Categoriearchief: Communicatie & onderwijs

Geniet ervan! (over de gebiedende wijs)

‘Geniet ervan!’ Deze woorden krijg ik steeds vaker te horen. In het restaurant als het bord onder mijn neus wordt geschoven, op mijn werk als de vakantie aanbreekt, in een winkel als ik iets moois heb gekocht, in het hotel als ik de sleutel van mijn kamer overhandigd krijg. Het merkwaardige is dat men de gebiedende wijs (‘geniet’) gebruikt voor iets dat men positief bedoelt.

 

Hoe zit dan nu precies met die gebiedende wijs (ook wel imperatief genoemd, naar het Latijnse woord imperator = keizer/opperbevelhebber)? Het lijkt alsof die te pas en te onpas wordt gebruikt.

Het valt mij op dat veel tekstschrijvers en reclamemakers de gebiedende wijs hanteren. Reclame maken is de kunst van het verleiden. Althans, als je sommige romantisch aangelegde professionals mag geloven. Hoe kun je iemand prikkelen om jouw product aan te schaffen? Reclamemakers hebben daarbij een groot arsenaal aan middelen tot hun beschikking: foto’s van palmenstranden, sfeervolle muziek, geurtjes in de winkels, bekende Nederlanders in een TV-commercial, promotieteams op straat, sexy modellen op billboards (‘sex sells’), en -niet in de laatste plaats- : wervende teksten. Naast beelden, geluiden en geuren, zijn woorden krachtige instrumenten om potentiële kopers over de streep te trekken. Er wordt vaak voor de gebiedende wijs gekozen om de boodschap kort en stevig over te brengen. Maar kunnen we het nog wel verleidingskunst noemen als wij bevelen naar ons hoofd krijgen geslingerd?  Ik merk dat ik me minder uitgenodigd voel als ik geconfronteerd word met termen als KOOP! BESTEL! RESERVEER! GENIET! Ik krijg bij dergelijke dwingende aansporingen al snel een ‘dat maak ik zelf wel uit’-gevoel.

Je kunt je bovendien afvragen of het op deze manier gebruiken van de gebiedende wijs wel spoort met de regels van de Nederlandse taal. Dat blijkt mee te vallen. De gebiedende wijs wordt niet alleen gehanteerd bij orders en bevelen. In een doorwrochte tekst legt Sies de Haan[1] uit dat er meerdere gebruiksmogelijkheden van de imperatief bestaan. Samengevat in een tabelletje met voorbeelden van de Haan en mijzelf kent de gebiedende wijs de volgende varianten:

Bevel/order Advies/instructie Wens Verwensing Aanmoediging
Hou je mond Voeg een mespuntje zout toe Slaap lekker Krijg de klere Zet ‘em op

 

Zo opgevat hoeft een reclame-leus als ‘Bel en Win’ niet ervaren te worden als een bevel of opdracht; het kan ook bedoeld zijn als een advies of aanmoediging. Na het lezen van de tekst van de Haan realiseer ik me dat ik wat minder kritisch naar gebiedende reclame-kreten moet kijken. Ook zal ik proberen me de woorden ‘geniet ervan’ probleemloos te laten aanleunen. De bediende die mij een stuk appeltaart serveert wil niet zeggen dat ik moet genieten, maar wenst dat ik zal gaan genieten. In feite niets anders dan de bekende uitdrukking ‘eet smakelijk’, al vind ik dat laatste toch toepasselijker in zo’n situatie.

Toch is de kous hiermee niet af. Ook met een breder gebruik van de gebiedende wijs is het belangrijk om de regels van de logica te hanteren en geen misverstand over je intenties te laten bestaan. En daar wringt nog wel eens de schoen.

Een paar voorbeelden.

In sommige advertenties staat het woord KRIJG of ONTVANG: ‘BESTEL nu uw product en ONTVANG 20% korting’. Ik kan aangespoord worden om te bestellen (ik ben hier de actieve partij), maar ik kan niet aangespoord worden om iets te krijgen of te ontvangen (ik ben hier de passieve partij). Daar heb ik iemand anders voor nodig die mij iets geeft. Dus eigenlijk moet die andere partij aangespoord worden. De gebiedende wijs bij KRIJG past wel bij een verwensing (‘krijg de klere’), maar dat zal een reclame-maker mij toch niet toewensen, neem ik aan.

Een andere opmerkelijke variant is de volgende[2]: ‘KOOP hier uw winnend staatslot?’. Ook hier kan ik het (dringende) advies krijgen om iets (een staatslot) te kopen, maar niemand kan mij garanderen dat het een winnend staatslot zal zijn. Boogaart zegt hierover: ‘wie iets aanbiedt moet het aangebodene wel in de aanbieding hebben’. En dat kan hier niet. Kennelijk heeft men wel een slag om de arm  willen houden door een vraagteken achter de slogan te plaatsen. Maar het is wel heel merkwaardig om de gebiedende wijs toe te passen in een vraagzin.

Een voorbeeld van een heel andere orde is de kreet die in 2013 en 2014 overal in Amsterdam te zien was: ‘WEET je stad’.

Weet je stad

 

 

Deze bijzondere imperatief was de slogan van Amsterdamse TV-zender AT5. Het Nederlands kent een subtiel verschil tussen de werkwoorden KENNEN en WETEN (in het Engels allebei ‘to know’). Je kunt een stad, een persoon, een voorwerp kennen, en je kunt iets van een stad, een persoon, een voorwerp weten. Het had dus ‘KEN je stad’ moeten zijn. Ook bij AT5 wist men dit[3]:

 

 

“Ja, we weten dat het niet klopt. Maar daardoor vallen de affiches juist op en dat was de bedoeling,” zegt Ivonne Bos, een woordvoerster van AT5. De affiches vestigen met “weet dat”, “weet of”, “weet waarom” en andere “weet”-teksten de aandacht op kwesties die alle Amsterdammers raken, en op de programma’s van AT5 zelf. “De verleiding om na al die weetjes een taalkundige faux pas te maken en van “ken je stad” over te stappen naar “weet je stad” was gewoon te groot.”

Het voorbeeld van AT5 laat zien dat men soms erg lichtzinnig met de taal omspringt. Ik pleit niet voor strakke regels, maar het moet geen pijn aan je oren en ogen gaan doen en dat is helaas toch regelmatig het geval.

 

Ten slotte nog een paar opmerkelijke imperatieven (lees en huiver, of grijns en glimlach):

–          Geek de bibliotheek (Openbare bibliotheken)

 

–          Ga het NA (Nationaal Archief –NA- in Den Haag)

 

–          Neuk het systeem (Theo Maassen)

 

–          Ervaar meer (EO)

 

En als allerlaatste:

–          Hou op, schei uit!

 

P.S. 3 november 2017

Interieurbedrijf FonQ voert momenteel ook campagne met een gebiedende wijs variant:

Het valt wel op (net zoals ‘Weet je Stad’, maar het is ook in dit geval helaas ook geen fraai taalgebruik. Mooi is anders!

 

 

 

 

 

 

 

[1] http://www.dbnl.org/tekst/_tab001198601_01/_tab001198601_01_0033.php

[2] Met dank aan tekst van Ronny Boogaart in Vaktaal, tijdschrift van de landelijke vereniging van neerlandici, 21-2 (2009), p.10-11.

