Categoriearchief: Kunst & cultuur

Groeten uit Zeist #1: Zeg het (niet) met Bloemen

Als kersverse inwoner van Zeist doe ik veel nieuwe indrukken op. Ik maak kennis met de lokale middenstand, ik tracht letterlijk wegwijs te worden en het stratenplan me eigen te maken, ik probeer horeca-gelegenheden uit, ik verken looproutes in de bossen, ik verdiep me in de geschiedenis van Zeist met z’n mooie slot, de bijzondere geloofsgemeenschap van de hernhutters en de overal aanwezige antroposofen, en ik speur naar sporen van bekende Zeistenaren van weleer zoals Hendrik Marsman, Arthur Lehning en Willem Pijper. Genoeg reden om op deze blog-site af en toe over mijn nieuwe woonplaats te gaan schrijven. Ik heb daarvoor de titel ‘Groeten uit Zeist’ bedacht. Misschien niet bijster origineel en opvallend, maar bij elk verhaal zal ik er een specifieke sub-titel aan toevoegen die de lading wat treffender zal dekken.

Mijn eerste Zeist-blog gaat over Karin Bloemen. Nu denk ik dat veel lezers zich zullen afvragen: wat heeft Karin Bloemen met Zeist te maken? Die gedachte had ik precies zo toen ik een paar maanden geleden in de lokale Nieuwsbode las dat Karin Bloemen het boegbeeld is van een campagne om het centrum van Zeist te promoten. De slogan van deze campagne is: Zie je in Zeist.

Ik wist niet dat Karin Bloemen Zeister roots heeft. Ik ken haar als een op-en-top Noord-Hollandse. Na kort google-onderzoek bleek dat zij inderdaad geen directe binding heeft met Zeist. Ze is in Alkmaar geboren en woont momenteel in Broek in Waterland. Volgens een lokale website komt Karin Bloemen weleens in Zeist en vindt ze het een aantrekkelijke plaats. Geen overtuigende redenering wat mij betreft. Het klinkt alsof ras-Rotterdammer Gerard Cox reclame gaat maken voor Sneek, omdat hij daar vorig jaar een keer gezellig een broodje heeft gegeten.

Het is op zich niet ongebruikelijk om een bekend iemand in te zetten bij een reclame-campagne. Het merk lift dan mee op de populariteit van de BN-er. Voeg daar een scheutje humor aan toe en je hebt al snel een succesformule. De bekende Amerikaanse psycholoog Cialdini zou zeggen dat het hier gaat om de invloedsfactor ‘liking’ (sympathie). Een legendarisch voorbeeld is de vroegere samenwerking tussen Hak en de onlangs overleden Martine Bijl. Zij was jarenlang het gezicht van Hak (‘uw moet de groente van Hak hebben’). Haar charmante uitstraling en spitsvondige teksten maakten de Hak-commercials enorm populair. Ondanks het feit dat zij zelf nauwelijks een band met Hak en groenten in glas had. Niemand zal in die jaren gedacht hebben dat Martine Bijl thuis elke avond een potje Hak leeg zat te lepelen. De enige link die ik zie is dat haar achternaam een leuke associatie met het woord Hak oplevert.

Zo bekeken hoeft het dus geen probleem te zijn dat Karin Bloemen reclame maakt voor Zeist ondanks het ontbreken van een duidelijke link. Ook Karin Bloemen staat bekend om haar positieve uitstraling en haar gevoel voor humor. En ook haar fleurige achternaam werkt mee. Maar toch ligt het hier anders. Zeist is geen potje doperwten en ook geen multifocaaaale bril. Als Zeist een levensmiddel, een fast moving consumer good was, zou dat de inzet van een vrolijke BN-er kunnen rechtvaardigen. Maar Zeist is van een andere orde. Zeist is een gemeente waar mensen wonen, werken, recreëren, winkelen en uitgaan. De verenigde ondernemers willen laten weten dat Zeist een aantrekkelijk centrum heeft met een keur aan winkels en horeca-gelegenheden. Voor wie zou die boodschap bestemd zijn? Niet voor alle Nederlanders. Ik denk vooral voor de Zeistenaren zelf en voor mensen in de omliggende gemeenten. Dat is de natuurlijke doelgroep van de ondernemersclub. Deze mensen wonen in of bij Zeist en zullen met wisselende frequentie in het centrum komen. Dat moeten ze vooral blijven doen en liever nog vaker dan tot nu toe. Zij hebben geen boodschap aan Karin Bloemen en aan haar slogan Zie je in Zeist. Ze komen er vaker dan La Bloemen zelf.

Dit bord werd onlangs in mijn straat opgehangen.

Het kernprobleem is dat veel steden kampen met toenemende leegstand in het centrum. Een belangrijke factor hierbij is het online winkelen. Zeist moet er voor gaan zorgen dat mensen in Zeist en omgeving niet hun heil gaan zoeken in het nabijgelegen Utrecht of Amersfoort en ook niet in laagdrempelige webshops. Men moet gaan winkelhieren (dit woord werd een paar weken geleden in Vlaanderen verkozen tot woord van het jaar 2019). Uit eigen ervaring weet ik dat het aanbod in Zeist gevarieerd en aantrekkelijk is. Er is voldoende reden om hier te shoppen en uit te gaan. Dat verhaal mag vol trots en zelfvertrouwen worden uitgedragen. Niet via de sympathie-troefkaart van een willekeurige BN-er, maar met de inzet van twee andere invloedsfactoren van Cialdini: authority en social proof.

De autoriteitsfactor betekent dat je mensen inzet die op basis van expertise en aanzien recht van spreken hebben. Denk aan een lokaal bekende ondernemer, een Zeister artiest, of een zakelijk deskundige. Je kunt ook denken aan een BN-er die in Zeist geboren is en nog steeds een goede band met Zeist heeft. Ik zag op Wikipedia een overzicht van bekende Nederlanders die hier geboren zijn,  met interessante namen als Marc Overmars, Mirella van Markus, Eva de Goede en Chris Zegers.

Social proof is een andere invloedsfactor die vaak goed werkt, zeker in deze tijd van sociale media waarmee mensen hun ervaringen en meningen eenvoudig en snel kunnen delen. Social proof wil zeggen dat ervaringsdeskundigen hun positieve reacties doorgeven aan anderen. Toen we hier kwamen wonen hebben we van buren en bekenden tal van tips gekregen over leuke winkels, gezellige café’s en goede restaurants. Je hoeft de locals niets te vertellen. Integendeel, zij vertellen het desgevraagd zelf. Maar ze moeten daartoe wel uitgenodigd worden. Je zou dus moeten proberen enthousiaste Zeistenaren in te schakelen om hun ervaringen met belangstellenden te delen.

