Ik ben geboren en getogen in Gelderland, maar was tot voor kort nog nooit in Winterswijk geweest. Ik denk dat het door de ligging van het plaatsje komt: in het uiterste oostpuntje van de provincie, omringd door Duits grondgebied. Eindhalte van het boemeltje van Arriva. Geen plaats waar je toevallig even langsrijdt of waar je gemakkelijk een tussenstop maakt. Je moet een gerichte reden hebben om Winterswijk te bezoeken. En die reden had ik onlangs. Mijn vrouw moest op een dag voor haar werk in Winterswijk zijn en ik wilde al enige tijd een kijkje nemen in Villa Mondriaan. Een voornemen dat ik in het Mondriaanjaar (2017) niet had kunnen verwezenlijken. Ook wilde ik graag rondlopen in de voetsporen van Gerrit Komrij, de bekende, veelzijdige schrijver die in 1944 in Winterswijk werd geboren. Ik draag Komrij een warm hart toe sinds hij een kinderversje uit het boekje Ondersteboven dat ik lang geleden publiceerde, opnam in zijn verzamelbundel ‘De Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten’.
Toen ik dat nieuws zo’n tien jaar geleden hoorde ‘zwol mijn borst tot slagschiphoogte’, om Komrij te citeren.
Voldoende reden om deze mede-Gelderlander en zijn geboortedorp enige eer te bewijzen, en nu deed zich een goede gelegenheid voor.
Omdat ik in de ochtend nog een aantal verplichtingen had, spraken we af dat ik mijn vrouw in de loop van de middag per trein achterna zou reizen om na mijn Mondriaan-Komrij tour samen elders in de Achterhoek in een sfeervol hotel een hapje te eten en te overnachten. Een mooi plan om het nuttige en het aangename te combineren.
Dat plan werd al bij mijn vertrek vanuit Amsterdam overhoop gegooid. Ik strandde bij station Bijlmer. Het treinverkeer naar Utrecht was verstoord door wat de NS eufemistisch een ‘aanrijding met een persoon’ noemt. Ik moest rekening houden met een oponthoud van minstens twee uur. Ik besloot de metro naar station Duivendrecht te nemen en daar op de intercity naar Apeldoorn te stappen. Er leiden immers meer wegen naar Winterswijk. De intercity reed in Duivendrecht net voor mijn neus weg. Ik moest een half uur wachten op een kil station dat in niets deed denken aan het pittoreske dorpje waar Mondriaan honderd jaar geleden zo graag landschappen en boerderijen schilderde.
Toen ik uiteindelijk op de volgende intercity stapte lag ik inmiddels een uur achter op schema. Ik besloot mijn planning maar los te laten.
In Apeldoorn stapte in over op de stoptrein (door NS en Arriva optimistisch ‘sprinter’ genoemd) naar Zutphen. Een klein half uur later stapte ik uit op het station waar ik als middelbare scholier drie jaar lang was uitgestapt. Ik woonde namelijk in Dieren en zat in Zutphen op het Baudartius College. Het was een plezierig weerzien met veel herkenningspunten. Ik was blij dat mijn omweg me naar deze vertrouwde plek had geleid. Maar veel tijd had ik niet. Ik moest al snel weer overstappen op een volgende sprinter die mij naar mijn plaats van bestemming zou brengen zou brengen.
Uiteindelijk stapte ik pas rond half 5 uit in Winterswijk. Met enige digitale hulp liep ik in tien minuten naar Villa Mondriaan. Om 5 uur zou het museum sluiten. Ik besloot toch een kaartje te kopen. Anders was alle moeite voor niets geweest. In een bovenzaal was een mooie tentoonstelling ingericht met vroeg werk van Piet Mondriaan, Jan Sluijters (een van mijn favoriete schilders) en de mij onbekende Cees Spoor. In 1909 had het Stedelijk Museum Amsterdam een tentoonstelling aan deze drie schilders gewijd en nu waren ze herenigd.
De vriendelijke medewerkers van het museum gaven me toestemming om rond sluitingstijd ook nog even het naastgelegen huis te bekijken waar Mondriaan een aantal jaren heeft gewoond. Maar om tien over 5 was het echt gedaan. Ik liep terug naar het gezellige centrum van Winterswijk voor een ijsje. En kwartier later haalde mijn vrouw me op en vertrokken we naar ons hotel in Bronkhorst.
Ik ben dus netto één uur in Winterswijk geweest. Een bliksembezoek. Hiermee heb ik deze plaats tekort gedaan. En Gerrit Komrij al helemaal. Ik ga zeker nog een keer terug. In de tussentijd moet ik het doen met dit mooie gedicht van Gerrit Komrij over zijn geboorteplaats.
Winterswijk
Soms droom ik, in de verre hete zon,
Dat ik mijn dorpje een bezoek ga brengen,
De school, het groen, de straat waar het begon –
Geen wegen lopen er naar toe maar navelstrengen.
Er gloeit en zingt iets aan de horizon.
Ik ben er bijna, in de holte van de kaart –
Ik zal weer samenvallen met mijn bron –
De zijlijn, maar voor mij een omweg waard –
De grijze Jacobskerk lijkt wel van goud.
Ik trap het Weurden op zijn staart
Dan, snel, zakt het fantoombeeld, zo vertrouwd,
In een diep gat, ik zal er nooit echt komen –
Toch is er iets hardnekkigs in mijn dromen,
Want steeds herhaal ik deze bedevaart.
(16 maart 2001; Ergens in de trein tussen Middelburg en Roosendaal)