Groeten uit Zeist #5: Straatnamen

 

Als je in een nieuwe plaats gaat wonen ben je een tijdlang de weg kwijt. Letterlijk. Het duurt maanden voordat je een beetje weet hoe het stratenplan in elkaar steekt en hoe je het best van A naar B kunt komen. Dat heb ik in mijn nieuwe woonplaats Zeist vaak ervaren. Nu hielp het nog een beetje dat ik hier 35 jaar geleden ook een paar jaar hebt gewoond, maar dat heeft me na mijn recente verhuizing niet meer opgeleverd dan een vaag, algemeen gevoel van richting. Ik ben vooral in de begintijd herhaaldelijk de verkeerde kant op gereden en soms in een andere straat beland dan ik van plan was. Gelukkig helpt tegenwoordig de routeplanner op je smartphone je dan weer verder. Had ik die in mijn jeugdjaren ook maar gehad.

Gedurende de eerste maanden van corona-beperkingen (en dankzij het vele thuiswerken) ben ik regelmatig op mijn fiets gestapt om Zeist nader te verkennen. Dat heeft geholpen om wat beter zicht te krijgen op de straten en lanen van Zeist. Tijdens al die ritjes zijn mij meerdere dingen opgevallen. Ik zet ze hieronder per thema op een rij.

 

  1. Leuke namencombinaties

Zeist heeft natuurlijk een Dorpsstraat, een Kerkweg en een Stationslaan. Net als zoveel andere plaatsen. Ik lette vooral op bijzondere, opvallende straatnamen. Op een gegeven moment ben ik combinaties gaan maken van straatnamen die ik bij elkaar vind passen. Zo is er in Zeist een Jagerlaan en een Hazepad, een Jufferstraat en een Herenplein, een Slotlaan en een Vrij Baan, een Karpervijver en een De Visserlaan, een Harmonielaan en een Verzetslaan, en zelfs een Promenade en een Boulevard[1] (zouden de bedenkers van de gelijknamige TV-programma’s uit Zeist komen?). En ten slotte mijn favoriete tweetal dat licht-erotische associaties bij me oproept: Voorheuvel en Achterheuvel.

 

  1. 47 11

Zeist kent een aantal wijken in het westelijke deel van de gemeente waar de straten geen eigen namen hebben, maar genummerd zijn. Die wijken zijn Brugakker, De Clomp, Couwenhoven, Crosestein en Nijenheim. Je hebt dan bijvoorbeeld het volgende adres:

Nijenheim 47-11, oftewel wijk Nijenheim, straat 47, huisnummer 11.

Het lijkt mij nogal onpersoonlijk om geen eigen straatnaam te hebben. Elke straatnaam staat voor een kleiner of groter verhaal. Een stukje geschiedenis, een beetje betekenis. Vroeger hadden veel  steden wel straatnamen, maar juist geen huisnummers. Toen Franse troepen aan het einde van de 18e eeuw het Rijnland bezetten vonden ze het maar onhandig dat de huizen in Keulen geen huisnummer hadden. Alle huizen kregen toen een nummer aangewezen, los van de straatnaam. Het bekendste nummer was 4711; het huis waar de beroemde eau de cologne (Kölnisch Wasser) werd gemaakt.

 

  1. Oude Arnhemseweg en Arnhemse Bovenweg

Over Keulen gesproken: de oude verbindingsweg van Keulen naar Utrecht liep via Arnhem en Zeist. Het deel dat dwars door Zeist liep heette de Oude Arnhemsche Weg. Door latere herindelingen van wijken in het centrum van Zeist werd de weg in vieren gedeeld: zo zijn de Arnhemse Bovenweg, en de 1e en 2e Hoofdstraat ontstaan, terwijl alleen het deel aan de kant van Driebergen de naam Oude Arnhemseweg behield. Toen ik hier net woonde wist ik natuurlijk niet dat er twee verschillende straten waren met de naam Arnhem erin. Het is me een paar keer overkomen dat ik in de verkeerde ‘Arnhem’-straat op zoek ging naar een specifiek adres (‘Nee meneer, er is hier geen tuincentrum’).

 

 

  1. Laantjes

Het bosrijke Zeist heeft tal van laantjes met bijzondere namen. Ik noem er een paar: het Padvinderslaantje, het Filosofenlaantje, het Laantje zonder einde, het van Doornlaantje en het Boshijgerslaantje. Dat laatste laantje kun je maar beter mijden als het donker is.

 

  1. Mannen en vrouwen[2]

Natuurlijk heb ik ook onderzocht hoeveel straatnamen in Zeist naar mannen zijn genoemd en hoeveel naar vrouwen. Je moet in deze tijd immers een beetje ‘woke’ zijn. In Zeist is die verhouding zeer scheef. Op grond van een straatnamenboek uit 1988 (met een appendix tot 1996) kom ik tot 183 straten met mannennamen tegenover slechts 30 straten met vrouwennamen. Dat betekent werk aan de winkel voor de straatnamencommissie van de gemeente.

 

  1. Wegh der Weegen

Tot slot moet natuurlijk de weg der wegen besproken worden. Of beter gezegd: de Wegh der Weegen. De straat waar ik woon komt op deze legendarische weg uit. Het Zeister deel van deze weg heet nu Amersfoortseweg. Deze roemruchte weg is in de 17e eeuw ontworpen door Jacob van Campen. Hij is het meest bekend geworden als bouwmeester van het beroemde Stadhuis van Amsterdam dat later dienst ging doen als Koninklijk Paleis. Jacob van Campen kreeg de opdracht van de Staten van Utrecht om een nieuwe weg tussen Amersfoort en Utrecht aan te leggen. Het werd een voor die tijd ongekend rechte weg van 11 kilometer lang en maar liefst 60 meter breed. Langs de weg werden bouwgronden uitgegeven voor de aanleg van statige huizen en buitenplaatsen. Bij alle zijwegen kwam de aanduiding ‘sortie’ te staan en een nummer van de afslag. Net als op de hedendaagse péages in Frankrijk.

Er is een heuse stichting met als doel het ‘het (doen) vergroten van de bekendheid en de beleving van de cultuurhistorische aspecten en andere waarden van de ‘Wegh der Weegen’.

Ik heb een zwak voor dergelijke lokale initiatieven en clubs. Dankzij dit soort organisaties kom ik dingen op het spoor, voel ik me hier steeds meer thuis en ben ik in twee jaar al aardig wegwijs geworden.

 

 

[1] Grappig detail: de Car Wash aan de Boulevard heet Autowasboulevard.

[2]  Ik schreef hier eerder een algemene blog-tekst over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1777 .

Bij de geboorte van kleinzoon Casper Gerrit

 

11 oktober 2021

Een laatste warme zonnestraal verwarmt jouw eerste dag
En een laatste zwaluw die vertrekt is de eerste die jij zag
Dat is waarom een oktoberkind niet gelooft in laatste dingen
’t Zal een herfstdag als een lentedag bezingen

Liselore Gerritsen

 

De bladeren tonen hun prachtigste kleuren

De zon deelt zijn zacht koesterende kracht

De oogst is binnengehaald

De vruchten zijn geplukt

En daar ben jij

Kind van de herfst

A kind of harvest

Vol liefde en warmte omarmd

Met een wijze naam en een naam die verwijst

Jij speelt jouw eigen rol in het kwartet van je ouders

Het vierde jaargetijde van hun levenskalender

Met jou vallen voltooiing en belofte samen

De coach in het onderwijs: samen onderweg

 

De coach is in opmars. In steeds meer sectoren van de samenleving kom je coaches tegen. Zij werken in dienst van organisaties en ook als zelfstandig ondernemer: opvoed-coaches, loopbaan-coaches, opruim-coaches, burn out-coaches, fitness-coaches, relatie-coaches, taal-coaches, voeding-coaches, lifestyle-coaches, noem maar op.

Iedereen kan zich coach noemen; het is geen beschermd, gecertificeerd beroep. Dat zou kunnen verklaren waarom er zoveel coaches zijn. Daarnaast denk ik dat het ook te maken heeft met veranderingen in de samenleving. Vroeger luisterden we naar mensen met autoriteit die ons vertelden hoe de wereld in elkaar zat en wat wij moesten doen. Tegenwoordig worden we geacht allemaal zelf de regie te nemen over ons bestaan. Dat is aan de ene kant bevrijdend, maar aan de andere kant kunnen we het niet altijd helemaal zelf en hebben we af en toe steun en begeleiding nodig. Daar komt bij dat we in deze digitale tijd beschikken over een stortvloed aan informatie waar we ook wegwijs uit moeten worden: waar te beginnen en wat te geloven? Geen wonder dat we van tijd tot tijd bij een coach aankloppen.

Geheel in die trend zie ik ook op mijn hogeschool de aandacht voor coaching toenemen. Docenten worden steeds meer als coach gezien. Frontaal, klassikaal lesgeven komt nog maar weinig voor. De studenten dienen zelf hun leerdoelen op te stellen en hun leervragen te formuleren en wij, de docenten, coachen hen daarbij. Meer begeleiden dan leiden, dus. In de klas geen traditionele bus-opstelling, maar tafelgroepjes. De ruimtes bij voorkeur omgetoverd tot creatieve ‘labs’.

 

Een Engelse coach is een bus

Wat ik in verband met het woord ‘bus-opstelling’ dan weer aardig vind, is dat het woord ‘coach’ in Engelstalige landen oorspronkelijk werd gebruikt voor koetsen en bussen. Ik ontdekte dat in mijn studententijd toen ik een bijbaan had als reisleider. Wanneer ik door Engeland en Schotland reisde, spraken mijn Britse chauffeurs niet over hun bus, maar over hun coach.

Jaren later leverde deze betekenis nog een anekdote op. Ik was, inmiddels werkzaam als hogeschool-docent, met een groep vierdejaars studenten op studiereis in Engeland. Op een gegeven moment reden we met onze bus langs een tankstation. Bij de oprit stond een groot bord waarop in koeienletters stond: NO SOCCER COACHES. Een student die voorin zat vroeg vol verbazing aan de Engelse chauffeur waarom hier geen voetbaltrainers mochten komen. De goede man reed bijna van het lachen de berm in. Proestend maakte hij de student duidelijk dat het betekende dat er geen bussen met voetbalsupporters mochten stoppen. Ze hadden daar geen zin in busladingen dronken hooligans.