[3] Zie: http://hansmoerbeek.eu/category/view/frontpage

 

Je moet er wat voor over hebben

“Een paar weken later kon ik de collectebus ophalen (identificatie bleek niet nodig) en kreeg ik mijn straten toegewezen”

 

Ik houd mijn studenten regelmatig voor dat persoonlijke communicatie effectiever is dan gemedieerde vormen van uitwisseling. Als voorbeeld gebruik ik vaak het verschijnsel huis-aan-huis collecte. Als ik van een goed doel een bankrekeningnummer in de krant zie staan, heb ik niet gelijk de neiging om geld over te maken. Maar als iemand met een collectebus voor mijn neus staat, geef ik (bijna) altijd. Ik heb thuis zelfs een ‘goede doelen-pot’ waar ik mijn overtollige kleingeld in gooi en daar pak ik steeds een handjevol munten uit als er een collectant voor de deur staat. Dat ik niet de enige ben, blijkt uit het feit dat er jaarlijks voor tientallen miljoenen wordt opgehaald via dit soort collectes.[1]

Goede doelen pot

De handboeken leren ons dat de boodschapper minstens zo belangrijk als de boodschap. We vinden het moeilijk om een persoon te weigeren die voor onze neus staat. Hoe relatief onbelangrijk de boodschap kan zijn, blijkt wel uit het feit dat ik vaak kort na de donatie niet eens meer weet voor welk goed doel men was langs geweest. Was het de Nierstichting of Jantje Beton? (wie hierover uitsluitsel zoekt, kan altijd even kijken in het nationale collecterooster. Ja, dat bestaat echt: http://www.cbf.nl/collecterooster/roosters/; en er is ook een collecteprotocol: http://www.collecteren.nl/collecterooster/collecteprotocol/). Dat ik ook voor andere vormen van directe verkoop vatbaar ben, heb ik in het verleden door schade en schande gemerkt. Ik heb me door aardige mensen een abonnement op een tijdschrift, een donateurschap van Artsen zonder Grenzen en een dakgootreiniging laten aansmeren. Totdat ik dacht: ‘nooit meer wat aan de deur kopen’. Het zijn pure impulsaankopen. Als ik iets echt nodig heb of nuttig vind, moet ik daar zelf opkomen, en me niet laten verrassen door een deurverkoper of een vlotte student op het marktplein. Deze afspraak met mezelf houdt nu al een paar jaar stand. Collectes voor het goede doel vallen hier niet onder; die krijgen steevast geld van mij.

Toch heb ik me laatst weer laten overhalen om iets te doen wat ik vooraf niet van plan was. Er stond een aardige meneer van Het Rode Kruis voor de deur. Werktuiglijk wilde ik al naar de goede doelen-pot grijpen, maar hij kwam niet voor geld. Hij zocht donateurs. Met een trefzeker gevoel voor drama in woord en gebaar legde hij uit dat er in onze wijk te weinig collectanten waren voor de collecteweek in juni. Hij somde enkele voorbeelden van de vele goede werk van Het Rode Kruis op en legde uit dat daar natuurlijk veel geld voor nodig was. Hij vervolgde dat het collecteren me hooguit een paar uurtjes gedurende een paar avonden zou kosten. Voordat hij uitgesproken was, hoorde ik mezelf al ‘dat is goed; ik wil het wel doen’ zeggen. ‘Echt waar?!’zei hij, met zoveel verbazing in zijn stem, dat ik even dacht iets volkomen belachelijks te hebben toegezegd. Maar hij herpakte zich snel en liet mij een voorgedrukt formulier invullen en ondertekenen. Een paar weken later kon ik de collectebus ophalen (identificatie bleek niet nodig) en kreeg ik mijn straten toegewezen. Ik was blij dat mijn eigen straat daar niet bij zat, want stel je voor dat enkele buren geen geld zouden willen geven. Dat zou de verhoudingen in de buurt onnodig belasten.

Hoe dan ook, ondanks het EK Voetbal ben ik twee avonden vanaf etenstijd (‘dan zijn de meeste mensen thuis’, aldus de instructiebrief) een paar uur op pad geweest. Ik ben veel welwillendheid tegenkomen. De meeste mensen gaven een klein bedrag zoals ik dat ook altijd doe. Een enkeling viste een briefje van vijf euro uit zijn portemonnee. Er waren natuurlijk ook mensen die niets gaven (‘geen interesse’; of met meer principiële redenen, zoals een twintiger die zei: ‘ik geef alleen aan de Ouderenbond’). Een lastig probleem was dat veel mensen simpelweg niet thuis waren. En ik merkte ook dat nogal wat mensen geen contant geld meer in huis hebben. We leven nu eenmaal in een tijd van pinnen en digitaal bankieren. Ik heb begrepen dat er zelfs al proefcollectes geweest waarbij mensen aan de deur ook kunnen pinnen, maar die leverden geen succes op.

Op de tweede avond stuitte ik op een ander probleem. Aan de opgegeven straat stonden portiek- en galerijflats en meerdere bewoners lieten weten dat ze het niet fijn vonden dat ik via de centrale ingang binnen was gekomen. Ik was in hun ogen voorbij de voordeur gekomen en dat stelde men niet op prijs. Om geen verdere problemen te veroorzaken ging ik daarom maar bij de ingang van de dichtbijgelegen Dirk van den Broek staan. Ik wist niet of dat toegestaan was, maar toen het meisje van de bakkersafdeling me na 10 minuten een briefje van vijf kwam brengen, wist ik dat het wel goed zat. Het mooie was dat mensen me bij het ingaan van Dirk van den Broek al even zagen staan en konden bedenken of ze mij bij het naar buiten lopen wat wilden geven. Ik maakte er voor mezelf een spelletje van: ‘die gaat straks vast iets geven en die zeker niet’. Ik had het vaak mis. Mijn mensenkennis bleek een onbetrouwbare radar. Een sjofel geklede vrouw kan guller zijn dan een nette dame. Al met al bleek mijn ingeving om voor een supermarkt te gaan staan een goede zet. Ik stond er prima in een aangenaam avondzonnetje, mensen maakten soms even een praatje en ik hoefde niet af te wachten of iemand open wilde doen. En bij thuiskomst bleek ter geruststelling dat de voetbalwedstrijd die ik had gemist een draak van een vertoning was geweest.

Tevreden leverde ik een paar dagen later de collectebus, waar ik zelf ook nog de nodige euro’s in had gestopt, in. Ik kreeg een plantje (‘voor de vrouw’) en twee door vrijwilligsters gehaakte poppetjes (‘voor de kleinkinderen’) mee naar huis. ‘En, kunnen we volgende jaar weer op u rekenen?’, vroeg de vriendelijke Rode Kruis mevrouw.  ‘Jazeker’, zei ik. Ik wilde haar natuurlijk niet teleurstellen. Bovendien heb ik volgend jaar in juni vast wel weer twee keer twee uur de tijd.

Drie weken na de collecteweek kreeg ik een bedankkaartje van Het Rode Kruis met daarop het bedrag dat ik had opgehaald: 169 euro en 18 cent op een totaalbedrag van ruim 5700,- euro in Amstelveen.

Bedankt 3

Ik had zelf gedacht rond de 200 euro te hebben opgehaald, maar ik had me kennelijk wat rijk gerekend. Toen ik de dag daarna hierover met een collega sprak, vroeg hij me of ik wel de juiste kleding had gedragen. Toen ik verbaasd ‘wat maakt dat nou uit’ antwoordde, wees hij me op een onderzoek waaruit blijkt dat een collectant die merkkleding draagt meer ophaalt dan een gewoon gekleed iemand: http://www.marketingonline.nl/bericht/bij-kleding-telt-alleen-het-merk

De collectanten die de kleding met het merklogo droegen, haalden bijna twee keer zoveel geld op dan (mooie hyper-correctie, PtL) de collectanten met kleding zonder het merklogo. Het gemiddelde per deur, waar iemand open deed, was 34 eurocent voor de eerste groep en 19 cent voor de tweede.

Ook in andere testsituaties (sollicitaties, enquêtes) scoorden de proefpersonen met merkkleding beter. De onderzoekers verklaren dit door te stellen dat merkkleding kwaliteit uitstraalt en dat het publiek daar positief op reageert. Ik had bij Dirk van den Broek gemerkt dat het uiterlijk van de gever geen goede indicator was, maar volgens dit onderzoek is de kleding van de collectant juist wel een succesfactor. Dat had ik nog nooit in onze studieboeken zien staan. Maar de les is duidelijk: wil ik volgend jaar 200 euro ophalen, dan zal ik eerst moeten investeren in een prijzig shirt van Lacoste of Tommy Hilfiger. Je moet er wat voor over hebben.

Lacoste shirts

 

 

[1] Zie o.a. http://www.nu.nl/economie/3935289/collecteren-populair-ondanks-dalende-opbrengst.html

 

Gastdocent in Litouwen

Dankzij een Erasmus-samenwerkingsverband van mijn hogeschool met een zuster-instelling in Litouwen, mag ik een paar dagen naar Vilnius, de hoofdstad van Litouwen, om daar enkele gastcolleges te verzorgen.

