Categoriearchief: Europa

Valt er wat te kiezen?

 

Dat brengt de volgende vraag met zich mee: wat hebben Queen Elisabeth, een Syrische bootvluchteling en D66 met elkaar te maken? Meer dan je op het eerste gezicht zou vermoeden!

 

Aan de overkant van het Kanaal mag het referendum zich tegenwoordig in een grote populariteit verheugen. Zo gingen ruim een half jaar geleden de Schotten naar de stembus om te kiezen voor of tegen onafhankelijkheid en mochten de Ieren afgelopen weekend in een volksstemming zich uitspreken over de vraag of homo’s mogen trouwen. Londen wil natuurlijk niet achterblijven. Geheel conform zijn verkiezingsbelofte schotelt Cameron de Britse kiezer op afzienbare termijn een EU-referendum voor.

Dat brengt de volgende vraag met zich mee: wat hebben Queen Elisabeth, een Syrische bootvluchteling en D66 met elkaar te maken? Meer dan je op het eerste gezicht zou vermoeden!

Queen Elisabeth kondigde gisteren (27 mei) aan dat de Britse regering voor het einde van 2017 een referendum zal uitschrijven over het toekomstig EU-lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk. D66 heeft vanaf haar oprichting hartstochtelijk gepleit voor democratische vernieuwingen, waaronder de mogelijkheid om referenda uit te schrijven. De Syrische bootvluchteling (arm, moslim en migrant) symboliseert de druk waaraan Europa momenteel blootstaat met alle gevoelens van ongemak, verdeeldheid en angst van dien. Die onzekerheid en verdeeldheid binnen Europa vormen de context waarbinnen Cameron een referendum uitschrijft met het oog op het beperken van de Europese samenwerking en het inperken van de Brusselse macht. D66 is in ons land bij uitstek de partij die pleit voor meer Europese integratie met de EU als vehikel om gezamenlijke ambities te realiseren en gemeenschappelijke zorgpunten te kunnen aanpakken.

Wie de samenhang van deze zaken beter wil begrijpen, kan ik het recente artikel van Rutger Bregman over D66 en de teloorgang van de  democatie aanbevelen (De Correspondent: https://decorrespondent.nl/2849/Hoe-D66-symbool-ging-staan-voor-het-einde-van-de-democratie/216985845692-4bab75ac).

Bregman constateert dat de idealen van de oprichters van D66 zijn veranderd in hun tegendeel. Een paar citaten:

Toen Hans van Mierlo in de collegebanken zat, stonden de Nederlandse zuilen – de katholieken, de protestanten, de socialisten en de liberalen – nog recht overeind. Kiezen voor een partij was net zoiets als kiezen voor een kerk; het was een keuze die je niet zo snel veranderde. De opkomst tijdens de verkiezingen was torenhoog, veel mensen waren lid van een partij en de electorale verschuivingen waren beperkt. De partijen vormden de ruggengraat van de democratie: ze waren het platform waarop burger en politicus elkaar ontmoetten. Hier werd het volk gerepresenteerd.

Er is bijna geen keuze meer. Van Groot-Brittannië tot Duitsland, van Nederland tot Frankrijk: in vrijwel alle westerse democratieën sterft de oppositie langzaam uit. Kiezers zijn gaan zweven, maar niet omdat er zoveel te kiezen valt. Ze zweven omdat partijen steeds meer op elkaar lijken. In Nederland zitten de tegenpolen van weleer, PvdA en VVD, inmiddels samen in één regering. 

Zowel burger als politicus hebben zich teruggetrokken in hun eigen wereld. Partijen zijn losgekomen van de samenleving. Ze concurreren nog wel met elkaar, maar op een betekenisloze manier. De nieuwsmedia vullen de overgebleven leegte; meer dan ooit bepalen zij de politieke agenda. 

In een wereld waarin partijen steeds meer op elkaar lijken, gaat de politieke strijd steeds meer over de vorm in plaats van over de inhoud. Zo kan het gebeuren dat terwijl de wezenlijke beslissingen ingewikkelder worden – van ‘quantitative easing’ in Europa tot ‘marktwerking’ in de gezondheidszorg – het politieke debat juist simplistischer wordt. De regel lijkt: hoe groter de belangen, hoe ingewikkelder de besluiten, hoe minder discussie. Wat overblijft zijn de heftige tegenstellingen over de islam, racisme, integratie, seksisme, enzovoorts (in het Engels wordt ook wel van ‘identity politics‘ gesproken).

Ik herken en onderschrijf meerdere elementen in de analyse van Bregman, maar toch wringt er iets in zijn redenering. Je kunt een kanttekening plaatsen bij zijn uitgangspunt dat er in de tijd van de verzuiling ware democratie heerste. Veel mensen volgden braaf en slaafs de voorschriften (en stemadviezen) van hun zuil. Je kunt je afvragen of dat het ideale democratische plaatje was. Viel er toen echt iets te kiezen, of was het vooral gedwongen winkelnering? Abram de Swaan heeft fraai beschreven hoe de samenleving zich ten tijde van de ontzuiling ontwikkelde van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding.[1] Traditionele gezagsdragers konden niet langer op basis van hun afkomst of status de lakens uitdelen. Er moest gepalaverd worden en de keuze voor de burger werd vrijer. Niet de verzuiling, maar de ontzuiling zou je zo kunnen zien als vorm van democratisering.

Een tweede kanttekening wil ik plaatsen bij de koppeling die Bregman maakt tussen democratie en  volk cq natiestaat: dat de democratie een heel volk in staat stelt om zichzelf te regeren. Wat is een volk en wat is een staat? Het wekt geen verbazing dat Bregman spreekt over identity politics en de heftige tegenstellingen daaromtrent. We lijken niet meer zeker van onszelf. Trekken we ons terug achter onze nationale en regionale grenzen (Schotland, Catalonië, Vlaanderen) of zoeken we ons heil in grotere verbanden? We leven in een tijd dat de maat van de staat bij sommige vraagstukken ontoereikend is en dat we moeten inkrimpen naar het lokale marktplein of moeten opschalen naar de Grote Markt in Brussel. Kan onze behoefte aan democratische bestuursvormen op al die niveaus worden ingevuld? We zien dat democratie verschillende gedaantes kan aannemen. Democratie is er in soorten en maten. Op het dorpsplein kunnen we zelfs à la de oude Grieken of volgens Zwitserse gebruik met elkaar knopen doorhakken. Maar bij een grotere schaal wordt het ingewikkelder. Hoe groter de afstand tussen burger en bestuurder, des te ingewikkelder het vraagstuk van representativiteit en effectiviteit.

Bregman constateert terecht dat de wereld complexer [is] dan ooit. Globalisering, financialisering, robotisering. Bregman spreekt van Investeerders en technocraten die aan de touwtjes trekken. Hoe kunnen we daar op democratische wijze tegen optreden?

