Deze maand ga ik mijn eerste AOW-uitkering ontvangen. Jarenlang ben ik er vanuit gegaan dat ik vanaf mijn 65e verjaardag hiervoor in aanmerking zou komen. Maar terwijl ik langzamerhand die leeftijd begon te naderen, werd de AOW-leeftijd steeds verder naar achteren geschoven. Ik moest nog even geduld oefenen; 67 was het nieuwe 65 geworden.
Toen ik een paar maanden geleden een brief van de Sociale Verzekeringsbank ontving met een aankondiging van mijn eerste AOW-uitkering, ging ik eens googelen om wat meer over de AOW te weten te komen. Ik wist niet veel meer dan dat het een volksverzekering uit de tijd van de wederopbouw was.
Een stukje geschiedenis
Ik ontdekte dat de AOW en ik even oud zijn. De eerste AOW-gelden werden in mijn geboortejaar 1957 uitgekeerd. Willem Drees was toen minister-president. De AOW kwam tot stand onder zijn minister van Sociale Zaken Koos Suurhoff. Tien jaar daarvoor was Drees zelf minister van Sociale zaken. Hij introduceerde in 1947 een voorloper van de AOW:
In 1947 werd een Noodwet Ouderdomsvoorziening van kracht om de vele ouderen te helpen die na de oorlog in geldnood zaten. Het was geen verzekering maar een voorziening, dus er hoefde geen premie te worden betaald. Iedere Nederlandse man en (ongehuwde) vrouw vanaf 65 jaar had recht op een uitkering, uitgezonderd notoire alcoholisten. De hoogte van de uitkering varieerde overigens per gemeente. In steden kregen mensen meer dan op het platteland, omdat het leven daar duurder was. In 1947 konden 250 duizend ouderen van ‘Drees trekken’, zoals dat werd genoemd. Het is het oudste cijfer uit de officiële statistiek over de AOW en de voorlopers daarvan.[1]
In 1957 maakte de Noodwet plaats voor de Algemene Ouderdomswet zoals we die in de kern nu nog kennen. Een volksverzekering gebaseerd op respect en solidariteit. Alle ouderen (rijken en armen, gelovigen en niet-gelovigen, plattelanders en stedelingen) konden rekenen op een (bescheiden) basisinkomen. In principe ging iedereen (werkenden, ondernemers, uitkeringsgerechtigden) premie betalen voor deze volksverzekering.
Opvallend genoeg hadden gehuwde vrouwen tot 1985 geen recht op een AOW-uitkering. Toen dat recht werd gezegd steeg het aantal uitkeringsgerechtigden natuurlijk aanzienlijk. Een paar jaar daarvoor werd de uitkering gekoppeld aan het minimumloon. Alleenstaanden gingen 70 procent van het minimumloon ontvangen; gehuwden 50 procent.
Door de toenemende vergrijzing is het aantal AOW-gerechtigden de afgelopen decennia enorm toegenomen. Van circa 800 duizend rond 1960 tot ruim 3,5 miljoen in 2023. Door deze groei en de gestegen levensverwachting (waardoor ouderen steeds langer AOW-geld gingen ontvangen) is de politiek tien jaar geleden de AOW-leeftijd gaan opschuiven. De schijnbaar in beton gegoten leeftijd van 65 jaar bleek niet lange heilig. De AOW-leeftijd werd met tussenstappen verhoogd naar de huidige grens van 67 jaar.
Uiteenlopende gevoelens
Het bereiken van deze AOW-leeftijd levert mij verschillende gevoelens op. De O in de afkorting AOW staat voor Ouderdom. Ik behoor nu dus tot de categorie ouderen in dit land. Dat is even wennen. Bij ouderen denk ik zelf aan tachtig-plussers, maar in de ogen van jonge mensen behoor ik ongetwijfeld tot de senioren van deze samenleving. Als variant op Koot & Bie die de term ‘oudere jongeren’ populair maakten, zie ik mezelf nu maar als een ‘jongere oudere’.
Deze AOW-mijlpaal maakt me ook wat weemoedig als ik denk aan de mij dierbare mensen die op jongere leeftijd zijn overleden: mijn ouders, enkele goede vrienden, vroegere klasgenoten, collega’s. Ik prijs me gelukkig en dankbaar dat ik wel deze leeftijdsgrens heb bereikt.
Maar het gevoel dat nu bij mij vooral overheerst heeft te maken met het huidige politieke en maatschappelijke klimaat. Ik maak me zorgen om de toename van verharding en discriminatie in de samenleving. In de sportkantine, de (social) media en op straat. En helaas ook in politiek Den Haag. Het lijkt wel of de mensen die het hardst roepen om ‘normen en waarden’ zelf de eersten zijn om aan de beginselen van onze rechtsstaat te morrelen. De brede steun voor de recente motie van Bente Becker is daar een schrijnend voorbeeld van.[2] De AOW kwam juist voort uit een compleet andere manier van denken. Een volksverzekering om mensen, ongeacht hun afkomst, perspectief te bieden; een voorziening gebaseerd op zorg en solidariteit.
Ik wil absoluut niet terug in de tijd, maar wel leren van het verleden. Wat zou de samenleving ervan opknappen als we meer in de geest van de AOW-gedachte met elkaar om zouden gaan. Meer zorg en aandacht voor elkaar, zekerheid voor mensen die het minder hebben. En alsjeblieft ook wat beschaafdere omgangsvormen. Vergeef me als dat erg sentimenteel klinkt; dat komt vast omdat ik ook van 1957 ben.
[1] https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/tijdlijn-sociale-zekerheid/1957-algemene-ouderdoms-wet–aow–#:~:text=Bakker%20uit%20de%20Amsterdamse%20Boterdiepstraat,lopende%20jaar%20kunnen%20worden%20betaald.
[2] https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/moties/detail?id=2024Z19345&did=2024D46011
Het plaatje bovenaan deze tekst is afkomstig van de SNS bank:
https://www.snsbank.nl/particulier/pensioen/aow-en-pensioen.html