Litouwen is de zuidelijkste van de drie Baltische staten, grofweg gelegen langs de oostkust van de Oostzee; ingeklemd tussen Rusland, Wit-Rusland en Polen. Voor ons een verre uithoek van Europa, maar er zijn mensen die claimen dat het exacte geografische middelpunt van Europa zich in Litouwen bevindt.[1]  Litouwen is zowel gezien het aantal inwoners (3, 5 miljoen) als qua oppervlakte een klein land. Eén op de zes Litouwers woont in Vilnius, een levendige, relatief moderne stad met een aantrekkelijk oud centrum. Je vindt hier geen wereldberoemde monumenten, maar voor een paar dagen is er voldoende te doen en te zien. Mooie kerken, schilderachtige straatjes, interessante musea, een oude burcht, etc. De stad is moeilijk te plaatsen. Je zou een mix van Scandinavisch en Oost-Europees verwachten, maar dat is het niet echt. Het heeft een heel eigen sfeer die zich moeilijk laat beschrijven. Door de kleding, auto’s en winkels doet het eerder westers dan Oostblok-achtig aan. Er moet sinds de val van de Muur en de Litouwse onafhankelijkheid veel veranderd zijn. Hoe zou het er hier 50 of 100 jaar geleden hebben uitgezien? Opvallend zijn de vele trolleybussen in het straatbeeld. En er is overal graffiti. Naast compleet nieuwe huizen zie je oude bouwvallen staan en het plaveisel heeft nogal wat gaten en hobbels. Veel huizenblokken hebben een binnenplaats met ruimte voor tuinen of geparkeerde auto’s.

DSC05499

DSC05506

DSC05476

 

 

 

 

 

 

 

 

De mensen zijn behulpzaam en bescheiden. Het voelt volledig veilig op straat. De mensen die ik heb gesproken zijn trots op de eigenheid van de Litouwse taal en cultuur (Litouws is geen Russisch dialect, maar een geheel zelfstandige taal met een eigen alfabet. En volslagen onbegrijpelijk). De geschiedenis van Litouwen is getekend door vele eeuwen van vreemde overheersing. Meest recentelijk de inlijving door de Sovjet-Unie vanaf de Tweede Wereldoorlog (met een onderbreking van een paar jaar door de nazi-bezetting). Het genocide-museum laat op indrukwekkende wijze zien tot welke uitwassen eerst de Duitse en later de Sovjet-overheersing heeft geleid.

DSC05565

Tekst op de muur van het “Genocide Museum’

De meeste Litouwers zijn blij dat die tijd achter de rug is en dat Litouwen sinds de val van de muur onafhankelijk is. Men kijkt dan ook met argusogen naar de huidige politiek van Poetin. “Na de Krim kunnen wij het volgende slachtoffer zijn”, wordt mij met grote zorg gezegd. Je bespeurt in dit land om die reden dan ook meer enthousiasme voor het EU- en NAVO-lidmaatschap dan in de meeste West-Europese landen.

Vilnius heeft twee grote universiteiten. De stadsuniversiteit en de Technische Universiteit (Vilnius Gediminas Technical University; onze zuster-instelling). De meeste faculteiten van beide universiteiten bevinden zich een kleine tien kilometer ten noordoosten van het stadscentrum in een bosrijke omgeving. Het doet een beetje denken aan de campus van de Universiteit Twente.

DSC05550

DSC05555

 

 

 

 

 

 

Tussen de bomen staan diverse oudere en nieuwe gebouwen. De meeste zijn zes, zeven verdiepingen hoog. In de oude panden zie je nog granieten trapportalen, geschilderde portretten van vroegere hoogwaardigheidsbekleders en krijtjesborden. De nieuwe zien er up-to-date en 21e eeuws uit. Op deze campus zijn ook de ‘dormatories’ voor de studenten en tal van voorzieningen, zoals sporthallen, cafetaria’s en bibliotheken.

De colleges zijn op verschillende dagen, in verschillende gebouwen en voor verschillende groepen. Het is dus even puzzelen om op het juiste moment op de juiste plek te zijn. De onderwerpen zijn ook uiteenlopend. Ik had vooraf een aantal suggesties doorgegeven en men vond al de aangereikte thema’s interessant: van Reputatiemanagement en kanttekeningen bij Kennis-Houding-Gedrag tot een toelichting op mijn promotie-onderzoek naar EU-berichtgeving in Europese dagbladen. De studenten komen vrolijk pratend en op hun mobieltjes turend binnenlopen. Qua kleding hadden het ook Nederlandse studenten kunnen zijn. Ze zijn nieuwsgierig omdat er iemand uit een ver land voor de klas staat. Er wordt beleefd geluisterd, voorzichtig gelachen en wat terughoudend gereageerd op vragen. Je vraagt je daardoor af of en in hoeverre het college doel heeft getroffen. Maar gelukkig is er elke keer na afloop, tijdens een informeel nagesprek, wat meer persoonlijk contact en blijkt men zeer geïnteresseerd. Een groep vraagt zelfs of ik nog wat meer wil vertellen als het formele college voorbij is. Dat maak je in Nederland niet vaak mee.

Buiten de colleges om is er nog voldoende tijd voor sightseeing en afspraken met Litouwse collega’s. Ik heb vooral contact met een vice-decaan van de faculteit Creative Industries (hij staat in het midden van de fotocollage bovenaan). Hij heeft het programma voor me uitgestippeld en maakt me wegwijs. Een jonge, energieke man die me een avond uitnodigt voor een traditioneel Litouws gerecht. Geen haute cuisine, maar een stevig maal met haring, bieten, aardappelen en een soort spekpannenkoekjes. Op de laatste avond word ik uitgenodigd voor een barbecue die is georganiseerd door een studentenvereniging. Gelukkig is dit bij een faculteitsgebouw in het oude centrum, zodat ik niet weer de rit naar de campus in het bos hoef te maken.

DSC05594

Tijdens de barbecue krijg ik de kans om met nog wat Litouwse collega’s te spreken. De sfeer is vriendelijk en informeel. We praten over curriculumvernieuwing, didactische werkvormen, samenwerking tussen studierichtingen, internationalisering en de rol van het internet in het onderwijs. Interessant om te ervaren dat we met vergelijkbare problemen en uitdagingen te maken hebben. Maar er komen ook luchtiger onderwerpen voorbij, zoals het songfestival en de populariteit van Facebook. Van tijd tot tijd word ik begroet door studenten die ik bij de colleges heb ontmoet.

Dan valt me opeens iets bijzonders op: er wordt geen alcohol geschonken en gedronken. In Nederland zou er op een studentenfeest non-stop bier getapt worden, maar hier zijn alleen flesjes water en blikjes cola verkrijgbaar. Als ik aan een van de Litouwse docenten vraag waarom er geen alcohol wordt geschonken zegt hij: ‘we can also have parties without alcohol, and this way we don’t get any problems’. Een verfrissende reactie. Rond negen uur haken de meeste docenten af en ga ik ook terug naar mijn hotel.

De volgende ochtend vertrek ik vroeg naar de luchthaven voor mijn terugreis. Veel bijzondere ervaringen rijker.

 

[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Geografisch_middelpunt_van_Europa

 

Het Oekraïne-referendum deugt niet

 

“Na 6 april zullen er alleen maar verliezers zijn”

 

 

Wij mogen in Nederland op 6 april a.s. Ja of Nee zeggen tegen het associatieverdrag van de EU met Oekraïne. Dat lijkt aantrekkelijk. Een referendum maakt de tongen los en vraagt om een simpel Ja of Nee. Een tovermiddel om media, politiek en publiek op te zwepen; een soort The Voice of Holland. Een referendum is democratisch bovendien: de burger mag zich direct uitspreken en de meeste stemmen gelden. Maar is het wel zo’n ideaal middel? En past het wel in de internationale context van de EU? Laten we een paar zaken op een rij zetten.

Een referendum is een referendum zou je denken, maar bij nadere bestudering vallen toch ook verschillen op.

De recente Zwitserse referenda (over het uitzetten van allochtone criminelen en over de bouw van een tweede Gotthardtunnel) zijn besluitvormend en hebben niet direct betrekking op andere landen. Natuurlijk zullen bij het uitzetten van criminelen andere landen betrokken zijn en leidt ook de nieuwe Gotthardtunnel tot een betere verbinding met Italië, maar verder blijft het een Zwitsers onderonsje. Er worden voors en tegens gewogen en het volk mag de knoop doorhakken. En die keuze wordt uitgevoerd.

