Categoriearchief: Kunst & cultuur

Doe het voor de kinderen: over Brian Eno, Israël en Gaza.

Een grote golf van pop-nostalgie spoelt over ons heen. We worden bedolven onder allerlei culturele manifestaties waarin oude helden uit de popmuziek centraal staan. Denk aan de tentoonstelling Unzipped over de Rolling Stones in het Groninger Museum, de documentaire Moonage Daydream over David Bowie, of de concerten van de Analogues die de muziek van de Beatles minutieus weten na te spelen. In navolging van de Analogues touren tientallen tribute-bands door het land die de muziek van hun muzikale idolen ten gehore brengen: van The Band en Ry Cooder tot de Bee Gees en Abba. Heerlijk herkenbaar voor 50-plussers die zich weer even tieners wanen en terugdenken aan hun vroegere schoolfeestjes, aan de posters op hun slaapkamers en aan de grijsgedraaide LP’s op hun pick-up.

Hoewel ik zelf liever luister naar originele muziekuitvoeringen dan naar tribute of cover-bands, moet ik toegeven dat ik in de afgelopen tijd ook een paar keer heb genoten van een ‘trip down memory lane’. Zo woonde ik een geweldig concert bij van Jett Rebel waarin hij alleen maar bekende oude nummers speelde en had ik het erg naar mijn zin bij de swingende theatervoorstelling ‘The Stones versus The Beatles’. Ik ben kennelijk ook gevoelig voor het nostalgie-virus.

In het verlengde van die positieve ervaringen heb ik vorige week het concert van Brian Eno in Utrecht bezocht. Ik zag zijn naam een paar maanden geleden in een aankondigingsbericht van Tivoli-Vredenburg staan en dacht meteen: daar wil ik naartoe. Brian Eno is voor het grote publiek misschien geen bekende naam, maar hij heeft met vele groten uit de popmuziek samengewerkt en heeft op talloze gebieden zijn sporen nagelaten: als lid van Roxy Music, als producent van o.a. David Bowie, de Talking Heads en Coldplay, als ‘uitvinder’ van ambient music en als componist zijn filmmuziek. Een zeer veelzijdige, baanbekende en interessante muziek-man. Het was een buitenkans om hem live te kunnen zien, want Eno treedt haast nooit op. Natuurlijk speelde ook hier een nostalgisch gevoel een rol, maar het ging me vooral om de wetenschap dat deze bijzondere muzikant en componist zelf zou optreden. Met een compleet symfonieorkest!

Het was een in meerdere opzichten indrukwekkend concert. De composities van Eno werden schitterend uitgevoerd. Ouder en nieuwer werk. Van heel klein tot bombastisch. Bijzonder genoeg kwamen de composities nog beter tot hun recht nu het kenmerkende elektronische geluid van Eno’s muziek grotendeels werd vervangen door strijkers en blazers. De orkestleden zaten niet op vaste plekken, maar liepen over het podium, in een choreografie die mooi aansloot op de muziek. Brian Eno was vanwege een stevige verkoudheid niet heel goed bij stem, maar zijn zang was niettemin overtuigend en indringend. Er hing betovering in de Grote Zaal.

Dat veranderde enigszins toen Brian Eno na een uur de microfoon pakte. Hij wilde zijn hart luchten. Hij vertelde dat hij diep is geraakt door de situatie in Gaza. In scherpe bewoordingen veroordeelde hij de harde lijn van de Israëlische regering en de laffe houding van zijn eigen Britse regering. Hij vroeg met klem aandacht voor de slachtoffers in Gaza en zei dat het volgende lied aan hen werd opgedragen. Toen iemand vanaf de tribune riep dat ook aan Israëlische kant slachtoffers te betreuren waren, zei Eno kort dat hij de song ook aan hen opdroeg. Op dat moment liepen een paar mensen de zaal uit. En hoewel de muziek na dit politieke statement ook prachtig was, leek de sfeer toch te zijn veranderd.

Na afloop gonsde het in de Tivoli-gangen van de reacties. Dat ging natuurlijk over het concert (de superlatieven waren niet van de lucht) , maar zeker ook over de politieke uitspraken van Eno. Sommigen meenden dat hij te eenzijdig de Palestijnen had benoemd. Anderen vonden het jammer dat hij zich überhaupt had uitgesproken. Weer anderen waren juist blij met zijn statement. Ook mijn vrouw en ik waren vol van deze bijzondere avond en hebben er nog meerdere keren over nagepraat.

Ik voelde me aangesproken door Brian Eno, ook al had hij wat mij betreft ook de pijn aan Israëlische zijde duidelijker mogen benoemen. Ik waardeer het feit dat hij zijn zorgen en frustratie deelde over dit urgente maatschappelijke drama. Ook dat deed me aan vroeger denken. Internationale popmusici als John Lennon, Bob Dylan, U2, Stevie Wonder en Bob Marley (om er maar een paar te noemen) spraken zich ook veelvuldig uit over maatschappelijke kwesties. In hun songs, tijdens optredens en via de media. Zoals Boudewijn de Groot, Bram Vermeulen en Bots dat in Nederland deden.

Het laat zien dat je als artiest, als kunstenaar niet in een isolement leeft, maar onderdeel uitmaakt van een wereld die mooie en lelijke kanten heeft. Dat mag doorklinken in je werk en je publieke optreden. Maatschappelijk engagement, heette dat in de jaren ’70. Het roept vragen op, het schuurt soms en leidt vaak tot discussies.

Brian Eno zette mij aan het denken. In de kern was zijn boodschap: we kunnen meer doen dan machteloos toekijken; laat van je horen! Ik voel die enorme machteloosheid ook als ik al die verschrikkelijke beelden op televisie zie. Vooral als het om kinderen gaat. Wat kan ik doen?  Demonstreren? Een brief sturen naar Rutte? Een vlag ophangen; en welke dan? Ik ben niet zo’n actievoerder en ik heb ook niet zo’n groot podium als Brian Eno.

Ik heb vroeger versjes voor mijn kinderen geschreven. Sommige zijn ook gepubliceerd. En nu ik kleinkinderen heb ben ik opnieuw begonnen met schrijven. Omdat ik vooral met woorden werk heb ik geprobeerd om mijn zorgen over het bloedige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden (en over de strijd in Oekraïne, Jemen, Soedan) in een tekst te vatten. Hierbij heb ik vooral gedacht aan alle onschuldige kinderen, aan beide kanten van de strijd, die zo hard getroffen worden. Een mini-geluid tegenover oorverdovend wapengekletter.

 

Doe het voor de kinderen

 

Staak het vuren. Doof de haat

Breek de golven van het kwaad

Hekel alle oorlogswoorden

Stop het vechten en het moorden

 

Staak het vuren. Doof de haat

Haal de wapens van de straat

Laat de strijders huiswaarts keren

Leer elkaar te respecteren

 

Kies voor vrede. Geef een hand

Schuif de boosheid aan de kant

Laat de kinderen buiten spelen

Zorg dat alle wonden helen

 

Kies voor vrede. Geef een hand

Gun elk volk een eigen land

Deel elkaars verdriet en wensen

Anderen dat zijn ook mensen

 

 

 

 

Nooit meer slapen. Nog eens lezen.