In onze tijd en in ons werelddeel hebben we vanaf de jaren ’50 op vrijwillige basis vormen van internationale samenwerking in het leven geroepen om in te kunnen spelen op allerlei complexe, supranationale uitdagingen. Gepalaver op internationaal niveau. In mijn proefschrift[2] geef ik aan dat tot circa 1990 de gemiddelde EU-burger geen greintje belangstelling voor en kennis van de EU bezat. Dat is de afgelopen 25 jaar en met name na de eeuwwisseling flink veranderd. De burger haalt zijn schouders niet meer op bij het thema ‘Europa’ en steeds meer politieke partijen nemen tegenwoordig duidelijk stelling als het om de EU gaat. PVV, GroenLinks, SP of D66: de Europese paragrafen in de partijprogramma’s laten grote verschillen zien.

Er valt dus voor de burger echt wat te kiezen. En binnenkort aan de overkant van het Kanaal al helemaal. Die keuze hebben ze aan de overkant van de Middellandse Zee niet.

 

[1] De mens is de mens een zorg, 1997

[2] Impressions of European Integration, 2012

Grandes Lignes (over Parijs)

 

 

Een schoolvriendin van mij werd tijdens de zomervakantie die voorafging aan ons examenjaar verliefd op een jongen uit Parijs. Omdat hij regelmatig een weekendje naar Nederland kwam, kreeg ik de kans om mijn school-Frans op hem uit te proberen. De kunst was hem tot langzaam praten te bewegen om hem nog enigszins te kunnen volgen. Vervolgens probeerde ik dan iets terug te zeggen met woorden en zinnen die ik had opgeduikeld uit mijn schoolboek met de weinig bescheiden titel La plus belle langue. Dat lukte meestal best aardig, maar af en toe sloeg ik de plank mis. Zo moest hij erg lachen toen ik ‘in grote lijnen’ vertaalde met de woorden ‘en grandes lignes’. “Grandes lignes zijn de hoofdlijnen van het spoor”, corrigeerde hij mij welwillend. En hij kon het weten; zijn vader werkte bij de SNCF.

Dit verhaal schoot me onlangs weer te binnen toen ik op Gare du Nord aankwam voor een lang weekend Parijs. Daar hangen grote informatie-borden met de aanduiding ‘Grandes Lignes’.

Grandes Lignes op Gare du Nord

 

Het was voor het eerst sinds mijn studietijd dat ik met de trein naar Parijs reisde. Destijds reisde ik met een onhandige rugzak in een schokkerige internationale trein die vele tussenstops maakte. Nu bracht de comfortabele Thalys me in drie uur van hoofdstad naar hoofdstad. De woorden grandes lignes bleven dat weekend door mijn hoofd zingen.

Parijs ademt een ontspannen, plezierige sfeer, ondanks de zwaarbewapende agenten die je bij bepaalde gebouwen op wacht ziet staan; waarschijnlijk als gevolg van de aanslag op Charlie Hebdo. Op straat, in de metro en op de terrassen lijkt er meer ruimte en minder stress te zijn dan in Amsterdam. Voor de goede orde, ik heb me beperkt tot het centrum van de stad en ben niet in de banlieues geweest. Het valt ook op hoe vaak je in het Engels wordt aangesproken, waardoor ik minder kans krijg om mijn school-Frans af te stoffen. Dat was vroeger wel anders. Als je geen Frans sprak verliep de communicatie met obers en winkelmeisjes meestal stroef.

Maar wat me dit keer vooral treft is het grote gebaar. Dat heeft Parijs natuurlijk altijd al gehad, maar het viel me dit keer in het bijzonder op. De visie en de durf om een grote lijn uit te zetten, een stempel op de stad te drukken, ‘landmarks’ neer te zetten, gewaagde projecten te starten, toekomstbepalende keuzes te maken: dat was en is typerend voor Parijs. Of het nu gaat om de in de 19e eeuw door Haussmann ontworpen brede boulevards of de in diezelfde eeuw begonnen ondergrondse pendant daarvan: het metronetwerk[1]; in Parijs zijn grote, baanbrekende lijnen uitgezet. Het grote gebaar is natuurlijk ook zichtbaar in de destijds zeer omstreden Eiffeltoren; nu het onbetwiste symbool van Parijs. En wat te denken van de Axe Historique, de lijn die vanaf het Louvre via de Tuilerieën en de Champs Elysées naar de Arc de Triomphe voert en die in de jaren ’80 van de vorige eeuw is doorgetrokken naar La Défense om te eindigen bij de Grande Arche.

axe historique

Natuurlijk helpt het bij het realiseren van grote gebaren als je een centralistisch staatssysteem hebt waarbij grote leiders hun gezag op allerlei terreinen willen en kunnen laten gelden. Van de Franse koningen en Napoleon tot de huidige presidenten. Recente voorbeelden van presidentiële erfenissen zijn het Centre Pompidou en de Pyramide bij het Louvre (nalatenschap van Francois Mitterand en onderdeel van zijn ‘grands travaux’).

Ook in de natuur van Parijs is de dwingende mensenhand zichtbaar. Le Nôtre zette daarmee de toon bij zijn ontwerp van de tuinen bij het paleis van Versailles. Zijn gedachtengoed wordt ook in Parijs aangehangen. Kijk naar de symmetrie van de Tuilerieën en de harmonie van de Jardin du Luxembourg: het grote gebaar is overal aanwezig. Het ontwerpen en daarmee onderwerpen van de natuur aan de hand van een vastomlijnd plan. De bomen langs de Champs Elyseés worden in vierkante vormen gesnoeid!

Wie Parijs een keer op een alternatieve wijze wil doorkruisen kan zich laten leiden door een  bijzondere grande ligne: de meridiaan van Arago (niet te verwarren met de meridiaan die in de Da Vinci Code door Dan Brown wordt beschreven en die o.a. dwars door de St. Sulpice loopt). De meridiaan van Arago is de oude nul-meridiaan van Frankrijk (te vergelijken met de meridiaan van Greenwich die uiteindelijk de internationaal geaccepteerde nul-meridiaan werd). Francois Arago (1786-1853)  was een veelzijdig wetenschapper die de exacte loop van de meridiaan narekende en herbepaalde. Omdat in de Tweede Wereldoorlog het bronzen standbeeld van Arago door de Duitsers was omgesmolten, wilde men in Parijs de herinnering aan Arago en zijn meridiaan op een nieuwe manier leven inblazen. Er werd een prijsvraag uitgeschreven die door de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets werd gewonnen. Zijn kunstproject bestaat uit een serie van 135 bronzen plaatjes (medaillons) die met uiterste precisie op de voormalige nul-meridiaan als een Noord-Zuid stippellijn zijn aangebracht. De bekende Nederlandse Parijzenaar Philip Freriks heeft een fraai boekje over deze meridiaan geschreven (Het spoor van de monumentale meridiaan)  waarin hij de vindplaats van elke medaillon nauwkeurig beschrijft en daar mooie verhalen over de directe omgeving aan toevoegt. Het boek vormt een prachtige wandelgids door Parijs van Zuid naar Noord.

Arago plaatje weg

 

 

 

 

 

Arago plaatje

 

 

 

 

 

 

 

 

Helaas zijn in de loop van de tijd veel van deze plaatjes verdwenen, vooral na het grote succes van de Da Vinci Code. Stom, want de meridiaan van Arago is een andere dan de Rose Line van Dan Brown. Bovendien gaat het hier om een kunstwerk. Als ik met het boek van Philip Freriks in de hand rond de Jardin Du Luxembourg op zoek gaat naar bronzen plaatjes vind ik inderdaad meerdere lege plekken in het plaveisel, en slechts een enkele Arago-medaillon. Blijkbaar weet niet iedereen de grote lijnen van Parijs te waarderen.