Het referendum-initiatief van de Britse premier David Cameron is van een andere orde. Hij heeft met zijn collega-regeringsleiders in Brussel onderhandeld over nieuwe voorwaarden waaronder het Verenigd Koninkrijk lid kan blijven van de EU en hij legt de uitkomst van deze afspraak binnenkort voor aan het Britse volk. Een eventuele Brexit heeft natuurlijk gevolgen voor alle overige EU-lidstaten, maar al deze landen kunnen alleen maar toekijken wat de Britse kiezer op 23 juni a.s. gaat beslissen. Dat is een minpunt.  Maar daar staat tegenover dat het natuurlijk niet vreemd of ongepast is als de inwoners van een land zich een keer duidelijk mogen uitspreken over de wenselijkheid van een lidmaatschap van een internationale organisatie.

Weer anders is het Oekraïne-referendum in Nederland. Deze volksraadpleging stelt een besluit ter discussie dat al eerder in EU-verband door alle EU-lidstaten in gezamenlijkheid is genomen. Het referendum wordt hier gehanteerd als een soort noodrem om een genomen besluit mogelijk terug te draaien.

IMG_1554

Flyerende Oekraïense student in de trein

De genoemde voorbeelden laten zien dat er referenda zijn in soorten en maten: over nationale en over internationale kwesties; en referenda voorafgaand aan besluitvorming of achteraf (correctief). Het is het karakter van het referendum dat bepaalt of de inzet van dit politieke instrument meer of minder zinvol is. Hoe meer nationaal (dus zonder afhankelijk te zijn van internationale afspraken) hoe zuiverder. En liever vooraf en bindend (dan doet je stem er echt toe), dan achteraf en raadgevend (dan weet je niet wat er met je stem gaat gebeuren).

      Tabel: vier typen referenda

Nationaal thema

Internationaal thema

Vooraf/bindend

A

B
Achteraf/raadgevend C

D

 

Zo bezien behoort het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne tot de meest ongelukkige categorie. Het is een volksraadpleging achteraf waarbij internationale partners betrokken zijn. De deal is al gesloten, alle regeringen en parlementen binnen de EU hebben al Ja gezegd. Maar toch gaat Nederland, als enige EU-lidstaat, zich hierover uitspreken via een referendum. Dat lijkt op nationaal niveau democratisch, maar het pakt op Europees niveau juist ondemocratisch uit, omdat het de reguliere besluitvorming in 28 landen onderuit kan halen. De initiatiefnemers van dit referendum willen dus eigenlijk onder een al gemaakte afspraak uit zien te komen. Dit is niet netjes ten opzichte van onze 27 EU-partners en niet netjes ten opzichte van Oekraïne.

Oekraine

En dan is er nog het associatieverdrag zelf. Een dik pakket afspraken, waarvan belangrijke onderdelen (met name de handelsbepalingen) onder de bevoegdheid vallen die lidstaten aan de EU hebben overgeheveld en dus niet ter discussie gesteld kunnen worden. Maar los daarvan is niet duidelijk waarom mensen Ja of Nee zullen zeggen. Stemmen mensen Nee omdat ze het met een enkele  passage niet eens zijn? Of wordt het Nee als men vindt dat we in principe niet met Oekraïne verdragen moeten sluiten? Of zeggen mensen Ja omdat ze Poetin niet vertrouwen? Wie het weet, mag het zeggen. Ten slotte is er de hamvraag wat er met de uitslag gaat gebeuren. Voor een geldige uitslag moet er een opkomst zijn van minstens 30%.Wat nu als de opkomst 29% is, maar de uitslag is overduidelijk NEE; en wat als de opkomst 31% is en JA en NEE houden elkaar in balans? Wederom: wie het weet, mag het zeggen. Op de website van de Rijksoverheid staat de volgende passage: “Stemt een geldige meerderheid tegen het akkoord? Dan zal het kabinet beslissen of het de uitslag gaat overnemen. De inhoud van het maatschappelijk debat over het akkoord zal daarbij een belangrijke rol spelen.”[1] Hoe wil men dat wegen? Onduidelijkheid troef!  Als je niet duidelijk en zuiver kunt bepalen waar men Ja/Nee tegen zegt, is de uitslag van het referendum bij voorbaat weinigzeggend. En als bovendien niet duidelijk is wat er met de uitslag gaat gebeuren, ben je nog verder van huis. Dat alles zien we bij uitstek bij het referendum in Nederland over het associatieverdrag met Oekraïne. Een hoogst ongelukkige en ondeugdelijke volksraadpleging waarmee niemand iets opschiet, ongeacht de uitslag. Na 6 april zullen er alleen maar verliezers zijn.

 

Wat dan wel?

Je mag toch hopen dat er over een maand niet weer zo’n initiatief ontstaat. Een referendum over TTIP, over Schengen, over Poolse loodgieters, over CO2-uitstoot. Als we ons druk maken over deze zaken (en dat is prima!), moeten we dat niet pas na afloop doen als er al afspraken zijn gemaakt. Dan moeten we alert zijn tijdens het proces van onderhandeling en besluitvorming. Maar haast niemand neemt daar de tijd en de moeite voor. Media, publiek en veel politici laten het massaal afweten. Er wordt bezuinigd op Brusselse redacties, Tweede Kamerleden hobbelen achter de feiten aan en de gemiddelde Nederlander heeft geen idee wat er speelt.

Daar zit de kern van het probleem. We moeten wat mij betreft geen paardenmiddel of breekijzer zoals het correctief referendum gebruiken, maar initiatieven nemen voor een veelzijdig debat over Europese samenwerking. Pas door de euro-crisis en het vluchtelingenvraagstuk lijken we te hebben ontdekt dat de EU heel belangrijk is. Dat grote belang moet zich vertalen naar royale media-aandacht, hoge maatschappelijke betrokkenheid en uitgesproken politieke stellingnames. Dat klinkt hoogdravend en veelgevraagd, maar het is nodig om een volwassen openbaar debat over de agenda van de Europese Unie en over de plus- en minpunten van Europese samenwerking te kunnen voeren. We zullen in Nederland en in Europa moeten bepalen onder welke condities en in welke mate we het proces van Europese samenwerking willen vormgeven. Simpele Ja/Nee-vragen doen geen recht aan de veelzijdigheid en veelkleurigheid van die discussie. Sterker nog, het zou zonde zijn om dat broodnodige debat te smoren met een bot instrument als het correctief referendum.

 

[1] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/associatieakkoord-oekraine/inhoud/oekraine-referendum

 

Schoolcampus

 

 “die goeie ouwe Schoolcampus is totaal niet future proof”

 

Bij het faillissement van V&D werd op social media en op televisie ook het verdwijnen van de Schoolcampus gememoreerd en betreurd. Veel gedeeld jeugdsentiment over die halve verdieping die V&D iedere zomer inruimde voor een enorm assortiment agenda’s, kaftpapier, geodriehoeken en schooltassen. Dat was V&D op zijn best: groot uitpakken rondom een bepaald thema (de kampeer-uitstalling met tenten op het dak was ook zo’n fenomeen). De schoolcampus werkte als een magneet op de schoolgaande jeugd, die en passant ook meteen badkleding, make up en spijkerbroeken bij V&D kocht. De droom van elke marketeer. Die droom is nu definitief ten einde. En, als je goed nadenkt, kon het ook niet anders. Mijn eigen ervaringen met de Schoolcampus illustreren dat.

Het was 1971. Ik was dertien jaar en had net de brugklas afgerond. Een bewogen jaar, omdat mijn vader in het najaar van 1970 met zijn auto was verongelukt. Een breuklijn in mijn brugklasjaar. Met mijn moeder en broer logeerde ik die zomer in Amstelveen bij goede vrienden van mijn ouders, die ik – zoals toen gebruikelijk was- oom en tante noemde. Opmerkelijk genoeg had mijn tante een paar maanden na mijn vader ook een auto-ongeluk gehad. Zij had dit gelukkig overleefd, maar was wel zwaargewond geraakt en moest lang revalideren. In feite hielpen beide gezinnen elkaar op deze manier. Mijn moeder had geen zin in een vakantie in het buitenland, maar was er toch even uit. Het gezin van mijn oom en tante werd zo opgevangen en wij konden als kinderen onderling spelletjes doen en leuke uitstapjes maken.

