Ik ging naar Brussel om Jacques Brel te zien

 

“Het zijn juist de Franstaligen die Vlaanderen op de kaart hebben gezet. En Brel was een van hen”

 

Ik ging naar Brussel om Jacques Brel te zien. Althans, naar het charmante Jacques Brel museum aan de Oud Korenhuis-straat. Het was een aanrader van mijn broer Jan die al veertig jaar in Bussel woont en weet dat ik een fan van deze beroemde Belgische zanger ben. Het museum, Editions Jacques Brel, is sinds een paar jaar open en herbergt een intieme collectie in een paar bescheiden ruimtes. Het museum roept een jaren ’60 huiskamersfeer op en laat het belang zien van België en Brussel als inspiratiebronnen voor het werk van Brel.

Met mijn broer Jan als ideale stadsgids stapte ik de hal van het museum binnen. Ik bestelde twee kaartjes, maar de jonge vrouw bij de kassa bleek geen Nederlands te spreken. Ik schakelde daarom over naar mijn beste school-Frans. Jan mengde zich al snel in het gesprek en maakte met een kwinkslag duidelijk dat hij in een dergelijk cultureel centrum een ontvangst in correct Nederlands had verwacht. Mijn broer had op dit punt recht van spreken. Hij is docent Nederlands (volwassenen-onderwijs) en heeft veel Franstalige klanten die voor hun werk voldoende uit de voeten moeten kunnen met de Nederlandse taal. Bij overheidsorganisaties en openbare gelegenheden is tweetaligheid een vereiste, zeker in Brussel. In die zin is mijn broer iemand die geld verdient aan de Belgische taalstrijd. De kaartverkoopster beaamde dat haar talenkennis tekortschoot en dat ze ook maar eens bijles moest gaan nemen. Afgeleid door dit vrolijke intermezzo overhandigde ze ons per ongeluk twee kaartjes voor de Brel-wandeling in plaats van de Brel-tentoonstelling. Dat leverde van onze kant opnieuw plagerige commentaren op. Met een rood hoofd gaf ze ons vervolgens de juiste kaartjes en de bijbehorende audio-tour apparaten en konden we de tentoonstelling gaan bekijken.

In een van de zaaltjes las ik op een tekstbordje iets wat mij compleet verraste. Jacques Brel werd daar aangeduid als Brusselaar van Vlaamse afkomst. Ik had hem altijd gezien als een Waal, omdat hij Franstalig was. ‘Klopt dat wel?’ fluisterde ik naar mijn broer. ‘Ja’ zei Jan, ‘ik leg het je zo wel uit’. Een half uur later zaten we met een lekker glas bier op een terras aan de Boulevard Anspach. De doorgaans zo drukke verkeersader was tot mijn verrassing omgetoverd tot een voetgangersgebied waar wandelaars, skaters en fietsers vrij baan hadden.

Na een paar slokken begon mijn broer uit te leggen dat er in België inderdaad Franstalige Vlamingen zijn. Deze mensen hebben hun familiewortels in Vlaamse (of Brabantse) grond, maar spreken Frans. Over het algemeen gaat het om families uit hogere milieus die zich in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw liever associeerden met de hoger geachte Franse cultuurwereld dan met het weinig tot de verbeelding sprekende Nederland en de schraperige Nederlandse taal die in België in allerlei lokale dialecten werd vertolkt.

Eenmaal bij hem thuis duwde mijn broer me wat boeken van zijn vriend en België-kenner bij uitstek Benno Barnard in handen. Ik begon te bladeren en ontdekte een wondere wereld.