 

 

P.S. 1

Nadat ik dit verhaal heb opgeschreven hoor ik van een vriend dat zijn dochter op de middelbare school voor het vak Frans een lesmethode heeft die (ook) Grandes Lignes heet.

 

P.S.2

Op zoek naar een andere bron van inspiratie voor Parijs: kijk naar de videoclip ‘Parijs’ van Kenny B. : https://www.youtube.com/watch?v=jlHZ_Z8sUMs

 

 

[1] Een mooie gids bij een bezoek aan Parijs is het boek Metronome van Lorànt Deutsch. Deutsch bespreekt aan de hand van een aantal bekende metrohaltes die geschiedenis van Parijs.

De stamhouder

 

 

 

Als kind was ik stiekem wel eens jaloers op mijn ouders omdat zij de oorlog hadden meegemaakt. De oorlogstijd was natuurlijk afschuwelijk, en mijn ouders hebben ingrijpende dingen meegemaakt (onderduiken, hongertochten, een broer die overleed), maar toch hing er voor mij ook een gevoel van spanning en opwinding omheen. Zeker als ik de verhalen, boeken en films over de oorlog vergeleek met mijn rustig voortkabbelende jeugdjaren. Het bracht me tot het besef dat juist in oorlogstijd het maken van keuzes grote gevolgen kon hebben. In het meest extreme geval kon een keuze het verschil bepalen tussen goed of fout, tussen leven en dood. Die keuze-scherpte fascineerde mij enorm. Ik denk dat ik daarom als scholier/student me graag verdiepte in boeken waarin dit thema centraal staat. In die jaren is mijn belangstelling voor het existentialisme (Sartre, maar vooral Camus) ontstaan. En ook in de boeken van Hermans en Claus vond ik die thematiek terug; vaak met een dunne lijn tussen fictie en non-fictie.

Deze gedachten kwamen weer bovendrijven bij het lezen van het boek De stamhouder van Alexander Münninghoff. Münninghoff (journalist, Ruslandkenner, oud-correspondent in Moskou) beschrijft in dit boek de bewogen geschiedenis van zijn grootvader en vader tegen de achtergrond van de historische ontwikkelingen van de 20e eeuw. Het boek maakt indruk doordat het een eerlijk, tastbaar, onopgesmukt beeld geeft van mensen van vlees en bloed die verwikkeld zijn in soms zeer uitzonderlijke gebeurtenissen waarbij de Tweede Wereldoorlog direct of indirect van grote invloed is.[1]

In die zin doet het boek denken aan De eeuw van mijn vader van Geert Mak uit 1999. Mak schetst de persoonlijke geschiedenis van zijn ouders met de 20e eeuw als decor: de naweeën van de Eerste Wereldoorlog, religieuze spanningen in wat we nu de Bible Belt noemen, Nederlands-Indië, de Tweede Wereldoorlog, de komst van de welvaartsstaat. Mak laat zien hoe de ‘grote’ geschiedenis een stempel drukt op de ‘kleine’ geschiedenis van mensen.

Münninghoff volgt een vergelijkbaar procedé, maar zijn speelveld en spanningsveld zijn anders. De verhalen over de familie Münninghoff spelen zich af in een bredere Europese context: Letland, Duitsland, Nederland, Rusland, België. In die zin heeft dit boek ook wel iets van dat andere boek van Geert Mak: In Europa. Het spanningsveld is de steeds terugkerende rivaliteit tussen zijn grootvader (meestal aangeduid als ‘de oude heer’) en zijn vader (Frans).

De oude heer is een zakenman die in het interbellum een fortuin vergaart in Letland. Hij bouwt daar een zakelijk imperium op en verkeert in de hoogste kringen. Alle gezinsleden (de oude heer is met een Russische vrouw getrouwd en er worden vier kinderen geboren) genieten volop van de vele privileges die deze bevoorrechte situatie met zich meebrengt. Grootvader heeft niet alleen vele zakelijke en politieke connecties, maar is ook actief binnen de katholieke kerk. Hij is namelijk ‘rabiaat katholiek’ (p.204).  Daarnaast blijft hij Nederlander in hart en nieren. Dit leidt ertoe dat hij zijn kinderen naar rooms-katholieke internaten in Nederland stuurt. Zeer tegen de zin van zoon Frans (de vader van Alexander) in. Frans zet zich af tegen Nederland en de keuzes die zijn vader voor hem maakt. Als in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt verlaat de familie Letland en vestigt zich in Voorburg. Maar Frans sluit zich aan bij de Waffen SS om tegen de bolsjewisten/de Sovjets te gaan vechten. Tijdens de oorlog (en tussen de gevechten aan het Oostfront door) trouwt Frans met Wera, zijn grote jeugdliefde uit het vooroorlogse Riga. In 1944 wordt Alexander geboren: de stamhouder. De oude heer weet dan midden in de oorlog dankzij al zijn connecties zijn kleinzoon en schoondochter Wera uit Poznan op te halen en over te brengen naar Voorburg.

Na de oorlog groeit Alexander op in eenzaamheid en als buitenbeentje. “Mijn vader had zich al die jaren niets van mij aangetrokken“ (p. 272). Zijn vader is getraumatiseerd door de oorlog. Zijn streven om rijker te worden dan de oude heer strandt door zijn naïviteit en zijn gebrek aan zakelijk inzicht. Moeder Wera wordt niet geaccepteerd door de oude heer en vlucht, als zij de voogdij over haar zoontje dreigt te verliezen, met Alexander naar Duitsland. Maar ook daar weet de grootvader hen te traceren en Alexander wordt gekidnapt en teruggebracht naar Nederland. Het zal vele jaren duren voor hij zijn moeder weer terugziet. En als hij haar terugziet zal het daarna weer 15 jaar duren voordat ze elkaar opnieuw zien.

Het loopt zowel met vader Frans als met moeder Wera niet goed af. Na de oorlog scheiden ze van elkaar zonder daarna in latere relaties blijvend geluk te vinden. De veelbelovende jeugdliefde is geknakt door een dominante (groot-)vader en een verwoestende, ontwortelende oorlog. Vader Frans eindigt als een berooid man. Als opstandige zoon zette hij zich af tegen zijn vader en sloot zich aan bij de nazi’s. Hij maakte een allesbepalende keuze in oorlogstijd waardoor hij in het foute kamp terecht kwam. En aan het front liep hij trauma’s op die hij na de oorlog niet meer te boven wist te komen.

De oorlog fungeerde zo als scherprechter in het leven van de ouders van Alexander. Het is mooi (en hoopgevend) om te lezen hoe Alexander wel een balans heeft weten te vinden. Ik denk dat hij niet jaloers is op zijn ouders, maar juist blij dat hij de oorlog niet (nauwelijks) heeft meegemaakt.