Een van die uitstapjes was de Schoolcampus van V&D. Ik kwam uit een klein dorp in Gelderland en was geen grote winkels gewend. Mijn schoolspullen had ik het jaar daarvoor bij een kleine kantoorboekhandel gekocht. En nu ging ik op een geleende fiets naar het walhalla van elke scholier: de Schoolcampus. Ik keek mijn ogen uit. Na een uurtje shoppen ging ik met een rijke buit naar de kassa. Wat zou ik mijn klasgenoten imponeren met mijn stadse spullen. Op de benedenverdieping liep ik ook nog eens wielrenner en Tourwinnaar (1968) Jan Janssen tegen het lijf die foto’s met handtekeningen uitdeelde. Mijn dag kon niet meer stuk.

Vijfentwintig jaar later liep ik weer rond op de Schoolcampus van V&D in Amstelveen. Dit keer met mijn oudste zoon die naar de middelbare school ging. Door een speling van het lot was ik medio jaren ’80 met mijn gezin in Amstelveen beland. Het werd mijn tweede Schoolcampus-ervaring. Mijn zoon was veel minder onder de indruk van het geheel dan ik destijds. Als Amstelvener was hij al zo vaak in V&D geweest. Hij genoot vooral van het feit dat de basisscholen al weer begonnen waren en hij als oudste nog een weekje vrij had. Samen gingen we op zoek naar dezelfde spullen die ik destijds nodig had: een mooie agenda, kaftpapier en schriften. Ik genoot van het uurtje quality time met mijn zoon. Maar ik ervoer het ook als een kantelpunt tussen vroeger en nu, tussen gemis en genieten, tussen bekend en onbekend. Door dit uitstapje realiseerde ik me eens te meer ik dat ik me vanaf dat moment als vader niet meer kon spiegelen aan mijn eigen ervaringen met mijn vader. Ik betrad onwennig een soort onontgonnen gebied. Help, mijn zoon wordt puber.

schoolspullenvd

Nu, weer twintig jaar en vier pubers later, is er dus geen V&D en geen Schoolcampus meer. Eigenlijk geen wonder, als je erover nadenkt, want die goeie ouwe Schoolcampus is totaal niet future proof. Als over een jaar of tien mijn oudste kleinkind naar de middelbare school gaat, zal ze geen kaftpapier nodig hebben: al het lesmateriaal is digitaal beschikbaar. Geen boeken en schriften meer, maar een tablet. Ook een agenda hoeft niet meer: al haar lessen en afspraken houdt ze bij via haar digitale organizer. Linialen, geodriehoeken en passers zullen tot het stenen tijdperk behoren. Huiswerk maakt ze met behulp van tientallen apps. Dit alles zeg ik zonder een greintje sentimentaliteit. Ik wil graag dat mijn kleinkinderen met hun tijd meegaan. En daar past geen Schoolcampus meer bij. Ik hoop alleen wel dat zij net als wij destijds een plekje vinden om in die lange zomervakantie een beetje rond te dwalen en school-voorpret te beleven. En dan liefst niet gemedieerd en digitaal, maar lekker hangen, duwen, plukken en lachen met elkaar. Misschien dat Roland Kahn van Coolcat daarvoor iets kan bedenken.

Koop geen krant van je geboortedag (maar van de dag erna)

 

 

 

 

Als ik in de klas vraag wie er dagelijks een krant leest, gaan er maar een enkele hand de lucht in. De meeste studenten lezen geen kranten. Thuiswonende studenten bladeren hooguit af en toe in de krant van hun ouders en verder kijkt men in het OV wel eens een rondslingerende Metro in. Meer niet.

Ik bespreek met de klas dat het beeld dat oprijst uit deze onwetenschappelijk peiling in de klas ook te zien is in serieuzere onderzoeken en publicaties. Bakker & Scholten geven in hun Communicatiekaart van Nederland (2014) aan de meeste dagbladen kampen met relatief lage bereikcijfers onder jongeren. Grofweg één op de drie jongeren leest geregeld een krant. Geen dramatisch beeld, maar ook geen geruststellende aantallen voor de krantenbranche. Het onderzoek van het Sociaal-Cultureel Planbureau naar tijdsbesteding (2015) laat zelfs een fiks lager cijfer zien. Volgens het SCP leest maar 11% van de jongeren tussen de 20 en 34 jaar regelmatig een papieren dagblad.

In het gesprek dat hierop met de klas volgt, klinkt van alle kanten door dat er een generatie-kloof bestaat. De ouders van studenten volgen vooral het nieuws via de televisie en de krant, terwijl de studenten zelf met name op de hoogte blijven via internet en social media. Als er iets belangrijks gebeurt krijgen ze een nieuws-update of sturen vrienden berichten door via Facebook, Twitter of Instagram. Snel en makkelijk. Voor de meeste studenten is een krant te duur, te saai of te achterhaald (of alle drie tegelijk). Een krant is voor veel studenten in meerdere opzichten ‘oud nieuws’.

Ik licht toe dat het mediagedrag van ouderen volgens de literatuur gebaseerd is op het poortwachtersprincipe: journalisten verzorgen het nieuwsaanbod voor hun vaste afnemers door nieuwsberichten te selecteren en van context en commentaar te voorzien. Jongeren laten zich niet op deze wijze bedienen, maar zijn actief binnen online netwerken en platforms waar zij  hun nieuws en nieuwtjes oppikken. Dit kan leiden tot een soort collectieve kokervisie omdat je doorgaans in een netwerk van gelijkgezinden actief bent. Daarbinnen worden vooral berichten verspreid en geliked die goed vallen binnen de groep. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘echo chamber’ genoemd: binnen het eigen sociale netwerk elkaar voeden en napraten met als gevolg dat de collectieve meningsvorming wordt versterkt. Andere geluiden dringen niet door.

An empirical examination of echo chambers in US climate policy n

echo chamber bron: http://phys.org/news/2015-05-climate-debate-fueled-echo-chambers.html

 

Ik sluit het college kwinkslagend af met de opmerking dat je oudere mensen tegenwoordig blij kunt maken met de krant van hun geboortedag, terwijl jongere generaties later vast gaan vragen om een lijst met ‘trending topics’ van hun geboortedag. De klas grinnikt.

Na afloop van het college komt een student naar me toe. Hij is getroffen door mijn slotopmerking. Hij vertelt dat zijn vader een verstokte krantenlezer is die precies binnen het ouderen-profiel uit het college past. En ja, ook zijn vader wil graag, voor zijn 60e verjaardag, een krant van zijn geboortedag krijgen. De student vertelt dat hij onlangs nog een paar sites met een dergelijk aanbod had bekeken.

“Ik vind het echt een leuk idee”, lacht de student, zonder een reactie van mijn kant te verwachten.

“Ik weet het niet”, verras ik hem, “jullie vinden een krant niet voor niets ‘oud nieuws’; een krant bevat altijd het nieuws van de vorige dag, dus je zou eigenlijk de krant van de dag na zijn geboortedag moeten bestellen”.

“Zo had ik het nog niet bekeken”, reageert de student, “daar moet ik nog eens goed over nadenken”. “Wat zou U doen?”

“Ik zou persoonlijk zeker de dag na mijn geboortedag kiezen”, zeg ik, “maar ik ben dan ook een zondagskind”.

 

 

P.S.

Nieuwsgierig geworden bekijk ik diezelfde avond de website ‘krantvanuwgeboortedag’. Op deze website wordt mijn stelling bevestigd dat je beter een krant kunt bestellen van de dag na je geboortedag. Ik ben inderdaad op een zondag geboren. Als ik mijn geboortedatum invoer krijg ik deze mededeling te lezen:

Er zijn voor zondag 08-12-1957 helaas geen kranten gevonden.

Het nieuws van deze dag staat in de krant van maandag!

(http://www.krantvanuwgeboortedag.nl/datum/08-12-1957/)

Deze mededeling geldt natuurlijk niet exclusief voor de zondag. Ook voor de andere dagen in de week vind je het nieuws van je geboortedag in de krant van de dag erna. De pechvogels zijn de mensen die op een zaterdag zijn geboren: zij moeten twee dagen doortellen.