 

Frans was de taal van de upper class in heel België, dus ook in de Vlaamse gewesten. De kinderen uit deze Franstalige families leerden wat woordjes Vlaams op straat, van hun dienstmeisjes of op de dorpsschool. Het middelbaar onderwijs in de 19e eeuw was in geheel België uitsluitend Franstalig en werd alleen door scholieren uit hogere kringen bezocht. Deze Franstalige Belgen probeerden zich te spiegelen aan of te wedijveren met de intellectuelen en de elites in Frankrijk. Velen zouden tot hun ongenoegen ervaren dat de Fransen toch bleven neerkijken op deze tweederangs Franstaligen met hun licht afwijkende tongval en bijzondere woordenschat. Ze waren weliswaar Franstalig, maar bleven buitenbeentjes. Enkelen slaagden er desondanks in de harten van Frankrijk en de wereld te veroveren met hun verhalen, schilderijen en liederen, zoals de schrijver Maurice Maeterlinck (Nobelprijswinnaar in 1911), de dichter Emile Verhaeren en de zanger Jacques Brel. Opvallend genoeg vormt het traditionele, provinciale leven een rode draad in hun werk: het dorp, het buitenleven, het platteland. Daarmee waren het juist de Franstaligen die het rijke Vlaamse (Bourgondische) verleden ophemelden en het leven op het Vlaamse platteland romantiseerden.

In de woorden van Benno Barnard: “In de tijd van Verhaeren ontstond er een beeld van Vlaanderen dat vooral diende om de Franstaligen te onderscheiden van de inwoners van de Franse republiek. Ze waren anders….Dat mythische volkje was ooit rijk geweest, in de Bourgondische tijd, en had toen grote schilders, musici en schrijvers voortgebracht.”

Barnard durft de conclusie aan dat ‘Vlaanderen’ in de moderne zin van het woord, als cultuurhistorische eenheid eigenlijk een uitvinding is van de Franstalige bourgeoisie. Het zijn juist de Franstaligen die Vlaanderen op de kaart hebben gezet. En Brel was een van hen.

Beduusd legde ik de boeken opzij. Mijn kijk op Brel was veranderd, verrijkt, verfijnd. Ik dacht dat hij een Waal was die af en toe ook over Vlaanderen zong. Om de mensen aan de andere kant van de taalgrens een plezier te doen. Maar Vlaanderen zat dieper in zijn hart dan ik wist. Zijn tekst “le plat pays qui est le mien” moest letterlijk worden opgevat.

Brel en zijn oeuvre passen niet aan één kant van de simpele tweedeling Franstalig-Nederlandstalig, maar overstijgen deze juist. Hij is niet alleen die geweldige Belgische zanger die zo sterk zijn gedachten en gevoelens weet over te brengen (zoals ik hem altijd zag). Dit bezoek aan Brussel liet me inzien dat hij een soort Franstalige ambassadeur van het Nederlandstalige deel van België is geweest.  Brel, de paradoxale Belg par excellence. Een zanger die in alle Belgische gewesten een sentiment weet op te roepen dat bruggen zou moeten slaan, maar wiens diepere betekenis tegenwoordig helaas geen weerklank vindt bij de fanatici in hun loopgraven aan weerszijden van de taalgrens.

 

Aan het einde van die mooie Brusselse dag omhelsde ik mijn broer en nam ik afscheid. Eenmaal onderweg naar huis realiseerde ik me dat mijn broer op zijn manier, met zijn taallessen, net als Brel een bijdrage levert aan het overwinnen van barrières en het bij elkaar brengen van mensen. Dat moet ik hem nog eens zeggen.

 

 

Naschrift:

  1. Ik ken geen Nederlandse schrijver die zo veel en verhelderend over België heeft geschreven als Benno Barnard. Hij kan ook geweldig mooi en aanstekelijk over poëzie en dichters schrijven. Benno is de zoon van Willem Barnard die dominee was (wij gingen vroeger bij hem naar de kerk) en die gedichten schreef onder de naam Guillaume van der Graft. Voor dit blog heb ik de boeken Dichters van het Avondland (2006) en Mijn gedichtenschrift (2015) van Benno Barnard geraadpleegd.

 

  1. Maurice Maeterlinck is de bedenker van de namen Tyltyl en Mytyl. Het zijn personages in zijn sprookjesboek L’oiseau blue. Het verhaal is meerdere keren verfilmd. De namen Tyltyl en Mytyl zijn in Nederland gebruikt als soortnamen voor bepaalde schooltypen voor meervoudig gehandicapte kinderen.

Geef een reactie