Als de Zeister ondernemers bij mij zouden aankloppen zou ik zonder aarzelen en geheel belangeloos hieraan meewerken en mijn eerste positieve indrukken delen met wie het maar horen wil. Ook bied ik de promotieclub met plezier gratis en voor niks een hierbij passende slogan aan: ‘Zeist, zeg nou zelf’.

Elastiekjes op straat

 

Ik weet niet meer wanneer het precies begon, maar sinds een paar jaar trekken elastiekjes op straat mijn aandacht. En dan met name de exemplaren die zo in elkaar gedraaid zijn dat je er een bepaald figuurtje in kunt ontdekken. Soms is het figuurtje meteen te herkennen. Je loopt er tegenaan en denkt:

‘Kijk, een hartje’

Of: ‘een piemel’   (zoals je die op de middelbare school in elke jongens-wc op de wand getekend ziet)

Of: ‘een ampersand’ (het ‘en’-teken)

Soms zie ik het niet direct en moet ik er even omheen lopen om te ontdekken of er een speciaal figuurtje in te herkennen is. Ik maak voor de zekerheid van elk elastiekje een of meer foto’s, zodat ik er thuis ook nog even goed vanuit verschillende hoeken naar kan kijken.

Met enige fantasie kan ik er dan vaak toch iets in herkennen:

‘een slakje’

‘een slapende vrouw à la Picasso’

‘Epke Zonderland in kruishang’

‘een zwaantje’

In sommige gekringelde elastiekjes kan ik geen figuur ontdekken, maar dat maakt hen niet minder interessant. Die voeg ik naamloos toe aan mijn verzameling

Ik realiseer me dat mijn speciale interesse voor elastiekjes op straat voor omstanders een raar beeld moet opleveren. Een man van middelbare leeftijd die midden op de stoep gaat stilstaan, gebiologeerd naar een plek op de straat staart en dan in een cirkeltje rondloopt; die vervolgens zijn smartphone pakt, door z’n knieën gaat en op 30 centimeter hoogte een foto maakt. Er zijn mensen in mijn omgeving die zich zorgen maken en zich afvragen of wel goed met me gaat. Dat vraag ik mezelf ook wel eens af, maar ja, als je eenmaal door iets gegrepen bent, is het moeilijk om het los te laten.

Een bijzondere ontdekking deed ik pas onlangs. In een verzamelbundel kwam ik twee gedichten van Cees Buddingh’ over elastiekjes tegen.

geen schaartje

‘hé, dat lijkt wel een schaartje,
wat daar op de grond ligt,’ dacht ik,
‘een stoffig, grijsgroen schaartje’

maar toen ik beter keek zag ik
dat het geen schaartje was,
maar een elastiekje, ineengekringeld
in de vorm van een schaartje

 

geen brilmontuurtje

‘hé, dat lijkt wel een brilmontuurtje,
wat daar op tafel ligt,’ dacht ik,
‘een stoffig brilmontuurtje,
zo eentje als bernlef wel draagt.’

maar toen ik beter keek zag ik
dat het geen brilmontuur was,
maar het grijsgroene elastiekje,
nu ineengekringeld
in de vorm van een brilmontuurtje

Ik kende deze gedichten niet, terwijl ik toch een poëzie-liefhebber ben en zelfs een keer een blog over Buddingh’ heb geschreven (http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=739). Deze aardige gedichtjes hebben me enorm gerustgesteld. Ik ben dus niet gek. Of in ieder geval niet de enige gek. Cees Buddingh’ met zijn oog voor ‘objets trouvés’, was ook gefascineerd door elastiekjes. Ik bevind me in goed gezelschap.

 

Nagekomen foto (15 januari 2024):

dit vrolijke exemplaar vond ik vandaag op de stoep voor mijn huis:

Je bent wat je draagt

Over gele hesjes, Roodkapje en cappuccino

 

Onlangs zijn in Parijs de gele hesjes weer met veel tam-tam de straat op gegaan. Ze waren even uit het nieuws verdwenen, maar hebben na een lange zomerpauze de draad weer opgepakt. Ook demonstranten hebben kennelijk behoefte aan vakantie. Ik vind het grappig dat deze activisten genoemd worden naar de kleding die ze dragen. Dat leidt tot koppen in nieuwsmedia als “gele hesjes stichten brand op de Champs Elysées”, of “geel hesje weigert Rutte een hand te geven”. Alsof hesjes brand kunnen stichten en handen kunnen schudden. En toch begrijpen we precies wat er bedoeld wordt.

Ik ben gaan kijken of er meer varianten op dit thema bestaan: mensen die genoemd worden naar de kleding die ze dragen en dan bij voorkeur met een aanduiding die bestaat uit een kleur en een kledingstuk, net zoals ‘gele hesjes’.

Ik ben tot de volgende reeks gekomen:

Zwarte kousen

Rode baretten

Witte boorden

Rode hoeden (‘Rode hoeden hebben geen zin om achter de geraniums te zitten’)

Blauwhelmen

Bruinhemden

Ook de wielerterm ‘gele trui’ (met de varianten ‘witte trui’ en ‘groene trui’) past wat mij betreft in dit rijtje. Denk aan een zin als: “de gele trui rijdt op 45 seconden van de kopgroep”.

En in zekere zin is Roodkapje ook een voorbeeld van dit soort kleur-kleding vernoemingen. Al is het in het geval van Roodkapje geen soortnaam, maar een eigennaam.

 

Een bijzondere variant op aanduidingen met kleding en kleur komt uit de koffie-wereld. In het Wenen van de 18e en 19e eeuw kende men variëteiten van koffie met verschillende hoeveelheden melk: van een klein scheutje melk tot een hele plens. De uiteindelijke kleur van de koffie (van donker- tot lichtbruin) koppelde men aan de kleuren van de habijten van bekende monnikenordes. Zo ging men koffie met flink veel melk aanduiden met de term Franziskaner; een term die correspondeerde met het lichtbruine habijt van de Franciscaner monniken.

Koffie met wat minder melk werd Kapuziner genoemd, een verwijzing naar de kapucijner monniken en hun donkerbruin gewaad. Behalve de warm-bruine kleur kende het habijt van de Kapucijners ook een monnikskap, die in het Italiaans een cappa of cappuccio heet, met als verkleinwoord: cappuccino. In sprookjestermen zouden we zeggen: Bruinkapje. Het cappuccino-verhaal laat zien dat een heilig boontje uiteindelijk een koffie-boontje is geworden.

