belangrijke plaats innam. Ik herken het woord gij vooral vanuit mijn jeugd.  Ik maakte als kind kennis met de tien geboden die in hun oude formulering begonnen met het woord gij (Gij zult niet….). De nummer 1 positie doet me ook denken aan het christelijke scheppingslied dat ik als kind leerde zingen: ‘God heeft het eerste woord’ (geschreven door ds. Jan Wit).

Maar wie gebruikt het woord gij tegenwoordig nog? Gij is misschien het meest gewortelde woord, maar Gij en God hebben tegenwoordig (althans in Nederland) niet meer het eerste woord en ook niet het laatste. Het lijkt erop dat er daarmee een eind is gekomen aan tienduizend jaar taal-traditie. Om met Geert Mak te spreken:  hoe Gij verdween uit de Nederlandse taal.

 

[1] Link naar de wetenschappelijke publicatie: http://www.pnas.org/content/110/21/8471

 

P.S. Reageren op dit blog kan via Twitter, LinkedIn of Facebook. Ik heb de reactiemogelijkheid van mijn blog afgesloten, omdat ik teveel spam ontving.

K. Schippers passé? Ben je belazerd!

 

Arjan Peters (de literatuurrecensent van De Volkskrant) stelde dit afgelopen weekend een aantal kritische vragen over de kwaliteit van de hedendaagse poëzie.[1] Zijn vragen (misschien is ‘noodkreten’ een betere term) legt hij voor aan een aantal dichters. Aan Ellen Deckwitz stelt hij de vraag of we niet belazerd worden door sommige dichters. Als voorbeeld noemt hij de nieuwste dichtbundel van K. Schippers Garderobe, kleine zaal.

In de ogen van Peters levert Schippers “een groot aantal mopjes” die nooit gepubliceerd hadden mogen worden en herhaalt Schippers zijn trucjes die 50 jaar geleden misschien nog aardig waren, maar nu niet meer. Hij vindt dat Schippers sindsdien “geen stap vooruit is gekomen”. Maar, voegt hij toe, Schippers is een gelauwerd schrijver; wie zou zijn werk ter discussie durven te stellen?

 

Welnu, Arjen Peters biedt zichzelf aan en gooit de knuppel in het poëtische hoenderhok. Op zich een dappere stap, maar hij weet mij niet te overtuigen. In de eerste plaats geeft hij voor zijn algemene stelling (“we worden belazerd”) maar één voorbeeld, namelijk de nieuwste bundel van K. Schippers. Een bredere presentatie van voorbeelden en cases was overtuigender geweest. In de tweede plaats zegt Peters vragen te willen stellen, maar zijn vragen zijn eigenlijk stellingen. Hij heeft zijn oordeel al klaar, zonder de antwoorden af te wachten. Dan had hij beter een J’accuse kunnen schrijven. In de derde en laatste plaats miskent hij (in mijn ogen) de relevantie van het werk van K. Schippers. Ook in deze tijd. Dus zelfs het enige voorbeeld dat Peters bij zijn eerste vraag als bewijsmateriaal opvoert, de bundel van Schippers, is wat mij betreft niet het schoolvoorbeeld van rommel-poëzie die nooit gepubliceerd had mogen worden. Integendeel. Ik zal proberen dat laatste toe te lichten.

 

Ik heb een jaar of acht geleden K. Schippers ontdekt. Misschien een beetje laat, want hij timmert al vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw aan de weg, maar goed: beter laat dan nooit. Natuurlijk had ik weleens eerder van hem gehoord, maar zijn naam en zijn werk waren nooit echt bij me blijven hangen. Tot een jaar of acht geleden dus. Ik was rond de vijftig, de kinderen waren de deur uit. Ik had altijd al belangstelling voor literatuur en kunst gehad, maar ik kreeg meer tijd en ruimte (en behoefte) om uitgebreider aandacht aan deze zaken te gaan besteden. Ik ging poëziebundels lezen, schafte kunstboeken aan en bezocht, meer dan vroeger, musea, concerten, films en tentoonstellingen. Op de een of andere manier kwam ik daarbij met de nodige regelmaat de naam van K. Schippers tegen. Hij bleek niet alleen dichter te zijn, maar ook romanschrijver, essayist, scenarist, kunstkenner en kinderboekenschrijver. Die veelzijdigheid sprak en spreekt me aan; en ook zijn visie die in zijn eigen werk doorklinkt en in zijn beschouwingen over andere schrijvers en kunstenaars. Langzamerhand ging het werk van Schippers mij steeds meer boeien. Ik kwam meer te weten over zijn persoonlijke achtergrond en ook ging ik lijnen, verbanden en ontwikkelingen in zijn werk zien.

 

Op het persoonlijke vlak ontdekte ik dat hij de schoonzoon is van de dichter Ed. Hoornik. Schippers trouwde met Hoornik’s dochter Erica. Zijn goede vriend Bernlef trouwde met haar tweelingzus Eva. Zo bracht het gezin Hoornik generaties dichters bij elkaar. Schoonvader Hoornik en schoonzonen Schippers en Bernlef traden alle drie op tijdens de roemruchte Poëzie in Carré bijeenkomst in 1966. Daar las Schippers onder andere een tekst van Cees Buddingh’ voor en Buddingh’ een tekst van Schippers. Cees Buddingh’ was een geestverwant en vriend van Schippers was en maakte die avond furore met zijn gedicht Pluk de dag. (zie ook mijn blog over Cees Buddingh’: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=739 ).

 

Een ander persoonlijk weetje is dat Schippers’ dochter Bianca Stigter (werkzaam op de cultuurredactie van de NRC) de levenspartner is van Steve McQueen, de regisseur van de Oscar-winnende film Twelve Years a Slave. Natuurlijk is dit geen verdienste van K. Schippers zelf, maar het is op zich een interessant gegeven. Net als vroeger bij de familie Hoornik, zal er nu in de familie Schippers-Stigter heel wat uitgewisseld worden.

 

In zijn werk heeft K. Schippers mij geleerd anders en beter waar te nemen. Hij is wat mij betreft de meest zintuiglijk Nederlandse schrijver. Hij geeft op heldere wijze duiding aan het werk van anderen. Hij helpt je hun werk beter te zien en te waarderen. In zijn eigen teksten speelt hij met observaties en perspectieven. Daarbij wisselt hij moeiteloos van tijd, ruimte en ‘point of view’.

Dat zie je terug in dit bekende gedicht:

Bij Loosdrecht

Als dit Ierland was

Zou ik beter kijken

 

Als je zijn teksten leest, kijk je door zijn ogen naar de wereld. Dat doet hij op een knappe, interessante en soms amusante manier. De aanleiding is vaak iets alledaags. Niet voor niets wordt Schippers gezien als degene die de ready-made heeft geïntroduceerd in de Nederlandse poëzie. Hierbij put de dichter inspiratie uit een gebruiksvoorwerp (adressenlijstje, vulpen, wollen draadje) of neemt hij je mee in een alledaagse observatie.

Eeuwigheid

De suikerpot wordt altijd

aangevuld zonder dat de onderste

klontjes zijn gebruikt.

Zo kunnen die er jaren liggen.

 

Daarnaast biedt zijn werk voldoende andere teksten die, in tegenstelling tot wat Arjan Peters beweert, niet tot de categorie ready-mades of taaltrucs behoren.

 

De gift

 Geef mij wat je bij je hebt.

Geen sleutels of geld.

Wel wat er maar even is.

 

Het vlug gekrabbelde telefoonnummer.

Het meegestoomde papiertje in je jaszak.

De knop op het punt van verliezen.

 

De woorden die je net niet hebt gezegd.

Je kracht te veel om een deur open te doen.

Alles waar je niets meer aan hebt.

 

Geef mij het geruis van je katoen.

De wind kan wel zonder.