 

Ik lees boeken zelden voor een tweede keer. Na lezing krijgt een boek een plaatsje in de boekenkast. Af en toe haal ik een exemplaar nog eens tevoorschijn om iets op te zoeken of na te kijken. Maar haast nooit pak ik een boek om het opnieuw te lezen. Een paar maanden geleden kreeg ik bij het afscheid van mijn werk een boek cadeau dat ik al eens had gelezen: Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. De collega die het me gaf zei ‘je kent het vast al, maar het is echt de moeite waard om het nog een keer te lezen. Het zal je plezier doen’.

Ik had het boek inderdaad als scholier gelezen, maar nooit meer herlezen. In mijn boekenkast stond nog een beduimeld exemplaar dat ik ooit voor 2 gulden op het Waterlooplein had gekocht. Toen ik het boek uit de kast pakte kwamen er automatisch herinneringen uit mijn schooltijd naar boven: de leraar Nederlands met zijn vreemde bril, mijn klasgenoten, de spreekbeurt die ik over Hermans heb gehouden. Bijzonder hoe een fysiek voorwerp je geheugen zo kan activeren. Al bladerend zag ik hier en daar nog een hanepoterige aantekening van me staan. Ook trof ik een kassabon van V&D aan die ik kennelijk als boekenlegger had gebruikt. Een aankoopbon van de langspeelplaat Young Americans van David Bowie. Dat riep nog meer herinneringen op: schoolfeesten, dansen, zoenen.

Hoe zouden scholieren tegenwoordig hun boeken lezen? Doen zij alles vanaf hun scherm? Of kiezen zij ook nog voor het papieren boek, met de mogelijkheid om na tientallen jaren daarin nog oude krabbels en bonnetjes aan te treffen? En herinneringen op te halen? Ik zou het wel weten.

Bijna 50 jaar na dato, heb ik dus een gloednieuwe versie van Hermans’ klassieker in handen. Ik herinner me van vroeger alleen nog de grote lijn: een jonge geoloog die naar Noorwegen afreist om onderzoek te doen. Een weinig succesvolle tocht vol struikelpartijen, muggen en teleurstellingen. Als ik het boek opnieuw ga lezen komt het verhaal weer helemaal tot leven. Ik merk dat ik veel details ben vergeten. Dat is logisch. Maar tot mijn verbazing staan mij ook een paar belangrijke personen en passages niet meer bij: het gelovige zusje Eva, de luchtfoto’s, de dood van Arne, de ontmoeting met het Amerikaanse stel ‘Fred en Wilma Flintstone’.

Ik word weer gegrepen door de schrijfstijl van Hermans. De manier waarop hij pagina’s lang de vele beproevingen tijdens de barre tocht bijna tastbaar maakt. De diverse inzichten die hij optekent in de dialogen tussen de hoofdpersonen, over uiteenlopende onderwerpen: Wittgenstein, de wetenschap, de komst van slimme computers (in een boek uit 1966!), de Noorse taal, etc. De mooie invallen en pareltjes die ik overal in het boek tegenkom: ‘oude mensen slijten harder dan hun kleren’,  ‘er zou eigenlijk een wet moeten bestaan dat trams niet mochten komen in een stad van hout’,  ‘toen moest alles nog mislukken’, ‘sneeuw betreden waarop nog geen sterveling een voet heeft gezet, dat kan ’s winters iedereen doen in zijn achtertuintje’.

Ik merk dat ik het boek met andere ogen lees dan 50 jaar geleden. Destijds keek ik meer naar de letterlijke tekst van Hermans, de feitelijke gebeurtenissen en ontmoetingen. Nu lees ik meer tussen de regels door. Wat zou Hermans willen zeggen? Wat is de achterliggende betekenis? Als 16-jarige vond ik Alfred Issendorf, de hoofdpersoon, een onhandige stuntelaar die met zijn zoektocht volkomen de mist in was gegaan. Geen spoortje bewijs gevonden. Missie mislukt. Maar nu denk ik dat het juist een waardevolle, louterende ervaring is geweest. Alfred weet uiteindelijk op eigen kracht, vertrouwend op zijn inzichten en instincten uit een moeilijke situatie te komen. Hij was aanvankelijk vertrokken om bewijs te vinden voor een hypothese van zijn hoogleraar. En zijn moeder hoopte dat hij in de voetsporen zou treden van zijn jong overleden vader. Hij ging dus vooral op reis om aan de hooggespannen verwachtingen van anderen te voldoen. Dat is inderdaad niet gelukt, maar hij heeft de tocht wel voltooid; op zijn eigen manier. Alfred zal dankzij deze tocht lessen voor het leven hebben geleerd. En dat is veel waard. De slotregels van het mooie gedicht Ithaca van de Griekse schrijver Kavafis sluiten hier goed op aan:

En al tref je er niets aan, dan heeft ze je toch niet bedrogen:
met alle wijsheid die je vergaard hebt, met zoveel ervaring,
begrijp je dan stellig wat Ithaca’s zeggen willen.

Niet voor niets wordt er op meerdere plaatsen in het boek gerefereerd aan ontdekkingsreizen. Dit is de eerste grote expeditie van Alfred.

Deze tweede keer heeft het boek dus een andere indruk achtergelaten dan destijds. Op praktisch gebied komt dat misschien omdat ik inmiddels zelf meerdere keren in Noorwegen ben geweest. Ik herken de beschrijvingen van muggen, fjorden, meren, klaarlichte nachten en het huis van Grieg. Zodoende roepen de beelden van Hermans nu herinneringen en ervaringen op die ik als scholier nog niet had. Ook heb ik meegemaakt hoe het is om aan een promotie-traject te beginnen. Voor wie doe je dat eigenlijk? En wat levert het op? Gelukkig zijn mijn ervaringen op dat gebied positiever dan die van Alfred.

Maar het belangrijkste is dat ik door de jaren heen heb geleerd dat alle ervaringen in je leven, ook de mislukkingen en de dalen, van betekenis kunnen zijn. Je hebt maar één leven en je kunt het niet over doen. Je hebt het ermee te doen. In de woorden van Hermans: “Niemand kan tweemaal op hetzelfde punt beginnen. Elk experiment dat niet herhaald kan worden is helemaal geen experiment. Niemand kan met zijn leven experimenteren. Niemand hoeft zich te verwijten dat hij in den blinde leeft.” Ik zou daar aan willen toevoegen: we weten niet altijd wat een verstandige volgende stap is, maar het zou onverstandig zijn om niet van je vorige stappen te leren.

Zo ben ik blij dat ik voor de tweede keer dit prachtige boek heb gelezen. Ik heb me voorgenomen voortaan vaker in mijn boekenkast te kijken en een boek ‘van vroeger’ te herlezen. Eigenlijk ook helemaal niet zo gek. Ik leg per slot van rekening soms ook nog Young Americans van David Bowie op de draaitafel.

 

In den beginne was het Woord: over de vele parallellen tussen communicatie en christendom

 

Ik ben opgegroeid in een Nederlands-Hervormd gezin. We gingen naar de kerk, er werd uit de Bijbel gelezen en ik zat op een protestants-christelijke lagere school. Ik heb geen strenggelovige jeugd gehad. Mijn ouders waren, zeker voor die tijd,  behoorlijk vrijzinnig en maatschappelijk betrokken. Er werd veel gepraat, gelezen en geschreven. Mijn vader was godsdienstdocent, hield lezingen en publiceerde boeken en artikelen. Mijn moeder schreef bijbelliederen voor kinderen en heeft daar (in christelijke kringen) grote bekendheid mee verworven.[1]

Woorden deden er dus toe. Voor mijn ouders was het vinden van de juiste woorden van groot belang. Een tekst, een lezing, een lied moest inhoudelijk verantwoord zijn en daarbij aansprekend voor het publiek. Dat is mij met de paplepel ingegoten. Je zou kunnen zeggen dat mijn ouders mij al op jonge leeftijd met woorden lieten spelen.