 

Studiereizen

Die studiereis naar Engeland was trouwens de eerste in een lange reeks. Ik ben de jaren daarna nog met studenten naar Berlijn en Praag geweest. Weer later heb ik met een paar collega’s vele trips naar de EU-instellingen in Brussel georganiseerd met af en toe een uitstapje naar Straatsburg. En de laatste jaren bezoek ik met internationale studenten juist Nederlandse steden.

 

 

 

Als ik studenten aan het einde van hun studie spreek (bijvoorbeeld bij een diploma-uitreiking) of na de studie nog eens ontmoet, beginnen ze vaak over de studiereis. Meestal met een grote glimlach op het gezicht. Niet omdat ze nog precies weten wat ze gezien en geleerd hebben, maar vooral omdat er wat bijzonders gebeurde: een mix van leerzaam, plezier, samen op stap, avontuur. Dat is hen bijgebleven.

Dit bleek ook weer toen ik een paar weken geleden een bijzondere uitnodiging kreeg om aan te schuiven bij een mini-reünie van oud-studenten die 30 jaar geleden samen aan de studie op mijn hogeschool waren begonnen.[1] Het was een heel gezellig weerzien op een zonnig Haarlems terras. Er kwamen allerlei verhalen en namen uit het verleden voorbij. En ook de studietrip van destijds werd uitvoerig gememoreerd.

 

Etymologie

Het Engelse woord coach is verwant aan ons woord koets. Beide woorden stammen volgens meerdere etymologische bronnen[2] af van de Hongaarse plaatsnaam Kocs. Kocs was een vervoersknooppunt waar rijtuigen werden gebouwd en gerepareerd. Die koetsen kregen de naam van de stad mee en die naam werd in veel talen de algemene aanduiding voor rijtuigen die door paarden werden voortgetrokken: koets, Kutsche, coach. Voor de Engelsen was het een kleine stap om later hun gemotoriseerde bussen ook coach te noemen. Met de komst van motorvoertuigen werd wel vaker verwezen naar oudere typen koetsen uit bepaalde steden of regio’s: denk aan benamingen als sedan en limousine. Paard-en-wagen termen klinkt ook nu nog door in woorden als carrosserie en paardenkracht.

Het stadswapen van Kocs (met een kleine koets erin)

Hoe kan het dan dat men in Engeland ook bepaalde mensen coach ging noemen? In diezelfde etymologische bronnen is te vinden dat aan het begin van de 19e eeuw op Engelse universiteiten het woord coach ook werd gebruikt voor tutoren die (zwakkere) studenten hielpen om hun tentamens te halen. Men redeneerde dat een goede begeleider je van A naar B kan brengen, zoals een koets/bus dat ook doet. Zo werd het woord coach niet alleen een aanduiding voor een voertuig, maar ook voor een ‘voerman’: een begeleider, een trainer. Later in de negentiende eeuw raakte de term coach met name ingeburgerd in de sportwereld. Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. En, zoals gezegd, tegenwoordig wordt de term coach in een brede waaier van professies en bezigheden gebruikt.

 

Terug naar het onderwijs

Als ik kijk naar mijn werkomgeving (het hoger beroepsonderwijs) begrijp ik die aandacht voor coaching goed, maar ik ervaar ook knelpunten en beperkingen. Niet elke student weet zijn zelfverantwoordelijke rol te pakken; vooral beginnende studenten hebben soms geen idee wat ze moeten doen. Vaak is sturing, instructie of kennisoverdracht onontbeerlijk. Docenten zijn niet alleen begeleiders, maar ook curriculum-ontwerpers, vakdeskundigen, kwaliteitsbewakers en regisseurs van leerprocessen. Bovendien ben je als docent ook beoordelaar. Je bent niet alleen aan het coachen en feedback aan het geven, maar je deelt ook voldoendes en onvoldoendes uit, met de vooraf vastgestelde eindkwalificaties van de opleiding als referentiepunt. Als je docenten alleen ziet als coaches, raken die andere belangrijke aspecten van het docentschap onderbelicht. Coaching is een zinvol onderdeel van het docenten-vak en het is goed dat hier aandacht aan wordt besteed, maar een goede docent is meer dan alleen een coach.

 

De busreis als metafoor

Wat mij betreft noemen we een docent gewoon ‘docent’, met alle bijbehorende aspecten en rollen die dat vak met zich meebrengt. Maar de coach hoeft niet uit het onderwijs te verdwijnen. Dan doel ik op de oorspronkelijke betekenis: bus. Gezien de positieve ervaringen van mijn studenten (en van mezelf) met studiereizen lijkt het me een aardig idee om een opleiding op te vatten als een gezamenlijke busreis. Je bent samen (reisgezelschap en reisleiding) met de bus onderweg. Het studieprogramma als het reisprogramma. Het eindniveau als eindbestemming. De route kan strak gepland, maar ook losser zijn. Er kunnen gemeenschappelijke en individuele uitstapjes worden gemaakt. Maar het principe blijft wel: samen onderweg zijn. Als je samen ervaringen opdoet en samen leert versterkt dat de sociale, emotionele en cognitieve vaardigheden.

In nieuwe vormen van onderwijs staat de persoonlijke leerervaring steeds meer op de voorgrond. Daar is wat voor te zeggen; eenheidsworst is niet heel smakelijk. Maar volledig geïndividualiseerd leren werkt niet op een school. In reistermen: backpacken en zelf rondzwerven kan ook erg leuk en leerzaam zijn, maar dat is een ander soort reis. Onderwijs op scholen kent nu eenmaal een gemeenschappelijk inhoudelijk en didactisch kader. Het is de kunst om daar een uitdagend, onderscheidend kader van te maken, dat leerzaam en plezierig is. Dat voldoende houvast biedt, zonder te knellen. Dat ruimte biedt aan gedeelde ervaringen en aan individuele ontplooiing. Juist nu er meer online wordt gestudeerd en er op het internet veel en goed lesmateriaal is te vinden, is het aan scholen en opleidingen om extra hun best doen om een aantrekkelijke, fysieke ontmoetingsplaats te zijn waar je met elkaar meer kunt beleven dan wanneer je alleen op je zolderkamer of in de bibliotheek zit. Een boeiend reisprogramma, dus. Met een goed reisgezelschap. En een comfortabele bus.

 

 

[1] Die studie heette Voorlichting, Publiciteit  Informatie (VP&I). Dat was een zogenaamde vrije studierichting; een voorloper van onze huidige HBO Communicatie opleiding.

[2] Zie o.a. https://etymologiebank.nl/trefwoord/coach ; https://en.wiktionary.org/wiki/coach

Bij het graf van Albert Camus

 

We hoopten dat we deze zomer onze zoon en schoondochter op Bali konden bezoeken, maar dat bleek door alle coronabeperkingen niet mogelijk. Omdat we er toch graag even tussenuit wilden, kozen we voor een bestemming dichter bij huis: Frankrijk. Altijd goed. Het was al eind juni en het vinden van een aardig vakantiehuisje was lastiger dan we dachten. Veel huisjes die wij leuk vonden waren niet meer beschikbaar.

Uiteindelijk vonden we een mooie ‘gite’ in de Provence. Toen ik de locatie opzocht op de kaart zag ik dat het maar een half uurtje verwijderd was van Lourmarin. “Dan kunnen we ook even naar het graf van Albert Camus”, riep ik enthousiast. Ik had ooit gelezen dat deze beroemde schrijver daar begraven lag.[1] Mijn vrouw kent mij en mijn merkwaardigheden al langer dan vandaag en begreep dat hier geen ontkomen aan zou zijn. Ik had haar op eerdere vakanties al meegetroond naar de graven van Jimi Hendrix bij Seattle, Olof Palme in Stockholm en Leonardo da Vinci in Amboise. Ik beschouw mezelf niet als een devote pelgrim of een dweepzieke fan die alles ervoor overheeft om de laatste rustplaats van een beroemdheid te bezoeken, maar als we toch in de buurt zijn, vind ik zo’n uitstapje zeker de moeite waard. Voorwaarde is wel dat de persoon in kwestie mij op een bepaalde manier geraakt heeft; betekenis voor me heeft.

Dat heeft Albert Camus zeker. Op de middelbare school maakte ik met hem kennis en sindsdien heeft zijn gedachtewereld me niet meer losgelaten. Hij inspireerde me met zijn boeken over de absurditeit van het bestaan en het belang van het maken van keuzes. Een jaar of acht geleden herlas ik de Mythe van Sisyphus in een nieuwe vertaling. Met de beroemde zin: ‘we moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen’. Vijf jaar geleden werd ik getroffen door het boek Moussa van de Algerijnse schrijver Kamel Daoud. Daoud geeft in zijn roman de anonieme vermoorde Arabier uit het boek L’Etranger van Camus een identiteit en een gezicht. Aansluitend las ik ook L’Etranger opnieuw.[2] En vorig jaar haalde ik De Pest uit de boekenkast. Net als zoveel anderen in corona-tijd las ik dit beroemde boek van Camus dat zo’n indringend beeld geeft van een samenleving die getroffen wordt door een pandemie. Tijdens het lezen kwam ik nog een dubbelgevouwen proefwerkblaadje van de middelbare school tegen dat ik destijds als boekenlegger had gebruikt. De vele parallellen tussen het verhaal van Camus en de actuele ontwikkelingen in de corona-samenleving laten zien dat dit boek niets aan zeggingskracht heeft ingeboet.

Lourmarin

Kortom, voldoende reden om naar Lourmarin te rijden. Bovendien is een ritje van 25 minuten door de zonovergoten lavendel-velden van de Provence geen straf. Vooraf had ik gelezen dat Camus genoeg had gekregen van het drukke, veeleisende Parijs. Het rustige en rustieke Lourmarin deed hem qua temperatuur en temperament aan zijn jeugd in Noord-Afrika denken. Camus hoorde als scholier enthousiaste verhalen over Lourmarin van Jean Grenier, zijn docent filosofie aan het lyceum in Algiers. Na de Tweede Wereldoorlog verbleef Camus langere tijd in het fraaie chateau van Lourmarin dat plaats bood aan schrijvers, schilders en andere kunstenaars. In die periode werd hij verliefd op de stad en de omliggende Lubéron-regio.

Toen hij in 1957 de Nobelprijs voor de literatuur ontving kon hij van het prijzengeld een mooi huis in Lourmarin kopen. Hij heeft er niet lang van kunnen genieten want in januari 1960 kwam hij op 46-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeluk. Hij zat naast zijn uitgever Gallimard die de auto bestuurde. Ook Gallimard bezweek een paar dagen later aan zijn verwondingen.