 

 

 

 

“Help, mijn dochter heeft een gymnasium-advies”

 

 

 

 

Kennismaking met de nieuwe medewerkster Kwaliteitszorg. Als ik haar kamer binnenloop zie ik een gezicht dat me bekend voorkomt, maar ik weet niet precies waarvan. Ze ziet dat kennelijk aan mijn blik en zegt, terwijl we elkaar de hand schudden: “ik ben Karlijn Schoof, maar u kent me misschien nog wel onder mijn meisjesnaam: Wagenaar. Ik heb ooit bij u in de collegebanken gezeten.”

Dan weet ik het weer. Karlijn Wagenaar maakte deel uit van een levendige groep studenten die ik een kleine 20 jaar geleden gedurende een jaar als mentor onder mijn hoede had. Al snel wisselen we met veel plezier verhalen van vroeger uit. Ze vertelt me ook over haar gezin en haar carrière. Ze legt uit hoe ze via allerlei omzwervingen tegen deze mooie functie is aangelopen op de plek waar ze ooit haar opleiding volgde. De tijd vliegt om en het lukt haar zelfs om, op mijn aandringen, mij met ‘jij’ aan te spreken in plaats van met ‘u’. We zijn nu immers collega’s. Als haar nieuwe afspraak al voor de deur staat, vraagt ze me nog snel om advies over een persoonlijke kwestie. Haar dochter van 11 heeft een gymnasium-advies gekregen en een paar kinderen uit haar klas willen graag naar een categoriaal[1] gymnasium in de stad. Ze weet dat ik vier volwassen kinderen heb en vraagt of ikzelf ook voor deze keuze heb gestaan. Ik vertel haar dat een paar van mijn kinderen ook een gymnasium-advies hadden en dat we met ieder kind een rondje langs verschillende scholen, inclusief categoriale gymnasia, hebben gemaakt. Uiteindelijk kozen onze kinderen voor lokale scholengemeenschappen. Dat had als voordeel dat zij niet van school hoefden te veranderen als zij het niet op het gymnasium konden bolwerken, of als zij hun belangstelling in Grieks en Latijn zouden verliezen. Ik geef ook aan dat we toen al zagen dat gymnasia steeds populairder werden. Inmiddels barsten de gymnasia uit hun voegen, worden nieuwe gymnasia uit de grond gestampt en creëren scholengemeenschappen aparte gymnasium brugklassen. Steeds meer kinderen krijgen een gymnasium-advies en veel ouders zien in het gymnasium een veilige (witte?,  elite?) onderwijsomgeving.

Dit alles blijkt niet het zorgpunt van mijn oud-student/nieuwe collega te zijn. “Ik zie eerlijk gezegd het nut van een gymnasium-opleiding niet in”, zegt ze. “Wat heb je tegenwoordig nog aan Grieks en Latijn?” Als ik mij schrap zet om daar een gedegen antwoord op te geven, gaat de deur open en komt een collega binnen die duidelijk maakt dat onze tijd op is. “Ik kom hier graag nog op terug, Karlijn”, beloof ik, terwijl ik haar kamer uitloop.

Terug op mijn werkkamer denk ik, als oud-gymnasiast, aan wat mijn gymnasium-opleiding me heeft opgeleverd. Ik pak een blaadje een krabbel een lijstje vol:

–          Kennismaking met culturen die mede de basis vormen van de onze

–          Kennismaking met filosofie

–          Het beter begrijpen van de spelregels en grammatica van talen

–          Het leren van woorden die op hun beurt weer helpen bij het leren begrijpen van talen als Frans, Engels (bijv. alle Engelse woorden die op-ion eindigen) en Italiaans

–          De omzwervingen van Odysseus en Aeneas

–          Het relativering van mijn christelijke opvoeding door de kennismaking van klassieke religies en hun overeenkomsten en verschillen met het christendom

–          De geografie van het Middellandse Zee gebied

–          De klassieke mythologie met universele thema’s als liefde, hoop, strijd, ouderschap en dood

–          Het herkennen van klassieke thema’s in allerlei kunstuitingen (muziek, schilderkunst, literatuur, etc.)

Maar ik bedenk me ook dat gymnasia niet alleenzaligmakend zijn. Ik heb ook kinderen die HAVO of VWO zonder klassieke talen hebben gedaan en ook prima hun draai hebben gevonden. Vakken als Engels, Nederlands, Muziek, Techniek of Filosofie dragen ook bij aan algemene ontwikkeling en bieden een goede basis voor vervolgopleidingen.

Het duurt een paar weken voordat ik Karlijn weer te spreken krijg. Na afloop van een studiemiddag vraagt ze me mijn mening over haar eerste nieuwsbrief. “Vertel me eerst eens hoe het met je dochter is”, reageer ik. “De kogel is door de kerk”, zegt ze met de nodige opluchting. “Ze gaat gewoon atheneum doen en geen Grieks en Latijn. Mijn dochter is het met me eens dat je daar heel weinig aan hebt.” Ik besluit mijn pluspunten-lijstje niet in de strijd te gooien. In huize Schoof is die strijd overduidelijk al beslecht in het voordeel van het niet-klassieke kamp.

“En”, vraagt Karlijn, “wat vond je van mijn nieuwsbrief?”

“Ik vond hem prima”, antwoord ik, “alleen zou ik voortaan niet meer de aanhef ‘Collegae’ gebruiken.”

 

[1] Soms zegt men categoraal, soms categoriaal: https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/categoraal-categoriaal-gymnasium

Toevoeging op 21 mei 2017:

Dit weekend (20 mei 2017) staat er een interessante column van Aleid Truijens in De Volkskrant over de ‘run op categorale gymnasia’. Zij bestrijdt dat de kwaliteit van die scholen beter is dan van gymnasium-afdelingen op scholengemeenschappen:

http://www.volkskrant.nl/opinie/dat-categorale-gymnasia-beter-zijn-is-een-mythe~a4495984/

 

 

 

 

Geven en Nemen of Delen

 

Marjoleine de Vis schreef in de NRC van 16 januari j.l. een bijzondere reactie op de massale aanrandingen in Keulen.[1] Aan de hand van het trefwoord ‘intimiteit’ plaatst zij de gewelddadige gebeurtenissen in Keulen in een man-vrouw context zonder daarbij naar andere culturen of religies te kijken. Niet om te relativeren of te bagatelliseren. Integendeel, de Vos is duidelijk: “een vreemde man die een vrouw in haar billen knijpt, verricht een daad van agressie. Altijd.” In de beschouwing van de Vos vormen ons eigen denken en onze eigen woorden het uitgangspunt. De Vos geeft diverse voorbeelden van hoe we zijn opgevoed en grootgebracht met verhalen over vrouwen die zijn vernederd en beschadigd. Ze noemt daarbij ook de mythologische wordingsgeschiedenis van Europa zelf. Europa was een koningsdochter uit het Midden-Oosten (waarvandaan nu de vluchtelingen komen). Zij werd geschaakt door de Griekse oppergod Zeus (vermomd als een witte stier) die haar ontvoerde naar Kreta en verkrachtte. In Engelstalige bronnen wordt deze gebeurtenis aangeduid als ‘the rape of Europe’, waarbij het woord rape (verkrachting) verwant is aan ons woord roof.[2] Opmerkelijk genoeg is de bron van onze Europese beschaving dus een verkrachtingsverhaal. Een verhaal dat door talloze kunstenaars is verbeeld.

Rubens_-_El_rapto_de_Europa

Rubens: de roof van Europa

Hilversum Sportpark

Hilversum, Sportpark

Europa and the Bull circa 1845 by Joseph Mallord William Turner 1775-1851

Turner: Europa and the Bull

Door de eeuwen heen hebben dergelijke verhalen (denk ook aan de klassieke verhaal van de Sabijnse maagdenroof) ons denken voor een belangrijk deel bepaald. De Vos illustreert dit met de woorden ‘geven’ en ‘nemen’: “of we het nu leuk vinden of niet: een vrouw geeft (zich), een man neemt (haar). Daar zit een merkwaardige ongelijkheid in. Geeft een man zich niet? In de intimiteit wel, maar daarbuiten kennelijk niet, wat hij ook doet. Maar een vrouw wordt altijd genomen, met of zonder toestemming. Zij heeft niet dezelfde mogelijkheid om haar intimiteit af te schermen….. Intimiteit is een groot goed. En dan bedoel ik misschien nog wel het meest het recht, en de behoefte, om dingen voor jezelf te houden, of alleen te delen met wie je daarvoor hebt uitgekozen.”[3] De Vos schetst hoe in onze cultuuroverdracht de man als actieve partij (hij neemt) wordt gezien en de vrouw als passieve partij (zij wordt genomen).

