Ik hoorde een paar maanden geleden iemand op de radio iets vertellen over een dichtbundel met een titel die klonk alsof ik werd geroepen: ‘Waar is het lam?’ “Hier ben ik!”, wilde ik antwoorden, maar praten tegen een radio heeft niet veel zin. Dankzij die aansprekende titel spitste de poëzieliefhebber in mij direct zijn oren. Het bleek om de nieuwste uitgave van Mustafa Stitou te gaan. Zijn vorige bundels heb ik met veel belangstelling en plezier gelezen, dus een paar dagen later schafte ik ook dit nieuwste werk aan.
De titel van de bundel verwijst naar een religieus verhaal dat zowel bij christenen, joden als moslims bekend en van grote betekenis is. Abraham (of Ibrahim) gaat op pad om zijn zoon (Izaäk, Ismaël) te offeren als teken van zijn geloof in God. De zoon ziet dat zijn vader vuur, hout en een mes heeft meegenomen, maar geen offerdier. “Waar is het lam?”, vraagt hij vervolgens. Abraham antwoordt geruststellend dat God voor een dier zal zorgen. Niet veel later bindt Abraham zijn zoon vast en pakt hij het mes. Op dat moment stuurt God een engel om hem tegen te houden. Abraham heeft laten zien dat hij zelfs zijn zoon zou willen offeren voor God. Hij heeft zijn beproeving doorstaan en mag zijn zoon losmaken. Ze vinden een ram die verstrikt zit in een struik en Abraham besluit dat beest te offeren.
Het is deze gebeurtenis die jaarlijks door moslims wordt gevierd tijdens het offerfeest. Ik schreef hier zeven jaar geleden al een keer een blogtekst over[1] waarin ik me afvraag waarom zo’n extreme beproeving nodig is. Toen ik als jongetje dit verhaal hoorde huiverde ik. Ik zag liever een God die het niet zo ver liet komen dat een vader met zijn zoon op stap ging terwijl hij een groot mes in zijn tas verborgen hield. Later leerde ik dat je ook anders naar dit verhaal kunt kijken. Wilde God inderdaad Abraham deze ultieme test voorleggen, of had Abraham zich dit ingebeeld? Had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij alleen maar zijn vroomheid kon bewijzen door zijn eigen kind te slachten. Toen God zag dat Abraham dit huiveringwekkende plan daadwerkelijk wilde gaan uitvoeren stuurde hij een reddende engel om hem te stoppen. Deze interpretatie geeft aan dat je geen extreme daden hoeft te verrichten om je geloof te tonen.
In zijn nieuwe bundel laat Mustafa Stitou zien hoe hij zich verhoudt tot geloof en ongeloof. Vrijwel alle gedichten gaan over religieuze thema’s: vasten, het besnijden van jongetjes, het dragen van een hoofddoek, bidden, offeren. Stitou beschrijft zijn ambivalente houding tegenover al deze uitingen. Ze zijn hem met de paplepel ingegoten; hij is er mee vertrouwd. Maar hij heeft er ook afstand van genomen. En daar worstelt hij mee. Hij beschrijft dat indringend in een aantal gedichten die aan zijn ouders zijn gewijd. Je voelt hoe hij van hen houdt en hen respecteert, maar ook dat er een kloof is ontstaan, omdat hij niet meer het geloof beleeft zoals zijn ouders dat doen. Het is een worsteling tussen omarming zoeken en je eigen vleugels uitslaan.
In eerdere gedichten laat Stitou al zien hoe zijn vader hem beschouwt: ‘spottend-medelijdend, zoals altijd’. Mustafa doet het in de ogen van zijn vader niet snel goed. Dat steekt. Ook in deze nieuwe bundel verwoordt hij de relatie met zijn vader pijnlijk-treffend:
Op een kleed zit hij, een bidkleed.
Je doet alsof er niets aan de hand is.
Het is bestoft, het kleed. Je klopt het
voor de voordeur uit, keert ermee
terug en hij bekijkt het aandachtig,
merkt misprijzend op dat een van
de hoeken nog bestoft is: je hebt
gefaald. Met weerzin neemt hij
het van je aan, gaat erop zitten,
mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.
De afkeuring zit je dwars, in de tuin
staat hij met zijn rug naar je toe,
draait zich om, ziet er plotseling
aangetast uit, de huid van zijn gezicht
mat, schilferig, lijkt te trillen
en in plaats van twee ogen heeft hij
er slechts een – een groot oog midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,
stamel je, je kunt hier niet zijn.
Kalm kijkt hij je aan, zijn stem
kraakt: Laat me dan gaan.
In de relatie met zijn moeder keert de worsteling ook terug. Waar Stitou zich niet echt los kan maken van zijn misprijzende vader, hunkert hij naar de liefde zijn moeder (een fragment uit het gedicht ‘Mosque shaped alarm clock’).
Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich
in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,
profeten, openbaringen, eeuwigheid – ze twijfelt niet,
je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.
Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,
maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig
blijf je wachten, kinderlijk, verongelijkt, haar overdeelde
aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.
Stitou denkt dat de dood het einde is, maar zijn ouders geloven in de eeuwigheid. Daarvoor brengen zij hun offers en onderhouden ze hun rituelen. Een offer is een teken van het verbond met God, met Allah. Als je geen offers brengt, geen rituelen uitvoert, dan breek je dat verbond. Zonder ‘believing’ ook geen ‘belonging’. Je bent dan een verrader, een outcast. Niet alleen in de ogen van anderen. Stitou laat zien dat hij ook zelf soms het gevoel heeft dat hij tekortschiet.
De leerlingen willen weten of je een moslim bent.
Nu antwoord je niet meteen. Je aarzelt. Waarom?
Waarom bevind je je ineens voor een tribunaal?
Een stuk of wat veertienjarige vmbo-scholieren
op een zwarte school, zoals dat heet – maar ineens
een rechtbank. Jouw gevoel dan hè. Ze willen weten
of je ze verraden hebt. Ze willen weten
of je je ouders verraden hebt. Ze willen weten
of je je voorouders verraden hebt. Of je jullie god
verraden hebt. Het is iets instinctiefs. Ze ruiken het.
Ze ruiken aan je dat je een verrader bent
——-
………..Maar je bent het zelf, het is je geweten
dat tot je spreekt. Je hebt de schuld het masker opgezet
van klas 2C zodat je niet in de spiegel hoeft te kijken.
Stitou’s gedichten gaan niet alleen over offers, verbond en verraad, maar ook over goden, beelden en relieken. Hij beschrijft hoe mensen beelden bewonderen (of juist vernielen), dieren prepareren en opzetten, relikwieën aanbidden. Goed beschouwd zijn dit uiteenlopende symbolen van vereeuwiging, van pogingen om de dood te ontstijgen. Dood is dood, volgens Stitou, maar veel mensen hopen en geloven dat er meer is. Daarom brengen ze offers, of vereren ze beelden en koesteren ze relikwieën. Stitou roept daarbij vragen op. Wat is geloof en wat is bijgeloof? Waarom veroordelen we de rituelen van anderen, terwijl we zelf vasthouden aan onze eigen gebruiken? Waarom worden in sommige religies beelden aanbeden en zijn ze in andere juist verboden? Waarom houden we anderen een spiegel voor, maar durven we onszelf niet onder ogen te komen?
Nabij een afgelegen woestijndal
drongen we de tempel binnen, kapten
onder de geschilderde sterrenhemel
flikkerend in toortslicht
zijn armen, hakten
zijn oren af, sloegen
met houten hamer en koperen beitel
zijn neus stuk
zodat hij stikte
Bijgeloof noem jij het
maar je kunt zelf niet aanzien
(waar ben je bang voor?)
een afbeelding van de vriend
die jouw afgunst wekte, een foto
van de vrouw die jou
verruilde voor een ander
Ik ken Mustafa Stitou alleen via zijn gedichten. Hij is geen publiek figuur die graag de media opzoekt. Af en toe verschijnt er een interview met hem. De rode draad in zijn werk is zijn zoektocht tussen vroeger en nu, tussen hier en daar. Tussen Tétouan en Lelystad. Tussen het geloof van zijn ouders en zijn eigen seculiere opvattingen. Tussen vasthouden en loslaten. Hij is geen schreeuwer of wreker, maar een twijfelaar, een vragensteller. Een behoedzame worstelaar.
Hij is ook geen veelschrijver. Er liggen negen jaar tussen zijn vorige bundel en deze nieuwe. Dat wijst op iemand die bedachtzaam is, die wikt en weegt. “Kunst is demonteren en transformeren”, schrijft hij in zijn laatste gedicht. In het geval van Stitou gebeurt dat heel voorzichtig, stapje voor stapje. Die manier van kunst maken werkt kennelijk helend werkt voor Stitou. Dat blijkt uit het mooie, troostrijke gedicht ‘Talisman’ (met halverwege een knipoog naar Remco Campert) waarmee ik graag afsluit. Waar in het oer-verhaal van Abraham een engel de hand met het mes tegenhoudt, roept Stitou hier op om zelf je wapen neer te leggen en tot bezinning te komen.
Neem jezelf de gesel uit handen
Adem rustig de walging uit. Stap
doorheen die stolp van schaamte
en zet kalm de blik vanboven
het barse vadermasker af
Er is genade in het midden van het leven
blijkbaar, een grote langzame wending;
het hoeft niet vlekkeloos te zijn
om zijn werk te doen: bevestigen
dat je leeft, dat je niet alleen leeft
Vecht het noodwendige gevecht,
durf te vertrouwen, speel, haak aan
bij de helpende stemmen. Spreek
en stroom en vrees niet, vriend,
uit te monden in verlatenheid.
[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=754
De termen believing en belonging heb ik ontleend aan een tekst van Grace Davie, aangehaald door Laura Michiels in een interessant artikel over het toneelstuk Heroes of the fourth Turning.