 

Als docent Communicatie kan ik zijn gedichten en observaties goed gebruiken. Mijn studenten moeten leren werken met teksten en beelden. Het werk van K. Schippers levert mij voorbeelden en inspiratie op om met mijn studenten te delen. Schippers laat zien hoe je scherper kunt waarnemen en hoe je dat wat je ervaart, kunt omzetten in woorden en beelden om over te brengen op een ander. Een voorbeeld: in zijn nieuwste bundel staat op een verder lege bladzijde het woord ha lf. Arjan Peters vindt dit iets om “uit zijn vel te springen”.

Maar ik kan dit simpele woord-beeld heel goed gebruiken om met mijn studenten te praten over de vraag hoe je de betekenis van een woord kunt visualiseren. Het verband met het logo van GroenLinks of een poster van de McBreak is dan zo gelegd.

 

 

 

Als amateur-kunstliefhebber loop ik Schippers ook vaak tegen het lijf. Een paar voorbeelden. Als ik na het bezoeken van een museum op zoek ga naar informatie over de kunstenaar Giacometti blijkt Schippers uitvoerig over hem geschreven te hebben. In het prachtige boek De stilte van het licht van Joost Zwagerman (2015) wordt Schippers volop geciteerd. Zo roemt Zwagerman de term die Schippers heeft bedacht om alle stipjes en kringeltjes in het werk van de schilder Miró mee aan te duiden: ‘interpunctiedieren’. In een recente dichtbundel van Ingmar Heytze (De man die ophield te bestaan, 2015) is het gedicht Wisselgeld aan K. Schippers opgedragen. Voor de tentoonstelling over 100 jaar Dada in Museum Drachten (2016) heeft K. Schippers zijn complete Dada-archief aangedragen. Hij schreef ook een boek over Dada in Holland.

 

Dat Schippers herkend en erkend wordt blijkt uit de vele prijzen die hij heeft gewonnen. De erkenning voor zijn werk en vakmanschap blijkt ook uit het feit dat zijn werk op meerdere plekken in het openbaar te zien is. Zijn gedicht De ontdekking staat als tekst op een school in Veenendaal. Op een drukkerij in Ede is de volledige gevel van het gebouw voorzien van een tekst van Schippers.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bij het monument voor de Bijlmerramp (1992) heeft K. Schippers een tekst gecomponeerd op basis van de uitspraken van nabestaanden van die ramp. En nog maar kort geleden, in 2016, is ras-Amsterdammer Schippers benoemd tot stadsdichter van Amsterdam. In die hoedanigheid publiceert hij regelmatig gedichten in Het Parool en treedt hij bij allerlei gelegenheden op.

 

Peters doet K. Schippers overduidelijk tekort door hem alleen te zien als de man van het ready-made trucje uit de jaren ’50. Schippers’ gehele oeuvre en de waardering daarvoor omspannen ruim 50 jaar. Ook zijn recente werk biedt voldoende materiaal om van te genieten of om je aan het denken te zetten. Het eerste gedicht van Garderobe, kleine zaal toont dat trefzeker aan (een fragment):

 

Waar je bent

 

Je zit in de bus tegenover

iemand en je denkt ’t is

m’n spiegelbeeld.

 

Zo lijkt ook de echo van je

voetstap op straat van een

ander te zijn.

 

Je luistert naar wat niet

meer bij je hoort, het zegt

waar je bent

 

Natuurlijk mag Arjan Peters kritisch zijn op gedichten uit de nieuwste bundel van Schippers. Ook ik vind niet elke bijdrage in die bundel van adembenemende kwaliteit of van onnavolgbare spitsvondigheid. Maar waarom zou je als criticus spreken over ‘belazeren’? Laten we blij zijn dat K. Schippers nog steeds zo productief is en zijn vakmanschap, taalkunsten en terloopse observaties met ons deelt. Schippers etaleert, in de woorden van Zwagerman “een onstilbare nieuwsgierigheid en een verlangen om alles, inclusief de kleinst denkbare verschijnselen, te registreren, op te slaan en er betekenis aan te geven”. Dat maakt hem, volgens Zwagerman, “een tedere utopist”. Die aanduiding  is misschien iets te rozig, maar in ieder geval een stuk passender dan de uitglijder die Arjen Peters maakt door Schippers te presenteren als iemand die de kluit belazert.

 

[1] https://www.volkskrant.nl/boeken/wat-we-altijd-wilden-weten-van-poezie~a4516743/?utm_source=twitter&utm_medium=social&utm_campaign=shared%20content&utm_content=paid&hash=3d6ff4f8451bac4127e1890b3dc483a5623260dd

 

Naschrift 16 augustus 2021:

Op donderdag 12 augustus is K. Schippers overleden.  De Volkskrant publiceert een mooi In Memoriam, geschreven door John Schoorl:

https://www.volkskrant.nl/mensen/schrijver-k-schippers-84-overleden-een-schrijver-bij-wie-alles-een-reden-kon-hebben-alles-kon-van-belang-zijn~b6f9bf49/

Toef Jaeger herdenkt K. Schippers in NRC. Zij publiceerde onlangs het boek ‘De Jongens van Barbarber’ en had hiervoor veelvuldig contact met K. Schippers.

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/08/13/k-schippers-schrijver-met-oog-voor-het-bijzondere-van-het-alledaagse-a4054656 

 

1987-2017: 30 jaar Communicatie onderwijs

 

1 september 1987

Een oud-studente memoreerde laatst in een bericht op LinkedIn dat zij dertig jaar geleden, op 1 september 1987, begon aan haar studie op onze hogeschool. Zij behoorde tot de eerste lichting studenten van een nieuw programma dat ‘Voorlichting, Publiciteit en Informatie’ (VP&I) heette. Dat was een zogenaamde vrije studierichting binnen de lerarenopleiding waar ik toen werkte; een voorloper van onze huidige HBO-Communicatieopleiding. Ik behoorde tot de initiatiefnemers van deze opleiding en was in de dagelijkse praktijk naast docent ook coördinator.

 

Door het bericht van deze oud-studente realiseerde ik me dat ik inmiddels 30 jaar actief ben in het communicatie-onderwijs. In die 30 jaar heb ik diverse functies bekleed: studieleider, opleidingsmanager, voorzitter van de curriculumcommissie. En ik ben daarbij altijd les blijven geven.

 

Omdat ik zo lang in het onderwijs werk, krijg ik natuurlijk van tijd de tijd de vraag of het niet saai wordt en of ik het nog wel volhoud. De eerste vraag beantwoord ik steevast met ‘nee’ en de tweede met ‘ja’. Nu ik me realiseer (door het bericht van de oud-studente) dat ik inmiddels 30 jaar in het communicatie-onderwijs meedraai, ben ik op een rij gaan zetten waarom dit werk mij zo blijft boeien. Begrijp me goed, ik ga echt niet elke dag fluitend naar de hogeschool en ik kom ook weleens met hoofdpijn of een kater thuis, maar al met al doe ik mijn werk als Communicatie-docent met veel plezier. Ik denk dat een paar factoren daarbij de doorslag geven. Dan bedoel ik niet primair het plezierige salaris of mijn geweldige collega’s (we hebben echt een fijn team). Met beide ben ik heel tevreden en ik wil daar ook niets aan afdoen, maar ik zou ook met een andere baan een fatsoenlijk salaris en prettige collega’s kunnen hebben. Wat voor mij echt het verschil maakt zijn de studenten en de ontwikkelingen op het Communicatie vakgebied.