 

Wie weet dat de naam ‘geel hesje’ in de toekomst nog verder evolueert en net als cappuccino ook de aanduiding wordt van een drankje. Ik stel me daarbij een cocktail voor van Cointreau, granaatappel, jus d’orange en peper. Pittig en explosief.

Stel je voor dat je straks een bar binnenloopt en zegt: “Ober, mag ik een geel hesje? En doe er ook maar een portie vlammetjes bij!”

Het Lada-effect

 

Mijn eerste auto was een Lada. Een appeltjes-groen exemplaar dat er uitzag zoals kinderen een auto tekenen: een rechthoekig koekblik op wielen. Ik was een jonge vader en had een part-time baantje in het onderwijs. Ik kon me niets anders veroorloven dan deze vierdehands bak van Russische makelij. De vele roestplekken en het gebrek aan comfort nam ik voor lief. Hij bracht mij en ons kleine gezin van A naar B en daar ging het om. De auto had één groot pluspunt. Hij startte moeiteloos bij 10 graden onder nul. Het was de Elfstedenwinter van ’84-’85 en ik was de enige in de straat die elke ochtend zonder problemen zijn auto aan de praat kreeg.

Ik had voor de aanschaf van deze wagen vagelijk van het merk Lada gehoord, maar toen ik er eenmaal zelf eentje bezat, zag ik overal Lada’s op de weg. Dit verschijnsel noemden mijn vrouw en ik het Lada-effect: iets is er al, maar jij bent er nog nooit echt, bewust mee in aanraking geweest. Zodra je ermee te maken krijgt, zie je er opeens overal voorbeelden van.

Van onbewust/nauwelijks waargenomen naar bewust/gericht waargenomen via een onverwachte confrontatie. In de psychologie zal er vast een wetenschappelijke term voor bestaan, maar voor mij voldoet de term Lada-effect. Door dit verschijnsel zo te typeren ben ik me er sindsdien bewuster van als me dit weer overkomt: “hé, een Lada-effect!”.

Een paar voorbeelden.

Een van onze kinderen zag vlak na de geboorte nogal geel. We hoorden dat zijn bilirubine-gehalte te hoog was. Hij moest zelfs even een tijdje in het ziekenhuis onder een speciale lamp liggen. Ik had nog nooit van bilirubine gehoord, maar vanaf dat moment was het een term die ik te pas en te onpas hoorde als er over pasgeborenen werd gepraat. (Dit gold in die tijd voor mij als jonge vader ook voor termen als bekkeninstabiliteit, striae en spruw).

Mijn dochter kwam op een bepaald moment thuis met Uggs die ze net had gekocht. Ik wist niet van het bestaan van dergelijke schoeisel af. “Ach pap”, zei ze, “die zijn al heel lang in de mode.” Het was mij nooit opgevallen, maar de weken daarna zag ik allemaal jonge meiden met Uggs lopen.

Toen Geert Wilders 10 jaar geleden in de Tweede Kamer het dragen van hoofddoekjes ter discussie stelde en de term ‘kopvoddentaks’ introduceerde, was ik de weken daarna ongewild alert op studentes met een hoofddoek op mijn hogeschool. Ze waren me al die jaren daarvoor niet specifiek opgevallen, maar sinds dat politieke debat trokken zij toch onwillekeurig mijn aandacht. Ik vond dat vervelend, maar het was alsof iemand had geroepen dat ik niet aan een roze olifant mocht denken.

Mijn zoon besloot een paar jaar geleden op Bali te gaan wonen (ik schreef daar eerder enkele blogs over). Sinds hij daar woont heeft mijn brein een soort radar ontwikkeld voor alle berichten over Bali die ik in de media of in verhalen van anderen tegenkom. Ik pik al het nieuws over Bali er direct uit, terwijl ik tot vier jaar geleden totaal geen aandacht voor dat eiland had. Dit Lada-effect strekt zich overigens ook uit tot onze familie- en vriendenkring, want ik krijg de afgelopen jaren uit mijn omgeving regelmatig berichten in de trant van: heb je al gehoord dat er op Bali ….. .

In de tuin van onze nieuwe woning staat een prachtige struik waarvan ik de naam niet wist. Een goede vriendin vertelde me dat het een hibiscus is. Vanaf dat moment zie ik overal hibiscussen staan. Als ik langs tuinen loop let ik er speciaal op en kan ik ze zonder enige moeite herkennen, terwijl ze me daarvoor nooit waren opgevallen.

Ik dacht aanvankelijk dat het Lada-effect minder zou worden bij het ouder worden, omdat ik dan meer levenservaring zou hebben. De praktijk wijst anders uit. Ik blijf vatbaar voor Lada-effecten. Ik ben er zelfs extra attent op: ‘alweer een Lada-effect’. Een soort verdubbeld bewustzijn; het valt me op dat het me opvalt. Je zou dat zelfs een Lada-Lada-effect kunnen noemen.

Ik denk dat ik hier nooit meer vanaf kom. Dat is geen ramp. Het is alleen jammer dat je tegenwoordig haast geen Lada’s meer ziet rijden. Want als ik andere mensen over dit soort ervaringen vertel krijg ik steeds vaker de vraag: wat is een Lada?

Van A naar Z

 

Van A naar Z

Van 020 naar 030

Van veen naar zand

Van rij naar vrij

 

Deze zomer staat geheel in het teken van onze verhuizing. Eind 2018 hebben we een huis gevonden dat alle kenmerken heeft waarvan we al jaren dromen: jaren ’30, vrijstaand, sfeervol, ruime tuin, centraal gelegen en niet ‘in the middle of nowhere’. Dat huis bleek in Zeist te staan. Op steenworp afstand van het huis waar ik tussen mijn 16e en 18e jaar heb gewoond. Puur toeval. Ik moet er op weg naar school honderden keren langs zijn gefietst zonder me te realiseren dat ik er ruim veertig jaar later zou gaan wonen. Heel bijzonder dat een leven dit soort wendingen kan nemen. Jeugdsentiment is echter niet de reden dat ik naar deze plek terugkeer. Het huis had ook in Amersfoort of Driebergen kunnen staan.