Ook al ben ik niet meer gelovig, die traditie zit toch in me. Of zoals Louis van Dijk ooit zei: “een hervormde onderbroek krijg je nooit meer uit”. De liefde voor taal en de belangstelling voor allerlei maatschappelijke ontwikkelingen zijn diep in mij verankerd. In die zin is het niet verwonderlijk dat ik na de middelbare school voor de studie Politicologie koos en daarna decennia heb gewerkt als docent Communicatie.

Ik heb deze aanloop nodig om aan te kunnen geven dat de onderwerpkeuze van deze tekst niet uit de lucht is komen vallen. Ik zie namelijk opvallende parallellen tussen veelgebruikte communicatie-termen en woorden die we kennen vanuit de Bijbel en het christelijk geloof. Ik heb er een aantal op een rij gezet.

Laten we beginnen met het woord communicatie zelf. Het is sterk verwant met de term ‘communie’ of ‘heilige communie’ zoals we die kennen in de rooms-katholieke kerk. Deelnemers worden communicanten genoemd. De basis van deze woorden is het Latijnse communis, wat gemeenschappelijk/gezamenlijk betekent. Bij communicatie en bij de communie draait het om delen, samen, deelgenoot worden.

Bij communicatie hoort natuurlijk ook een zender. Ik spaarde vroeger zilverkleurige melkflesdoppen voor de zending. Later werden dit kwartjes en dubbeltjes. Op school stond een miniatuur-kerkje. Als je daar een muntje in deed ging er een belletje rinkelen. De opbrengst ging naar een zendeling die ergens in Afrika of Azië het christelijk geloof probeerde te verspreiden. Er kan me nog de tekst van het Zendingslied herinneren dat we in die tijd zongen:

‘Roept uit aan alle stranden.

Verbreidt van oord tot oord.

Verkondigt alle landen.

Het evangeliewoord’ [2]

Zenden, verspreiden, verkondigen; allemaal werkwoorden die we zowel in de communicatie als in christelijke kringen voortdurend tegenkomen.

In katholieke kring wordt niet over zending gesproken, maar over missie. Dat is natuurlijk een begrip dat ook in communicatiekringen volop wordt gebruikt, maar in een iets andere zin. Hoewel de definities in de vakliteratuur nogal uiteenlopend zijn, kun je stellen dat het bij een missie gaat om wat een organisatie naar buiten toe wil uitdragen. Het Latijnse woord mittere betekent dan ook ‘uitzenden’. Dat verklaart meteen de overeenkomst van het woord missie met de woorden zenden/zending/zender.

Ook het Bijbelse woord apostel heeft een link met het woord zender of zenden. Het Griekse werkwoord apo-stellein betekent wegzenden. Een apostel is dus iemand die weggezonden wordt om elders het geloof te verkondigen. Tegenwoordig zouden we dat een influencer noemen.

Naast zenders kennen communicatieprocessen natuurlijk ook ontvangers. Ook hierbij komt er weer een lied van vroeger bij me op:

‘Hoe zal ik u ontvangen

Hoe wilt gij zijn ontmoet’

In de kerk zijn de leden van de gemeente de ontvangers. Zij ontvangen de zegen aan het einde van de dienst en zij ontvangen de gaven van wijn en brood als ze deelnemen aan het Avondmaal, de communie.

Het woord boodschap is een centrale term voor communicatieprofessionals en voor christenen. Het uit het Grieks afgeleide woord evangelie (ook te vinden in het tekstfragment van Nicolaas Beets hierboven) betekent letterlijk goede of blijde boodschap[3]. Ons woord engel stamt uit dezelfde Griekse bron. Engel (angelos) betekent boodschapper. De kern van communicatie en van het geloof is de boodschap; datgene wat je wilt delen of overbrengen.

De barmhartige Samaritaan door Vincent van Gogh

Als we het hebben over de boodschap komen we in de communicatie-literatuur al snel het woord storytelling tegen. Je moet je verhaal een bepaalde vorm en opbouw geven om het aan te laten slaan. In het nieuwe testament staan vele tot de verbeelding sprekende verhalen van Jezus die gelijkenissen worden genoemd. Denk aan de bekende verhalen over de zaaier of de barmhartige Samaritaan. Jezus probeerde aan de hand van herkenbare vertellingen en vergelijkingen zijn ideeën op zijn volgers over te brengen. Pure storytelling!

Communicatieprofessionals treden vaak namens een organisatie op als woordvoerders of voorlichters.  Ook hier is een vergelijking met de Bijbel te maken. In het oude testament staan meerdere bijbelboeken die naar profeten genoemd;  denk aan Jesaja, Jeremia, Jona, Habakuk. Profeten zijn ‘geroepen om het woord van God te verkondigen’. Het woord profeet heeft een Griekse oorsprong en betekent, vrij vertaald, voor-zegger.  In die zin zou je profeten kunnen beschouwen als de voorlopers van de hedendaagse woordvoerders.[4]

Het modewoord purpose (volgens sommigen een jeukwoord) verwijst naar de identiteit van een organisatie; waar een organisaties voor staat. Dat heeft alles te maken met zingeving en natuurlijk draait het in het geloof ook om zingeving en betekenis. Justin Bieber illustreert dit op duidelijk wijze met zijn lied Purpose:

‘I put my heart into your hands
Here’s my soul to keep
I let you in with all that I can
You’re not hard to reach
And you bless me with the best gift
That I’ve ever known
You give me purpose
Yeah, you’ve given me purpose’

 

Ook op een andere manier kun je verbanden zien tussen communicatie en het christelijk geloof. Ik noem daarbij twee grote namen uit het communicatievak die een duidelijke link hebben met het geloof.[5]

Anne van der Meiden was een van de grondleggers van het communicatievak in Nederland. Hij studeerde theologie en werd predikant. Daarnaast verdiepte hij zich ook in de communicatie. Uiteindelijk werd hij hoogleraar massacommunicatie en public relations. Hij was een veelgevraagde spreker, die zowel op de kansel als tijdens communicatiecongressen zijn publiek mateloos wist te boeien.[6] Na zijn pensionering vertaalde hij de Bijbel in het Twents, zijn streektaal. Je zou Anne van der Meiden als de verpersoonlijking van de band tussen communicatie en het christelijke geloof kunnen zien.

Ook Betteke van Ruler, de grande dame van de communicatie, heeft christelijke wortels. Haar vader was een bekende theoloog naar wie ze is vernoemd, A.A. van Ruler. In een interview met het Reformatorisch Dagblad vertelt ze dat ze afstand heeft genomen van het geloof, maar dat zij net als haar vader graag mensen wil pakken met een boodschap, ze wil laten nadenken.[7]

 

Al met al zijn er dus vele parallellen te vinden tussen communicatie en christendom. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk in een land dat al eeuwenlang een christelijke traditie kent. En het is ook niet verbazingwekkend voor een vakgebied waarin het draait om uitwisselen, overtuigen en het geven van betekenis.

Ik begon dit verhaal met een persoonlijke noot en wil daar ook mee eindigen. Voor mij gaat het bij communicatie in de kern om het realiseren van betekenisvolle ontmoetingen. Ik heb dit in mijn blogs meermalen aangegeven. Wie weet dat die invulling is ingegeven door de naam van het kerkgebouw dat in het dorp van mijn jeugd stond: de Ontmoetingskerk.