De spelers van het lokale voetbalteam droegen Camus naar zijn laatste rustplaats. Een eerbetoon aan de schrijver die hen steeds fanatiek had gesteund en voor het hele team nieuwe sportkleding had gekocht.

 

 

 

 

Bij de ingang van de plaatselijke begraafplaats zien we een bord met een plattegrond waarop duidelijk staat aangegeven waar het graf van Camus zich bevindt. Geen overbodige luxe, want het is bepaald geen praalgraf. Het bescheiden graf is door planten overwoekerd. Bovenop ligt een grote ruwe natuursteen waarin de naam van de schrijver en zijn geboorte- en sterftejaar zijn gekerfd. Aan de voet van het graf liggen tussen de sprieten van plantjes en onkruid enkele door bezoekers achtergelaten spullen: pennen, sigaretten, vrolijk gekleurde steentjes en strookjes papier met onleesbare teksten.

Ik sta met lege handen; geen behoefte om bloemen of prullaria achter te laten. Gewoon even op deze plek zijn. Ik neem het moment en de plaats goed in me op. Hier ligt een groot schrijver. Een man die mij aan het denken heeft gezet. Ik vraag me opeens af of hij zichzelf tijdens die twee jaar in Lourmarin ook als een gelukkig mens heeft voorgesteld.

Bij het verlaten van de begraafplaats valt mijn oog op een mededeling naast de plattegrond.

Er staat dat de begraafplaats wordt onderhouden zonder gebruik te maken van pesticiden. Dat zal de auteur van La Peste geruststellen.

 

 

[1 ] 

Er bestaat ook een gedicht over de laatste rustplaats van Albert Camus: ‘Bij een graf in Lourmarin’ tegen, geschreven door Huub Beurskens. Ik kwam dit gedicht toevallig in een boek tegen; vlak voor ons vertrek naar Frankrijk.

[2] Ik schreef een paar jaar geleden over deze twee boeken een blogtekst: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1063

 

 

Een inwoner van Bulgarije is een Bulgaar, maar iemand uit Algerije is geen Algeer

 

Een luchtig zomer-blog en wellicht een aardig tijdverdrijf.

Na ruim een jaar van corona-beperkingen gaan de grenzen langzamerhand weer open. De zomervakantie staat voor de deur en we mogen voorzichtig plannen gaan maken om op reis te gaan. Hoewel veel mensen voor de zekerheid in Nederland blijven, lonkt voor anderen het buitenland. Eindelijk weer naar de Spaanse zon, de Griekse eilanden of la douce France. Het betekent ook een hernieuwde kennismaking met de inwoners van die landen. Daar wil ik in dit blog eens nader bij stil staan.

Ik raad iedereen aan om eens te letten op de aanduidingen van de inwoners van al die landen. Een leuk tijdverdrijf voor de verloren momentjes tijdens de vakantie. Een voorbeeld: iemand uit Hongarije noemen we een Hongaar. Daar lijkt een bepaalde logica in te zitten als je het vergelijkt met iemand uit Bulgarije: dat is een Bulgaar. Maar als je naar andere landen kijkt die ook eindigen op ‘-rije’ verdwijnt die logica al snel. Een inwoner van Algerije is namelijk geen Algeer, maar een Algerijn.

Zo zijn er meer ongerijmdheden:

We zeggen wel… Maar we zeggen niet…
Engeland – Engelsen Nederland – Nedersen
Pakistan – Pakistanen Afghanistan – Afghanistanen
Roemenië – Roemenen Armenië – Armenen
Brazilië – Brazilianen Namibië – Namibianen
Iran – Iraniërs Irak – Irakiërs
Georgië – Georgiërs Tsjechië – Tsjechiërs
Chili – Chilenen Mali – Malenen
Albanië – Albanezen Mauretanië – Mauretanezen
India – Indiërs Kenia – Keniërs
Senegal-Senegalezen Portugal-Portugalezen

 

Een andere interessante categorie is die van vrouwelijke inwoners. Over het algemeen komen de vrouwen er bekaaid vanaf. Hun aanduiding is meestal die van de man met als toevoeging: -se. Dus een Deen en een Deense, een Italiaan en een Italiaanse. Vrouwelijke inwoners worden aangeduid met een soort bijvoeglijk naamwoord. Er zijn een paar uitzonderingen. Een vrouw uit Rusland is een Russin en een vrouw uit Egypte heet niet een Egyptenaarse, maar een Egyptische. De mooiste uitzondering is weggelegd voor vrouwen uit Frankrijk. Zij mogen zich gelukkig prijzen met een unieke  aanduiding: Française.

Dan zijn er nog een paar landen waarvan de inwoners dezelfde naam hebben als het land zelf: Zweden en Polen.

En ten slotte zijn er inwoners van wie de naam een anagram is van inwoners van een ander land: Balinees en Libanees.

 

Dit was zo maar een greep van bijzonderheden rondom de namen van landen en hun inwoners.

Ik hoop dat iedereen gaat genieten van de zomer en de ruimte die er weer is. En wie weet dat je op je terras of op je ligstoel tot nog meer mooie vondsten rondom dit thema weet te komen. Ik hou me aanbevolen voor aanvullende voorbeelden!

Bob Dylan 80 jaar!

 

Bob Dylan wordt morgen, op 24 mei, 80 jaar. Dat is voor mij, als Dylan-fan, iets om stil bij te staan. Ik zal niet de enige zijn. Ik lees nu al dat er speciale radio-uitzendingen worden voorbereid en ook in de kranten en op social media zie ik allerlei verhalen naar aanleiding van zijn aanstaande verjaardag verschijnen.

Er zal ongetwijfeld over de grote betekenis van Dylan worden gesproken. En terecht. Als er over 200 jaar een film gemaakt zou worden over de geschiedenis van de westerse wereld tussen 1960 en 2020 zou de muziek van Bob Dylan zich bij uitstek lenen voor de soundtrack. Zijn betekenisvolle teksten benoemen de grote vraagstukken van deze decennia, maar ook het kleine persoonlijke lief en leed. Dylan’s melodieën bouwen voort op de vele muziekstromingen die Amerika heeft voortgebracht en zetten de toon voor vele navolgers. Hij is de rondreizende troubadour en levende klankkast van deze tijd.

Die 60 jaar beslaan ook mijn gehele leven. Geen andere songwriter en muzikant is in al die jaren zo aanwezig geweest als Bob Dylan. Hij was er toen ik naar de middelbare school ging en hij was er toen ik opa werd. Dat is bijzonder. Daarom wil ik op deze plek enkele persoonlijke ervaringen en beschouwingen delen. Het leek me aanvankelijk een goed idee om 80 korte stukjes te schrijven. Maar bij nader inzien is dat toch wat teveel van het goede. Zowel voor mezelf als voor de lezer.

Daarom een wat meer bescheiden selectie, een tiental korte Dylan-verhalen.

  1. Die eerste langspeelplaat die ik ooit kocht was een Bob Dylan Greatest Hits album. Vijftig jaar geleden. Ik was dertien en Dylan dertig. Dertig jaar en dan al een Greatest Hits album. Hij had toen al 10 LP’s gemaakt. Ik zat in de brugklas in Zutphen. Ik weet niet meer precies waarom ik deze LP kocht. Hij kostte me een rib uit mijn brugpieper-lijf, dus het zal een weloverwogen keuze zijn geweest. Een bewijs dat zijn muziek me toen al aansprak.
  2. Bob Dylan heet eigenlijk Robert Allan Zimmerman. Ik had een keer als reisleider (lang geleden) een Amerikaanse mevrouw in mijn groep die ook Zimmerman heette. Ik vroeg of ze familie was van Bob Dylan. Ze keek me met grote vraag-ogen aan. Ze wist niet dat ze een naamgenoot van Bob Dylan was.
  3. Dylan Thomas was een schrijver uit Wales. Zijn voornaam werd de artiesten-achternaam van Bob. Uit bewondering voor de schrijver. In de film Dangerous Minds speelt Michelle Pfeiffer een lerares in een achterstandswijk die haar leerlingen kennis leert maken met het werk van beide Dylans. Thomas schreef het prachtige gedicht ‘Do not go gently into that good night’. voor zijn stervende vader. Met de krachtige, steeds terugkerende zin: Rage, rage against the dying of the light. Zou Bob Dylan zich door deze zin hebben laten inspireren? Hij blijft maar nieuwe muziek maken en optreden. Zijn sinds 1988 voortdurende ‘tournee’ heet niet voor niets Never Ending Tour.
  4. Over nieuwe muziek gesproken. In 2020 bracht Bob Dylan zijn 39e studie album uit: Rough and rowdy ways. Het album werd heel goed ontvangen. Met Murder most foul, de laatste en langste track (Dylan’s langste song ooit; bijna 17 minuten) van dit album, scoorde Dylan opmerkelijk genoeg zijn eerste Amerikaanse nummer 1 hit. Het lied begint met de moord op president John F. Kennedy in 1963 en eindigt met een lange opsomming van door Dylan bewonderde songs en popmuzikanten. Zo is dit lied zowel een sociaal-historische beschouwing als een bloemlezing uit The Great American Songbook.
  5. Dylan grossiert niet in nummer 1 hits. Je zou gezien zijn statuur denken dat dit wel zo is, maar dat is dus niet het geval. Ook in Nederland stond hij maar één keer bovenaan de hitlijsten. Niet voor één van zijn wereldberoemde songs maar voor een instrumentaal niemendalletje: WigWam. Ik schreef hier een paar jaar geleden  een blog over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=523 
  6. Bob Dylan is geen toegankelijke artiest. Ik heb meerdere concerten van hem bijgewoond. Hij zegt geen boe of bah tegen het publiek, maar begint gewoon te spelen en houdt er op een gegeven moment mee op. Geen ‘Hello Holland’, of ‘Thank you’ kan er vanaf. Ook vertelt hij zelden iets tussen de nummers door. Hij oogt nurks en sociaal onhandig. Die wat stuntelige houding zie je bijvoorbeeld ook in deze video uit 2012 waarin hij van president Obama de Medal of Freedom award ontvangt. https://edition.cnn.com/videos/us/2016/10/13/obama-presents-bob-dylan-medal-of-freedom.cnn .
  7. Een andere groot blijk van waardering: in 2016 werd aan Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur toegekend. Hij kreeg deze onderscheiding voor ‘het scheppen van nieuwe vormen van poëzie in de grote Amerikaanse liedtraditie’. Geen onomstreden toekenning, want volgens critici behoort deze prijs toe aan schrijvers van een omvangrijk boeken-oeuvre en niet aan een liedjesschrijver. Dylan liet na een paar weken stilte uiteindelijk weten de prijs te accepteren. Dat deed hij niet persoonlijk, omdat hij wegens andere verplichtingen (optredens in het kader van zijn Never Ending Tour) geen kans zag om naar Stockholm af te reizen. Zangeres Patti Smith nam de honneurs voor hem waar en vertolkte bij de plechtigheid het bekende Dylan-nummer A hard rain’s a-gonna fall. Ze werd hierbij zo overvallen door zenuwen dat ze halverwege het lied stopte met zingen om vervolgens, aangemoedigd door het welwillende publiek, opnieuw in te zetten. Zie: https://www.youtube.com/watch?v=941PHEJHCwU .
  8. Mijn schoonzoon is manager bij het Dylan hotel in Amsterdam. Het gebouw is gevestigd op de plek waar de eerste schouwburg van Amsterdam heeft gestaan, gebouwd door Jacob van Kampen. Er zijn nog enkele restanten van de oorspronkelijke schouwburg te zien.  Een jaar geleden besprak ik met mijn schoonzoon het idee om in 2021 ter gelegenheid van Dylan’s 80e verjaardag een speciale avond in het Dylan hotel te organiseren. Met songs van Bob Dylan en gedichten van Dylan Thomas. Dylan-Dylan-Dylan. Helaas heeft Covid-19 roet in het eten gegooid. Misschien volgend jaar?
  9. In 2015 verscheen een Nederlandse dichtbundel die geheel gewijd was aan Bob Dylan. Ter ere van het feit dat 50 jaar daarvoor het legendarische album Highway 61 revisited was uitgekomen met o.a. het nummer Like a rolling stone. Vandaar de weinig vindingrijke titel van de bundel: Als een zwerfkei. In de bundel staan bijdragen van bijna 80 Nederlandse en Vlaamse dichters die ieder op eigen wijze aangeven wat Dylan voor hen betekent. Het is een bonte verzameling van liefdesverklaringen, satirische teksten en poëtische overpeinzingen. Vrijwel zonder uitzondering met verwijzingen naar Dylan-songs. Een leuk puzzelboek voor de liefhebber: welk lied bedoelt schrijver X in regel Y? Benno Barnard vat mijn gevoel over de betekenis van Dylan treffend samen met de woorden: “je hebt zoveel stemmen: je bent een nasale eenmansmenigte van ons aller denken, protesteren, verlangen, geboren worden.”