Ik heb gemerkt dat Zeist niet bij iedereen duidelijke associaties oproept. Vooral jongere mensen hebben geen idee waar Zeist ligt (“dat klinkt als verweggistan”) en hoeveel mensen daar wonen (“zal wel een klein gat zijn”). Ze zijn verbaasd als ik hen vertel dat Zeist heel centraal ligt en dat er ruim 60.000 mensen wonen.  Andere mensen kennen Zeist van de KNVB en roepen daar het daar mooi en groen is. Dat is allemaal waar. Ik denk dat ik dit blog nog wel eens ga gebruiken om wat aan Zeist-promotie te doen.

Op ons oude adres in Amstelveen hebben we de afgelopen maanden alles wat we daar gedurende 33 jaar hebben binnengesleept uitgezocht, gesorteerd, ingepakt dan wel afgevoerd. De afgelopen week hebben we afscheid genoten van onze buren en van de winkeliers op het pleintje waar we al zoveel jaren onze boodschappen doen. Met enige weemoed, maar zonder te twijfelen over onze overstap naar Zeist.

Op ons nieuwe adres is een aannemer aan de slag die fraai werk levert maar ook gaandeweg op onvoorziene zaken stuit die extra aandacht en tijd vergen. Wij helpen af een toe een amateuristisch handje mee. Daarnaast hebben we het nodige te regelen met de notaris, de bank, de energieleverancier, de verzekeraar, de internetprovider, de verhuizer en de vloerenlegger.

 

De afgelopen tijd is het duidelijk geworden dat de verbouwing uit gaat lopen. De verhuizing vanuit Amstelveen was niet meer tegen te houden en ook de verhuiskaart (met de woorden die bovenaan dit blog staan) was al gedrukt en verstuurd. De verhuizer zal onze spullen enige tijd opslaan totdat alles klaar is. Wij proberen van de nood een deugd te maken door in de tussentijd  ons te vermaken in een vakantiehuisje in Wijk bij Duurstede. Een schilderachtig, rustig stadje. Vlakbij de pont over de Lek staat een gedenksteen met het bekende gedicht van Hendrik Marsman: “Denkend aan Holland zie ik brede rivieren….”.

 

Ik ken het gedicht goed. In een van mijn verhuisdozen zit een fraaie, ingelijste rijmprent van dit gedicht. De prent was van mijn vader die hem in de oorlog van een illegale drukker heeft gekregen. Hij krijgt een ereplaatsje in ons nieuwe huis. Heel passend want Marsman is geboren en getogen in Zeist.

 

De rijmprent blijft nog even met vele andere dozen in de opslag. We zijn onderweg van A naar Z, maar zitten voorlopig in W.

WP, weg of mee?

 

 

Als je gaat verhuizen sta je voor de keuze of je al je bezittingen mee wil nemen naar de nieuwe woning, of dat dit nu juist het moment is om van bepaalde zaken afscheid te nemen. Wij hebben besloten om onze aanstaande verhuizing aan te grijpen om een grote opruimactie te houden. We gaan voor het eerst in 33 jaar verhuizen en dan is het de hoogste tijd om afstand te doen van oud kinderspeelgoed, roestig tuingereedschap, overtollige ovenschalen en gedateerde prullaria. Niet dat we nooit eerder hebben opgeruimd, maar over het algemeen hebben we de afgelopen decennia meer naar binnen gesleept dan naar buiten gewerkt. Daarom zijn we al weken bezig om alles nog een keer door onze handen te laten gaan en te kiezen: ‘mee’ of ‘weg’. Dat is op zich een nuttig ritueel waarbij weemoed, plezier en verbazing elkaar afwisselen. Van bepaalde spullen weet je niet eens meer dat je ze nog had. Dat levert soms een dierbare herontdekking op, maar meestal vraag je je af waarom je dat in hemelsnaam al die tijd hebt bewaard.  Andere zaken zijn leuk om nog eens te bekijken, maar niet om mee te nemen naar het nieuwe huis. Ook zijn er spullen die destijds handig en bruikbaar waren (videobanden, diaprojector, schrijfmachine, handmixer) maar die nu door de moderne technologie volkomen achterhaald zijn. Geen wonder dat we tegenwoordig regelmatig naar de kringloopwinkel en het afvalstation gaan, of advertenties plaatsen op Marktplaats.

Er zijn natuurlijk ook twijfelgevallen. Zo worstel ik momenteel het meest met de 20-delige Winkler Prins encyclopedie. Ik moet eerlijk bekennen dat ik er al jarenlang geen blik in heb geworpen en dat de 20 rode banden bovenin de boekenkast op mijn studeerkamer alleen maar stof staan te vangen. Maar het imposante geheel vertegenwoordigt iets wat mij na aan het hart ligt. Ik ben namelijk zo lang als ik me kan herinneren verslingerd aan naslagwerken, woordenboeken, atlassen, jaarboeken en dus ook aan encyclopedieën.

Standbeeld van Denis Diderot in Langres. Hij geldt als de initiatiefnemer van de 18e eeuwse ‘Encyclopédie’, een door meerdere auteurs samengestelde reeks boeken waarin men probeerde alle destijds beschikbare kennis van wetenschappen en kunsten vast te leggen. (eigen foto)

 

In de 6e klas van de lagere school (voor de jongere lezers: dat is groep 8 van de basisschool) mocht ik van de meester iets voor mezelf doen als ik klaar was met een opdracht. Ik liep dan altijd naar een grote kast aan de zijkant van het lokaal waarin een encyclopedie stond. Ik pakte er willekeurig een band uit en begon lekker te grasduinen: bladeren, plaatjes kijken, teksten lezen. Daar kon ik eindeloos mee doorgaan. Mijn oudere broer kreeg in die tijd voor zijn verjaardag een 12-delige kinderencyclopedie waaraan ik meer plezier beleefde dan hijzelf. Die interesse is nooit overgegaan.

 

 

Toen ik rond mijn 20e jaar (eind jaren ’70) voor het eerst bij de ouders van mijn toenmalige vriendin (nu vrouw) over de vloer kwam viel mij meteen op dat zij een Winkler Prins in de kast hadden staan. Mijn schoonvader vertelde dat er op een dag een colporteur aan de deur was geweest die hem had weten te overtuigen dat een encyclopedie in geen gezin mocht ontbreken. Zeker niet als er schoolgaande kinderen waren. Mijn schoonvader wilde zich niet laten kennen en zette zijn handtekening op een formulier dat hem op gezette tijden een nieuw deel beloofde waarvoor hij in termijnen zou gaan betalen. Uiteindelijk kostte deze ‘alomvattende kennisverzameling’ hem enkele duizenden guldens en bleek het een investering waarvan nauwelijks gebruik werd gemaakt. Totdat de toekomstige schoonzoon zijn intrede deed. Net als destijds op school pakte ik met regelmaat een WP-deel uit de kast van mijn schoonouders om met plezier in rond te neuzen. Vanaf die tijd hoopte ik dat die encyclopedie ooit nog eens in mijn bezit zou komen.