 

 

[1] Ik heb in eerdere blogteksten stilgestaan bij het leven en werk van mijn ouders; zie http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2179 en http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1156

[2] Deze tekst is geschreven door de bekende 19e eeuwse dichter Nicolaas Beets.

[3] In het oud-Grieks: ευαγγελιον (eu angelion)

[4] In een reactie op mijn tekst geeft Paula Zweekhorst aan dat we Aäron kunnen beschouwen als de oudst bekende woordvoerder. In het boek Exodus staat beschreven hoe hij zijn broer Mozes, die niet zo welbespraakt was, bijstaat en namens hem het woord voert.

[5] Er zijn vast nog meer bekende com-profs met aanwijsbare christelijke roots, maar ik heb niet ieders doopceel gelicht.

[6] Van der Meiden voelde zich op ieder spreekgestoelte thuis. Het Griekse woord voor sprekersplatform is Logeion, de naam van de Nederlandse beroepsvereniging voor communicatie.

[7] https://bettekevanruler.nl/interview-in-het-reformatorisch-dagblad-9-december-2016/

Parlez-vous français?

Toen ik als kind voor het eerst naar Frankrijk op vakantie ging, leerde mijn vader mij twee woordjes: Oui en Non. Daarmee zou ik me als 6-jarige voldoende moeten kunnen redden, vond hij. Ik moest dan wel het juiste woord op het juiste moment zeggen. Hij illustreerde dat met een Sam en Moos grapje.

Sam en Moos gingen naar Parijs. Sam zei tegen Moos dat je overal ‘oui’ moest zeggen; dat was beleefd. In een café kwamen ze een vervelende man tegen die hen boos aankeek. ‘Zoeken jullie soms ruzie met mij?’, vroeg de boze man in het Frans. Moos antwoordde glimlachend ‘oui’ waarna hij een klap in zijn gezicht kreeg. Geschrokken gingen ze naar buiten. Misschien kun je voortaan maar beter ‘non’ zeggen, raadde Sam aan. De volgende dag kwamen ze de kwaaie Fransman op straat tegen. “Heb je nog niet genoeg klappen gehad?”, riep hij naar Moos. Waarop Moos ‘non’ zei en opnieuw een oplawaai kreeg.

Ik weet niet of deze mop pedagogisch gezien verantwoord was. Ik durfde in ieder geval tijdens die vakantie niet heel duidelijk ‘oui’ of ‘non’ tegen Franse speelkameraadjes te zeggen. Bang dat ik ook klappen op zou lopen.

Sindsdien heb ik Frankrijk tientallen keren bezocht en is mijn woordenschat, mede dankzij de goede basis die ik op de middelbare school heb gekregen, er fors op vooruitgegaan. Tijdens mijn laatste bezoek aan Frankrijk, een paar weken geleden, viel het me op dat je steeds dezelfde begrippenparen tegenkomt. Ik heb daar een overzicht van gemaakt, als een uitgebreide 2.0 versie van het simpele Oui-Non lesje uit mijn kindertijd. Iedere toerist, ook als hij de Franse taal niet echt machtig zijn, zou zich aan de hand van deze duo-woorden redelijk wegwijs moeten kunnen maken.

Als je voor een deur staat poussez tirez
Als je op het terras zit du vin rouge du vin blanc
Als je de weg kwijt bent à gauche à droite
Als je onder de douche staat chaud froid
Als je een glaasje water wilt plat pétillant
Als je een bezienswaardigheid bezoekt ouvert fermé
Als je een steak bestelt à point saignant
Als je nodig moet femmes hommes
Als je wilt weten wat voor weer het wordt pluie soleil
Als je op de snelweg rijdt bouchon fluïde
Als je iemand groet bonjour au revoir
Als je op zoek bent naar jezelf[1] être avoir

 

Tot zo ver deze spoedcursus. Je zou je met deze basislijst een beetje moeten kunnen redden als je Frankrijk bezoekt. En mocht dat toch niet lukken, dan kun je steeds vaker ook met Engels uit de voeten. Dat is echt een groot verschil met vroeger. Tegenwoordig spreken veel Fransen, met name de jongeren, ook Engels. Vaak met een charmant accent! Parlez-vous anglais? Oui? Non?

 

[1] Ik schreef bijna 10 jaar geleden een blog over être en avoir. Zie: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=366

 

Strandpalen: fotogenieke symbolen van tijd en ruimte

 

Wij kennen de ruimte niet. Wij zien haar niet, we horen haar niet, wij voelen haar niet. Wij staan er middenin, wij maken er zelf deel van uit, maar wij weten niets van haar. Ik kan de afstand meten tussen die boom en mij zelf, maar als ik zeg “drie meter”, dan openbaart dat getal niets van het mysterie. Ik zie slechts begrenzingen, afbakeningen, ik zie niet de ruimte zelf. De ruimte blijft ondoorgrondelijk; een wonder.

(M.C. Escher, 1963)

 

Ik ga graag naar zee. Om te zonnen, te zwemmen, te luieren. Om met mijn voeten in het zand een cappuccino of een cocktail te drinken. Maar ik ga vooral naar zee om te wandelen. Niets zo ontspannend als het lopen langs de vloedlijn met het eindeloze uitzicht over het water. Frisse zeewind in mijn haren, het geruis van de branding in mijn oren. 25 jaar geleden ben ik dat geregeld gaan doen. Op woensdagochtend. De kinderen naar school en ik een paar uur vrij.

Het is tijdens die uitstapjes dat ik strandpalen begon te fotograferen. Ze vielen me op door hun robuuste, eerlijke verschijning. Prachtig hout dat door de elementen is aangetast. Verweerd als het hoofd van een oude visser.

Bovenaan elke paal staat een nummer met daaronder een afstand-aanduiding. Het nummer verwijst naar de kilometers vanaf het begin van de telling (paal 0 staat iets onder Den Helder; de nummering loopt naar het zuiden op; tot aan Hoek van Holland). De palen staan om de 250 meter en dat is aangegeven onder het kilometernummer met de aanduidingen 000, 250, 500 en 750. Zo wandel je bijvoorbeeld van paal 31 – 750 in zuidelijke richting naar paal 32 – 000.

Door die nummering is geen strandpaal hetzelfde. Dat maakt het fotograferen extra interessant. Inmiddels heb ik naar schatting 150 strandpalen op de gevoelige plaat vastgelegd. Ieder mens heeft zijn merkwaardigheden. Dit is één van de mijne.

Naast het fotogenieke aspect en het handige gegeven dat de palen aangeven hoeveel je hebt gelopen, hebben de strandpalen ook allerlei vragen bij me opgeroepen. Waarom zijn deze palen hier neergezet?  Zijn ze in deze tijd van internet en satellieten nog wel van belang? Wat is het toch dat wij mensen alles willen indelen en afbakenen?

Dankzij internet en Google ben ik te weten gekomen dat men in het midden van de 19e eeuw is begonnen met het plaatsen van strandpalen langs de Hollandse kust. De initiatiefnemer was Jan Blanken, de toenmalige inspecteur-generaal van de Waterstaat (tegenwoordig Rijkswaterstaat). Zijn naam roept misschien herkenning op: de brug over de Lek bij Vianen is naar hem vernoemd.