 

De studenten

Ieder jaar komen er nieuwe studenten onze hogeschool in. Vaak vers van de middelbare school. Ieder jaar nieuwe vragen, ambities, zorgen en plannen. Vier, vijf jaar later gaan ze met een rugzakje theoretische kennis en enkele eerste praktijkervaringen als jongvolwassen, ‘startbekwame professionals’ de deur uit. Dertig jaar geleden vooral Havisten, de nodige VWO-ers en een enkele MBO-er. Tegenwoordig evenveel MBO-ers als Havisten en nog maar een enkele VWO-er. Dertig jaar geleden bijna allemaal ‘kaaskoppen’; slechts een enkele student met een kleurtje. Tegenwoordig een kosmopolitische klas met studenten uit alle windstreken. Dertig jaar geleden krijtjesborden, pennen en papier. Nu powerpoints, digitale leeromgevingen, smartphones en laptops. Dertig jaar geleden studenten die bijna allemaal op kamers woonden en zich volop overgaven aan het studentenleven. Nu een ruime meerderheid die bij pa en ma blijft wonen en de studie combineert met bijbaantjes, sport en andere activiteiten. Kortom, de hedendaagse student is in meerdere opzichten anders dan de student uit de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw.

 

De multiculturele samenleving, digitalisering, Generatie Y, het gebruik van social media; je ziet het allemaal terug in de collegebanken.

 

Studenten hebben onderling verschillende culturele referentiekaders, komen uit zeer uiteenlopende milieus, lezen haast geen kranten meer, kijken nauwelijks nog naar televisie, hebben volle agenda’s en nemen de problemen van deze tijd (discriminatie, radicalisering, game-verslaving, obesitas, depressiviteit, sociale ongelijkheid, vechtscheidingen) mee naar school. Dat doet wat met je als docent en met jouw manier van lesgeven. Dat maakt het soms lastig om elkaar goed te begrijpen en tot goede voorbeelden en casuïstiek te komen die herkenbaar zijn voor de hele groep. Daar komt bij dat naarmate ik ouder word, de generatiekloof toeneemt. Niemand begrijpt me als ik het over Joop den Uyl, Dolle Mina, faxen, Bob Dylan, piratenzenders of Sonja Barend heb. Op hun beurt hebben de studenten het over vloggers, festivals, rappers, stijliconen en sporters die ik niet of nauwelijks ken. Als docent moet je meebewegen en proberen de leefwerelden van studenten te verbinden met die van elkaar/onderling en met jouw eigen leefwereld, kennis en ervaringen; anders versta je elkaar niet meer. Dat is soms best lastig, maar ook heel interessant en verre van saai.

Dit alles maakt de factor ‘studenten’ heel wezenlijk en belangrijk voor mijn werkplezier. Maar daar komt nog een factor bij. Als ik namelijk docent Statistiek, Economie of Taalkunde was geweest, had ik dezelfde studenten voor mijn neus gehad met dezelfde kenmerken en dezelfde noodzaak om met hen mee te bewegen.

Die andere belangrijke factor is het Communicatie-vakgebied met al z’n dynamiek en ontwikkelingen.

 

Vakgebied en Opleidingen

Dertig jaar geleden had Communicatie op universiteiten en hogescholen met name de status van bijvak, keuzerichting of uitstroomvariant. Het kreeg daarbij de kleur mee van de moederfaculteit of de hoofdrichting. Op de HEAO’s was CO een meer economisch ingerichte variant met veel aandacht voor marketingcommunicatie en organisatiekunde. Op de Scholen voor Journalistiek ontstond ruimte voor vakken als PR, Voorlichting en Bedrijfsjournalistiek. Agogische opleidingen en de Wageningse universiteit ontwikkelden de discipline Voorlichtingskunde. En op de Universiteit Utrecht trok de legendarische hoogleraar Anne van der Meiden met het keuzevak Public Relations bomvolle zalen. Communicatie was ‘hot’ en al snel schoten allerlei communicatie-achtige opleidingen als paddenstoelen de grond uit. Het gevolg van deze wildgroei was dat het beroepenveld en de politiek gingen aandringen op ordening en regulering. Zo ontstonden op meerdere universiteiten en vrijwel alle hogescholen reguliere Communicatie-opleidingen. Communicatie was een ‘vak apart’ geworden, zoals het landelijke visitatierapport in de jaren ’90 concludeerde. HBO-opleidingen gingen samenwerken aan een ‘gemeenschappelijke stam’ en een gezamenlijke ‘body of knowledge’.

Deze Communicatie-opleidingen waren tot een jaar of tien geleden zeer in trek. Ook op onze hogeschool mochten we jarenlang vele honderden eerstejaars studenten verwelkomen. Die hausse is voorbij. Het aantal aanmeldingen is weliswaar bevredigend, maar niet meer zo massaal. Het zijn nu nieuwe studies op het gebied van media, design en entertainment die erg populair zijn. Waar Communicatie 20-30 jaar geleden een spin-off was van andere opleidingen, zie je nu opleidingen groeien en bloeien die op hun beurt weer een spin-off zijn van Communicatie.

 

Vakgebied en Ontwikkelingen

Dertig jaar geleden was het vakgebied een bonte lappendeken van uiteenlopende disciplines met afgebakende territoria, inclusief eigen tradities, werkwijzen en beroepsverenigingen. Die losse disciplines zijn steeds meer naar elkaar toegegroeid. Er wordt tegenwoordig meer interdisciplinair en geïntegreerd geopereerd. Dat komt ook omdat de visie op het vak is veranderd (al blijven de gezichtspunten van Communicatie-kundigen ook tegenwoordig nog vaak uiteenlopen). Waar vroeger meer planmatig, zender-georiënteerd en instrumenteel naar Communicatie werd gekeken, voeren nu termen als interactie, co-creatie, agile en scrum de boventoon. Niet strak sturen, roeptoeteren en aanprijzen, maar in samenspraak werken aan verbinding en betekenisverlening. Dat gaat hand in hand met misschien wel de grootste verandering binnen het vakgebied: de enorme opmars van nieuwe media op de golven van digitalisering en internationalisering. Deze ontwikkeling heeft allerlei oude indelingen en afbakeningen doen vervagen: tussen producent en consument, tussen zender en ontvanger, tussen nationaal en internationaal, tussen publiek en privé, tussen commercieel en niet-commercieel. Dat vergt andere manieren van denken en werken binnen het Communicatie-vak en binnen het Communicatie-onderwijs. Het anders werken zie je terug in tal van nieuwe soorten functies die de afgelopen jaren zijn ontstaan: podcastondernemer, listening officer, webcare coördinator, online marketeer, content strateeg. De VPRO schetst in Berichten uit de Nieuwe Wereld boeiende portretten van dergelijke nieuwe professionals: https://www.vpro.nl/dnw/lees/artikelen/2017.html ).

Ook Betteke van Ruler geeft in dit boek een mooi overzicht van Communicatie-specialismen

Je moet als opleiding daarin mee. En dat is soms verdraaid lastig omdat die ontwikkelingen heel snel gaan en je je studieprogramma niet elk half jaar om kunt gooien. Maar je kunt wel via gastcolleges, masterclasses en een blok ‘recente ontwikkelingen’ inspelen op actuele trends en thema’s. Zoals gezegd spelen nieuwe media een heel belangrijke rol bij deze ontwikkelingen. Het bestuderen van media behoort tot de kernvakken van communicatie-opleidingen en het interessante is dat de studenten deze media volop gebruiken. Niet alleen als consument, maar ook als producent. Studenten zijn massaal bezig met vloggen, websites bouwen of video’s maken.

 

Veel en divers voorbeeldmateriaal

Het voorbeeldmateriaal ligt dankzij al deze ontwikkelingen voor het oprapen en is binnen en buiten het klaslokaal op te roepen, te delen, te bewerken. Het mooie is dat communicatieprofessionals in alle sectoren van de maatschappij actief zijn, dus de voorbeelden en de cases zijn heel divers. Een greep uit de afgelopen maanden: de jongenscampagne van Sire, de KNVB-persconferentie met Hans van Breukelen, crisiscommunicatie bij de Holland Casino brand in Groningen, Giel Beelen die overstapt van 3FM naar Radio Veronica, de groeiende populariteit van Instagram, influencer Anna Nooshin die een waterfles van Shell promoot, de geruchtmakende campagne van Suistudio (Suitsupply), de nieuwe kledinglijn van de Febo, het gedeukte imago van het Nederlandse ei, de Mondriaan-inhaker van Heineken, etc. etc.