Deze beschouwing van de Vos (en haar duiding van de woorden geven en nemen) deden mij denken aan de colleges Inleiding Communicatie die ik ieder jaar verzorg voor eerstejaars studenten. Ik leg daarbij de termen ‘zender’ en ‘ontvanger’ uit. In klassieke zin is de zender actief en de ontvanger passief. Met de komst van internet en sociale media het steeds moeilijker wordt om die twee termen te scheiden. Dankzij internet is iedereen zender en ontvanger tegelijk. Effectieve communicatie draait tegenwoordig minder om eenzijdige, zender-gedreven communicatie, maar des te meer om delen: dialoog, conversatie en co-creatie. Mijn luchtige slotbetoog daarbij is dat je goede communicatie in dat opzicht met goede seks kunt vergelijken: de liefde moet van twee kanten komen. Ik leg daarbij uit dat de woorden communicatie en gemeenschap niet voor niets eenzelfde betekenis in zich dragen. Daarbij zijn er in de communicatie ook ‘ongewenste intimiteiten’ zoals spam in je mail-box en ongevraagd drukwerk in je brievenbus. Reclame wordt vaak gezien als verleidingskunst en sommige lobby-activiteiten lijken sterk op stalking. En het draaien of framen van woordvoerders is soms te vergelijken met ontrouw en valse beloftes in een relatie. Natuurlijk leveren deze vergelijkingen gegrinnik op in de collegebanken. En ik heb gemerkt dat de parallellen blijven hangen. Het wordt in latere jaren nog wel eens door een ouderejaars student gememoreerd.

Terug naar het serieuze relaas van Marjoleine de Vos. Nogmaals een citaat: “Een moeilijk punt is dat vrouwen nu eenmaal zwakker zijn dan mannen. Begeerde vrouwen met geweld nemen, is dus iets dat altijd is gebeurd en zal gebeuren.” Als je verder nadenkt over dit thema, met ‘Keulen’ in het achterhoofd, zou je kunnen betogen dat we des te gemotiveerder moeten zijn om te streven naar meer gelijkwaardige relaties en naar het onvoorwaardelijk bestraffen van inbreuken op onze intimiteit, zowel op privé-vlak als in de publieke ruimte (op straat, bij het station, in een café, op kantoor). Ons denken over mannen en vrouwen zou uit moeten gaan van gelijkwaardigheid, respect en delen. Anders gezegd: niet geven of nemen, maar delen.

Als we ons niet willen laten regeren door geweld en de macht van de sterkste, is open en eerlijke communicatie een lonkend alternatief. Jürgen Habermas lanceerde in dit verband in de jaren ’80 de term  herrschaftsfreie Kommunikation.[4] Van recentere datum is de term Geweldloze communicatie (Marshal Rosenberg). Goede communicatie is gebaat bij gelijkwaardigheid tussen de betrokken partijen en het beperken van communicatieve uitwassen. Anders gezegd: niet zenden of ontvangen, maar delen.

Hierbij doet zich het opmerkelijke feit voor dat communicatie, in tegenstelling tot veel andere gebieden, een maatschappelijk terrein is waarop mannen en vrouwen in principe gelijkwaardig zijn. Sterker nog, vaak zijn vrouwen beduidend beter in het beheersen van de vele facetten van communicatie dan mannen. Geen wonder dat er zoveel succesvolle vrouwen in dit vakgebied rondlopen en dat er zoveel meiden voor een communicatie-opleiding kiezen. Een bijzonder, hoopvol gegeven in een tijd waarin zoveel debat is over de bedreiging van de bewegingsvrijheid van vrouwen.

 

[1] http://www.nrc.nl/handelsblad/2016/01/16/de-vrouw-geeft-zich-de-man-neemt-haar-1576541

[2] Ik schreef hierover in een eerder blog: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=326

[3] Ik onderstreep het woord delen, omdat ik dit later opnieuw zal gebruiken.

[4] Interessant genoeg betekent Herrschaft heerschappij; een heerschap is eerder een heer dan een dame.

Pluk de Dag (over C. Buddingh’)

 

 

 

 

Gisteren beleefde ik een C. Buddingh’-moment. Na het avondeten liep ik bij het afruimen van de tafel met drie verschillende potjes (aïoli, tsatsiki, tartar sauce) naar de keuken. Daar lagen drie dekseltjes klaar, maar ik kon niet ontdekken welk dekseltje bij welk potje hoorde. De potjes waren verschillend van merk en formaat, maar de deksels leken dezelfde omtrek te hebben. En jawel hoor: de deksels pasten op alle drie de potjes.

IMG_0574

IMG_0575

IMG_0576

 

 

 

 

 

 

Omdat ik op de deksels geen merken kon ontdekken, heb ik de deksels willekeurig op de potjes gedraaid. Onwillekeurig schoot mij het bekende gedicht Pluk de dag van C. Buddingh’ te binnen:

 

Pluk de dag

vanochtend na het ontbijt ontdekte ik,

door mijn verstrooidheid, 

dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat)

precies past op een klein potje heinz sandwich spread

 

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd

of het sandwich spread-dekseltje

ook op het marmite-potje paste

 

en jawel hoor: het paste eveneens

 

Ik kende dit gedicht nog van de middelbare school. Mijn docent Nederlands wilde aan de hand van Buddingh’s potten en deksels aantonen dat poëzie niet per definitie hoogdravend of ondoorgrondelijk hoefde te zijn. Ik herinner dit vooral nog, omdat ik de enige in de klas was die wist wat Marmite was. Die kennis dankte ik aan het feit dat mijn middelste broer de grootste Marmite-fan was (en nog steeds is!) die ik ooit heb gekend. Hij smeerde van jongs af aan een fikse laag van deze Britse kruidenpasta op zijn boterhammen met kaas. In zijn huidige keuken getuigt een indrukwekkende collectie lege Marmite-potten op zijn keukenkastjes van zijn levenslange, onstilbare honger naar dit smeersel. Een ware trofeeënverzameling.

Maar nu terug naar C. Buddingh’. Toen ik een jaar of tien geleden me wat serieuzer in poëzie ging verdiepen, kwam ik zijn naam geregeld tegen. In de oorlogsjaren publiceerde Buddingh’ zijn eerste gorgelrijmen, waarvan De Blauwbilgorgel de bekendste zou worden. Ik heb thuis een prachtige prent met dit gedicht hangen.

Blauwbilgorgel

Gorgelrijmen zijn fantasie-gedichten vol vreemde woorden en rare wezens . Buddingh’ zou die tot het einde van zijn leven blijven schrijven. Daarnaast werd Buddingh’ (die een zeer veelzijdige en productieve schrijver/dichter/vertaler was) vooral bekend vanwege zijn gedichten over alledaagse onderwerpen. Met zijn geestverwant K. Schippers (over wie ik nog een apart blog zal schrijven) introduceerde hij de ready mades in de Nederlandse poëzie. Ready mades zijn ‘gevonden’ teksten zoals boodschappenlijsten of briefjes, maar ook observaties van ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen of voorwerpen. Door dergelijke alledaagse zaken als gedicht te noteren of voor te lezen, krijgen ze een nieuwe dimensie en aparte lading.  Buddingh’s meest beroemde gedicht in dit verband is Pluk de dag. Dit gedicht is niet in eerste instantie bekend  geworden door publicatie in een bundel, maar door  de voordracht die Buddingh’ hield tijdens de roemruchte Poëzie in Carré-bijeenkomst in 1966. Simon Vinkenoog was de initiatiefnemer van deze ‘gebeurtenis’. Voor het eerst in Nederland droeg een keur aan dichters in een groot theater voor uit eigen werk. Vijfentwintig dichters (van serieuze oudere dichters, zoals Adriaan Roland Holst en Ed. Hoornik, tot jonge, experimentele schrijvers als Johnny de SelfKicker en Jules Deelder) kregen ieder zeven minuten de tijd om een aantal gedichten ten gehore te brengen.[1] Het was voor die tijd ongehoord dat dichters op deze manier optraden. Sommigen maakten er een echte performance van en lokten gewild of ongewild allerlei reacties van het publiek uit. Zo werd van poëzie een voorstelling gemaakt en werden dichters niet alleen op hun teksten, maar ook op hun manier van optreden beoordeeld. Het optreden van Buddingh’, die qua leeftijd tussen de oudere en de jongere garde in zat, leidde in Carré tot vele lachsalvo’s.