 

 

[1] De familiegeschiedenis wordt in alle openheid en eerlijkheid beschreven. Ook de minder gunstige verhalen over bedrog, buitenechtelijke relaties, fraude en omkoping komen ruimschoots aan bod en de hoofdrolspelers worden met naam en toenaam aangeduid. Hetzelfde geldt voor de namen van hoogwaardigheidsbekleders en andere bekenden (politici, zakenlieden, kunstenaars). Je vraagt je af of Münninghoff dit voor het publiceren van dit boek heeft afgestemd met zijn familieleden en de andere mensen die figureren in dit boek.

 

Enigma en Dilemma

“Af en toe zou een nuchtere, calculerende blik heel verfrissend zijn. Als dat in de Tweede Wereldoorlog kon bij een kwestie van leven en dood, moet dat toch ook in onze tijd mogelijk zijn”

 

 

Onlangs zag ik de film The Imitation Game (op initiatief en in gezelschap van mijn dochter). Een fascinerende film. Ik had vooraf al wat recensies gelezen, dus ik wist dat het ging over Alan Turing, de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog leiding gaf aan een Brits projectteam dat probeerde de Duitse Enigma-codering te ontcijferen. De man ook, die na de oorlog zelfmoord pleegde. Zijn homoseksuele geaardheid werd in de jaren ’50 als strafbaar gezien en hij werd tot chemische castratie gedwongen. Gedwongen, want het alternatief was gevangenisstraf en het verliezen van zijn hoogleraarschap. Beide aspecten van het leven van Turing komen in de film goed tot hun recht. In de knap verweven verhaallijnen worden zowel de geniale wetenschapper als de geplaagde homoseksueel getoond.

Het meest indrukwekkend (en verrassend voor mij) was echter het moment vlak nadat eindelijk het Enigma-code systeem gekraakt is. Na jarenlang resultaat-loos zwoegen en het met vallen en opstaan bouwen van een machine die door leidinggevenden en enkele teamgenoten met spot en ongeloof wordt bekeken, blijkt het door Turing ontwikkelde apparaat te werken en wordt het eerste code-bericht gekraakt. Het bericht geeft precies het doelwit en de locatie van de komende Duitse aanval aan. Er is nog minder dan een halfuur te gaan. Men kan nog bellen naar het Britse hoofdkwartier om in te grijpen en de aanval af te slaan.  Maar Turing roept tot ieders verbijstering dat dat juist niet moet gebeuren. De Duitse aanval moet doorgaan om geen argwaan te wekken. Als de Duitsers zouden ontdekken dat de Britten elke code kunnen kraken (en dus elke aanval zouden weten af te slaan), zouden ze een nieuw code-systeem gaan ontwikkelen en zou het Britse team weer jaren moeten investeren in het ontwikkelen van een nieuw decodeer-systeem. Maar aan de andere kant zou het werken aan de huidige machine ook geen zin hebben gehad als elke Duitse aanval ongehinderd door kon gaan. Turing is dus niet alleen om staat om het technische raadsel op te lossen, maar hij legt ook een enorm dilemma bloot. Hoeveel aanvallen staan we toe om geen argwaan te wekken en hoeveel aanvallen proberen we af te slaan of tegen te gaan om het aantal slachtoffers beperkt te houden en voortgang te boeken in de strijd tegen de nazi’s? Er wordt besloten dat dit ook via berekeningen moet worden vastgesteld. Statistische formules gaan de basis vormen voor beslissingen over leven en dood.

Hoe zou het zijn als we dat ook met hedendaagse problemen zouden doen? Ik schets een paar actuele dilemma’s:

–          Hoeveel kan de EU de Grieken tegemoet komen en de ergste pijn verzachten, maar aan de andere kant toch vast blijven houden aan hervormingen en het afbetalen van de schuld

–          Hoeveel vluchtelingen moeten we in Europa opnemen om voldoende humaan te zijn, maar aan de andere kant niet de magneetwerking op vluchtelingen te sterk te vergroten

–          Hoeveel gas kun je uit de Groningse bodem halen om voldoende baten voor de schatkist te genereren, maar ook de kans op verdere aardschokken aanzienlijk te verminderen

–          Hoeveel wil je toegeven aan Rusland en de rebellen in Oost-Oekraïne om verdere escalatie te voorkomen zonder de soevereiniteit van Oekraïne zelf prijs te geven en de Russen het idee te geven dat ze ongestraft ook andere gebiedsdelen kunnen annexeren

–          Hoe sterk wil je de veiligheidsmaatregelen opschroeven om aanslagen te voorkomen, zonder ieders persoonlijke vrijheid (die we juist willen beschermen) te veel in te perken?

 

Het lijkt nogal cynisch om dit allemaal via statistische berekeningen te laten bepalen. Bovendien is niet ieder maatschappelijk vraagstuk in cijfers en sommen te vangen. Maar aan de andere kant zou het ook wel eens fijn zijn als grote vraagstukken niet direct met allerlei ideologische sauzen overgoten zouden worden, en als partijpolitieke stokpaardjes op stal zouden blijven. Af en toe zou een nuchtere, calculerende blik heel verfrissend zijn. Als dat in de Tweede Wereldoorlog kon bij een kwestie van leven en dood, moet dat toch ook in onze tijd mogelijk zijn.

Enigma en dilemma. Twee mooie woorden uit het oud-Grieks. Raadsel en tweesprong (dubbele aanname). Als mijn dochter me weer een keer uitnodigt voor de film is de vraag welke film het gaat worden voor mij een enigma, maar de vraag of ik mee ga zal geen dilemma zijn.

Ben ik Charlie?

Waarom vind ik het moeilijk om ook te zeggen: je suis Charlie?

 

Een dag na de afschuje suis Charliewelijke aanslag op Charlie Hebdo sta ik bij het begin van het college Medialandschap stil bij deze ingrijpende gebeurtenis. De wrede actualiteit onderstreept het belang van pluriforme media binnen ons democratisch bestel; een thema dat eerder uitgebreid aan bod is gekomen.

Na mijn korte inleiding vraag ik de studenten of ze behoefte hebben om wat te zeggen of te vragen. Het blijft stil. Iedereen lijkt onder de indruk van het gebeurde. Daarna gaan we over tot de orde van de dag.

Ik merk zelf dat deze aanslag en de nasleep ervan me enorm bezighouden. Er duiken allemaal vragen op en ik vind maar weinig antwoorden die me houvast bieden.

Mijn eerste vraag: waarom vind ik het moeilijk om ook te zeggen: je suis Charlie? Ik heb tien jaar geleden ook niet gezegd: ik ben Theo. Ik vond en vind het in beide gevallen verschrikkelijk wat er is gebeurd, maar ik voel me te weinig direct verwant met Charlie of met Theo om me met hen te vereenzelvigen. Want is ‘Je suis Charlie’ niet precies wat vereenzelvigen is? Ik  vond Theo van Gogh iemand die als journalist naar mijn smaak vaak te bot en te respectloos te werk ging. En Charlie Hebdo kende ik niet goed genoeg. Nu de media vol staan met tekeningen en teksten uit Charlie Hebdo voel ik me daar weinig door aangesproken. Maar ik ben aan de andere kant positief geraakt als ik zoveel mensen de straat op zie met de kreet  ‘je suis Charlie’. En als Achmed Aboutaleb die woorden uitspreekt ben ik zelfs diep onder de indruk; en dan nog meer bij hem dan bij andere burgemeesters.