Zo zorgen de studenten, de ontwikkelingen binnen het vakgebied en de dynamiek die daardoor ontstaat voor een snel veranderend, complex, maar ook zeer uitdagend werkgebied. Dat houdt mij bij de tijd en bij de les.

 

1 september 2017

Vandaag is het 1 september. Ik ga weer aan de slag met een nieuwe lichting eerstejaars studenten, met het vak Medialandschap in jaar 2, met 10 stagiairs bij uiteenlopende organisaties (museum, reclamebureau, auto-importeur, internetbedrijf), met een groepje afstudeerders en met 20 buitenlandse studenten binnen ons exchange program.

Jaar 31 gaat beginnen. Mooi werk!

 

________________

Reacties op mijn blog zijn zeer welkom. Graag via Facebook, Twitter of LinkedIn. Ik heb de reactie-functie van mijn blog helaas moeten blokkeren omdat ik heel veel spam ontving.

 

Doe mee aan de Migratie-quiz

Voor de tweede keer op rij is het overleg tussen VVD, CDA, D66 en GroenLinks over de vorming van een nieuwe regering stukgelopen. En voor de tweede keer bleek het onderwerp ‘Migratie’ het struikelblok.

 

 

 

 

 

In eerdere blogs wees ik al op de paradox dat aan de ene kant grote internationale thema’s als klimaat en migratie van wezenlijk belang zijn, maar dat aan de andere kant tijdens de verkiezingscampagne deze thema’s relatief weinig aan bod zijn gekomen. Wanneer hebben we de politieke kopstukken uitvoerig over klimaat of migratie horen discussiëren in de aanloop naar de verkiezingen?  Veel te weinig, naar mijn smaak. En zie daar: tijdens de formatie blijken dit toch de grote, principiële thema’s te zijn. De Nederlandse kiezer had hierop veel meer aangesproken moeten worden. Gelukkig hebben we de verkiezingsprogramma’s nog. Wat hebben VVD, CDA, D66 en GroenLinks in hun verkiezingsprogramma’s geschreven over het thema Migratie. Welke keuzes maken ze? En zijn hun standpunten inderdaad onverenigbaar?

Het lijkt me aardig om deze vragen aan de lezers van dit blog voor de leggen in de vorm van een kleine quiz.

Ik heb van elk van de vier genoemde partijen een typerende passage over Migratie uit het verkiezingsprogramma geselecteerd.  Daar stel ik drie vragen bij. Aan jou, lezer, de uitnodiging om die vragen te beantwoorden en als reactie te plaatsen op de plek waar je mijn blog en oproep bent tegengekomen: LinkedIn, Twitter of Facebook.

Ik zal binnenkort een overzicht van de antwoorden publiceren. Dank alvast voor je deelname.

 

Hieronder eerst de vier teksten, dan de drie vragen

 

De grote migratie quiz

(Lees eerst onderstaande teksten (fragmenten uit de verkiezingsprogramma’s van VVD, CDA, D66 en GroenLinks) goed door en beantwoord dan de drie vragen)

TEKST A

Voor mensen die in eigen land hun leven niet zeker zijn staat onze deur altijd open – dat is onze dure medemenselijke plicht. Maar wij hebben ook begrip voor mensen die willen ontsnappen aan uitzichtloze armoede, voedselgebrek, onbetaalbare gezondheidszorg, corrupte overheden of decennia durende schaduwlevens in kampen voor ontheemden. Het gaat om mensen die verbetering van hun lot – vaak tegen de klippen op – in eigen hand nemen. Daar geldt dat het aanpakken van de oorzaken door meer ontwikkelingssamenwerking en effectiever buitenlands beleid verreweg de voorkeur geniet boven symptoombestrijding door opvang in de regio of in Europa.

 

TEKST B

Voor vluchtelingen, in het bijzonder kinderen die werkelijk in nood verkeren bieden wij altijd hulp en bescherming. Voor oorlogsvluchtelingen kan dat in beginsel in de vorm van een ontheemdenstatus, waarbij de vluchteling aan de ene kant de ruimte krijgt om zich via opleiding of (vrijwilligers-)werk te ontwikkelen, maar hij aan de andere kant ook vanaf het begin eerlijk en duidelijk te horen krijgt dat het verblijf hier tijdelijk is. Het perspectief blijft gericht op terugkeer en hun bijdrage aan de wederopbouw van het land van herkomst, als de situatie daar weer veilig is, tot het moment dat veilige terugkeer geen reële optie meer is.

 

TEKST C

Iedere vluchteling heeft recht op een veilig heenkomen, maar dat hoeft niet per definitie binnen Europa te zijn. We willen niet langer machteloos toekijken hoe mensen dagelijks verdrinken in de Middellandse Zee. Daarom zorgen we voor voldoende veilige en goede opvang in de regio zelf, zodat we asielaanvragen in Europa overbodig maken. Dit betekent wel dat we moeten investeren in betere en duurzame opvang in die regio. Het geld dat we nu aan opvang in Europa uitgeven, kunnen we daar veel efficiënter besteden. Zo helpen we levensgevaarlijke routes van mensensmokkelaars en problemen in onze eigen samenleving te voorkomen.

 

TEKST D

Er komt meer geld voor opvang van vluchtelingen in de regio zodat mensen die lang in opvangkampen verblijven duurzame bescherming, veiligheid, onderwijs en zorg krijgen. Nederland investeert, samen met het bedrijfsleven, in de economie van de opvanglanden in de regio en het scheppen van banen voor vluchtelingen én burgers aldaar. Nederland zet zich ruimhartig in voor veilige routes en hervestiging van kwetsbare vluchtelingen in Europa via de UNHCR. Nederland verhoogt zijn aanbod voor de hervestiging van vluchtelingen substantieel.

 

 

Vraag 1.

Welke van de vier teksten wijkt qua inhoud en intentie het meest af van de overige drie?

 

Antwoord: Tekst

 

Vraag 2.

Welke tekst is afkomstig van welke partij

VVD CDA D66 GroenLinks
Tekst A
Tekst B
Tekst C
Tekst D

 

Vraag 3.

Liggen de teksten en de bijbehorende intenties van de vier partijen inderdaad zo ver uit elkaar dat de breuk op het thema Migratie daarmee te begrijpen is?

 

Antwoord:  JA   /  NEE

 

 

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-

Antwoorden graag via de reactie-functies van LinkedIn, Facebook  of Twitter

 

Geraadpleegde bronnen:

https://www.vvd.nl/nieuws/verkiezingsprogrammas/

 

https://www.cda.nl/standpunten/verkiezingsprogramma/

 

https://verkiezingsprogramma.d66.nl/programma/vol-vertrouwen-de-wereld/#betrokken-bij-en-realistisch-over-vluchtelingen

 

https://groenlinks.nl/programma

 

 

 

Bipolaire politiek

“We zouden wat mij betreft op zoek moeten naar vormen van democratie waarbij  de kiezer geen zwart-wit keuzes voorgelegd krijgt, maar uitgenodigd wordt om mee te denken en mee te praten over oplossingen voor politieke vraagstukken. Politici en politieke partijen zouden hun eigen opvattingen moeten kunnen relativeren en oog hebben voor alternatieve opvattingen.”