Aan de hand van de strandpalen hield men jaarlijks een aantal gegevens bij, zoals de afstand tot de voet van de duinen en de afstand tot de gemiddelde hoog- en laagwaterlijn. Aanvankelijk gebruikte men eikenhout voor het maken van strandpalen, maar later kwamen er exemplaren van tropisch hardhout, omdat dit hout beter bestand is tegen paalwormen en barre weersomstandigheden.

Bij Noordwijk

 

Strandpalen hebben vaak een gekleurde kop. Oranje was tot begin jaren ’90 de voorgeschreven kleur. Een oranje kop betekent dus dat de paal er al minstens 30 jaar staat. In Noord-Holland tref je nog veel palen met een oranje kop aan; in Zuid-Holland zijn veel palen vervangen door nieuwere exemplaren met een witte kop.

 

Op veel plekken kent de strandpaal ook nog een tweeling-paal die in een rechte lijn aan de voet van het duin is geplaatst. Die paal kent dezelfde nummering. In de loop van de jaren zijn veel van die duinpalen weggehaald.

Een duinpaal

Eigenlijk zijn de strandpalen tegenwoordig niet meer relevant voor het doen van metingen. Dat gebeurt nu met moderne en meer precieze satelliet-opnames. Er zijn daarom zo’n 25 jaar geleden plannen ontwikkeld om alle strandpalen op te ruimen. Gelukkig is men zich gaan realiseren dat de strandpalen een soort cultureel erfgoed vormen. Nergens ter wereld heeft men een dergelijk systeem opgezet om de ontwikkeling van strand en duinen bij te houden. En ook al gebruiken we ze niet meer als meetpunten, de palen vormen al generaties lang een vertrouwd beeld op onze stranden.

Ze zijn voor mij bovendien een symbool voor de mens die de natuur probeert af te bakenen en te beheersen. Een tastbare vorm van de uitdrukking ’meten is weten’. Maar ook een relativering: de palen vormen een interessante markering, maar kunnen niet aangeven wat het wezen van de ruimte langs de kust is (zie het citaat van Escher bovenaan).

Ten slotte zouden de strandpalen in deze tijd weer nieuwe betekenis kunnen krijgen: als markeringspunten voor de stijgende zeespiegel.  Blijven ze op het droge, of komen ze in zee te staan?

Genoeg redenen om te hopen dat de strandpalen tot in lengte van dagen blijven staan. Fijn voor de wandelaars, voor de fotografen, voor de natuur- en cultuurliefhebbers. Voor mensen die met elkaar willen afspreken: “we zie elkaar morgen om 11 uur bij paal 66”!  En fijn voor mij: ik moet er nog heel wat fotograferen en ik heb daar sinds kort veel tijd voor.

 

Bronnen die ik heb geraadpleegd:

  • http://ophetstrand.com/strandpalen-langs-de-nederlandse-kust/
  • https://www.oudzandvoort.nl/geschiedenis/wetenswaardigheden/181-strandpalen
  • https://data.overheid.nl/data/dataset/strandpalen-in-nederland
  • https://www.wandelnet.nl/blogbericht/2022/07/29/Bijzondere-strandpalen-langs-het-Nederlands-Kustpad

Het citaat van Escher heb ik aangetroffen in het interessante, recent uitgebrachte boek Escher worden van Joris Escher.

 

P.S. 20 december 2023

Voor mijn verjaardag kreeg ik onlangs het prachtige boek Strandpalen van Nederland cadeau. Net uitgekomen. De auteur, Martijn de Groot, heeft dezelfde passie als ik, maar hij heeft zijn liefde voor strandpalen veel uitvoeriger vastgelegd en gedocumenteerd. In woord en beeld. Veel achtergrond-informatie en weetjes. En prachtige foto’s. Een aanrader!

Bestemming onbekend. Over een studiereis naar Sarajevo

 

Toen we een aantal maanden geleden vertelden dat de studiereis naar Sarajevo zou gaan, keken onze studenten ons met grote ogen aan. “Hè?”. “Wat is dat voor een stad?” “Waar ligt dat?” Na afloop van de introductie-bijeenkomst hoorde ik enkele teleurgestelde geluiden. Ik maakte daaruit op dat veel studenten hadden gehoopt op een bekende bestemming, zoals Berlijn, Praag of Milaan.

Sinds een paar jaar bieden we op onze hogeschool een keuzeprogramma aan voor studenten Toerisme en Communicatie. Binnen dit traject moeten studenten een promotieplan ontwikkelen voor een door ons aangewezen buitenlandse stad, waarbij elke projectgroep een specifieke doelgroep krijgt toegewezen. Een collega stelde voor dit voorjaar voor Sarajevo te kiezen. Hij had daar een paar interessante contacten.

In korte tijd nam dit plan concrete vormen aan, mede dankzij de enthousiaste reacties van de partners in Sarajevo. In nauwe samenwerking stelden we een gevarieerd programma samen met een welkomsborrel, een ontvangst op de universiteit, presentaties door lokale toerisme- en reisorganisaties, een stadswandeling, een dagexcursie naar Mostar en een iftar-maaltijd (ons verblijf viel samen met de Ramadan).

De studiereis, inmiddels een paar weken geleden, was een groot succes. De studenten waren blij verrast door en onder de indruk van de vele gezichten van Sarajevo: ontmoetingsplaats van religies, speelbal van Europese grootmachten, kruispunt van handelsroutes, strijdperk van oorlogszuchtige nationalisten, uitvalsbasis voor natuurexcursies en wintersport.

Zo leerden de studenten hoe Sarajevo 500 jaar lang onderdeel uitmaakte van het Ottomaanse rijk, waaraan het zijn oude stadskern met koffiehuizen, bazaars en koperwerkplaatsen te danken heeft.

Ze zagen de pronkerige gebouwen uit de Habsburg-tijd en stonden op de plek waar in 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz-Ferdinand en zijn vrouw Sophie werden vermoord (waarna in Europa de Eerste Wereldoorlog ontbrandde).

Ze hoorden van de eigenaar van een reisorganisatie hoe hij zich als kleine jongen drie jaar lang schuil moest houden omdat de stad tussen 1992 en 1995 werd belegerd door Servische nationalisten. Ze bezochten musea waarin de gruwelen van die recente oorlog werden getoond. Ze zagen overal in de stad nog muren met kogelgaten (een studente zei: “ik was toen nog niet geboren, maar wat er toen hier in Bosnië gebeurde, gebeurt nu weer in Oekraïne”).

 

 

 

 

 

Ze namen op een avond bij zonsondergang deel aan een iftar-maaltijd op een heuvel met een prachtig uitzicht over Sarajevo. Samen met honderden inwoners van de stad.

Ze genoten van de mooie omgeving en namen de kabelbaan naar een van de bergtoppen om van het uitzicht te genieten. Daar begrepen ze pas goed dat Sarajevo zo’n geschikte locatie was voor de Olympische Winterspelen van 1984.

Ze merkten hoe mensen met uiteenlopende religies naast elkaar kunnen leven. In het centrum troffen ze kerken, moskeeën en synagogen vrijwel naast elkaar aan.

Ze profiteerden van de lage prijzen in de restaurants en cafés. Zoals een student zei: “De reis zelf was wat duurder, maar de goedkope verblijfskosten maken veel goed”.

En, zeker niet onbelangrijk: ze voelden zich veilig en welkom.

Al met al denk ik dat het voor de studenten geen lastige opgave zal worden om promotieplannen voor Sarajevo te maken. En we hebben als team geleerd dat het juist de moeite waard is om een minder bekende bestemming te kiezen. Dat is verrassender, leerzamer en uitdagender.