Dertien jaar geleden was het moment daar. Mijn schoonmoeder overleed in 2006 en iedereen in de familie gunde mij de encyclopedie. Ik ontruimde een plank in mijn boekenkast en installeerde daar trots mijn trofee. Maar het bleek een Pyrrhus-overwinning. In de tussenliggende jaren had de digitale revolutie zich voltrokken. Computer en internet bleken beter en sneller in staat om mij allerhande informatie te bieden. Ik had in de jaren ’90 voor een paar tientjes een encyclopedie op CD-rom aangeschaft die ook geluiden en bewegende beelden bevatte. Daar kon de oude, papieren kennis-reus niet tegenop. Het resultaat van dit alles is dat ik in de afgelopen dertien jaar hooguit een enkele keer in de Winkler Prins heb gekeken.

Dus, wat moet ik nu? Omdat mijn hoofd ‘weg’ zegt en mijn hart ‘mee’, zoek ik naar een uitweg. Zomaar weggooien vind ik zonde. Zou ik iemand anders er een plezier mee kunnen doen? Ik ben nu al een tijdje aan het leuren, maar ik heb nog steeds niemand weten te strikken. Ik ben kennelijk niet geschikt als colporteur. Ik heb twee basisscholen benaderd, maar daar werd ik aangekeken alsof ik uit het stenen tijdperk kwam. Op Marktplaats aanbieden heeft geen zin als ik kijk naar de grote aantallen encyclopedieën die daar tegen bodemprijzen worden aangeboden. Ook de kringloopwinkel heeft geen interesse.  De uitbater vertelde me vriendelijk dat hij al drie encyclopedieën heeft staan die hij aan de straatstenen niet kwijt raakt. ‘Wat raad je me dan aan?’, vroeg ik hem bijna wanhopig. ‘Gewoon naar het afvalstation brengen en in de oud papier container kieperen’, was zijn kordate antwoord. Dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen, maar meenemen naar mijn nieuwe huis heeft ook geen zin.

Ik ga over vijf weken verhuizen. De tijd dringt en de vertwijfeling groeit. De encyclopedie heeft helaas geen lemma dat me helpt met mijn dilemma. Ik hoop stiekem dat een van de lezers van dit blog mij verder kan helpen. Ik doe mijn encyclopedie met liefde in de aanbieding. Gratis af te halen. Desgewenst kom ik hem persoonlijk afleveren. Met twee supplementen en de tweedelige Winkler Prins voor de Vrouw erbij!

Sleutels

Vorige week kregen we de sleutels van ons nieuwe huis. Een uur voordat we officieel gingen tekenen bij de notaris vond de zogenaamde inspectie plaats. Samen met de makelaar en de eigenaren liepen we door het huis dat nog heel even van hen was. We hadden het huis al een paar keer gezien, maar nog nooit in compleet lege staat. Alle ruimtes leken groter.

Ongewild waren we toch een beetje bang geweest dat zo’n kaal huis ons zou tegenvallen, maar de rondgang maakte ons alleen maar enthousiaster. De eigenaren legden ons uitvoerig de bijzonderheden van het huis uit. Waar het lichtknopje in de kelder zat, hoe de oven werkte, dat de schuurdeur wat klemde, hoe het water afgesloten kon worden, etc. Een bijzonder ritueel waarmee zij met enige moeite hun vertrouwde, dierbare huis loslieten. Ze hadden hier ruim 11 jaar met veel plezier gewoond. Hun kinderen waren hier geboren. Nu was het tijd voor een nieuw huis met meer leef- en werkruimte. Als laatste onderdeel van de inspectie kregen we uitleg over de sleutels. Deze zaten keurig gesorteerd in een mooi blauw doosje.

Een half uur later zaten we met elkaar bij de notaris. Daar werd de akte doorgenomen en door alle aanwezigen getekend. De koop was nu formeel rond en de overdracht bezegeld. We kregen het blauwe doosje met de sleutels overhandigd. Het enige tastbare bewijs dat het huis nu van ons was. De rest was alleen maar papierwerk en daar krijg je geen deuren mee open.

Binnen een uur waren huidige eigenaren vorige eigenaren geworden, en wij nieuwe eigenaren. Gewapend met de blauwe sleuteldoos gingen we opnieuw naar het huis. Voor het eerst maakten we zelf de voordeur open. Blij maar ook wat onwennig liepen we nog een keer uitgebreid het hele huis door. Het was nu ons huis, maar zo voelde het nog niet echt. De sleutels pasten in ieder geval allemaal.

Over ruim twee maanden zal er nog een keer een inspectie zijn. Maar dan van het huis waar wij de afgelopen 33 jaar met veel plezier hebben gewoond. Waar onze kinderen zijn geboren. Waar we heel veel hebben beleefd. Dan zullen wij op onze beurt de nieuwe eigenaren wegwijs maken. Dat zal ook voor ons even slikken worden. We zijn toe aan een nieuwe stek, maar dat betekent niet dat we makkelijk afscheid nemen van onze huidige vertrouwde omgeving. Gelukkig hebben we nog de hele zomer om aan het idee te wennen. Om het nieuwe huis ons meer eigen te maken en om het oude huis langzaam los te laten. Dat biedt ook voldoende tijd om ons oude sleutelbakje een keer grondig uit te vlooien. Wij hebben namelijk ook zo’n verzamelbakje, alleen niet zo netjes geordend.

Er zitten courante sleutels in, maar ook oude fietssleutels, sleutels van buren die al lang verhuisd zijn en de sleutel van de oude keukendeur die twintig jaar geleden is vervangen door een schuifpui. Daarnaast nog een dozijn sleutels die ik niet direct kan thuisbrengen. Het gedicht Wisselgeld van Ingmar Heytze schiet me te binnen. Het sluit mooi aan op wat wij nu beleven:

 

 Wisselgeld

Voor K. Schippers

 

Zoals in de buitenste vuilniszak

van een verse rol altijd eerst de verpakking

van die rol gaat – scheuren, uitslaan, frommelen,

 

klep dicht, klaar – zo vind je bij elke verhuizing

weer hetzelfde blik met sleutels. Je hebt geen

flauw idee of ze nog passen, op welk slot.

 

Wie weet welke deur of kast, wat voor postvak,

fiets van vroeger voorgoed vergrendeld werd.