 

Frankrijk gaat aanstaande zondag naar de stembus om een nieuwe president te kiezen. In de eerste ronde, twee weken geleden, behaalden Emmanuel Macron en Marine Le Pen de meeste stemmen waardoor zij nu doorgaan naar de tweede en beslissende ronde. Net als in de Verenigde Staten heeft de president in Frankrijk zeer grote politieke bevoegdheden, dus er staat veel op het spel voor de Fransen. In veel landen met een presidentieel systeem vervult de president een meer ceremoniële rol als staatshoofd zonder werkelijke politieke macht. Een verbindende figuur die de nationale eenheid symboliseert. In Frankrijk en in Amerika is de president echter niet alleen staatshoofd, maar ook veruit de machtigste politieke figuur, de centrale spelbepaler. Hij is dus niet een boven de partijen staande verbinder, maar een staatshoofd met een uitgesproken politieke kleur. En omdat er maar één persoon president kan worden, heeft de uiteindelijke verkiezingsdag in een land met een presidentieel systeem altijd een bipolair karakter met een zwart-wit keuze: òf de één òf de ander.  Degene met de meeste stemmen wint. Duidelijk en simpel.

 

 

 

 

 

 

Dat bipolaire systeem kom je ook tegen bij referenda. Referenda lijken de laatste jaren aan populariteit te winnen. Denk aan recente voorbeelden in Schotland (over onafhankelijkheid), Nederland (over Oekraïne), Groot-Brittannië (Brexit) of Turkije (presidentieel systeem). Ook bij een referendum wordt de keuze voor de kiezer teruggebracht tot een duale optie: het beantwoorden van een vraag met een eenvoudig Ja of Nee. Ook hier geldt: de meeste stemmen gelden.

Ik heb veel moeite met deze vormen van bipolaire politiek. Een tweestrijd is prachtig voor media en opiniepeilers. Het levert, net als bij sportwedstrijden of thrillers, een spannende ontknoping op met een winnaar-op-punten. Maar het land moet na de verkiezingen weer verder, terwijl de politieke tweestrijd de tegenstellingen juist heeft vergroot. Vooral bij verkiezingen met een lage opkomst en/of met een krappe overwinning blijven grote groepen mensen met een kater achter. Wat als Macron wint met 55% van de stemmen bij een opkomst van 55%? Dan is 30% van alle Fransen opgelucht en blij, terwijl 70% teleurgesteld, onverschillig of boos is. En wat heeft de Brexit-uitslag nu feitelijk opgeleverd of opgelost? De verliezende premier (David Cameron) is vertrokken, de winnende uitdager (Nigel Farage) is ook van het politieke toneel verdwenen, de eerste onderhandelingen met de EU verlopen uiterst moeizaam, een nieuw Schots onafhankelijkheidsreferendum dreigt en de ongekozen Theresa May schrijft nieuwe verkiezingen uit. Tel uit je winst. Of kijk eens naar de politieke situatie in de Verenigde Staten waar al jarenlang een verlammende loopgravenoorlog tussen Democraten en Republikeinen woedt. Soms met een lock-down tot gevolg.

We zouden wat mij betreft op zoek moeten naar vormen van democratie waarbij  de kiezer geen zwart-wit keuzes voorgelegd krijgt, maar uitgenodigd wordt om mee te denken en mee te praten over oplossingen voor politieke vraagstukken. Geen bipolaire presidentsverkiezingen en referenda, maar een pluriform systeem met veelkleurige partijen en platforms. Dialoog en debat zouden centraal moeten staan, niet winnen of verliezen. Vergelijk het manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers met betrekking tot de ouderenzorg[1] eens met het referendum-initiatief over het Verdrag met Oekraïne. Borst en Gaemers stelden de inhoud centraal en maakten er juist geen partijpolitieke kwestie van, met als gevolg dat er nu in Den Haag van links tot rechts brede steun voor hun plannen bestaat.

 

 

 

 

 

Tijdens de campagne bij het Oekraïne-referendum was de inhoudelijke diepgang vaak ver te zoeken en werd allerhande ontevredenheid gemobiliseerd. Het verdrag was al in 28 landen door de nationale parlementen (democratisch) goedgekeurd, maar in Nederland werd achteraf aan de noodrem getrokken. Het blijkt juridisch en praktisch vrijwel onmogelijk om recht te doen aan de uitslag. In die zin kent dit referendum alleen maar verliezers en zijn we weer een illusie armer

Dit laatste is symptomatisch voor deze tijd waarin veel burgers murw en ongemotiveerd raken. Ze voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd en nauwelijks serieus genomen. Ze haken af of kiezen voor politici die zichzelf buiten de gevestigde orde van de traditionele partijen plaatsen (denk aan Donald Trump, Emmanuel Macron, Nigel Farage, Beppe Grillo). Maar meer controverse, meer extremisme, meer referenda en nog grotere tegenstellingen zijn niet de oplossing voor deze problemen. Integendeel, daarmee gaat het van kwaad tot erger.

Bipolaire systemen bevorderen het zwart-wit denken, het denken in termen van winnen en verliezen, het wij-zij denken, het monopoliseren van de waarheid. In pluriforme systemen moet je overleggen, compromissen sluiten en coalities vormen. Stelling durven nemen, maar ook water bij de wijn kunnen doen. Dat is bij uitstek de rol van politici (zowel van de gevestigde orde als de outsiders) in een gezonde democratie. Ze zitten er niet voor hun eigen belang of voor een deelbelang. Zij dienen het algemeen belang te dienen. Politieke partijen moeten de verbinding met de burgers zoeken. Maar ook met elkaar. Politici en politieke partijen zouden hun eigen opvattingen moeten kunnen relativeren en oog hebben voor alternatieve opvattingen. Er zijn mensen die dat slap vinden. Ik denk dat het juist de manier is om politieke systemen gezond te houden.

[1] https://www.scherpopouderenzorg.nl/

Mijn verjaardag op Facebook: over afstand en nabijheid

 

Ik heb onlangs mijn eerste Facebook-verjaardag beleefd. Een bijzondere ervaring voor iemand die nog maar een paar maanden op Facebook zit. Ik had nooit zoveel op met Facebook, maar ik ben overstag gegaan om de reis van mijn oudste zoon door Indonesië te kunnen volgen. Hij ging ruim een half jaar op stap en zou zijn ervaringen op Facebook delen. Als je niet in elkaars nabijheid kunt zijn, is het fijn dat er hulpmiddelen zijn om toch met elkaar te kunnen communiceren. Facebook was in dit geval het aangewezen hulpmiddel waardoor ik als ouder toch nog berichten van mijn zoon aan de andere kant van de wereld kon ontvangen. In vaktermen zou je mijn motief kunnen typeren als FoMO: Fear of Missing Out, een belangrijk reden voor mensen om actief te zijn op social media.

Naast de reiservaringen van mijn zoon, heb ik ook de nodige bijzonderheden over Facebook zelf en haar gebruikers opgedaan. Eén daarvan is de aandacht die verjaardagen op Facebook krijgen. Facebook werkt als een geheugensteuntje, want je krijgt berichtjes dat er iemand in jouw familie- of vriendenkring jarig is. Als je die melding hebt gemist, vallen de vele felicitaties aan het adres van de jarige in ieder geval op. Dan is het een kleine moeite om de jarige even een felicitatie te sturen. Bovendien wil je niet achterblijven bij de rest. Ook dit motief (niet achter willen blijven bij de rest) is een bekend sociaal-psychologisch fenomeen.

Mijn laatste verjaardag leverde het volgende beeld op: dankzij Facebook telde ik aan het einde van de dag veel meer felicitaties dan op elke willekeurige verjaardag in mijn pre-Facebook bestaan.

Maar het viel me ook op, dat sommige mensen die mij vroeger zouden bellen, of een kaartje sturen (al gebeurt dat tegenwoordig veel minder dan vroeger), nu volstonden met een Facebook-felicitatie. Nu wil ik absoluut niet klagen, want elke felicitatie is een fijne attentie, maar in de rangorde van felicitaties vind ik een telefoontje toch iets feestelijker en persoonlijker dan een Facebook-groet. Dit heeft te maken met wat men in de vakliteratuur mediarijkheid noemt (Media richness, Daft & Lengel, 1988). Met het ene medium kan je meer, sneller of persoonlijker informatie uitwisselen dan met het andere. Mijn oogst was dus: kwantitatief veel meer felicitaties, maar kwalitatief wat minder. Moet ik Facebook nu zien als een aanwinst, of als een verarming? Of moet ik er heel anders naar kijken?