Mijn ontstelling over de aanslag gaat dus niet om het feit dat iets wat me inhoudelijk heel dierbaar is is weggenomen, maar omdat iets wat er ook moet of mag zijn met geweld het zwijgen is opgelegd. Het voelt als die bekende (maar ook wel door publicisten betwiste) uitspraak uit de Tweede Wereldoorlog waarin zou zijn geroepen: “rotmoffen, blijf met je rotpoten van onze rotjoden af.”  Het doet ook denken aan de uitspraak van de toenmalige Franse president De Gaulle die (ten tijde van de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije) de politie verbood om zijn grote criticaster Jean-Paul Sartre te arresteren met de woorden: “on n’emprisonne pas Voltaire.”

Mijn tweede vraag heeft te maken met de vrijheid van meningsuiting. Hoewel ik niet gelovig ben (wel gelovig opgevoed) heb ik een hekel aan vloeken. Ik kan ook slecht tegen anti-semitische plaatjes met haakneuzen en hakenkruizen. Hoe vaak heb ik mijn kinderen niet gezegd dat ze op hun woorden moetsen passen en zich moesten gedragen. Ook roep ik regelmatig studenten tot de orde als ik hun woorden te onfastoenlijk of te beledigend vind. De mantra van Pim Fortuyn ‘ik zeg wat ik denk’ is niet de mijne. Maar aan de andere kant ben ik ook vaak verontwaardigd als ik lees dat er censuur wordt gepleegd, als problemen onbenoemd blijven en als mensen zich niet vrij kunnen uitspreken. Al met al heb ik moeite met het verabsoluteren van de vrijheid van meningsuiting. Als mensen daar wel voor pleiten, moet je ook Mein Kampf weer in de boekhandel toelaten, moet je ook Willem-Alexander publiekelijk kunnen beledigen en moet je niet bladzijden uit de Koran scheuren. Ook zal je de ergste vormen van anti-semitisme, homofobie of vrouwenhaat moeten tolereren. Dat gaat mij te ver.  Ik merk dat ik gradaties aanleg. Ik vind teksten en beelden (in boeken en tijdschriften) minder erg dan gesproken woorden en actieve gedragingen die direct tegen anderen zijn gericht. Anders gezegd: een racistische cartoon vind ik net wat minder erg dan oerwoudgeluiden in een stadion. Nog anders gezegd: ik zou minder snel grenzen willen stellen aan gemedieerde meningsuiting dan aan interpersoonlijke meningsuiting. Je kunt er voor kiezen bepaalde cartoons of teksten niet te bekijken of te lezen. Maar je kunt je niet onttrekken aan mensen die jou in je gezicht staan te beledigen of te bedreigen. Ook maakt het uit wie wat tegen wie zegt en vanuit welke positie of rol. Ik heb minder moeite met de bijtende woorden van een cabaretier dan die van een politicus. Ik vind het gezond als een onderdaan een machthebber mag bekritiseren. Ik vind zelfspot een heerlijk vorm van humor. Als een jood een jodenmop vertelt voelt het toch anders dan als ik dat doe.

Een andere grote vraag gaat om het wij- en zij-denken. De redactieleden van Charlie Hebdo worden nu helden genoemd en martelaren van het vrije woord. In andere kringen zullen de aanslagplegers helden en martelaren worden genoemd. Als we beweren dat de terroristen niet model staan voor de gemiddelde moslim en dat zij de Islam grof misbruiken, moeten we dus onze pijlen niet richten op de Islam als zodanig, maar op de misbruikers. Zoals we niet het katholieke geloof hoeven aan te vallen als blijkt dat priesters op forse schaal kinderen hebben misbruikt. Dan moeten we juist de betreffende geestelijken op de korrel nemen. In die zin vraag ik me af of het zin heeft om Jezus/God of Mohammed/Allah in spotprenten af te beelden als het eigenlijk gaat om mensen die -in hun naam- misdaden plegen. En als wij, in het Westen, voor onszelf vrijheid van meningsuiting opeisen (bijvoorbeeld met kritiek op de islam), moeten we die ruimte ook laten aan andersdenkenden of aan mensen met een andere afkomst (bijvoorbeeld met kritiek op homo’s of op joden). Anders meten we met twee maten en is ‘onze’ vrijheid niet ‘hun’ vrijheid. Dat lijkt mij ongewenst, maar het lijkt mij ook ongewenst als we alle sluizen daarbij openzetten. Als we die ruimte aan alle kanten volop benutten gaat, vrees ik, een enorme beerput open. Dat zie je nu soms al via social media gebeuren, met alle uitwassen van dien: grove verwensingen, doodsbedreigingen. Social media nemen daarbij een bijzondere tussenpositie tussen de eerder genoemde vormen van gemedieerde en interpersoonlijke meningsuiting in. Social media hebben een openbare, massamediale kant, maar kunnen ook erg persoonlijk zijn; één-op-één. Die beerput vind ik zelf als zodanig een grote bedreiging van de vrijheid van meningsuiting. Mensen durven zich soms niet meer te uiten, omdat ze bang zijn dat een lading bagger over zich heen te krijgen.

Mijn voorzichtige slotbalans. Ik denk dat we de vrijheid van meningsguiting moeten koesteren. Het is moeilijk, zo niet ondoenlijk om daarbij harde grenzen aan te geven. De samenleving ontwikkelt zich en daarbij ook onze normen en waarden. Ik heb zelf wel het idee dat vrijheid niet iets is dat je kunt opeisen. Er zal meer vrijheid en ruimte zijn als we elkaar die ruimte gunnen. En daarbij lijkt het me logisch dat we anderen dezelfde mate van vrijheid gunnen als de ruimte die we graag zelf willen hebben.

Burgemeester word wakker!

“Hebben we eindelijk een jeugdige, vrouwelijke burgemeester (na decennia van middelbare VVD-mannen in dito pakken), dreigt er meteen onheil”

 

 

Politiek Amstelveen (mijn woonplaats) is in rep en roer. De kersverse burgemeester Mirjam in ’t Veld heeft een nevenfunctie: zij neemt zitting in de Raad van Toezicht van WNL. Je weet wel, Wakker Nederland, die nieuwe omroepvereniging uit de Telegraaf-stal.

Hebben we eindelijk een jeugdige, vrouwelijke burgemeester (na decennia van middelbare VVD-mannen in dito pakken), dreigt er meteen onheil.

Sommige klagers vinden WNL te rechts en daarom geen goede keuze voor de nieuwe ‘burger-moeder’ (van CDA-huize) die boven de partijen zou moeten staan. Anderen vinden dat de burgemeester zich geheel op haar burgemeesterstaak moet richten. Frits Barend, een bekende local, vindt dat laatste weer onzin en noemt het juist gezond dat de burgemeester zich inlaat met maatschappelijke organisaties. Vrijwel alle fractievoorzitters steunen de keuze van in ’t Veld, maar een groep oud-raadsleden heeft zich per brief juist weer heel kritisch uitgelaten. Kortom, de gemoederen in mijn -onlangs tot groenste stad van Europa- verkozen woonplaats lopen op.