En ten slotte nummer 10:

Vijf jaar geleden, op 24 mei 2016, werd Bob Dylan 75 jaar. Ik kan me die dag nog goed herinneren. Niet vanwege Dylan, maar omdat ik die ochtend een belangrijk telefoontje kreeg. Het was mijn zoon Lennart die me vertelde dat hij een zoon had gekregen. Groot geluk. Mijn blue eyed son was vader geworden van een blue eyed son. Morgen wordt Matthias 5 jaar!

 

Wat Europa kan leren van de Habsburgers

 

Ik heb met veel interesse het boek Beter wordt het niet van Caroline de Gruyter gelezen. Het boek gaat over het Habsburgse Rijk en de vele parallellen tussen dit historische rijk en de hedendaagse Europese Unie.[1] Caroline de Gruyter schrijft al jarenlang voor diverse media over Europa en de EU. Ik lees haar werk graag. Ze heeft veel kennis van zaken en bezit een plezierige schrijfstijl.

De Gruyter heeft jarenlang in Brussel gewoond totdat ze een aantal jaren geleden naar Wenen verhuisde. Het trof haar dat in deze stad, en ook elders in Oostenrijk, de nalatenschap van het Habsburgse Rijk nog zo tastbaar en voelbaar aanwezig is. Dat heeft haar aangezet om zich nader in de geschiedenis van de Habsburgers te verdiepen. Daarbij stuitte ze op meerdere opvallende overeenkomsten tussen het toenmalige Habsburgse Rijk en de huidige EU die ze zo goed kent vanuit haar Brusselse periode.

Voor mij is het een interessant boek, omdat ik me de afgelopen 20 jaar heb verdiept in het proces van Europees eenwording. Ik heb jarenlang studiereizen naar Brussel georganiseerd en ook een proefschrift geschreven over media-berichtgeving over de EU en de invloed daarvan op de publieke opinie in een aantal EU-lidstaten.[2] Dit boek is in die zin een mooie aanwinst voor mijn EU-leesplank. Maar ook de Habsburgse kant van het verhaal heeft mijn aandacht getrokken. Ik maakte namelijk al lang voordat ik me met ‘Brussel’ ging bezighouden uitgebreid kennis met de Habsburgers.

Ik was een jaar of twintig en via mijn broer kwam ik in contact met een Amerikaans reisorganisatie die Europese tours organiseerde. Omdat de eigenaren Nederlandse roots en connecties hadden werd er met KLM gevlogen. Bijna elke reis begon en eindigde op Schiphol. Geen wonder dat er Nederlandse gidsen werden geworven en op voorspraak van mijn broer, die al enige ervaring had opgedaan, kon ik ook aan de slag als ‘tour manager’.

In totaal heb ik in mijn studententijd circa 15 reizen geleid. De standaard trip duurde twee weken en had de volgende ‘itinerary’: Amsterdam-Keulen-München-Wenen-Salzburg[3]-Innsbruck-Luzern-Nancy-Brussel-Amsterdam. Ik verbleef zodoende meerdere keren per jaar een dag of vier in Oostenrijk; een land dat ik daarvoor nog nooit had bezocht en dat ik alleen kende van de Wiener Schnitzel, verhalen over wintersport van klasgenoten, keizerin Sissi en de Radetzkymars van Johann Strauss in de Turks Fruit-uitvoering van Jan Wolkers (tieten-kont-tieten-kont-tieten-kont-kont-kont).

Ik leerde dankzij de informatie in de reisboeken en de verhalen van de stadsgidsen veel over de Oostenrijkse geschiedenis en cultuur. En net als Caroline de Gruyter proefde ik overal de alomtegenwoordigheid van de Habsburgers. Niet alleen dankzij de vele paleizen en standbeelden, maar ook door de namen van winkels en restaurants die verwezen naar de Habsburgers, de vele oker-gele gebouwen (‘imperial yellow, the color of the Habsburg rulers’) en de talloze bordjes met K.u.K. (kaiserlich und köninchlich). Ik raakte onder de indruk van de grote en langdurige invloed van de Habsburgers op Midden-Europa en begon me af te vragen waarom ik op school wel had geleerd over Hendrik VIII, Karel de Grote en Napoleon, maar niet over Maria Theresia, Franz Joseph I en de implosie van het Habsburgse Rijk in 1918.

Het Habsburgse Rijk was een stabiele, grote macht in Midden-Europa en omvatte vele volken, talen en culturen. De Habsburgse vorsten wisten eeuwenlang door middel van regels, overleggen en compromissen iedereen binnenboord te houden en vijandige indringers (Rusland, het Ottomaanse Rijk) buiten de deur. En dat allemaal met weinig militaire machtsmiddelen. Geen wonder dat Caroline de Gruyter allerlei parallellen met de EU herkent.

De belangrijkste lessen van haar zijn dat je nu eenmaal moet aanmodderen als je met zoveel volken en culturen om de tafel zit. Rustig blijven en de tijd nemen. De Habsburgers zorgden voor ‘stabiliteit, voorspoed en voorspelbaarheid’, aldus een citaat uit het boek.

Juist na de Brexit komt Midden-Europa meer in beeld binnen de EU (“Midden-Europa is terug van weggeweest’). En daarom is het zo belangrijk om meer te weten van de verhoudingen binnen dit deel van ons continent. Wie de opstelling van de Hongaarse leider Orban wil begrijpen, kan veel leren van de positie van de Hongaren binnen de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie in de 19e eeuw.

Caroline de Gruyter beschrijft dit alles op een vlotte, impressionistische manier, aan de hand van boekverslagen, interviews, observaties en ontmoetingen met kennissen en buren. Dat levert een breed en kleurrijk beeld op. Grote lijnen en petites histoires.

Het boek roept ook eerdere verhalen die ik over de Habsburgers las bij me op. Nadat ik als twintiger de Habsburgers had leren kennen, was ik extra gespitst op publicaties over dit fascinerende rijk. Ik herinner me een grote reportage van de legendarische journalist Jan Blokker in De Volkskrant. Ik heb de tekst destijds ergens bewaard (maar waar?). Gelukkig kan ik hem dankzij de digitale snelweg eenvoudig vinden.[4] Theater Habsburg heet zijn boeiende reisverslag langs de grenzen van de voormalige grote rijk. Er staat een mooi citaat in van de oude keizer Franz Joseph I (rond 1900):

‘Onze monarchie is niet een kunstmatige constructie, maar een levend organisme. Ze is bovendien een wijkplaats en een veilige haven voor al die over midden-Europa versplinterde volkeren die een treurig bestaan zouden leiden als ze aan hun lot werden overgelaten, of die anders de speelbal van machtiger buren zouden worden.’  Jan Blokker voegt hieraan toe:

Hij was daar heilig van overtuigd. De meerderheid van z’n bijna 40 miljoen onderdanen vond dat waarschijnlijk ook. En achteraf zeg je: was zijn merkwaardig opvangtehuis niet ook een paradijs als je het vergelijkt met wat er in de volgende honderd jaar terecht is gekomen van de versplinterde Duitsers, Hongaren, Tsjechen, Slowaken, Kroaten, Serven, Slovenen, Roemenen, Polen, Oekraïeners en Joden? Maar paradijzen zijn er om uit verdreven te worden.

Een andere tekst over de Habsburgers die ik me herinner is de Huizinga-lezing van Benno Barnard uit 2002. Deze kan ik vrij snel terugvinden in mijn knipsel-archief en ook op internet.[5] Ik heb in mijn blogs al vaker de naam Benno Barnard laten vallen. Een schrijver met een gouden pen, een rijke kennis van literatuur, een groot zwak voor burgerdeugden en een naar zwijmelen neigende romantische blik op het Europa van voor 1914. Ook Barnard ziet het Habsburgse Rijk als een voorbeeld van hoe we in ons werelddeel met elkaar om zouden moeten gaan:

“de ware aard van Europa is te vinden in de Donaumonarchie van keizer Frans Joseph, waar allerlei volken in wederzijds respect naast en met elkaar leefden. Europa zou zich dan ook beter bewust moeten zijn van zijn verleden.”