PC-CeesBuddingh

 

Met name zijn gedicht Pluk de dag werd enthousiast ontvangen. Door de iele stem van Buddingh’, zijn droge humor en zijn goede timing werd dit gedicht een van de hoogtepunten van deze memorabele avond.[2] De Volkskrant noteerde in een recensie: “Ze hebben onbedaarlijk gelachen om C. Buddingh’, de humorist onder de dichters”. Zo won Buddingh’ aan populariteit en werd hij een veelgevraagde gast op poëziefestivals, literatuuravonden en ook op (het nieuwe medium) televisie. Hij was zelfs enige tijd presentator van het verborgen-camera programma Poets (de voorloper van Bananasplit).  Zijn ‘poëzie van het dagelijks leven’ en zijn humoristische manier van optreden droegen ertoe bij dat een groter publiek belangstelling kreeg voor poëzie. Buddingh’s alledaagse notities en zijn publieke optredens leidden ook tot kritiek. Met name W. F. Hermans pakte (in 1979) stevig uit door Buddingh’ te betichten van ‘slappe dagboekschrijverij’ en hem te bestempelen als een ‘loze praatjesmaker’. Het verhaal gaat dat Buddingh’ hierdoor zeer geraakt was. Hij, de beschrijver van het kleine en gewone kon niet op tegen de gevreesde polemist Hermans. In ieder geval werd Buddingh’ sinds die tijd minder gevraagd en erkend als schrijver. Uiteindelijk zou hij in 1985 overlijden.

Het paradoxale beeld dat overblijft is dat van een man die poëzie voor een groter publiek toegankelijk maakte en, dankzij het toenmalige nieuwe TV-tijdperk, ook als persoon bekendheid genoot, maar die juist ook door zijn alledaagse thema’s, zijn publieke bekendheid en zijn persoonlijke toegankelijkheid door critici als kleinburgerlijk en kneuterig werd gezien. De discussies over ‘vorm of vent’ of over hogere en lagere cultuur lijken in het leven en werk van C. Buddingh’ bij elkaar te komen. En Buddingh’ wist, zoals hij zelf ooit zei, niet precies waar hij bij hoorde.

 

P.S.

Voor wie meer wil weten over Buddingh’: er is in juni 2015 een biografie over hem verschenen: Dichter bij Dordt van Wim Huijser.

 

[1] C. Buddingh’ droeg die avond in Carré ook een gedicht van K. Schippers voor (en vice versa).

[2] Zie het fragment terug op: http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_039232.html

 

Organisaties moeten zich onderscheiden zonder zichzelf te onderscheiden

We grinniken nog steeds om de klassiek geworden slogan: “Wij van WC-eend adviseren WC-eend”[2], maar tegenwoordig checken we liever op het internet of producten door gebruikers worden geadviseerd.

 

Vaste routine in het weekend: samen met mijn vrouw het cryptogram in de weekendkrant oplossen. De eerste omschrijving die we weten te ontrafelen is 2 verticaal:  ‘Jezelf een lintje opspelden‘ (4 +13). Niet al te moeilijk. Ik vul in “zich onderscheiden”. Even daarvoor had ik in diezelfde krant gelezen over de verijdelde terreurdaad in de Thalys. Dankzij heldhaftig optreden van een paar mannen kon de aanvaller onschadelijk worden gemaakt. Door zich te onderscheiden wisten deze dappere mensen naar alle waarschijnlijkheid meerdere levens te redden. Een paar dagen later werden zij voor hun optreden onderscheiden door de Franse president Hollande.

EPA_HOLLANDE_THALYS_HELDEN__0

Het verschil tussen onderscheiden en zich onderscheiden zit natuurlijk in het woordje ‘zich’. We noemen werkwoorden met ‘zich’ wederkerende werkwoorden, omdat er wordt verwezen naar het subject van de zin dat bij dat werkwoord hoort. Je kunt jezelf onderscheiden (wederkerend) of je kunt iemand anders onderscheiden (zoals de Franse president deed).[1]

Deze twee vormen (zich onderscheiden en onderscheiden) raken een belangrijke ontwikkeling in het communicatievak. Vòòr de komst van internet en nieuwe media gebruikten organisaties veelal klassieke massamediale vormen van communicatie, zoals kranten en televisie, om hun doelgroep te bereiken. Omdat deze massamedia per definitie eenzijdig, zendergestuurd zijn, kreeg de boodschap een vergelijkbare lading mee: zenden en roeptoeteren. De organisatie probeerde zich te onderscheiden met (bijzondere) producten en (scherpe) prijzen en in de communicatie van de organisatie werden deze kwaliteiten benadrukt. Nogal borstklopperig, zou je kunnen zeggen. Jezelf een lintje (op diezelfde borst) opspelden, zou de cryptogrammenmaker van de krant zeggen.

In de huidige tijd van interactiviteit, nieuwe media en verbinden raakt het publiek minder gecharmeerd van roffelende en ronkende reclame-boodschappen. Kritische burgers en kiene consumenten gaan liever online op zoek naar oordelen en beoordelingen van anderen. Overal op het internet komen we dergelijke recensies, tips, reviews, ervaringen en beoordelingen tegen. Of het nu gaat om hotels, kleding, CD’s, wasmachines, verzekeringen of cosmetica, we laten ons graag informeren en leiden door het oordeel van lotgenoten en ervaringsdeskundigen. Websites als Zoover en Independer zijn hier zelfs helemaal op ingericht.

En wij, de consumenten, hechten tegenwoordig meer waarde aan deze beoordelingen, dan aan de promotionele informatie van de aanbieders zelf. Diverse onderzoeken wijzen in deze richting. Het is nog een relatief jong onderzoeksterrein, maar de invloed van eWoM (electronic Word of Mouth) wordt in meerdere studies onmiskenbaar aangetoond.

Deze verschuiving betekent dat producenten en dienstverleners zich onverminderd moeten blijven onderscheiden, maar dat hun communicatiebeleid bijstelling behoeft. Het is steeds minder effectief om jezelf een lintje op te spelden. We grinniken nog steeds om de klassiek geworden slogan: “Wij van WC-eend adviseren WC-eend”[2], maar tegenwoordig checken we liever op het internet of producten door gebruikers worden geadviseerd.

wij-van-wc-eend

De moderne communicatieprofessional moet dus volop aandacht besteden aan de informatie die op het internet wordt gedeeld. In zijn boek De Conversation Company (beoordeeld met vier en een halve ster op Bol.com en op Managementbook.nl; om maar even van reviews gebruik te maken) wijst Steven van Belleghem[3] in dit verband op het belang van het observeren en faciliteren van online conversaties en het participeren daarin.

Dit alles betekent niet dat ouderwetse reclame of PR niet langer relevant zijn, maar wel dat de eenzijdige invalshoek van beide disciplines aangevuld moet worden met een royale en moderne dosis conversatie-activiteit. Daarmee kan een vruchtbare wisselwerking en balans ontstaan tussen datgene wat de organisatie uitdraagt en datgene wat anderen over de organisatie uitdragen. De oude PR-leus ‘be good and tell others about it’ mag wat mij betreft wel definitief de prullenbak in. Het draait tegenwoordig om: ‘share with others if you want to become better’.

 

[1] Voor de fijnproevers: omdat beide vormen (zich onderscheiden en onderscheiden) bestaan, is er geen sprake van verplichte wederkerigheid. Bij ‘zich vergissen’ is er wel sprake van verplichte wederkerigheid; je kunt niet iemand anders vergissen.

[2] In 2007 mede dankzij een oproep van GeenStijl gekozen tot beste reclame-slogan aller tijden.

[3] Van Duuren Media, 2012