 

P.S. (19 juni 2024) Een jaar na deze studiereis zie ik een foto van muurschilderingen die de Nederlandse kunstenaar Hugo Kaagman na de oorlog in voormalig Joegoslavië heeft aangebracht op gebouwen in Sarajevo. Een van die kunstwerken heet Peace Talks. Ik heb die afbeelding in 2012 gebruikt voor de omslag van mijn dissertatie. Met toestemming overigens van Hugo Kaagman. Ik wist destijds dat hij die werken in Sarajevo had gemaakt, maar was dat weer vergeten. Heel jammer, anders was er er vorig jaar nog even gaan kijken.

Er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken

 

Als docent krijg ik jaarlijks duizenden pagina’s tekst van studenten onder ogen. Over het algemeen zijn die teksten redelijk tot goed te lezen. Studenten schrijven niet slechter dan de gemiddelde Nederlander. Misschien zelfs wel beter. Maar natuurlijk zie ik ook regelmatig ondoorgrondelijke alinea’s of krijg ik kromme tenen van kromme zinnen.

Ik geef daar graag een paar illustraties van. Niet om studenten belachelijk te maken. Nogmaals, ze schrijven lang niet slecht en de voorbeelden die ik hier bespreek zijn ook in kranten of in teksten van professionals te lezen. Ik krijg alleen zoveel teksten van studenten onder mijn neus, dat ik hier uit hun werk put.

Wat mij vooral opvalt is dat er een soort ontwikkeling zit in het type fouten dat ik tegenkom. Elke fase van mijn carrière kende zijn eigen hardnekkige taalmissers. Ik vind het heel interessant om die veranderingen in spelling en taalgebruik te signaleren. Laat ik daarbij vooropstellen dat ik geen taalpurist ben. In mijn opvattingen over taal, taalfouten en taalontwikkeling heb ik me laten inspireren door Joop van der Horst, taalkundige en oud-collega.

In zijn interessante boek ’Het einde van de standaardtaal’ geeft hij aan dat de taal onder invloed van de renaissance werd gestandaardiseerd en geüniformeerd. In woordenboeken, grammatica’s en spellingvoorschriften werd dit vastgelegd. Er werd als het ware een hekwerk om de taal geplaatst en dat hekwerk werd bewaakt door de elite. Dat systeem van standaardisering en strikte regels heeft eeuwenlang stand gehouden. De afgelopen 50 jaar is het onder invloed van meerdere ontwikkelingen gaan schuiven: iedereen gaat naar school en wordt geacht geletterd te zijn, spreektaal is belangrijker geworden ten opzichte van schrijftaal, het Engels heeft enorm aan populariteit gewonnen, we zijn onder invloed van internet en nieuwe media anders gaan schrijven, etc. Van der Horst vindt dat niet bedreigend of ongezond, maar een bewijs dat de tijden veranderen. En daarmee de taal.

Ook in de geschriften van mijn studenten zie ik bepaalde ontwikkelingen. In mijn beginjaren kwam ik vaak deze foutief gespelde woorden tegen: ‘proffesioneel’,  ‘dillema’ en ‘intervieuw’. Opmerkelijk genoeg zie ik deze missers tegenwoordig (haast) niet meer. Het woordbeeld is wellicht verbeterd omdat deze woorden ook in het populaire Engels voorkomen.

In een latere fase vonden studenten het om onbegrijpelijke redenen nodig om wat ambtelijker te gaan schrijven. Opeens kwam ik geregeld ‘te allen tijde’ tegen, maar dan op alle mogelijke verkeerde manieren geschreven. Ook gingen ze het woord ‘maar’ vervangen door ‘echter’. Bij voorkeur aan het begin van een zin; zonder een komma erachter: ‘Echter de klant dat niet mooi vindt…’.

De afgelopen jaren loop ik tegen nieuwe patronen aan. Waar ze vandaan komen weet ik niet, maar deze nieuwe soorten fouten hebben zich in korte tijd als een virus verspreid. Ik geef vijf voorbeelden.

  1. Opzoek. Veel studenten schrijven sinds enige tijd deze woorden aan elkaar: ‘hij is opzoek naar een antwoord’. In mijn ogen een merkwaardige constructie. We schrijven toch ook niet ‘opdrift’ of ‘opvisite’? Kennelijk komt ‘opzoek’ probleemloos door de spellingscontrole, omdat het in een combinatie met ‘ik’ wel in orde is (vind je het goed als ik je vanavond opzoek?’).
  2. Doormiddel van. Geen idee waarom de woorden ‘door’ en ‘middel’ opeens aan elkaar worden geschreven, maar het gebeurt. En op grote schaal.
  3. Hij wilt. Ook zo’n nieuw, hardnekkig fenomeen. Misschien dat die toegevoegde t een Rotterdamse oorsprong heeft. Een echte Rotterdammer is immers een Rotterdammert. Daar moet ik elke keer aan  denken als ik het woord ‘wilt’ voorbij zie komen (‘hij wilt’, ‘de organisatie wilt’, ‘de medewerkster wilt, …’).
  4. Worden laten zien. Dit is een bijzonder creatieve constructie die ik de laatste tijd een paar keer heb gesignaleerd. ‘Laten zien’ is een normale woordcombinatie (‘hij laat zijn verzameling zien’). In een passieve zin zou je dan zeggen: ‘zijn verzameling wordt door hem getoond’. Maar sommige studenten volgen die weg niet en houden ook in combinatie met ‘worden’ vast aan ‘laten zien’. Dat leidt dan tot een zin als: ‘Op de website worden de producten laten zien’.
  5. Missen en ontbreken. Bij dit woordenpaar wil ik wat langer stilstaan.

Ik kreeg laatst een mail-bericht van een student met als onderwerp ‘missend cijfer’. “Wat zou dat cijfer missen?”, schoot er even door mijn hoofd, maar ik begreep natuurlijk wel waar het om ging: hij zat op zijn cijfer te wachten.

Het valt mij op dat de werkwoorden missen en ontbreken vaak door elkaar worden gehaald. Of laat ik preciezer zijn: ontbreken wordt niet verward met missen (je hoort nooit iemand roepen: ‘ik ontbreek nog een cijfer’), maar missen wordt wel vaak gebruikt als het eigenlijk om ontbreken gaat. Ik zag laatst zelfs een krantenbericht waarin het in de kop boven het artikel wel goed stond, maar in de onderkop juist niet.

Nu wil ik geen verhandeling gaan schrijven over overgankelijke en onovergankelijk werkwoorden of over onderwerp en lijdend voorwerp, maar voor mij zijn missen en ontbreken niet inwisselbaar. Missen en ontbreken is in mijn ogen een werkwoorden-paar dat te vergelijken is met geven en ontvangen. A geeft een cadeau aan B en B ontvangt een cadeau van A. Geven is natuurlijk gekoppeld aan ontvangen, maar de werkwoorden zijn niet inwisselbaar. Als je B zou vragen naar het gegeven cadeau zal hij vreemd opkijken: hij heeft dat cadeau niet gegeven maar ontvangen.

Met een knipoog gezegd: er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken!

Ik gebruik met opzet het woord mankeren, omdat het verwant is aan missen en aan ontbreken. En omdat ik wil afronden met een ouderwetse  Sam en Moos grap van Max Tailleur:

Sam bezoekt Moos die in het ziekenhuis ligt.

Sam vraagt: “Zeg, waarvoor lig jij hier?”