Om de geest van die tijd te vangen citeert Barnard enkele passages uit het boek Radetzkymars van de schrijver Joseph Roth. Het boek beschrijft het leven van luitenant von Trotta (eind 19e-begin 20e eeuw) tegen de achtergrond van de ineenstorting van het Habsburgse Rijk. Men voelt met bitterheid en weemoed dat een mooie wereld gaat verdwijnen en dat deze episode van voorspoed en stabiliteit nooit meer terug zal komen. Barnard gebruikt de woorden van graaf Chojnicki, een van de personages uit het boek van Roth, om het gevoel van naderend onheil weer te geven:

“Zodra onze keizer de ogen sluit vallen we in honderd stukjes uiteen. De Balkan zal machtiger blijken dan wij. Alle volken zullen hun smerige kleine staatjes stichten en zelfs de Joden zullen in Palestina een koning uitroepen….”

Opvallend genoeg gebruikt Caroline de Gruyter in haar boek ook ditzelfde citaat. In hoofdstuk 6 beschrijft ze dat ze aanwezig is bij een lezing van Karl Habsburg, de kleinzoon van de laatste keizer. Tot haar grote verbazing somt deze Karl zonder blikken of blozen (en zonder bronvermelding!) hele passages op uit een artikel dat Caroline de Gruyter enkele weken daarvoor had geschreven voor Carnegie Europe.[6] Als zij hem na afloop van de lezing daarmee confronteert volgt er geen enkel teken van excuus. Zou Caroline de Gruyter op haar beurt hebben geweten dat Benno Barnard 19 jaar geleden dit citaat ook al gebruikte? Joseph Roth mag in ieder geval trots zijn dat zijn boek uit 1932 ook in de 21e eeuw nog met instemming wordt gelezen en geciteerd.

Naast alle parallellen tussen het Habsburgse Rijk en de EU benoemt Caroline de Gruyter een belangrijk verschil. Veel burgers voelden destijds een warme, persoonlijke band met de Habsburgse vorsten. De Habsburgers stonden boven alle partijen en de inwoners van het Rijk konden zich met hen identificeren. Dat gevoel ontbreekt vrijwel volledig als het gaat om Europeanen en de EU. EU-leiders zijn relatief onbekend en zeker niet geliefd. In mijn eigen woorden: oud-VS-president Donald Trump was (en is) duizend keer bekender dan oud-EU-president Donald Tusk. Bovendien heeft de EU meerdere leiders, wat de boel er niet overzichtelijker en herkenbaarder op maakt. Dat bleek ook recentelijk bij ‘Sofagate’: het diplomatieke incident bij de ontmoeting van EU-leiders met de Turkse president Erdogan.

Dit alles betekent wat mij  betreft niet (en dat hoor je Caroline de Gruyter ook niet suggereren) dat er een nieuwe Europese keizer zou moeten komen. We moeten leren van het verleden om beter te begrijpen wat er nu gebeurt. Niet voor niets pleit Benno Barnard hartstochtelijk voor beter geschiedenis-onderwijs en roept Caroline de Gruyter op tot meer aandacht op school voor de inrichting en werking van de EU.

Ik zou zeggen: leren van het verleden, maar niet teruggaan in de tijd.

In Theater Habsburg verwoordde Jan Blokker dat heel duidelijk:

De verzamelde Habsburgers. Ze regeerden eigenlijk niet over een land of over een rijk, ze regeerden over hun eigen dynastie, als grote, feodale heren die tot in Olmutz en Lemberg, en van Auschwitz tot Sarajevo de trouw van hun leenmannen beloonden en hun ontrouw als het moest bestraften: de laatste ridders van de moderne tijd.

Keizers en ridders zijn niet meer van deze tijd. We moeten het tegenwoordig hebben van goede wil, overlegstructuren, procedures. Wat mij betreft moet er geen federale Europese staat komen, maar ook geen ontmanteling van de Europese Unie. Geen superstaat, maar samenwerking. Als je daarvoor kiest, horen daar botsingen en moeizame besluitvorming bij. Of, zoals Caroline de Gruyter het aan het einde van haar boek zegt:

“Als je zo naar Europa kijkt, raak je per definitie teleurgesteld. Want Europa is pappen en nathouden. Dat is de realiteit. Het zal nooit perfect zijn.”

Beter wordt het niet.

 

 

[1] Dit leerzame boek kent een paar minpuntjes. Het bevat geen bronnenlijst of trefwoordenlijst. En de foto’s bevatten geen onderschriften en zijn van matige kwaliteit.

[2] Impressions of European Integration (2012); http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/32794

[3] Ik durf te bekennen dat in die reisleider-jaren mijn liefde voor de stad Salzburg is ontloken. Ik beschouw Salzburg (ondanks alle Mozart-kitsch en Sound of Music-referenties) als een van de mooiste steden van Europa.

[4] https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/theater-habsburg~bfee4f76/

 

[5] https://www.nrc.nl/nieuws/2002/12/14/tegen-de-draad-van-de-tijd-7618536-a133821

 

 

[6] https://carnegieeurope.eu/2016/09/23/habsburg-lessons-for-embattled-eu-pub-64658

 

Groeten uit Zeist #4 De L-flat: klopt die naam wel? En haalt dit kolossale gebouw z’n 100e verjaardag?

 

Sinds het najaar van 2019 woon ik in Zeist, na ruim 40 jaar in Amsterdam en Amstelveen te hebben gewoond. Ik heb me voorgenomen om geregeld een blog te schrijven over bijzonderheden en ervaringen in mijn nieuwe woonplaats.

Dit verhaal begint in 1974, toen ik ook in Zeist woonde: van mijn 15e tot mijn 18e jaar.

Het was zomer, ik was 16 jaar en ik had, zoals elke puber, geld nodig. Waarschijnlijk voor het kopen van LPs en kleding en om uit te kunnen gaan. In het huis-aan-huisblad zag ik dat er krantenbezorgers werden gezocht en na één telefoontje was ik aangenomen. Ik kon meteen de volgende dag aan de slag met het rondbrengen van het Algemeen Dagblad in de wijk Vollenhove. Ik heb het twee weken volgehouden. Veel te vroeg moest ik mijn bed uit (stom, want het was vakantie!) en het lukte me nauwelijks om de laatste kranten op tijd (‘liefst voor 7 uur, maar uiterlijk half 8!’) in de bus te doen. Ik had er geen handigheid in, en ook geen plezier. Het laatste onderdeel van mijn krantenronde was de zogenaamde L-flat. Voor mij was dit immense flatgebouw van 12 verdiepingen hoog en een halve kilometer lang een soort verlossend slotstuk. Mijn ronde zat er bijna op. Ik hoefde niet meer in straten via hekjes en voortuintjes van deur tot deur te zigzaggen, maar kon handenvol kranten tegelijk verdelen over de brievenbussen van de AD-abonnees. Snel en eenvoudig. En droog op regenachtige ochtenden.

De omvang van de flat maakte destijds indruk op me. De flat stond te boek als grootste galerijflat van Europa, met ruim 700 woningen en meer dan 2000 bewoners. Een eindeloos lange blokkendoos van hoog opgestapelde appartementen. Van buitenaf gezien onaantrekkelijk en massief. Maar toen ik een keer bij een klasgenoot die daar woonde langs ging, viel het me op hoe licht en royaal de woonruimte er van binnen uitzag.

In de jaren ’60 en ‘70 verrezen in Nederland op meerdere plekken wijken met kolossale hoogbouwformaties  om de woningnood te kunnen ledigen. Woningen met ruime kamers en goede voorzieningen en buiten veel licht en lucht. Bestemd voor de onderwijzer, de politie-agent en de ambtenaar.

 

In het najaar van 2019, toen ik weer in Zeist ging wonen, zag ik voor het eerst na 40 jaar de L-flat weer terug. ‘Hij staat er nog steeds!’, was mijn eerste reactie. In tegenstelling tot de vele honingraatflats in de Bijlmer was hij niet gesloopt. Hij was zelfs in frisse groene kleuren gestoken. ‘Hoe zou het zijn om daar nu te wonen?’, vroeg ik me af. Mijn nieuwsgierigheid werd onverwacht snel beantwoord door een serie artikelen over de L-flat en haar bewoners in NRC-Next, mijn ochtendkrant.[1]

“Maar al in dat eerste decennium, de jaren zeventig, verdween de L-flat van de verlanglijst van Zeister woningzoekenden. De gemeente bleef maar bijbouwen, hele buurten. Nijenheim, Couwenhoven, Brugakker, Crosestein. L-flatbewoners konden een eengezinswoning met tuin krijgen voor een vriendelijke prijs. Van een woonbestemming werd de L-flat een doorgangsstation.”

Het is duidelijk. De L-flat is niet meer de woonplek van de gemiddelde AD-lezer of mensen met een middeninkomen. Het is door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsbeslissingen een sociale huurflat geworden. Een verzamelplek voor mensen in een kwetsbare situatie: bijstandsgerechtigden, asielzoekers, langdurig zieken. De met respect en warmte geschreven portretten in NRC Next liegen er niet om. Veel bewoners hebben het zwaar, kampen met tegenslag, komen moeilijk vooruit. Als je veel kwetsbare mensen bij elkaar zet, versterkt dat de sociale problematiek. Dat blijkt ook uit de onlangs gepubliceerde kansenatlas (https://kansenatlas.seo.nl/persoonlijk_inkomen/26/alles/alles/alles).[2] Als er veel mensen met een laag inkomen bij elkaar in een wijk wonen, zijn er minder kansen om op het gebied van werk of opleiding vooruit te komen dan in wijken met meer sociaal-economische diversiteit. De L-flat werd een opeenstapeling van mensen met opeengestapelde problematieken. Dat leidde de afgelopen decennia tot verhalen over criminaliteit, springers, prostitutie, armoede en gedumpt afval. De L-flat kreeg een slechte naam.

De ergste uitwassen zijn nu aangepakt. En ook NRC Next tekent veel positieve geluiden op. Buren die elkaar helpen, bewoners die activiteiten organiseren om elkaar te ondersteunen.