Horseless carriage syndrome

Voor een verklaring van de werking en het effect van innovaties (waaronder nieuwe media, zoals Facebook) grijp ik graag terug op het denken van Marshall McLuhan, een Canadese wetenschapper die in de jaren ’60 furore maakte. Hij vond dat mensen de neiging hadden om nieuwe ontwikkelingen af te meten aan de oude, bestaande werkelijkheid: ‘’we look at the future through a rear view mirror; we march backwards towards the future”.  McLuhan noemde dit het horseless carriage syndrome (Understanding media, 1964). De eerste auto’s zagen er uit als koetsen zonder paarden. En zo werden ze ook ervaren. Tot op de dag van vandaag gebruiken we woorden als paardenkracht, koetswerk/carrosserie en aanduidingen als sedan of  limousine (vernoemd naar de geografische herkomst van bepaalde soorten Franse koetsen).

Men zag in de beginjaren van de auto het potentieel van dit nieuwe vervoermiddel nog niet. Het vervoer ging wat sneller en de actieradius was wat groter dan met paard-en-wagen. Dat was alles. Totdat men merkte dan er economisch en qua infrastructuur ook het nodige ging veranderen. Bepaalde oude beroepen kwamen onder druk te staan (hoefsmid, rijtuigbouwer, timmerman) en nieuwe beroepen kwamen op (pomphouder, vrachtwagenchauffeur). Er kwamen verharde wegen, tankstations, autofabrieken. Bedrijven konden een grotere markt bedienen. Er was benzine, staal en rubber nodig in plaats van hout, hooi en haver. Ook op maatschappelijk gebied zorgde de auto voor veranderingen. Men ging verder van zijn werk wonen. Slaapsteden en files ontstonden. Men trok er in z’n vrije tijd op uit, ging met een caravan naar het buitenland, ging ’s avonds nog even op visite in een stad verderop. Kortom, de auto was veel meer dan een koets zonder paard.

Diezelfde reflex zag McLuhan bij de komst van de televisie. Aanvankelijk beschouwde men de TV als een radio met beeld, of als een huiskamermodel theater. Pas later ontdekte men mogelijkheden om formats te ontwikkelen die specifiek aansloten bij het medium televisie: actualiteitenrubrieken, dramaseries, tekenfilms, spelshows, sportprogramma’s. Ook ging men inzien dat televisie een enorme impact had op de maatschappelijk beeld- en meningsvorming en daarmee (onder andere) ook op de verhouding tussen politiek en publiek. Een politicus die het niet goed ‘deed’ op TV, had het tijdens een verkiezingscampagne zwaar.

En nu is er dus internet en Facebook. We gebruiken een toetsenbord als dat van een typemachine. Als we willen mailen, klikken we op een icoontje met een ouderwetse envelop.

En als we met onze smartphone willen bellen (we noemen het een phone, maar je kunt er veel meer mee), zoeken we met onze vinger het icoontje met een traditionele telefoonhoorn. Ook hier dus sporen van het horseless carriage syndrome. In de beginjaren van het internet en het world-wide-web werden websites vooral gebruikt als digitale bedrijfsgids: Internet 1.0. Later ontdekte men de interactieve mogelijkheden van het internet. In Nederland werd Hyves in korte tijd heel populair. Bedrijven begonnen webcare-teams op te zetten, de eerste webshops verschenen en allerlei pioniers startten met initiatieven om gebruikersplatforms op te zetten: van Marktplaats tot GeenStijl en Zoover.

 

Digitale revolutie

Zo zijn we echt in het digitale tijdperk beland. Een tijd die zeker zo revolutionair is als die van de boekdrukkunst of de telecommunicatie. Allerlei vormen van informatie (beeld, geluid, tekst) kunnen worden gedigitaliseerd en via een netwerk van aaneengeschakelde computers wereldwijd worden rondgestuurd. Dat levert eindeloze mogelijkheden van communicatie op en leidt tot verschuivingen. Alle klassieke media (print, radio, televisie) staan onder druk. Hun populariteit neemt af. We hebben eigenlijk geen papieren kranten of TV-toestellen meer nodig. Alles kan worden gedigitaliseerd en via één apparaat ontvangen. De computer is een multi-mediaal alles-in-één platform, in diverse vormen: van desktop tot zakformaat (smartphone). Maar er is meer aan de hand dan alleen deze technologische verandering. Digitale communicatie maakt het ook mogelijk om op nieuwe manieren met elkaar te communiceren. Mensen kunnen nu ook zelf content produceren en in kleine of grote kring verspreiden. Dat zorgt voor ongekende nieuwe mogelijkheden en tart oude spelregels en wetmatigheden.

Zoals McLuhan in de jaren ’60 met de opkomst van de televisie al sprak over de wereld als een global village, zo heeft het worldwide web onze wereld omgetoverd tot een fijnmazig netwerk met de Engelse taal als lingua franca en YouTube, Apple, Facebook en Google als media-oligarchen. Waar de auto onze actieradius enorm vergrootte heeft internet onze interactieradius onbegrensd gemaakt. Wereldwijd kan iedereen met iedereen in contact staan. Een ontwikkeling die zowel mede vormgeeft aan globalisering als daar uitingsvorm van is.

Maar daarmee zijn we er nog niet. De digitale revolutie is nog niet voorbij en de maatschappelijke gevolgen zijn nog niet uitgekristalliseerd, maar je ziet al wel ingrijpende veranderingen.

Bankfilialen, reisbureaus en schoenenwinkels verdwijnen uit het straatbeeld, de scheiding werk-privé vervaagt, de scheiding openbaar-privé idem dito, scholen gaan Ipads gebruiken, jongeren kijken nauwelijks nog televisie. Je ziet dat organisaties die goed weten in te spelen op deze digitale media de wind in de zeilen hebben. Winkelketens met een goede webshop, politici die actief zijn op Twitter, dienstenorganisaties met een actief webcare-beleid, producenten die consumenten online laten meedenken bij de ontwikkeling van nieuwe producten. Nieuwe media vragen dus nieuwe vormen van organiseren en communiceren. Als iedereen 24/7 met iedereen kan communiceren en als iedereen op het internet alle mogelijke informatie kan vinden, kun je daar als school, huisartsenpraktijk, productiebedrijf, politieke partij of tijdschriftredactie niet meer om heen. Het internet heeft ons daarbij heel veel te bieden. Op internet kan ik veel meer schoenen kiezen dan in een winkel. Maar in een winkel kan ik schoenen passen en proberen. En vakkundig advies krijgen.

En er is meer. Internet levert oneindige stromen informatie op, biedt gelijkgestemden een klankbordgroep (echo chamber) en fungeert als uitlaatklep voor iedereen die lollig, bezorgd of boos is. Internet geeft iedereen een stem en een platform. Informatievoorziening en waarheidsvinding zijn niet langer het monopolie van gevestigde instituties en hun hoogopgeleide medewerkers. Daarmee wordt de positie van de gevestigde orde uitgedaagd. Er is een soort level playing field ontstaan tussen gewone mensen en autoriteiten.  De gevestigde ’oude’ orde (politieke partijen, wetenschap, klassieke media-organisaties, onderwijsinstellingen, rechtspraak) heeft geen vanzelfsprekende positie meer als autoriteit, maar wordt uitgedaagd en moet zoeken naar manieren om mee te gaan met de tijd. In die zin is het digitale tijdperk een vervolg op de jaren ’60 en ’70 waarin de autoriteit van de naoorlogse bestuurskaste ter discussie werd gesteld. Toen vooral door geschriften en demonstraties van intellectuelen, kunstenaars en vrijdenkers. Nu door iedereen die actief is op internet.