“Ik lig hier voor 500 gulden.”, antwoordt Moos.

“Luister Moos, zo bedoel ik het niet”, zegt Sam, “ik bedoel: wat heb je?”

Moos: “200 gulden”,

“Nee, nee, Moos , daar gaat het mij niet om! Wat mankeer je?“

Moos: “300 gulden.”

 

Waar is het lam?

 

Ik hoorde een paar maanden geleden iemand op de radio iets vertellen over een dichtbundel met een titel die klonk alsof ik werd geroepen: ‘Waar is het lam?’ “Hier ben ik!”, wilde ik antwoorden, maar praten tegen een radio heeft niet veel zin. Dankzij die aansprekende titel spitste de poëzieliefhebber in mij direct zijn oren. Het bleek om de nieuwste uitgave van Mustafa Stitou te gaan. Zijn vorige bundels heb ik met veel belangstelling en plezier gelezen, dus een paar dagen later schafte ik ook dit nieuwste werk aan.

 

De titel van de bundel verwijst naar een religieus verhaal dat zowel bij christenen, joden als moslims bekend en van grote betekenis is. Abraham (of Ibrahim) gaat op pad om zijn zoon (Izaäk, Ismaël) te offeren als teken van zijn geloof in God. De zoon ziet dat zijn vader vuur, hout en een mes heeft meegenomen, maar geen offerdier. “Waar is het lam?”, vraagt hij vervolgens. Abraham antwoordt geruststellend dat God voor een dier zal zorgen. Niet veel later bindt Abraham zijn zoon vast en pakt hij het mes. Op dat moment stuurt God een engel om hem tegen te houden. Abraham heeft laten zien dat hij zelfs zijn zoon zou willen offeren voor God. Hij heeft zijn beproeving doorstaan en mag zijn zoon losmaken. Ze vinden een ram die verstrikt zit in een struik en Abraham besluit dat beest te offeren.

 

Het is deze gebeurtenis die jaarlijks door moslims wordt gevierd tijdens het offerfeest. Ik schreef hier zeven jaar geleden al een keer een blogtekst over[1] waarin ik me afvraag waarom zo’n extreme beproeving nodig is. Toen ik als jongetje dit verhaal hoorde huiverde ik. Ik zag liever een God die het niet zo ver liet komen dat een vader met zijn zoon op stap ging terwijl hij een groot mes in zijn tas verborgen hield. Later leerde ik dat je ook anders naar dit verhaal kunt kijken. Wilde God inderdaad Abraham deze ultieme test voorleggen, of had Abraham zich dit ingebeeld? Had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij alleen maar zijn vroomheid kon bewijzen door zijn eigen kind te slachten. Toen God zag dat Abraham dit huiveringwekkende plan daadwerkelijk wilde gaan uitvoeren stuurde hij een reddende engel om hem te stoppen. Deze interpretatie geeft aan dat je  geen extreme daden hoeft te verrichten om je geloof te tonen.

In zijn nieuwe bundel laat Mustafa Stitou zien hoe hij zich verhoudt tot geloof en ongeloof. Vrijwel alle gedichten gaan over religieuze thema’s: vasten, het besnijden van jongetjes, het dragen van een hoofddoek, bidden, offeren. Stitou beschrijft zijn ambivalente houding tegenover al deze uitingen. Ze zijn hem met de paplepel ingegoten; hij is er mee vertrouwd. Maar hij heeft er ook afstand van genomen. En daar worstelt hij mee. Hij beschrijft dat indringend in een aantal gedichten die aan zijn ouders zijn gewijd. Je voelt hoe hij van hen houdt en hen respecteert, maar ook dat er een kloof is ontstaan, omdat hij niet meer het geloof beleeft zoals zijn ouders dat doen. Het is een worsteling tussen omarming zoeken en je eigen vleugels uitslaan.

In eerdere gedichten laat Stitou al zien hoe zijn vader hem beschouwt: ‘spottend-medelijdend, zoals altijd’. Mustafa doet het in de ogen van zijn vader niet snel goed. Dat steekt. Ook in deze nieuwe bundel verwoordt hij de relatie met zijn vader pijnlijk-treffend:

Op een kleed zit hij, een bidkleed.

Je doet alsof er niets aan de hand is.

Het is bestoft, het kleed. Je klopt het

voor de voordeur uit, keert ermee

terug en hij bekijkt het aandachtig,

merkt misprijzend op dat een van

de hoeken nog bestoft is: je hebt

gefaald. Met weerzin neemt hij

het van je aan, gaat erop zitten,

mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.

De afkeuring zit je dwars, in de tuin

staat hij met zijn rug naar je toe,

draait zich om, ziet er plotseling

aangetast uit, de huid van zijn gezicht

mat, schilferig, lijkt te trillen

en in plaats van twee ogen heeft hij

er slechts een – een groot oog midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,

stamel je, je kunt hier niet zijn.

Kalm kijkt hij je aan, zijn stem

kraakt: Laat me dan gaan.

 

In de relatie met zijn moeder keert de worsteling ook terug. Waar Stitou zich niet echt los kan maken van zijn misprijzende vader, hunkert hij naar de liefde zijn moeder (een fragment uit het gedicht ‘Mosque shaped alarm clock’).

Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich

in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,

profeten, openbaringen, eeuwigheid – ze twijfelt niet,

je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.

 

Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,

maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig

blijf je wachten, kinderlijk, verongelijkt, haar overdeelde

aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.

 

Stitou denkt dat de dood het einde is, maar zijn ouders geloven in de eeuwigheid. Daarvoor brengen zij hun offers en onderhouden ze hun rituelen. Een offer is een teken van het verbond met God, met Allah. Als je geen offers brengt, geen rituelen uitvoert, dan breek je dat verbond. Zonder ‘believing’ ook geen ‘belonging’. Je bent dan een verrader, een outcast. Niet alleen in de ogen van anderen. Stitou laat zien dat hij ook zelf soms het gevoel heeft dat hij tekortschiet.

De leerlingen willen weten of je een moslim bent.

Nu antwoord je niet meteen. Je aarzelt. Waarom?

Waarom bevind je je ineens voor een tribunaal?

Een stuk of wat veertienjarige vmbo-scholieren

op een zwarte school, zoals dat heet – maar ineens

een rechtbank. Jouw gevoel dan hè. Ze willen weten

of je ze verraden hebt. Ze willen weten

of je je ouders verraden hebt. Ze willen weten

of je je voorouders verraden hebt. Of je jullie god

verraden hebt. Het is iets instinctiefs. Ze ruiken het.

Ze ruiken aan je dat je een verrader bent

——-

………..Maar je bent het zelf, het is je geweten

dat tot je spreekt. Je hebt de schuld het masker opgezet

van klas 2C zodat je niet in de spiegel hoeft te kijken.

 

Stitou’s gedichten gaan niet alleen over offers, verbond en verraad, maar ook over goden, beelden en relieken. Hij beschrijft hoe mensen beelden bewonderen (of juist vernielen), dieren prepareren en opzetten, relikwieën aanbidden. Goed beschouwd zijn dit  uiteenlopende symbolen van vereeuwiging, van pogingen om de dood te ontstijgen. Dood is dood, volgens Stitou, maar veel mensen hopen en geloven dat er meer is. Daarom brengen ze offers, of vereren ze beelden en koesteren ze relikwieën. Stitou roept daarbij vragen op. Wat is geloof en wat is bijgeloof? Waarom veroordelen we de rituelen van anderen, terwijl we zelf vasthouden aan onze eigen gebruiken? Waarom worden in sommige religies beelden aanbeden en zijn ze in andere juist verboden? Waarom houden we anderen een spiegel voor, maar durven we onszelf niet onder ogen te komen?