“Maar louter praten over problemen doet de L-flat tekort. Veel mensen deugen – voor die wijsheid hoef je geen boek te lezen. Je kunt ook langs in het inloophuis van Ina Duit naast portiek zeven. Geïnspireerd door het verhaal van de barmhartige Samaritaan maakt zij het flatleven leuker met taallessen en bewonerslunches. Zelfs de voedselbankmiddagen waren er gezellig, elke vrijdag elf jaar lang, met koffie voor de wachtende bewoners en, als het meezat, gedoneerde taartjes van Top’s Edelgebak. Flatbewoner Harisa Fetahovic verbouwde de voormalige vuilopslagplaats naast portiek zes ondanks haar astma van stofnest tot buurthuis voor tienermeisjes. Julia Ement zaait in het voorjaar altijd gras in het lapje grond langs de zijkant van de flat, zodat er een mooier gazon is voor iedereen. De dochter van de Russische Nadia had een snee in haar hand, de Syrische buurman bracht haar naar het ziekenhuis. De gehandicapte jongen van eenhoog werd uitgescholden, tiener Suus van verdieping vijf nam het voor hem op.”

 

Er is nu minder sprake van criminaliteit en overlast. Bovendien is wooncorporatie Woongoed een groot renovatieproject gestart. Alle 728 woningen krijgen nieuwe badkamers, toiletten en keukens. Ook de bergingen en portieken worden opgefrist. En er worden meer dan duizend zonnepanelen geplaatst. Terwijl er jaren geleden serieus werd nagedacht over het slopen van de flat, wordt er nu gekozen voor een grote opknapbeurt. Veel bewoners zijn er blij mee, al bestaat er ook vrees voor huurverhogingen. Men vindt het vooral positief dat er wordt geïnvesteerd in het woon- en leefklimaat. Aandacht, geld en perspectief zijn de ingrediënten voor maatschappelijke vooruitgang.

Naast de wooncorporatie heeft ook de gemeente Zeist grootse plannen. Er is een meerjarenplan ontwikkeld: Vollenhove Vooruit.[3] Het is de bedoeling dat gemeente en bewoners samen komen tot het realiseren van ambities voor het jaar 2035. Als je deze initiatieven bekijkt, wordt er stevig geïnvesteerd in de toekomst van de L-flat en haar bewoners. En dat mag ook wel, want 1 op de 30 Zeistenaren woont in deze kolos.

Wie weet kan over 40 jaar het honderdjarig bestaan van deze legendarische flat worden gevierd. Ik zal dat niet meer meemaken en ik weet ook niet of er dan nog krantenjongens zullen zijn.

Naschrift

Aan het einde van dit verhaal wil ik nog iets voorleggen wat me altijd heeft beziggehouden. Dat is de naam van de flat. Iedereen zegt dat de naam L-flat is afgeleid van de vorm van het gebouw. Van bovenaf lijkt het op een grote platliggende letter L. Maar toen ik als krantenjongen voor de flat stond en ook nu als ik luchtfoto’s van de flat bestudeer, zie ik geen L, maar een grote J. Het kortere deel van de flat wijst niet in een rechte hoek naar rechts, maar in een schuine hoek naar links. De L-flat is eigenlijk een J-flat.

 

 

 

De NRC-artikelen in drie reeksen

Deel 1: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/02/06/de-flat-a3989318#Intro

Deel 2: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/04/05/de-flat-en-corona-a2753552#Intro

Deel 3: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/10/02/terug-naar-de-flat-a4013412#Intro

 

 

[1] https://www.nrc.nl/nieuws/2020/02/06/de-flat-a3989318#Intro

 

[2] Zie ook dit interessante artikel: https://www.nrc.nl/nieuws/2021/03/05/kansenongelijkheid-in-nederland-wie-in-emmen-opgroeit-haalt-een-alphenaar-nooit-meer-in-a4034383

[3][3] https://www.zeist.nl/projecten/projectenoverzicht/vollenhove-vooruit

Op naar de stembus!

Op verzoek van mijn kinderen schrijf ik iedere keer in de aanloop naar de Tweede Kamer verkiezingen een beschouwing. Ook dit jaar. Ik deel deze tekst (bewerkt en aangevuld) nu ook graag op mijn blog-site.

 

Inleiding

Op woensdag[1] 17 maart kiest Nederland een nieuwe Tweede Kamer. We kiezen dan 150 nieuwe volksvertegenwoordigers voor de duur van, in principe, vier jaar. Die vier jaar is de zittingsperiode van de Tweede Kamer en van de regering die wordt gevormd aan de hand van de uitslag van de Tweede Kamer verkiezingen. Dit laat zien dat de Tweede Kamer verkiezingen ook de basis voor een nieuwe regering leggen. Vaak haalt een regering die volle vier jaar niet, doordat er tijdens de zittingsperiode een breuk of conflict tussen de betrokken regeringspartijen ontstaat. Nog niet zo lang geleden moesten de Nederlanders in 10 jaar maar liefst vijf keer naar de stembus gaan voor het kiezen van een nieuwe Tweede Kamer (2002, 2003, 2006, 2010, 2012) omdat de regering was gevallen. De huidige regering heeft het bijna vier jaar ongeschonden volgehouden, maar struikelde onlangs als gevolg van de Toeslagenaffaire[2]. Omdat dat vlak voor de verkiezingen van 17 maart is gebeurd, blijven de ministers gewoon aan het werk totdat er een nieuwe regering is (we hebben nu een zgn. demissionaire regering).

 

De procedure

De Tweede Kamer[3] controleert de regering en heeft (met de Eerste Kamer) het laatste woord bij het vaststellen van wetten en regels in Nederland. Een heel belangrijk gezelschap dus, omdat deze 150 mensen bepalen welke kant het de komende jaren op moet gaan met woningen, gezondheidszorg, migratie, uitkeringen, milieu, defensie, en noem maar op.

De Tweede Kamer is niet alleen een democratisch orgaan, omdat wij deze mensen kiezen, maar ook omdat zij zelf bij meerderheid van stemmen beslissingen neemt. Met 76 stemmen heb je een meerderheid en daarmee dus een stevige vinger in de Haagse pap.

De kandidaten op het stembiljet opereren niet op eigen houtje, maar staan op lijsten van politieke partijen. Elke lijst vertegenwoordigt een bepaalde stroming (of visie, of belang) en bij verkiezingen wordt dat vertaald in een programma.

Zoals gezegd vormt de verkiezing van de Tweede Kamer ook de basis voor een nieuwe regering. Omdat we in Nederland relatief veel partijen hebben en een regering normaal gesproken moet kunnen steunen op een meerderheid in de Tweede Kamer, moet een regering gevormd worden door een samenwerkingsovereenkomst van meerdere partijen die bij elkaar opgeteld minimaal 76 zetels hebben. Dus, als op woensdagavond 17 maart de stemmen geteld zijn, wordt niet alleen gekeken hoe de partijen het stuk voor stuk hebben gedaan (wie heeft gewonnen, wie heeft verloren) maar wordt ook bekend welke regeringscombinaties mogelijk zijn.

 

Partijen: versplintering en onmacht

Er is de afgelopen 20 jaar iets bijzonders aan de hand. Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot het begin van deze eeuw hadden drie grote, traditionele partijen (VVD, CDA en PvdA) de touwtjes in handen. Vooral de PvdA en het CDA waren groot en machtig. Beide partijen haalden vroeger regelmatig 30 tot 50 zetels in de Tweede Kamer. Doordat deze traditionele partijen vroeger zo groot waren, werden tot 2000 vrijwel uitsluitend regeringen gevormd waarin minstens twee van deze drie partijen waren vertegenwoordigd. Als ze met z’n tweeën net wat stemmen tekort kwamen, werd een derde partner erbij gevraagd (bijv. D66). Kortom, het was dus of VVD-CDA (centrum-rechts), of CDA-PvdA (centrum-links) of VVD-PvdA (paars). Lekker overzichtelijk, maar weinig variatie.

De huidige peilingen geven aan dat alleen de VVD nog een ouderwets hoge score lijkt te gaan halen (tussen de 30 en de 40 zetels). De PvdA en het CDA schommelen al jaren tussen de 10 en de 20 zetels. Naast de klassieke drie partijen doen de PVV, de SP, D66 en GroenLinks nadrukkelijk mee. Zo zijn er momenteel zeven grotere partijen die om de gunst van de kiezer strijden. En naast deze zeven partijen zijn er dit jaar nog ongeveer 30 kleinere partijen die meedoen. De posters van deze partijen passen nauwelijks nog op de verkiezingsborden.

Ik ben blij dat we niet in een twee-partij stelsel leven. Dat maakt de keuze erg beperkt. Ik noem dat bipolaire politiek; ik schreef daar eerder ook een blog over.[4] Maar in Nederland slaan we door naar de andere kant. Er staan bijna 40 partijen op het stembiljet, terwijl er maar 150 zetels te verdelen zijn. De opkomst van zoveel nieuwe partijen kan een aanwijzing zijn dat de gevestigde partijen steeds minder goed hun werk doen. Het kan er ook op wijzen dat de samenleving zelf steeds gefragmenteerder en individualistischer is geworden en dat mensen veel nadrukkelijker hun eigen belang voorop stellen en minder oog hebben voor bredere bewegingen en het algemeen belang. Tom-Jan Meeus benadrukt in een column in het NRC van 9 maart j.l. dat het gebrek aan gezamenlijkheid een gevaar kan opleveren voor ons politieke stelsel.[5] Ik denk dat de opkomst van nieuwe media aan deze versplintering bijdraagt. Social media en hun algoritmes dragen er aan bij dat iedereen steeds meer in zijn eigen bubbel gaat zitten[6], terwijl een traditioneel medium als televisie in staat is een breder publiek te bereiken. Joke Hermes benadrukt in dat verband de kracht van televisie als ‘forum van cultureel burgerschap’, vooral bij nationale gebeurtenissen en live uitzendingen.[7]

Uiteindelijk moeten we het met elkaar verder. Maar als iedereen zich fanatiek vastklampt aan zijn eigen gelijk (en splinterpartij) schiet het niet op. Dat zal er ook toe leiden dat veel mensen na de verkiezingen teleurgesteld zullen zijn. Ofwel om de door hen gekozen partij geen of slechts één zetel heeft behaald. Ofwel omdat de gekozen partij deel gaat nemen aan de regering en compromissen moet gaan sluiten. Beide uitkomsten zijn voor hard-liners en principiëlen waarschijnlijk moeilijk te verteren, maar in een land met zoveel partijen moet je bereid zijn om er samen uit te komen en water bij de wijn doen. Gelukkig maar, zou ik willen zeggen. Stel je voor dat één partij het helemaal voor het zeggen zou hebben.