 

Nabijheid

Wat moeten we nu doen in deze globaliserende, digitaliserende wereld? McLuhan zou zeggen: ga op zoek naar de extra betekenis die deze ontwikkelingen bieden. Zie een auto niet als een koets zonder paard, maar als een nieuw soort vervoermiddel dat veel dingen anders maakt.

Digitalisering maakt nieuwe verhoudingen en vormen van ordening en uitwisseling mogelijk. Er is nieuwe digitale wereld ontstaan naast onze fysieke wereld. Een soort extra atmosfeer, een digitale dampkring. Een aanvullende, open zone zonder noemenswaardige spelregels, scheidsrechters of moderatoren. Het maakt vele vormen van fysieke, interpersoonlijke nabijheid overbodig. Je hoeft niet meer ergens fysiek te zijn of iemand persoonlijk te ontmoeten om informatie op te vragen, om meningen uit te wisselen, om schoenen te kopen, om bankzaken te regelen, om lesstof tot je te nemen, om te daten, om te pesten, om een reis te boeken, om mee te denken over een commercieel of een maatschappelijk vraagstuk. Dat kan allemaal vanachter je computer of met je smartphone. Je hebt hiervoor dus geen verbinding meer nodig met een ander persoon; een verbinding met internet volstaat. Door internet hoeven we elkaar niet meer te ontmoeten. Dat is makkelijk en bespaart jou (en de reisorganisatie, de bank, de winkelketen en de school) een boel tijd en moeite. Het nadeel is alleen dat het allemaal gemedieerd, en daarmee relatief onpersoonlijk. Er is minder menselijke nabijheid. Als we die uitgespaarde tijd en energie zouden benutten om de nabije, fysieke, rijkere interactie (privé, op school, aan het loket, in de winkel, bij de dokter) verder te faciliteren en te verbeteren, is er sprake van een win-win situatie. Maar dan moet de werknemer, de leerkracht, de winkelbediende en de adviseur wel wat anders gaan doen dan hij nu misschien doet. Hij moet ordening kunnen aanbrengen in het enorme informatie-aanbod, kunnen duiden, toelichting en advies geven, maatwerk leveren, meerwaarde bieden.

Daarnaast blijven mensen sociale wezens. Alleen maar achter je scherm zitten maakt de meesten van ons niet gelukkig. Het echte leven is daar waar je samenkomt met anderen, waar je elkaar kunt ruiken en aanraken, waar je samen uitgaat, lacht, overlegt of ruzie maakt. Kort gezegd: ontmoeten moet. Als men internet en digitale media gaat inzetten ter maximale vervanging van direct, fysiek, persoonlijk contact, dan ligt er een grote verschraling op de loer.

Dan reduceren we onze menselijke interactie tot 140 tekens of tot een handvol emoticons. Dan weten we op den duur niet meer hoe we met elkaar om moeten gaan. Dan komen we in een wereld terecht waarin we onze kinderen (net als vroeger) leren om andere mensen op straat niet uit te lachen, na te wijzen of uit te schelden, terwijl we onszelf wel ongeremd misdragen in het digitale verkeer, op sociale media, op publieke fora.  Want pesten of schelden gaat nu eenmaal makkelijker als de persoon in kwestie niet voor onze neus staat, maar ergens ver weg is, maar toch digitaal te bereiken en te raken is. En dan nog in het openbaar ook. Kortom, we moeten ons realiseren dat nieuwe media, met al hun interessante en baanbrekende mogelijkheden, gekenmerkt worden door een mix van openbaarheid en afstandelijkheid. Handig, snel, makkelijk, en met een groot mobilisatie-potentieel, maar minder rijk dan persoonlijk, privé en nabij contact.

 

Facebook-verjaardag

En hoe zit het nu dan met Facebook en mijn verjaardag?

Ik ben blij met mijn eerste Facebook-verjaardag; het geeft er een extra dimensie aan. Het is fijn om via Facebook veel felicitaties te krijgen. De kring is groter geworden: van mensen die wat verder van je afstaan tot mensen die vergeetachtig zijn  maar dankzij het geheugensteuntje van Facebook toch nog reageren. En eerlijk gezegd hoef ik op mijn verjaardag ook niet de hele dag door telefoontjes te krijgen. Dat is soms heel onhandig als je een drukke agenda hebt of net lekker uit eten bent. Maar als ik het alleen van Facebook zou moeten hebben, zou het wel erg kaal zijn. Ik hoop wel dat er mensen zullen zijn die mij op mijn verjaardag blijven bellen of een stukje taart komen eten.

 

 

 

 

En wat mijn zoon betreft. Hij is even terug in Nederland, maar heeft besloten over een paar maanden definitief naar Bali te vertrekken om daar te gaan wonen en werken. Dus voorlopig zit ik nog wel even aan Facebook vast.

Olifantenpaadjes en Ezelsbruggetjes

“Als we nudging zien als poging van een overheid of andere organisaties om burgers en klanten een suggestieve zet in de rug te geven, dan kunnen we olifantenpaadjes opvatten als een collectieve uiting van mensen/gebruikers om overheden en managers een duidelijke hint te geven”

 

Een collega èn plaatsgenote wees me er onlangs op hoe lokale overheidsdienaren op een bekende locatie in onze woonplaats een afsteek-route, een zogenaamd olifantenpaadje, voor voetgangers hadden geblokkeerd door een hek te plaatsen. In reactie daarop hadden voorbijgangers het hek ontwricht om weer een vrije doorgang te creëren. Daarop had de gemeente een steviger hek geplaatst, maar ook dit hek werd weer onklaar gemaakt. Een halsstarrige overheid tegenover hardnekkige burgers.

olifantenpaadje-b

Voorbeeld olifantenpaadje

 

 

Koen Olsthoorn Email koenolsthoorn@hotmail.com De gemeente probeerde het tegen te gaan door een blokkade naast het poortje. Na een tijdje hebben ze het toch maar opgegeven.

Nog een voorbeeld

We constateerden hoofdschuddend dat dit een treurig voorbeeld was van energieverspilling en vooral een gemiste kans om gezamenlijk tot een goede oplossing te komen.

Tijdens dit praatje bij de koffie-automaat viel me in dat het fenomeen ‘olifantenpaadjes’ een soort omgekeerde equivalent is van ‘nudging’.  Nudging is een modekreet in de professionele communicatiewereld. Het is een term die over is komen waaien uit de Verenigde Staten dankzij de publicatie van het boek Nudge van de gedragswetenschappers Thaler en Sunstein (2009). Het boek heeft de veelzeggende ondertitel ‘improving decisions about health, weath and happiness’. Nudging betekent letterlijk: een duwtje geven. Als illustratie staat op de voorkant van dit boek een grote olifant die een (weigerachtige) baby-olifant met zijn slurf een zetje geeft. Ook hier een olifanten-metafoor.

boek-nudge-thaler-sunstein

In de communicatiewereld zien professionals zich vaak voor de opdracht gesteld om met boodschappen en media een bepaalde doelgroep te beïnvloeden. Sinds de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw maken ze daarbij gebruik van gedragswetenschappelijke inzichten. Denk bijvoorbeeld aan de Planned Behaviour theorie van Fishbein & Ajzen, of aan het Elaboration Likelihood Model van Petty & Cacioppo. Volgens het nu populair geworden nudging-principe is het beter om mensen een klein suggestief zetje in de rug te geven, dan ze bij hun lurven te pakken en dwingend te overreden (“Nudge, don’t Push”). Het klassieke visuele voorbeeld van nudging is de afbeelding van een vlieg in het urinoir om mannen netjes te laten plassen. Op YouTube staan tal van creatieve voorbeelden waarbij bijvoorbeeld traplopen (https://www.youtube.com/watch?v=oL3tYJCZLLs )  of afval weggooien wordt gestimuleerd (https://www.youtube.com/watch?v=nZ26NsbcQUk ).

papier-hier

Eigenlijk allemaal varianten op iets wat we allemaal kennen uit het pre-nudging tijdperk: Holle Bolle Gijs in De Efteling met zijn kreet ‘papier hier’. Zelfs al heeft een kind geen papiertje bij zich, hij zoekt net zo lang tot hij iets heeft om in de mond van Gijs te gooien om bij wijze van beloning ‘dankjewel’ te kunnen horen.