De laatste doos is ingeladen, ieder gat gevuld,

 

vloeren en muren laten zien waar alles stond,

alleen aan jou. Jij moet verder, iets

Of iemand drijft je voort, je denkt opnieuw

 

ik wil dit niet maar blijkbaar trek je nooit

een lijn zonder eroverheen te gaan. Je pakt

het blik en loopt nog één keer alle kamers door.

 

Zo komt hier en daar een sleutel thuis waarvan

je niet meer wist wat ermee openging, maar

meer, veel meer nog hou je over, het blik

 

gaat als wisselgeld in je tas en straks weer

onder in een nieuwe kast. Ergens, denk je,

staat een huis waarin je thuiskomt. Alles past.

 

 

(uit: De man die ophield te bestaan, 2015)

Ik ging naar Brussel om Jacques Brel te zien

 

“Het zijn juist de Franstaligen die Vlaanderen op de kaart hebben gezet. En Brel was een van hen”

 

Ik ging naar Brussel om Jacques Brel te zien. Althans, naar het charmante Jacques Brel museum aan de Oud Korenhuis-straat. Het was een aanrader van mijn broer Jan die al veertig jaar in Bussel woont en weet dat ik een fan van deze beroemde Belgische zanger ben. Het museum, Editions Jacques Brel, is sinds een paar jaar open en herbergt een intieme collectie in een paar bescheiden ruimtes. Het museum roept een jaren ’60 huiskamersfeer op en laat het belang zien van België en Brussel als inspiratiebronnen voor het werk van Brel.

Met mijn broer Jan als ideale stadsgids stapte ik de hal van het museum binnen. Ik bestelde twee kaartjes, maar de jonge vrouw bij de kassa bleek geen Nederlands te spreken. Ik schakelde daarom over naar mijn beste school-Frans. Jan mengde zich al snel in het gesprek en maakte met een kwinkslag duidelijk dat hij in een dergelijk cultureel centrum een ontvangst in correct Nederlands had verwacht. Mijn broer had op dit punt recht van spreken. Hij is docent Nederlands (volwassenen-onderwijs) en heeft veel Franstalige klanten die voor hun werk voldoende uit de voeten moeten kunnen met de Nederlandse taal. Bij overheidsorganisaties en openbare gelegenheden is tweetaligheid een vereiste, zeker in Brussel. In die zin is mijn broer iemand die geld verdient aan de Belgische taalstrijd. De kaartverkoopster beaamde dat haar talenkennis tekortschoot en dat ze ook maar eens bijles moest gaan nemen. Afgeleid door dit vrolijke intermezzo overhandigde ze ons per ongeluk twee kaartjes voor de Brel-wandeling in plaats van de Brel-tentoonstelling. Dat leverde van onze kant opnieuw plagerige commentaren op. Met een rood hoofd gaf ze ons vervolgens de juiste kaartjes en de bijbehorende audio-tour apparaten en konden we de tentoonstelling gaan bekijken.

In een van de zaaltjes las ik op een tekstbordje iets wat mij compleet verraste. Jacques Brel werd daar aangeduid als Brusselaar van Vlaamse afkomst. Ik had hem altijd gezien als een Waal, omdat hij Franstalig was. ‘Klopt dat wel?’ fluisterde ik naar mijn broer. ‘Ja’ zei Jan, ‘ik leg het je zo wel uit’. Een half uur later zaten we met een lekker glas bier op een terras aan de Boulevard Anspach. De doorgaans zo drukke verkeersader was tot mijn verrassing omgetoverd tot een voetgangersgebied waar wandelaars, skaters en fietsers vrij baan hadden.

Na een paar slokken begon mijn broer uit te leggen dat er in België inderdaad Franstalige Vlamingen zijn. Deze mensen hebben hun familiewortels in Vlaamse (of Brabantse) grond, maar spreken Frans. Over het algemeen gaat het om families uit hogere milieus die zich in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw liever associeerden met de hoger geachte Franse cultuurwereld dan met het weinig tot de verbeelding sprekende Nederland en de schraperige Nederlandse taal die in België in allerlei lokale dialecten werd vertolkt.

Eenmaal bij hem thuis duwde mijn broer me wat boeken van zijn vriend en België-kenner bij uitstek Benno Barnard in handen. Ik begon te bladeren en ontdekte een wondere wereld.

 

Frans was de taal van de upper class in heel België, dus ook in de Vlaamse gewesten. De kinderen uit deze Franstalige families leerden wat woordjes Vlaams op straat, van hun dienstmeisjes of op de dorpsschool. Het middelbaar onderwijs in de 19e eeuw was in geheel België uitsluitend Franstalig en werd alleen door scholieren uit hogere kringen bezocht. Deze Franstalige Belgen probeerden zich te spiegelen aan of te wedijveren met de intellectuelen en de elites in Frankrijk. Velen zouden tot hun ongenoegen ervaren dat de Fransen toch bleven neerkijken op deze tweederangs Franstaligen met hun licht afwijkende tongval en bijzondere woordenschat. Ze waren weliswaar Franstalig, maar bleven buitenbeentjes. Enkelen slaagden er desondanks in de harten van Frankrijk en de wereld te veroveren met hun verhalen, schilderijen en liederen, zoals de schrijver Maurice Maeterlinck (Nobelprijswinnaar in 1911), de dichter Emile Verhaeren en de zanger Jacques Brel. Opvallend genoeg vormt het traditionele, provinciale leven een rode draad in hun werk: het dorp, het buitenleven, het platteland. Daarmee waren het juist de Franstaligen die het rijke Vlaamse (Bourgondische) verleden ophemelden en het leven op het Vlaamse platteland romantiseerden.

In de woorden van Benno Barnard: “In de tijd van Verhaeren ontstond er een beeld van Vlaanderen dat vooral diende om de Franstaligen te onderscheiden van de inwoners van de Franse republiek. Ze waren anders….Dat mythische volkje was ooit rijk geweest, in de Bourgondische tijd, en had toen grote schilders, musici en schrijvers voortgebracht.”

Barnard durft de conclusie aan dat ‘Vlaanderen’ in de moderne zin van het woord, als cultuurhistorische eenheid eigenlijk een uitvinding is van de Franstalige bourgeoisie. Het zijn juist de Franstaligen die Vlaanderen op de kaart hebben gezet. En Brel was een van hen.

Beduusd legde ik de boeken opzij. Mijn kijk op Brel was veranderd, verrijkt, verfijnd. Ik dacht dat hij een Waal was die af en toe ook over Vlaanderen zong. Om de mensen aan de andere kant van de taalgrens een plezier te doen. Maar Vlaanderen zat dieper in zijn hart dan ik wist. Zijn tekst “le plat pays qui est le mien” moest letterlijk worden opgevat.