Wat vind ik er van? Ik neem als communicatie- en media docent een formeel standpunt in.

In veel reacties op de nevenfunctie van burgemeester in ’t Veld blijft het feit onderbelicht dat WNL een omroepvereniging in het publieke bestel is. Volgens de Mediawet (2008) moet iedere omroepvereniging “zich volgens de statuten ten doel stellen in het media-aanbod een bepaalde, in de statuten aangeduide maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke stroming te vertegenwoordigen” (artikel 2.24). Mensen die zich daartoe aangesproken voelen kunnen lid worden van deze vereniging. Het gaat bij iedere omroepvereniging (ongeacht haar politieke, religieuze of maatschappelijke profiel) dus altijd om het vertegenwoordigen van een deel-belang, terwijl een burgemeester juist het brede belang dient te representeren. In die zin maakt burgemeester in ’t Veld dus een ongelukkige keuze met deze nevenfunctie. Een tweede bezwaar is het feit dat omroepverenigingen in het publieke bestel niet alleen amusement en verstrooiing bieden, maar ook een informatieve en educatieve functie hebben. De media (vooral ook in het via belastinggeld gefinancierde publieke bestel) vormen een erkende machtsfactor in de samenleving die bedrijven, sporters, actiegroepen, politici, etc. kritisch en onafhankelijk moeten kunnen benaderen. Dat is een onmisbare functie in een pluriforme, democratische samenleving. Daarbij komen soms ook burgemeesters onder vuur te liggen (zie recente voorbeelden als Hoes, Rehwinkel en van Aartsen). Dan moet niet de schijn gewekt worden dat het ene medium zich wat moet inhouden omdat er nu eenmaal een burgemeester in de Raad van Toezicht zit. Of dat de burgemeester niet vrijuit kan spreken en handelen, omdat dat niet spoort met de lijn van de omroepvereniging waarop zij toezicht houdt.. In die zin bewijzen zowel de burgemeester als WNL zichzelf geen dienst. Laten we blij zijn dat we zo langzamerhand bevrijd zijn van de reflexen uit de tijd van de Verzuiling met die stevige verstrengeling van belangen tussen politieke partijen en omroepen.

Laat de burgemeester op zoek gaan naar een andere klus. Dit is niet zo maar een nevenfunctie. Dit is een onhandig gekozen verbinding tussen politieke macht en media-macht en dat moeten we niet willen.

La Superba

“het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal”

 

Ik kende Pfeijffer van zijn gedichten, maar had nog geen roman van hem gelezen. De publiciteit rondom dit boek bij het winnen van de Libris Literatuurprijs 2014 en het vooruitzicht van een heerlijke zomervakantie in Italië trokken me over de streep. Ik kocht La Superba en begon te lezen. Het werd een plezierige lees-ervaring, met een enkele kritische noot.

Pfeijffer schrijft bloemrijk en beeldend. Hij voert je op bijna zintuiglijke wijze mee door de stad van zijn dromen, Genua. De liefde voor z’n zuidelijke woonplaats, haar inwoners en haar geschiedenis druipt van de pagina’s en werkt aanstekelijk. Je krijgt zin om in zijn voetsporen door de stegen van Genua te dwalen, om wat te drinken op een van de vele terrassen of met je hand boven je ogen bij de haven naar de zee te staren. Een illustratie: “Wie ter wereld wil niet wandelen door de Vico Amandorla? Het is een naam die geurt als een belofte, zacht als marsepein, gerijpt als likeur op vergeten vaten, in de kelder van een verafgelegen klooster waar de laatste monnik twintig jaar geleden is gestorven met een onschuldig kindergebedje op zijn lippen in de kloostertuin, in de schaduw van de amandelboom, gelukkig als een man na een rijke maaltijd met dierbare vrienden” (p. 37). Het zou me niets verbazen als er in de toekomst speciale La Superba stadswandelingen worden georganiseerd. Pfeijffer zou met dit boek een aardige bijdrage kunnen leveren aan de lokale toeristische sector.

Naast de prachtige taal is er de bijzondere vorm van het boek. Er is een niet nader aangeduide ‘vriend’ aan wie Pfeiffer zijn Genuese verhalen doorspeelt. Op diverse plekken in het boek stapt Pfeiffer even uit zijn rol en zijn verhaal om zich direct tot die vriend te wenden, bijvoorbeeld: “Ik ga het je vertellen, mijn vriend”,p.93; of:“Die laatste zin moet er natuurlijk uit wanneer ik deze notities omwerk tot een roman”, p. 278). Zo creëert Pfeiffer een vernuftig raamwerk om zijn deels losstaande  verhaallijnen een plek te geven. Deze korte intermezzi storen me soms, doordat ze me uit het verhaal halen. Alsof Pfeiffer af en toe roept: het is maar een verhaal hoor! Het doet denken aan acteurs in bepaalde films of TV-series die zich af en toe direct tot de kijker wenden (zoals Kevin Spacey in House of Cards) en daarmee de zogenaamde ‘vierde wand’ doorbreken.

Naast het raamwerk, moet er natuurlijk ook voldoende inhoudelijk cement zijn om de bloemrijke verhalen bij elkaar te houden. En dat is wat mij betreft niet in alle opzichten gelukt. Met name het verhaal over de Britse fantast Don spreekt me niet aan. Teveel doorzichtige bravoure en te veel schelmenstreken à la Ik Jan Cremer. Omdat het Don-intermezzo ruim 40 pagina’s omvat, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, maar gelukkig krijgt Pfeijffer me daarna weer in zijn greep.

Het is ronduit knap hoe hij in zijn boek de verhalen van het Genua van nu en vroeger (kruistochten, de pest, ontdekkingsreizen), en van hier en daar (Afrika, ‘La Merica’) weet af te wisselen en te combineren. Is de immigratie van nu (Marokkanen, Senegalezen) wezenlijk anders dan de grote uittocht van Italianen zelf naar Noord- en Zuid-Amerika honderd jaar geleden? Het verhaal van de Afrikaan Djiby is het rauwe, maar respectvol genoteerde, relaas over de ellende die vluchtelingen meemaken op weg naar het gedroomde paradijs Europa waar mensen “zich douchen met parfum en waar bier gewoon uit de kranen komt”(p. 241). Opmerkelijk dat Pfeijffer net als Tommy Wieringa in Dit zijn de namen zo’n prominente plaats inruimt voor het hedendaagse vluchtelingenvraagstuk in Europa. “In deze stad waarop ik ooit aan dek van een schip zo verliefd ben geworden, voel ik mij als ongedierte dat dient te worden verdelgd. De waarheid is dat ik een rat ben voor iedereen hier in deze stad, zelfs voor jou, Ilja” (aldus de uit Senegal gevluchte Djiby, p. 265).