De toepassing van het nudging-principe neemt in de praktijk toe, vooral bij vraagstukken waarbij duurzame gedragsverandering nodig is (bijv. gezondheid, milieu). Dat leidt natuurlijk tot vragen over mogelijkheden en beperkingen. In 2014 publiceerde de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) een adviesrapport over de (on-)wenselijkheid van gedragsbeïnvloeding door de overheid. In dit rapport staat het nudge-instrument centraal. De auteurs van het rapport zien twee kampen tegenover elkaar staan. In het kamp van de tegenstanders  wordt nudging gezien als paternalistisch en manipulatief, terwijl voorstanders wijzen op de versterking van het keuzevermogen en de autonomie van burgers. In het advies pleit het RMO-rapport (geheel conform de geest van de ‘terugtredende overheid’) voor terughoudendheid bij de inzet van nudging bij omstreden, ingrijpende onderwerpen. Ook wordt een nieuwe visie op nudging voorgesteld:

“Deze conclusies leiden tot een herdefiniëring van wat nudging inhoudt. Het doel ervan – voor zover het nudging door de overheid betreft – moet niet zijn om mensen een duwtje in de ‘goede’ richting te geven. Het doel van nudges moet juist zijn om de weerstand van mensen te versterken tegen verleidingen die niet in overeenstemming zijn met hun eigen waarden en doelen. Tot op heden wordt nudging door velen vooral gezien als een mogelijkheid om mensen meer in een bepaalde richting te duwen, terwijl nudging ook kansen biedt om mensen minder in een bepaalde richting te duwen. Anders geformuleerd: nudging lijkt minder vaak te worden aangegrepen om dwingende maatregelen vrijblijvender te maken dan andersom. Met het oog op onze conclusie formuleren we drie aanbevelingen aan regering en Staten-Generaal: – Wees terughoudender bij beleidsonderwerpen die meer omstreden zijn. – Zorg voor onafhankelijke en gemeenschappelijke kennisontwikkeling. – Waarborg transparantie en tegenkrachten in het democratische beleidsproces.” (RMO, p. 79-80)

Een wat verwarrend advies. Alsof we in een gebouw waar een trap en een lift naast elkaar staan niet de trap op ludieke wijze aantrekkelijk mogen maken (verleiden), maar in de lift een bordje moeten ophangen waarop staat dat men ook de trap zou kunnen nemen (de verleiding van de lift weerstaan). Kritische communicatiewetenschapper Bert Pol is niet onder de indruk van het RMO-advies en vreest dat het beleidsmakers en campagnemakers niet echt duidelijkheid verschaft. Hij wijst daarbij op het mogelijke nut van nudging bij automatisch gedrag.

Een cruciaal punt is dat nudging en technieken uit de sfeer van social influence en andere actuele gedragswetenschappelijke inzichten met name effectief zijn bij het beïnvloeden van automatisch gedrag. En automatisch gedrag gaat nu juist niet over zaken waar we doorgaans van wakker liggen.”

Pol vervolgt dat mensen bij ingrijpender zaken doorgaans wel goed nadenken voor ze tot handelen overgaan.

“Waarom zouden we, dit alles gehoord hebbende, niet besluiten dat de overheid gewoon nudges en technieken uit de sfeer van social influence moet kunnen inzetten? En als iemand daar misbruik van maakt, of het nu een bewindspersoon of een ambtenaar is, dan moet hij of zij van onder uit de zak krijgen.”

Nu terug naar de Olifantenpaadjes. Als we nudging zien als poging van een overheid of andere organisaties om burgers en klanten een suggestieve zet in de rug te geven (inclusief de mogelijke valkuilen van betutteling en paternalisme), dan kunnen we olifantenpaadjes opvatten als een collectieve uiting van mensen/gebruikers om overheden en managers een duidelijke hint te geven. Anders gezegd: olifantenpaadjes als wisdom of the crowd. Dat betekent niet dat we ieder initiatief en alternatief van boeren, burgers en buitenlui moeten omarmen en omzetten in aanpassingen in infrastructuur en beleid. Alles moet wel binnen de spelregels van democratie, haalbaarheid en fatsoen blijven. Olifantenpaadjes moeten niet verworden tot olifanten in de porseleinkast. Maar als, vooral bij praktische zaken, in het dagelijkse gebruik een werkend alternatief ontstaat dat niet geheel aansluit op wat er op de tekentafel is bedacht, dan kun je de theorie van de tekentafel zwaarder laten wegen dan de aanpassingen uit de  praktijk, maar je kunt ook openstaan voor wat men langs natuurlijke weg heeft aangedragen. Vanuit die laatste optiek kan het olifantenpaadje een metafoor worden voor allerlei vormen van organiseren en communiceren.

boek-olifantenpaadjes-jan-dirk-van-der-burg

Waar nudging gestuurd en top down is, kun je olifantenpaadjes opvatten als bottom up communicatie. Feedback, terugkoppelingen, recensies en reviews zijn in feite ook olifantenpaadjes. Social media zijn tegenwoordig bij uitstek de platforms waarop mensen hun stem en mening laten horen. Digitale olifantenpaadjes als het ware. Communicatieafdelingen van organisaties zouden bij uitstek moeten functioneren als de oren en ogen van organisaties om analoge en digitale olifantenpaadjes te signaleren en als fenomeen te waarderen. Niet om alles te omarmen en te accepteren, maar om de hint te begrijpen en het gesprek aan te gaan. En wie weet tot passende en acceptabele oplossingen te komen.

luistervink_by_bleu_blizzard

 

In dierenproza: Een goede communicatieprofessional is geen brulaap, maar een luistervink die kattebelletjes (analoog) en apenstaartjes (digitaal) herkent als mogelijke olifantenpaadjes en deze waardeert als ezelsbruggetjes om tot betere gezamenlijke resultaten te komen.

 

 

 

 

 

 

Bronnen en tips om verder te lezen:

Allereerst: Lidy Neuhaus, mijn zeer gewaardeerde collega!

 

Burg, J.-D. van der (2011). Olifantenpaadjes. Burg Fotografie.  Zie ook:  http://www.olifantenpaadjes.nl/

 

Cialdini, R. (2007). Influence. The psychology of persuasion. New York: HarpersCollins Publishers.

 

Hermsen, S. en R.-J. Renes (2016).  Draaiboek gedragsverandering. De psychologie van beinvloeding begrijpen en gebruiken. Amsterdam: Atlas Contact.

(In dit pas verschenen boek komt nudging, naast andere beïnvloedingstechnieken, ook aan bod. Hermsen en Renes laten aan de hand van wetenschappelijke inzichten en diverse cases zien wat de mogelijkheden en valkuilen van gedragsbeïnvloeding zijn. Zijn presenteren hierbij een eigen werkwijze: persuasive by design.)

 

Pol, B.: Please don’t nudge: we’re Dutch (blog en column). http://communicatiekragt.nl/blog/item/please-dont-nudge-were-dutch/. Ook gepubliceerd in C, (5 juni) 2014 Vakblad Logeion.

 

Pol, B. en C. Swankhuisen (2013).  Nieuwe aanpak in Overheidscommunicatie. Mythen, misverstanden en mogelijkheden. Bussum: Coutinho.

 

RMO (2014). De verleiding weerstaan. Grenzen aan beïnvloeding van gedrag door de overheid. Den Haag. https://www.raadrvs.nl/uploads/docs/De_verleiding_weerstaan.pdf

 

Thaler, R.H. en C.R. Sunstein (2008). Nudge: Improving Decisions About Health, Wealth and Happiness. New Haven: Yale University Press.