Brel en zijn oeuvre passen niet aan één kant van de simpele tweedeling Franstalig-Nederlandstalig, maar overstijgen deze juist. Hij is niet alleen die geweldige Belgische zanger die zo sterk zijn gedachten en gevoelens weet over te brengen (zoals ik hem altijd zag). Dit bezoek aan Brussel liet me inzien dat hij een soort Franstalige ambassadeur van het Nederlandstalige deel van België is geweest.  Brel, de paradoxale Belg par excellence. Een zanger die in alle Belgische gewesten een sentiment weet op te roepen dat bruggen zou moeten slaan, maar wiens diepere betekenis tegenwoordig helaas geen weerklank vindt bij de fanatici in hun loopgraven aan weerszijden van de taalgrens.

 

Aan het einde van die mooie Brusselse dag omhelsde ik mijn broer en nam ik afscheid. Eenmaal onderweg naar huis realiseerde ik me dat mijn broer op zijn manier, met zijn taallessen, net als Brel een bijdrage levert aan het overwinnen van barrières en het bij elkaar brengen van mensen. Dat moet ik hem nog eens zeggen.

 

 

Naschrift:

  1. Ik ken geen Nederlandse schrijver die zo veel en verhelderend over België heeft geschreven als Benno Barnard. Hij kan ook geweldig mooi en aanstekelijk over poëzie en dichters schrijven. Benno is de zoon van Willem Barnard die dominee was (wij gingen vroeger bij hem naar de kerk) en die gedichten schreef onder de naam Guillaume van der Graft. Voor dit blog heb ik de boeken Dichters van het Avondland (2006) en Mijn gedichtenschrift (2015) van Benno Barnard geraadpleegd.

 

  1. Maurice Maeterlinck is de bedenker van de namen Tyltyl en Mytyl. Het zijn personages in zijn sprookjesboek L’oiseau blue. Het verhaal is meerdere keren verfilmd. De namen Tyltyl en Mytyl zijn in Nederland gebruikt als soortnamen voor bepaalde schooltypen voor meervoudig gehandicapte kinderen.

Pijl en logo

 

Al jarenlang besteed ik tijdens de colleges Inleiding Communicatie aandacht aan logo’s. Aan de reacties van de studenten te merken is dat een populair onderwerp. Ik begin de bijeenkomst met de vraag wie er regelmatig met de trein reist. Ik roep vervolgens een van hen naar voren en vraag hem/haar het logo van de NS na te tekenen. Dat lijkt een eenvoudige opdracht, maar de ervaring leert dat het minder eenvoudig is dan je zou denken. Iedereen kent het logo, maar het uit je hoofd correct natekenen lukt de meesten niet. Vanuit de klas klinken allerlei aanwijzingen, wat het eindresultaat er meestal niet beter op maakt. Als de klas dankzij het NS-logo is opgewarmd doe ik een logo-quiz (op het internet zijn diverse varianten te vinden). Je ziet van een aantal logo’s slechts een fragment en moet dan raden om welk logo en welk merk het gaat. De studenten doen altijd enthousiast mee en zijn hier meestal erg goed in.

 

Deze twee appetizers vormen een mooi opstapje om daarna met elkaar te praten over de betekenis van logo’s, de relatie tussen logo en organisatie-identiteit en het belang van visuele communicatie. Tijdens het college laat ik nog een aantal opmerkelijke logo’s zien die ik in de loop van de tijd heb verzameld. Inmiddels heb ik een goed gevuld bestand op mijn laptop staan die ik heb gerangschikt op thema: logo’s  met dieren, logo’s in zwart-wit, logo’s die verwijzen naar kunst, logo’s met mensfiguren, logo’s met een directe verwijzing naar het product, abstracte logo’s, etc. Aan het einde van het college laat ik de studenten een aantal criteria formuleren waar goede logo’s aan moeten voldoen. Vrijwel altijd komen ze op de volgende voorwaarden uit: duidelijk, origineel, aantrekkelijk en passend bij de organisatie.

Sinds kort heb ik er een nieuwe categorie bij: logo’s met pijlen. Ik moest namelijk laatst op een dag heen en weer rijden van mijn woonplaats Amstelveen naar Zuid-Limburg. Ik zat in totaal vijf uur achter het stuur en halverwege de heenweg begon ik opeens te letten op de logo’s van de vele vrachtwagens die ik zag passeren. Je zou dat een vorm van beroepsdeformatie kunnen noemen. Hoewel ik logo’s in allerlei soorten en maten tegenkwam, sprong één dominante factor in het oog: op veel vrachtwagens stond een dubbele pijl.

Op de terugweg begon ik de pijlen-logo’s die ik tegenkwam langs de meetlat van mijn studenten te leggen. De meeste waren voldoende duidelijk. Slechts enkele vond ik aantrekkelijk (hoewel dat natuurlijk een kwestie van smaak is). De dubbele pijl is natuurlijk passend voor een vervoersbedrijf. Deze vrachtwagens gaan van A naar B en weer terug. Dat kun je treffend afbeelden met een dubbele pijl. Het grootste knelpunt bleek de originaliteit. Als zoveel bedrijven een dubbele pijl in hun logo hebben, hoe onderscheidend ben je dan nog?

Op een gegeven moment zag de dubbele pijl ook op de Flixbus die op de andere weghelft reed. En het schoot me te binnen dat het NS-logo ook twee pijlen bevat. Dat maakte het geheel nog minder origineel. De hele vervoersbranche gebruikt dubbele pijlen.

Een helder ping-geluid onderbrak mijn gemijmer. Ik moest tanken. Bij het eerste tankstation langs de A2 maakte ik een stop en ik besloot ook een koffie-pauze in te lassen. Nadat ik mijn tank had volgegooid parkeerde ik mijn auto bij de naastgelegen Subway. Bij het binnenlopen kon ik een glimlach niet onderdrukken: ook de Subway heeft een logo met een dubbele pijl. Dat heeft natuurlijk niets met koffie en broodjes te maken maar alles met de oorsprong van de naam.

Onder het genot van mijn kop koffie ontdekte ik op mijn smartphone dat ook het keurmerk voor transport en logistiek een dubbele pijl bevat.

Kennelijk kan men niet anders verzinnen in deze sector.