Het boek begint en eindigt met ‘het mooiste meisje van Genua’. Daarmee is de cirkel rond. Alle lijnen uit het boek komen in het laatste deel samen. Pfeiffer’s queeste naar haar is een ontluisterende mislukking gebleken, zoals alle ontmoetingen met vrouwen in dit boek uitmonden in gemankeerde verhoudingen en zielige seks. Het mooiste meisje is in het begin van dit boek nog een aantrekkelijke barmeid, maar ze eindigt als straathoertje. En Pfeiffer rondt zijn relaas af met een ingebeeld personage, een spiegelbeeld-travestiet, een man met netkousen en watten in zijn BH.

In de woorden van Pfeijffer: “het is een vlucht uit de realiteit op een wankel vlot van taal.”(p. 276)

 

Bijzonder

Come si deve: hoe het hoort (p. 29/30). “De beste kok is zoals de beste schoenmaker niet iemand die je voor verrassingen stelt. Daarom eet je ook altijd zo goed in Italië. En daarom hebben ze zulke goede schoenen.”

Over de Kerk in Italië: “Katholicisme is de default, de standaardinstelling.” (p. 41)

Over de vlag: De vlag van Engeland is overgenomen van Genua (p. 84).

Mooie passage over werkelijkheid, perceptie en illusie: “De wereld om ons heen bestaat alleen maar in zoverre wij haar waarnemen, zin geven en bedenken. Zonder onze ogen en gedachten zou er geen wereld bestaan, of zou ze lekker nutteloos in haar eentje liggen te bestaan zoals een planeet in een verafgelegen sterrenstelsel nog steeds wacht tot wij hem ontdekken, zien en een naam geven. Alles wat bestaat, bestaat alleen maar in ons hoofd of het bestaat niet. En wie zegt dat wij met velen zijn? Wie zegt mij dat ik niet de enige ben? Wie zegt mij dat jij bestaat, mijn vriend? Het is veel waarschijnlijker dat ik je heb bedacht. Zo zijn ook de straatnamen, het plaveisel en de mensen die voortslenteren door mij bedacht. En niet alleen omdat ik een schrijver ben. Ik zie alleen maar wat ik wil zien, zoals alle mensen alleen maar zien wat zij al denken, te kennen of verwachten. …. Het is mijn beroep. Maar dat is het punt niet. Zo zijn wij allemaal. Ook jij, mijn vriend. Zo leven we langs elkaar heen in elkaars verzonnen werelden. We zijn figuranten in elkaars autobiografie. We zijn decor van elkaars illusies. “  (p. 102-103)

“Verandering is per definitie een bedreiging van andermans zaken.” (p. 177)

 

NASCHRIFT 12 maart 2016:

En jawel, er worden nu reizen naar Genua georganiseerd met een stadswandeling onder leiding van Ilja Leonard Pfeiffer:

“De natuur- en cultuurhistorische rijkdom komt tot leven in de roman La Superba van Ilja Leonard Pfeijffer, de winnaar van de Libris Literatuur Prijs. Hij zal voor ons aan de hand van zijn boek tijdens een wandeling de geheimen van de rafelranden van Genua ontsluiten.”

 

http://www.voyageculture.nl/reizen/italie/het-trotse-en-eigenzinnige-genua

 

 

 

De nieuwe landkaart van Europa

Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk liggen ver van elkaar verwijderd, maar hun huidige situatie vertoont opmerkelijke parallellen en een duidelijk verschil.

In geen enkel werelddeel wordt de landkaart zo vaak veranderd als in Europa.[1] Juist in het ‘oude’ continent blijken de grenzen van de landen niet stevig verankerd. Je zou juist verwachten dat bijvoorbeeld in Afrika, met al z’n willekeurige, langs koloniale linialen getrokken grenzen, het wijzigen van grenzen schering en inslag zou zijn. Maar met uitzondering van Eritrea en Zuid-Sudan heeft dat continent in grote lijnen zijn indeling behouden. Zo niet dus Europa. De afgelopen decennia zorgde de desintegratie van de Sovjet-Unie voor de komst van diverse nieuwe, onafhankelijke staten langs de grenzen van de Russische federatie. Ook werd Tsjecho-Slowakije gesplitst, terwijl Duitsland juist werd herenigd. En in de jaren ’90 viel Joegoslavië uiteen. Zo groeit het ledental van de NAVO en de EU en wordt het drukker op het Eurosongfestival en in de voorronden van het EK Voetbal. Het meest recente gerommel aan landsgrenzen vindt momenteel plaats aan de uiterste oost- en westkant van ons continent. In Oekraïne is de Krim nu Russisch grondgebied en probeert president Porosjenko de opstandelingen in het oosten te paaien met meer zelfbestuur. Je mag verwachten dat Oost-Oekraïne in de toekomst een zelfstandige status krijgt en een stevige band met Moskou, terwijl West-Oekraïne zich richt op de vrienden in Brussel. Hoe zit dat met de UK? Cameron worstelt zichtbaar met het referendum dat vandaag in Schotland wordt gehouden. Het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk dreigt. Net als Porosjenko probeert Cameron de Schotten te paaien met beloftes over meer zelfbestuur. Een typisch geval van too little, too late. Morgenochtend (19 september) weten we meer! Opmerkelijk (en ironisch) is verder dat Cameron zelf twee jaar geleden de Britten een referendum in het vooruitzicht heeft gesteld over het Britse lidmaatschap van de EU. In tegenstelling tot de achterban van Porosjenko is Cameron’s Conservative Party niet gecharmeerd van Brussel. Het aardige is dat Cameron hetzelfde wapen wil hanteren tegenover de EU waarmee hij nu wordt bedreigd door de Schotten. En je kunt voorspellen dat de argumenten die de Britse NO-stemmers straks tegen de EU zullen uiten van hetzelfde kaliber zijn als de  argumenten die  de YES-stemmers in Schotland vandaag gebruiken. “We nemen ons lot in eigen hand”, etc.etc. Als de Schotten vandaag in meerderheid Ja zeggen, zal dit andere gebieden in Europa inspireren om ook meer autonomie of zelfs volledige onafhankelijkheid op te eisen. Kennelijk is de strijd in Europa in deze tijd niet meer een expansief gevecht dat gericht is op gebiedsuitbreiding en imperium-vorming (al moet je Poetin wel in de gaten houden), maar een streven naar terugtrekking op en afbakening van eigen grond. Het botte referendum-instrument (waar veel op af is te dingen) is daarbij natuurlijk te verkiezen boven gewapende strijd. De vraag is wel of de vraag ‘wie we zijn’ en ‘waar we bijhoren’ met het afbakenen van landsgrenzen te beantwoorden is. Heineken kaart van Europa

 

 

 

 

[1] Lees vandaag ook de interessante column van Bert Wagendorp in De Volkskrant over Freddy Heineken en zijn idee om een nieuwe Europese landkaart te maken met 75 gelijkwaardige gebieden (Eurotopia).

Zwarte zaterdag: Europa op weg

Zwarte Zaterdag. Samen met miljoenen andere Europeanen, die van of naar hun vakantiebestemming op weg zijn, begeven we ons met een volgepakte auto op de snelweg. Deze dag zal vooral bestaan uit tolwegen, tankstations en files. Juist dit weekend wordt het begin van de Eerste Wereldoorlog, honderd jaar geleden, herdacht. Ook toen verlieten miljoenen Europeanen hun huis. Toen om een ‘grande guerre’ te beginnen. Nu is het grote vakantie. Vergeleken met loopgraven en mosterdgas zijn de ongemakken van Zwarte Zaterdag slechts luxe-problemen: een onverwachte wegomlegging, een smerig toilet tijdens een koffiestop.