En daar komt nog iets bij. Ik denk dat politieke partijen in de huidige tijd minder greep op het maatschappelijke leven hebben dan vroeger. Niet omdat zij slechter functioneren, maar omdat het speelveld is veranderd. Ontwikkelingen als digitalisering, globalisering en  klimaatverandering en grote spelers als multinationals, de EU en big tech bedrijven hebben een enorme invloed op de samenleving. Nationale politieke partijen, zeker de kleintjes, hebben op dat grotere speelveld vaak maar weinig in te brengen. Wat dat betreft is het zorgelijk dat tijdens de verkiezingscampagne vrijwel alle partijen vooral binnenlandse thema’s benoemen, terwijl de grote vraagstukken van deze tijd juist om een bredere, internationale visie vragen.

Hoe dan ook, de aanwezigheid van zoveel partijen leidt tot een enorme versnippering en dat maakt het vormen van een regering des te ingewikkelder: er zijn al gauw vier, vijf partijen nodig om tot een meerderheid van meer dan 75 zetels te komen. Zo bestaat de huidige regering uit vier partijen: VVD-CDA-D66 en ChristenUnie. Met zoveel partijen bij elkaar is het lastig om tot een stabiele regering te komen.

Financieel-economische thema’s: een kwestie van verdelen

Traditiegetrouw speelt de economie een grote rol bij verkiezingen. Een regering is vooral bezig met het maken van plannen om de staatskas te vullen (belastinginkomsten) en om de buit te verdelen (uitgaven). Denk aan Prinsjesdag en de miljoenennota. Om een idee te geven: in de laatste miljoenennota  gaat het om een totaal-pot van 336 miljard euro, waarvan bijvoorbeeld ruim een kwart (86 miljard) bestemd is voor de zorg en ongeveer 3% 11 miljard) voor een post als Defensie.

Op financieel-economisch terrein kunnen partijen aangeven hoeveel belasting burgers en bedrijven in Nederland moeten betalen. Men kan er bijvoorbeeld voor kiezen om via de belastingen inkomensverschillen te verkleinen, of bepaalde producten (bijv. tabak, benzine, vlees) duurder te maken. Daarnaast laten de partijen zien hoeveel geld ze willen uitgeven aan uiteenlopende zaken als onderwijs, klimaat en infrastructuur. Het zijn belangrijke binnenlandse vragen van verdeling. Veel kiezers kijken naar de programma’s en voorstellen van politieke partijen en stemmen daar hun keuze op af.

Dit jaar: corona, klimaat en sociale thema’s

Dit jaar zijn de thema’s anders dan vier jaar geleden, toen de naweeën van de financiële crisis, de discussies over de AOW en de zorgen om vluchtelingen en moslimextremisme belangrijke thema’s waren. Dit keer speelt natuurlijk de corona-crisis de hoofdrol. Hoe krijgen we Nederland weer terug naar de normale situatie? Hebben Rutte en de Jonge het goed aangepakt? Welke lessen trekken we uit de corona-crisis? Hoe gaan we de samenleving herinrichten?

Na de financiële crisis hebben regeringen flink bezuinigd. Dat ging vaak ten koste van de kwaliteit van de zorg, het onderwijs en sociale voorzieningen. Nu lijken partijen juist veel te willen investeren in deze sectoren. De corona-tijd heeft duidelijk gemaakt hoe belangrijk de zorg en het onderwijs zijn. De meeste partijen zijn daarbij bereid de staatsschuld op te laten lopen. Dat is opmerkelijk want Nederland staat binnen de EU te boek als een zuinig land met een strenge begrotingsdiscipline. Nederland is in het verleden vaak kritisch geweest op andere Europese landen die hun tekorten te hoog lieten oplopen. Maar nu lijken veel partijen in Nederland de teugels ook losser te laten.[8]

Het Parool: De uitgavenstijgingen laten goed zien welke prioriteiten de verschillende partijen hebben. Waar de VVD vooral kiest voor lastenverlichting en hogere uitgaven aan defensie, trekt de SP vooral extra geld uit voor hogere uitkeringen en de zorg. GroenLinks, PvdA en D66 investeren het meest in onderwijs. Het CDA neemt juist vaker een middenpositie in.[9]

 

Niet-materiële thema’s: ik en de ander

Naast de financieel-economische onderwerpen (de verdeling van de koek) spelen de laatste twintig jaar steeds nadrukkelijker andere vraagstukken een rol. Die hebben te maken met zaken als onze nationale identiteit, migratie, Europese samenwerking, de ruimte om je eigen leven in te richten. Hierbij is niet het verdelen van geld het centrale punt, maar gaat het om onze verhouding tot andere landen, leefwijzen en culturen. Waar het bij financiële thema’s vaak gaat om relatieve verschillen (de ene partij wil wat meer geld voor onderwerp A, de andere voor onderwerp B), is er bij ‘culturele’ thema’s vaak sprake van scherpere, tegengestelde standpunten: meer Europese samenwerking of een Nexit, meer vluchtelingen toelaten of een complete stop doorvoeren, zwarte piet of roetveegpiet, recht op levensbeëindiging bij een voltooid leven of juist niet. Veel partijen profileren zich duidelijk op dit soort thema’s.

 

Emotie speelt vaak een grotere rol dan ratio.

Over een week mogen we gaan stemmen en de meeste mensen in Nederland gaan ook daadwerkelijk naar het stembureau. Dat is goed nieuws. Maar velen zullen nu nog wikken en wegen. Er zijn vele ‘economische’ en ‘culturele’ afwegingen te maken. Dit kom je ook tegen in alle stemwijzers. Als je de vragenlijst van Kieskompas[10] invult, wordt jouw positie aangegeven binnen een schema waarin de politieke partijen langs twee assen ingedeeld: een financieel-economische as (links-rechts) en een ‘culturele’ waarde-oriëntatie as (progressief-behoudend).

Het lijkt erop dat we zo heel afgewogen en weldoordacht onze keuze bepalen. Maar we weten ook dat de meeste kiezers niet alle partijprogramma’s bekijken en ook niet systematisch per partij alle voors en tegens op een rijtje zetten. Zo rationeel zijn we niet. Bij de meeste kiezers geven emoties de doorslag: sympathie voor een lijsttrekker, angst voor corona, zorgen over je baan, boosheid over de Toeslagenaffaire, hoop op de nieuwe partij, vertrouwen op ervaren politici, afkeer van mensen die anders zijn. En daarnaast kijken velen ook naar het stemgedrag van familie en vrienden, of stemmen ze uit traditie altijd op dezelfde partij. Er zijn talloze, vaak weinig rationele motieven van kiezers die een rol spelen bij het bepalen van hun keuze. Dit blijkt ook uit een uitgebreid artikel in de Volkskrant van 6 maart waarin diverse onderzoeken naar stemgedrag naast elkaar worden gezet.[11]

 

En nu naar de stembus

Zo leveren de Tweede Kamerverkiezingen elke keer een rijk sfeerbeeld op van de stand van het land. Een moment-opname met structurele patronen en incidentele oprispingen. Met rationele tonen en emotionele geluiden. Het geeft een beeld van waar we momenteel staan, wie we zijn, wat er speelt, waar we naartoe willen? Elke stem is daarbij een stip op een doek dat we met elkaar inkleuren. Een stukje van een grote legpuzzel. Dat is geen ideaal systeem, maar wel het systeem dat we in Nederland met elkaar zo hebben vormgegeven en ingericht. En we moeten blijven nadenken over het verbeteren van dit systeem. Maar dit is wat we nu hebben en in veel landen is de politieke situatie veel beroerder. Dus: op naar de stembus!

Als we geen stippen zetten, blijft het doek leeg.

———————————————————————————

 

[1] Nederlanders stemmen altijd op woensdag; in andere landen is dit vaak op zondag, maar daar hebben met name de kleine Christelijke partijen in Nederland weerstand tegen. Door de corona-crisis gaan de stembureaus al op maandag 15 maart open en kunnen 70 plussers ook per brief stemmen.

[2] Zie o.a.: https://www.nu.nl/politiek/6100724/kabinet-treedt-af-vanwege-vernietigend-rapport-over-toeslagenaffaire.html

[3] Zie ook:  http://www.tweedekamer.nl/

[4] Zie http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1286

[5] https://twitter.com/tomjanmeeus/status/1369243361190834177

[6] Zie bijv. een recente uitzending van Pointer: YouTube beveelt misinformatie aan nadat je politieke video’s hebt gekeken | KRO-NCRV (kro-ncrv.nl)

 

[7] https://www.scienceguide.nl/2020/05/televisie-is-dood-lang-leve-televisie/

[8] Zie: https://www.cpb.nl/keuzes-in-kaart-2022-2025

[9] https://www.parool.nl/nederland/doorrekening-vvd-en-cda-laten-in-hun-programma-s-de-staatsschuld-het-hardst-oplopen~bf54a257/

[10] https://www.kieskompas.nl/

[11] De stemwijzer volgen? We stemmen op gevoel, een glimlach, en uit gewoonte | De Volkskrant

 

Het belangwekkende nieuwe boek van Betteke van Ruler

Betteke van Ruler heeft een belangwekkend boek voor het HBO geschreven: Handboek communicatiestrategie. Het boek borduurt voort op haar eerdere publicatie Het Strategisch Communicatie Frame (geschreven met Frank Körver) waarmee ze zich een paar jaar geleden meer op communicatieprofessionals richtte dan op studenten.[1] Nu dus dit boek voor het hoger beroepsonderwijs.

Waarom ik het een belangwekkend boek vind leg ik zo uit. Eerst even een zijstap.

Het samenstellen van een goed curriculum van een HBO communicatie opleiding is een veelomvattende, uitdagende klus. Het programma moet voldoende diepgang hebben om de H van Hoger te garanderen, het moet goed aansluiten op de praktijk gezien de B van Beroep(s) en het moet didactisch goed in elkaar steken met het oog op de O van Onderwijs. Ik heb als HBO-communicatie docent dit ontwikkelproces meerdere keren van dichtbij meegemaakt en daarin ook een actieve rol gespeeld. Ik heb geleerd dat je rekening moet houden met interne en externe dynamiek.

Binnen de opleiding en het instituut is het belangrijk om voldoende ruimte en budget te krijgen om een mooi curriculum te ontwikkelen. En het is de kunst om met alle collega’s (en studenten) tot een samenhangend geheel te komen waarover iedereen enthousiast is. Geld, vertrouwen, energie, samenspraak en draagvlak zijn onmisbare interne factoren bij het ontwikkelen van nieuw onderwijs.