Toen bedacht ik dat mijn ervaringen van deze dag een mooie introductie konden vormen voor de colleges Inleiding Communicatie die over twee weken starten. Bij de les over logo’s zal ik de studenten na mijn introductie een duidelijk, aantrekkelijk, passend, maar vooral origineel logo voor een vervoersbedrijf laten ontwikkelen: ZONDER dubbele pijlen.

De weereld is een speeltooneel

 

Het is heel bijzonder om als publiek uit de 21e eeuw te ervaren hoe goed verschillende elementen uit de Nederlandse literatuur, architectuur, geschiedenis, politiek en religie op deze historische plek samenkomen.

 

Het Dylan hotel in Amsterdam heeft een oude Hollandse traditie nieuw leven ingeblazen: de jaarlijkse opvoering van de Gijsbreght van Aemstel. Dit bekende toneelstuk van Joost van den Vondel is vanaf de opening van de oorspronkelijke Amsterdamse schouwburg in 1637 tot in de jaren ’60 van de 20e eeuw ieder jaar opgevoerd. Eerst rond Kerst en later aan het begin van het nieuwe jaar. Een ongeëvenaarde reeks van ruim 375 jaar. En nu, ruim vijftig jaar later, is de draad weer opgepakt.

De reden waarom The Dylan dit culturele gebaar maakt heeft een historische achtergrond: de oorspronkelijk Amsterdamse schouwburg stond op de plek aan de Keizersgracht waar nu dit hotel is gevestigd. De schouwburg was een ontwerp van Jacob van Campen, die tien jaar later ook de bouwmeester zou worden van het Stadhuis van Amsterdam (tegenwoordig het Paleis op de Dam).  Helaas is de oude schouwburg door een brand in 1772 vrijwel geheel verwoest. Alleen de toegangspoort is nu nog te zien. Bovenaan de poort prijkt het woord ‘schouburg’, een term die door Joost van den Vondel zelf bedacht schijnt te zijn. Daaronder is een vaak geciteerde tekst van Van den Vondel aangebracht:

“De weereld is een speeltooneel,

elck speelt zyn rol en kryght zyn deel”

Opmerkelijk genoeg wordt deze bekende tekst van Vondel vaak verkeerd geciteerd en spreekt men over een ‘schouwtoneel’. De tekst op de Keizersgracht laat zien dat het toch echt speeltoneel moet zijn.

De overeenkomst van dit citaat van de bekende Nederlandse dichter en toneelschrijver met een citaat van de wereldberoemde Engelse schrijver William Shakespeare is opvallend. In het toneelstuk As You Like It komt de volgende passage voor:

“All the world’s a stage,

And all the men and women merely players;

They have their exits and their entrances,

And one man in his time plays many parts”

Er wordt wel vaker gewezen op de overeenkomsten tussen Shakespeare en Vondel en dit is zeker een opvallende.[1] Een andere opvallende Nederlands-Engelse parallel in dit opzicht is die tussen de woorden schouw en show. Beide hebben met theater en toneel te maken. Alleen verwijst het woord schouw naar de rol van het publiek (zien, aanschouwen) en show juist op de rol van de acteurs (laten zien, opvoeren).

Maar goed, laten we teruggaan naar de Gijsbreght. Deze legendarische heer van Amsterdam probeert zijn stad in de kerstperiode rond het jaar 1300 te beschermen tegen vijandige troepen uit Kennemerland en Waterland die wraak willen nemen voor de moord op graaf Floris de Vijfde. Gijsbreght zou met enkele anderen daarbij betrokken zijn geweest. Verstopt in een schip (genaamd ‘Het Zeepaert’; een Mokumse variant op het Paard van Troje) weten de belagers de stad binnen te dringen waar ze een enorm bloedbad aanrichten. Gijsbreght en zijn vrouw moeten vluchten en gaan als ballingen in Pruisen wonen. De engel Raphaël belooft hen dat de stad ooit weer tot grote bloei zal komen.

Joost van den Vondel draagt het stuk op aan Hugo de Groot die rond de tijd van de eerste opvoering als slachtoffer van een religieuze richtingenstrijd als balling in Parijs woont. Zo kiezen Vondel en het bestuur van de schouwburg met dit toneelstuk duidelijk partij en trekken ze een parallel tussen de situatie rond 1300 en de verhoudingen in de 17e eeuw. De schouwburg was daarbij een uitgelezen plek om de publieke opinie te beïnvloeden. En Vondel wist dat het publiek zou ervaren dat Raphaël gelijk had gekregen; Amsterdam beleefde op dat moment gouden tijden.

Op 6 januari van dit jaar bezochten mijn vrouw en ik de voorstelling in het Dylan hotel. Op levendige wijze nam theatergezelschap De Kwast ons mee terug in de tijd. Per scene werden we meegetroond naar een andere ruimte in het hotel. En als toegift en naspel werd een eigentijdse variant van De Bruiloft van Kloris en Roosje opgevoerd met een door de personages Thomasvaer en Pieternel uitgesproken nieuwjaarswens. Nog een traditie. We hebben enorm genoten van het spel, de entourage en de gastvrijheid van het Dylan hotel. Het is heel bijzonder om als publiek uit de 21e eeuw te ervaren hoe goed verschillende elementen uit de Nederlandse literatuur, architectuur, geschiedenis, politiek en religie op deze historische plek samenkomen.

Ik kan iedereen aanraden om begin 2020 deze voorstelling bij te wonen. Nog een jaartje wachten, maar dan krijg je wel wat. Het Dylan hotel wil graag doorgaan met deze jaarlijkse opvoering. Dat is opvallend in een tijd waarin veel mensen bang zijn dat tradities (Zwarte Piet, vuurwerk, Kerstvieringen) verdwijnen. Dit initiatief laat zien dat je ze ook kunt aanpassen en nieuw leven kunt inblazen. Het is ook opmerkelijk dat een hotel dat in buitenlandse handen is zoveel oog heeft voor Nederlands cultureel erfgoed. Toch heb ik een vermoeden hoe dat zit. De eigenaren komen uit Ierland en hebben het hotel vernoemd naar de grote dichter en toneel-/hoorspelschrijver Dylan Thomas uit Wales. Dat laat zien dat ze gevoel hebben voor cultuur en dat ze weten dat de wereld een speeltoneel is.

 

 

Voor deze tekst heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

en niet te vergeten:

  • mijn schoonzoon Sam, al jarenlang een voortreffelijk gastheer in het Dylan hotel.

 

[1] Ook in het door Elvis Presley wereldberoemd geworden lied Are You Lonesome Tonight komt een verwijzing naar deze bekende passage voor: You know someone said that the world’s a stage and each must play a part.