Europa is inmiddels ingrijpend veranderd. Europeanen gaan tegenwoordig bij elkaar op bezoek en waarderen de culturele en culinaire bijzonderheden van het gastland. Grensovergangen vormen geen belemmeringen meer, de euro wordt overal geaccepteerd en langzamerhand is Engels de lingua franca geworden. Tijdens mijn vakantie in Italië hoor ik een ouder Frans echtpaar Engels spreken met een Italiaanse winkelier. In diezelfde taal vraagt een Poolse man mij in Florence de weg. Ook valt mij op dat veel Italianen niet meer in Italiaanse auto’s rijden, maar de voorkeur geven aan Duitse en Aziatische merken. Als mijn broer en schoonzus ons bezoeken in Toscane (ze wonen in Brussel; zij is Italiaanse) delen zij vergelijkbare ervaringen met ons. Europa is geen melting-pot, maar Europeanen groeien wel meer naar elkaar toe. Zo kost het steeds meer moeite om in het straatbeeld de herkomst van Europese toeristen (zijn het Hongaren, Denen, Belgen, Tsjechen?) te bepalen. De enigen die echt opvallen zijn de Amerikanen en de Chinezen; niet-Europeanen, dus. Datzelfde valt me op als we, komend uit Toscane, voor Bologna in een lange file terechtkomen. De kentekenplaten laten zien dat we omringd worden door tal van nationaliteiten. En als we stapvoets naast elkaar rijden, ziet het Poolse gezin er net zo uit als het Nederlandse. Maar sommige verschillen blijven. Bij Bologna moeten we kiezen tussen Milano of Venezia. Britten, Belgen en Nederlanders houden de twee linkerbanen aan; Hongaren, Polen en Roemenen buigen af naar het oosten. Geografie verandert niet. Ook nu bestaat er nog Oost en West. Net als destijds bij het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Ik moet denken aan de stad Ravenna, niet ver van Bologna, die we aan het begin van de vakantie hebben bezocht. Na de splitsing van het Romeinse Rijk wordt Ravenna aan het begin van de vijfde eeuw de hoofdstad van het West-Romeinse rijk. Niet lang daarna vallen ‘barbaarse’ stammen het huidige Italië binnen. Ravenna komt vervolgens onder Byzantijns bestuur te staan en wordt de vooruitgeschoven post van het Byzantijnse rijk op het Italiaans schiereiland. Daarmee wordt de grondslag gelegd voor de prachtige Byzantijnse kunstwerken die nu nog in Ravenna te bewonderen zijn.

Ook later in de geschiedenis van Italië zie je de scheidslijn Oost-West terug. De republieken Genua (la Superba) en Venetië (la Serenissima) zijn aartsrivalen. Venetië is door haar ligging aan de Adriatische Zee van nature op het oosten gericht (een letterlijke ‘oriëntatie’), terwijl Genua de blik meer op het westen richt. Niet voor niets is het Genua’s bekendste zoon Christoffel Columbus die bekend wordt als de ontdekker van Amerika. Die ontdekking markeert de opkomst van Genua en de neergang van Venetië dat haar machtspositie in Zuid-Oost Europa verliest ten gunste van de Turken.

Inmiddels stellen wij de keuze tussen West en Oost nog even uit. We steken door naar het noorden van Italië. Daar woont een nicht van me die met een Italiaan is getrouwd. We kennen hen amper, maar dankzij internet en mail hebben we het contact de laatste tijd aangehaald en zijn we uitgenodigd om langs te komen. De ontvangst is allerhartelijkst en we gaan een aperitivo drinken in een prachtig stadje in de omgeving. Mijn aangetrouwde ‘cugino’ vertelt over het leven van zijn grootouders en ouders. En over de strijd die in deze regio heeft gewoed tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op de flanken van de Monte del Grappa kwamen in 1917-1918 ruim 25.000 Italiaanse en Oostenrijkse soldaten om. Ook wijst hij ons op een rij bomen waar aan het einde van de Tweede Wereldoorlog partizanen werden opgehangen door de fascisten.

Tijdens het avondeten gaan de gesprekken door. Over de zon- en schaduwkanten van Europese samenwerking, over de nachtmerrie van toenemende werkloosheid onder jongeren, over Albanezen en Roemenen die inbreken en zakkenrollen, over de vele vluchtelingen die de oversteek maken naar Zuid-Italië, over de plaag van corruptie, maar ook over familiebanden, over reizen, over het verschil tussen leven in Nederland en leven in Italië, over het WK voetbal. We besluiten de bijzondere avond met eigengemaakte limoncello en grappa. We zijn een bijzondere ervaring en twee lieve familie-leden rijker. Prachtige zaterdag.

Voir un ami pleurer

 

 

 

Gisteren, op de dag dat de Belgen verplicht naar de stembus gaan (België kent een stemplicht en er staan maar liefst drie verkiezingen op het programma: regionale, federale en die voor het Europees Parlement. Een super-verkiezingsdag, waar alle Belgen met spanning naar uitzien), gisteren dus, schiet een zwaarbewapende man in het Joods Museum in het hart van Brussel vier mensen dood.

We moeten vrezen dat het een doelgerichte en dus antisemitische aanslag is. Brussel, de stad van de EU, maar ook de stad van Jacques Brel. Zijn lied Voir un ami pleurer borrelt bij het horen van dit schokkende nieuws direct bij me op. Een van de indrukwekkendste liederen van Brel. De passage: ni le courage d’être juifs is raak en actueel. Er is moed voor nodig om joods te zijn. Ook in het Europa van vandaag zijn joodse inwoners niet veilig. Hebben wij de moed om te zeggen: dat zijn onze vrienden? In Brel’s woorden: tous ces hommes qui sont nos frères: niet alleen juifs of nègres, maar ook homo’s, moslims, Roma?

 

Bien sûr il y a les guerres d’Irlande

Et les peuplades sans musique

Bien sûr tout ce manque de tendres

Il n’y a plus d’Amérique

Bien sûr l’argent n’a pas d’odeur

Mais pas d’odeur me monte au nez

Bien sûr on marche sur les fleurs

Mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr il y a nos défaites

Et puis la mort qui est tout au bout

Nos corps inclinent déjà la tête

Étonnés d’être encore debout

Bien sûr les femmes infidèles

Et les oiseaux assassinés

Bien sûr nos cœurs perdent leurs ailes

Mais mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr ces villes épuisées

Par ces enfants de cinquante ans

Notre impuissance à les aider

Et nos amours qui ont mal aux dents

Bien sûr le temps qui va trop vite

Ces métro remplis de noyés

La vérité qui nous évite

Mais voir un ami pleurer!

 

Bien sûr nos miroirs sont intègres

Ni le courage d’être juifs

Ni l’élégance d’être nègres

On se croit mèche on n’est que suif

Et tous ces hommes qui sont nos frères

Tellement qu’on n’est plus étonnés

Que par amour ils nous lacèrent

Mais voir un ami pleurer!