Daarnaast zijn er externe factoren die van belang zijn, zoals conventies en eisen vanuit de beroepspraktijk, relevante trends en ontwikkelingen in de samenleving en inzichten vanuit onderzoek en wetenschap. Het is mijn ervaring dat die externe dynamiek het lastig maakt om tot een goede focus te komen. In de eerste plaats is het beroepenveld van communicatie heel breed waardoor het moeilijk is om tot een samenhangend programma te komen dat de kern van communicatie raakt en tegelijk recht doet aan de breedte van dat veld. In de tweede plaats zijn communicatiedeskundigen het vaak niet met elkaar eens. Zo lang ik docent ben discussiëren communicatieprofs over de vraag wat de essentie van communicatie is. In de vakliteratuur hanteert men uiteenlopende en soms ronduit tegenstrijdige visies en definities.[2] Hoe minder consensus er is in de beroepspraktijk, hoe moeilijker het is om als opleiding een duidelijke balans aan te brengen en tot een volwassen ‘body of knowledge’ te komen. In de derde plaats gaan de ontwikkelingen binnen het vak en de samenleving zo snel, dat bepaalde zaken al binnen enkele jaren achterhaald zijn. Dat is lastig als je een programma maakt met een omvang van vier studiejaren. Ten slotte zie je dat de opleiding communicatie, 30 jaar geleden een jonge, hippe en populaire studie, inmiddels overvleugeld wordt door nieuwe trendy studies op het gebied van media, entertainment, events en leisure. Al deze externe factoren maken het knap ingewikkeld om een beroepsauthentiek, evenwichtig, aantrekkelijk en eigentijds studieprogramma te maken.

Communicatie opleidingen zullen zowel hun knopen moeten tellen als knopen moeten doorhakken. Keuzes maken, dus. Focus aanbrengen. Een lijn uitzetten. Hoe dat didactisch moet, laat ik hier nu even in het midden. Daar valt zeker ook veel over te zeggen, maar dat bewaar ik voor een andere gelegenheid. Ik wil het hier hebben over de vak-inhoudelijke kant. In mijn ogen gaat het daarbij om het beantwoorden van twee hoofdvragen:

  1. Werkgebieden: welke inhoudelijke thema’s en disciplines laten we in het curriculum aan bod komen (denk aan Interne Communicatie, Psychologie, Organisatiekunde, Reputatiemanagement, Cross-culturele communicatie, Medialandschap, Taalvaardigheid, etc.)?
  2. Werkwijzen: welke manieren van werken aan communicatie-opdrachten stellen we centraal? Hoe leren we studenten om met communicatie aan de slag te gaan (denk aan analyses maken, strategische denken, creatieve ontwerpen maken, etc.)?

Met die laatste vraag kom ik uit op het nieuwste boek van Betteke van Ruler.

In het eerste deel van het boek maakt van Ruler duidelijk dat het statische, lineaire bauwdruk-denken niet meer van deze tijd is.[3] Communicatiestrategie wordt door haar ingevuld als een voortdurend proces van onderzoeken en kiezen, van denken en doen. Daarbij maakt ze een duidelijk onderscheid tussen verwante begrippen als plannen, strategisch denken, tactieken en uitvoering. Dat is van groot belang want binnen opleidingen en in de praktijk worden deze begrippen voortdurend door elkaar gehaald. Van Ruler bakent die begrippen in duidelijke en overtuigende bewoordingen af. “Een communicatiestrategie geeft de richting aan waar je naartoe wilt en laat zien hoe je de organisatie of het project van je opdrachtgever helpt met communicatieactiviteiten die waarde toevoegen”. (p. 24). Strategie is dus nadrukkelijk niet een stap binnen een communicatieplan, maar een beschrijving van alle keuzes die zijn gemaakt: wat je gaat doen, en waarom, om wat te realiseren, wie en wat je nodig hebt en hoe je het aanpakt. Dat laatste (‘hoe’) is de tactiek of de aanpak. In van Rulers ogen is strategie dus niet hetzelfde als de aanpak, maar is aanpak een onderdeel van een breder strategisch denk- en doe-proces. In dat proces moet er ruimte zijn voor overleg en voor het voortdurend finetunen en bijstellen van eerder gemaakte keuzes.

 

In het tweede deel van het boek (her-)introduceert van Ruler het Strategisch Communicatie Frame, dat al bekend is van haar eerdere publicaties en dat ook op meerdere plekken in de communicatiepraktijk als handvat wordt gebruikt. Dat Frame (misschien niet de handigste term, omdat framing ook een communicatie-term met een andere lading is) kent acht bouwstenen: Visie, Interne situatie, Externe situatie, Ambitie, Accountability, Stakeholders, Resources en Aanpak. Deze bouwstenen zijn de elementen van het strategische proces. Van Ruler geeft aan dat het niet uitmaakt met welke bouwsteen je begint, als ze maar allemaal aan bod komen en tegen elkaar worden afgewogen. Weer dus een pleidooi voor flexibiliteit en tegen lineair denken.

Het boek is vlot en duidelijk geschreven en aantrekkelijk vormgegeven. Het kent een goede balans tussen theorie en praktijk; heel geschikt voor HBO-ers. Het is een handboek, geen zware wetenschappelijke pil. Dat is ook niet de opzet van dit boek. Het bevat wel veel referenties aan theorie, maar geen diepgravende beschouwingen. Wie meer wil weten over bepaalde thema’s zal aanvullende literatuur moeten raadplegen. Het boek is niet revolutionair van inhoud. Het gepresenteerde Frame kent diverse elementen die al bekend zijn uit de vakliteratuur. Denk bijvoorbeeld aan eerdere publicaties van Betteke van Ruler zelf, maar ook aan het werk van Littlejohn & Foss, Vos & Schoemaker, Aarts, Steuten & van Woerkum, of aan het Communicatie Canvas of het COMpositie-schema dat Paula Zweekhorst en ik hebben beschreven.[4]

Handboek communicatiestrategie kent dus vele plussen, maar is ook weer niet perfect of revolutionair. Waarom noem ik het dan toch een belangwekkend boek voor het HBO?

Ik heb hierboven aangegeven hoe ingewikkeld het is om een goed curriculum te ontwikkelen. Een studieprogramma van vier jaar met een goede inhoudelijke samenhang en een duidelijke opbouw. Tijdens het lezen van dit boek begon ik me te realiseren dat dit boek niet alleen een handleiding is voor het ontwikkelen van een communicatie-strategie, maar dat het ook kan dienen als inspiratiebron voor het ontwikkelen van communicatie-onderwijs. Niet dat het boek vertelt hoe je je studie-programma moet inrichten. Daar is het ook niet voor geschreven. Maar het geeft wel aan hoe je met communicatie aan de slag kunt gaan en wat daar allemaal bij komt kijken (de 2e hoofdvraag die ik hierboven benoem). Daar kun je ook bij onderwijs-ontwikkeling heel goed mee uit de voeten. In die zin vind ik het boek niet alleen geschikt voor studenten, maar juist ook voor opleiders.

Ik wil elke communicatie-opleiding die een nieuwe programma ontwikkelt of nadenkt over de body of knowledge aanraden om kennis te nemen van dit boek. Door de gehanteerde uitgangspunten, de gepresenteerde bouwstenen, de verwijzingen naar de vakliteratuur en het feit dat dit Frame in de praktijk wordt gehanteerd vind ik dit het meest overtuigende HBO-communicatie boek van dit moment. Dit betekent niet dat het een ideaal boek is. Zo zou ik zelf enkele bouwstenen wat anders willen invullen en benoemen. Ook vind ik dat er relatief weinig aandacht is voor content creatie en de inzet van media. Maar dat doet niet echt af aan de waarde en het belang van dit boek. Het is een evenwichtig en toegankelijk ‘rode draad’ boek. Daardoor kan het goed dienen als startpunt en referentiekader bij discussies over de inrichting van het onderwijs. Ook onderwijsontwikkeling is een iteratief en interactief proces. Daarbij kan een inhoudelijk richtsnoer goed van pas komen. Je hoeft in die gesprekken niet op een kopie van het Frame als basis voor je curriculum-ontwerp uit te komen, maar je kunt het boek goed gebruiken als gespreksagenda. Leg het Handboek Communicatiestrategie naast het huidige studieprogramma of het nieuwe curriculum-ontwerp en vraag je af of daarin alle principes en bouwstenen voldoende aan bod komen, of studenten leren om analyses te maken, of studenten worden uitgedaagd om onderbouwde keuzes te maken en gedurfde concepten te creëren. Daarbij kan je natuurlijk als opleiding bepalen wat je eventueel anders zou invullen, welke accenten je wilt leggen en welke vakdomeinen je aan bod wilt laten komen (hoofdvraag 1).

Iemand zei over het Handboek Communicatiestrategie op Twitter: “Mijn advies aan alle HBO’s: gooi die andere boeken svp weg en gebruik deze”.[5] Ongetwijfeld bedoeld als een compliment, maar ik ben het hardgrondig met die uitspraak oneens. Het tegendeel is juist waar. Handboek Communicatiestrategie biedt een rode draad aan, een stramien met uitgangspunten en bouwstenen. Alles wordt in samenhang gepresenteerd, maar in korte en bondige bewoordingen. Studenten hebben juist veel aanvullende literatuur en andere bronnen nodig om zich per onderdeel, discipline of vaardigheid nader te verdiepen of te bekwamen. Alleen met dit handboek kun je vier jaar studie niet vullen. Maar met behulp van dit handboek kun je wel beter bepalen welke thema’s, disciplines en vakliteratuur meer of minder relevant zijn.

Betteke van Ruler heeft haar kaarten opnieuw geschud en op tafel gelegd. Zij is met haar staat van dienst de belichaming van de body of knowledge van communicatie in Nederland. Die kennis en ervaring heeft ze nu samengebundeld in een overzichtelijk boek voor het HBO. Lees het, bespreek het met elkaar, bekritiseer het, bewerk het. Dat zal een denk- en doe-proces in werking stellen dat elke opleiding zeker een paar stappen verder zal brengen.

 

[1] Ik besprak dat boek in een eerder blog: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=381

[2] Ik schreef hier vorig jaar ook al over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1972

[3] Ik heb zelf eind jaren ’90 een boek geschreven dat in die lineaire traditie past: Werkboek Communicatieplanning.

[4] In Kernbegrippen van professionele communicatie (Boom, 2019)

[5] Uitspraak van Ronald Voorn op Twitter (overigens is de term HBO’s niet correct; het is het HBO of de hogescholen)

Blogsite van Peter 't Lam