Nabij een afgelegen woestijndal

drongen we de tempel binnen, kapten

onder de geschilderde sterrenhemel

flikkerend in toortslicht

zijn armen, hakten

zijn oren af, sloegen

met houten hamer en koperen beitel

zijn neus stuk

                          zodat hij stikte

Bijgeloof noem jij het

maar je kunt zelf niet aanzien

(waar ben je bang voor?)

een afbeelding van de vriend

die jouw afgunst wekte, een foto

van de vrouw die jou

verruilde voor een ander

Ik ken Mustafa Stitou alleen via zijn gedichten. Hij is geen publiek figuur die graag de media opzoekt. Af en toe verschijnt er een interview met hem. De rode draad in zijn werk is zijn zoektocht tussen vroeger en nu, tussen hier en daar. Tussen Tétouan en Lelystad. Tussen het geloof van zijn ouders en zijn eigen seculiere opvattingen. Tussen vasthouden en loslaten. Hij is geen schreeuwer of wreker, maar een twijfelaar, een vragensteller. Een behoedzame worstelaar.

Hij is ook geen veelschrijver. Er liggen negen jaar tussen zijn vorige bundel en deze nieuwe. Dat wijst op iemand die bedachtzaam is, die wikt en weegt. “Kunst is demonteren en transformeren”, schrijft hij in zijn laatste gedicht. In het geval van Stitou gebeurt dat heel voorzichtig, stapje voor stapje. Die manier van kunst maken werkt kennelijk helend werkt voor Stitou. Dat blijkt uit het mooie, troostrijke gedicht ‘Talisman’ (met halverwege een knipoog naar Remco Campert) waarmee ik graag afsluit. Waar in het oer-verhaal van Abraham een engel de hand met het mes tegenhoudt, roept Stitou hier op om zelf je wapen neer te leggen en tot bezinning te komen.

Neem jezelf de gesel uit handen

Adem rustig de walging uit. Stap

doorheen die stolp van schaamte

en zet kalm de blik vanboven

het barse vadermasker af

 

Er is genade in het midden van het leven

blijkbaar, een grote langzame wending;

het hoeft niet vlekkeloos te zijn

om zijn werk te doen: bevestigen

dat je leeft, dat je niet alleen leeft

 

Vecht het noodwendige gevecht,

durf te vertrouwen, speel, haak aan

bij de helpende stemmen. Spreek

en stroom en vrees niet, vriend,

uit te monden in verlatenheid.

 

[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=754

De termen believing en belonging heb ik ontleend aan een tekst van Grace Davie, aangehaald door Laura Michiels in een interessant artikel over het toneelstuk Heroes of the fourth Turning.

This bird has flown: ik ben van Twitter af

“The bird is freed”, zei Elon Musk toen hij Twitter had overgenomen.
“This bird has flown[1]”, was mijn eerste reactie. Ik ga van Twitter af.

Ik maakte acht jaar geleden mijn Twitter-account aan op advies van een vriendin die mijn blog-site had gebouwd. Ik wilde eigenlijk niet op Twitter, omdat ik juist verhalen wilde delen die meer dan 140 tekens lang waren. Maar ze zette me aan het denken door te zeggen: “hoe ga je straks duidelijk maken dat je een nieuwe blog hebt geschreven?” ”Via LinkedIn”, opperde ik. “Dat kan”, zei ze, “maar ik zou zeker ook Twitter erbij nemen; dan heb je meer bereik”. Zo kwam ik op Twitter terecht.

Ik heb jarenlang mijn account gebruikt om inderdaad mijn blogs onder de aandacht te brengen. En ik postte af en toe een reactie op een tweet en deelde soms een opmerkelijke ervaring of grappige inval. Maar ik was vooral een passieve Twitter gebruiker. Meer volgend dan leidend. Enkele keren per dag raadpleegde ik het platform en raakte gestaag steeds meer verslingerd aan de grote stroom nieuwsfeiten, weetjes, discussies, grappige filmpjes en reviews.

Mijn Twitter-consumptie nam door de jaren heen flink toe. Van een paar keer per dag naar een paar keer per uur. Tijdens huishoudelijke klusjes, tussen vergaderingen door, in de trein, bij het TV-kijken, op de WC, voor het slapen gaan. Het rare was dat ik de inhoud en toon van de berichten steeds vervelender ging vinden, zonder mijn Twitter-gedrag daarop aan te passen. Terwijl Twitter steeds meer een poel van haat, nepnieuws en ontwrichting werd, bleef ik de app maar aanklikken.

Het afgelopen jaar ging Twitter me echt tegenstaan. Het heeft zich niet ontwikkeld tot de gewenste ontmoetingsplaats waar vogels van allerlei pluimage vrijuit hun gezang kunnen laten horen. Het is steeds meer een broedplaats geworden van nestvervuilers die elkaars eieren kapot pikken, opponenten op hun kop schijten en andersdenkenden vleugellam proberen te maken.

De overname door Elon Musk was voor mij de spreekwoordelijke druppel. Musk is een onberekenbare multimiljardair die de toch al beperkte spelregels van Twitter nog verder wil oprekken. Hij pleit voor maximale vrijheid van meningsuiting waarbij hij als een autocraat de lakens uitdeelt. Een bizarre paradox. Macht zonder tegenmacht. Dat is geen vrijheid, maar monopolisering.

Bij vrije uitwisseling kun je niet zonder regels. Zonder verkeersregels wordt het een chaos op de wegen. Soms moet je iemand anders voorrang verlenen of remmen voor een rood stoplicht. Dat is doodnormaal gedrag. Waarom zouden we dat ook niet doen op sociale media?

Maar regels moeten geen dwangbuis worden. In het maatschappelijke verkeer hebben we allerlei media en platforms nodig om gedachten, nieuwsberichten en opinies te ventileren en te delen. Dat vormt een gezonde voedingsbodem voor een pluriforme samenleving. Daarbij mag het knetteren en schuren, maar wel binnen bepaalde marges. Het is niet aan mensen als Musk om de spelregels te bepalen. Dat moeten we samen doen; met de Grondwet als referentiekader.

En dus heb ik heb na een extra nachtje slapen besloten de Twitter-stekker er daadwerkelijk uit te trekken. Ik geef toe dat ik een paar dagen moest afkicken. Niet meer om de haverklap op mijn smartphone zoeken naar nieuwe tweets. Niet meer continu mezelf voeden met berichten over actuele gebeurtenissen en discussies. Niet meer in staat zijn om bepaalde interessante personen en organisaties op de voet te volgen. Maar ook geen ergernissen meer over nepnieuws en verwensingen.

Vrienden en collega’s wijzen mij inmiddels op Mastodon. Een alternatief platform zonder winstoogmerk. Zonder ruimte voor haat en bedreigingen. Dat klinkt interessant, maar ik wil me niet direct in de armen van een nieuwe liefde storten. De vogel niet meteen inruilen voor een mammoet. Eerst even rust. Nadenken of en waarom ik eigenlijk gebruik zou willen maken van bepaalde media en platforms.

In de tussentijd hoop ik stiekem dat LinkedIn in zijn huidige vorm gewoon blijft bestaan. Hoe moet ik jou anders vertellen dat ik niet meer op Twitter zit?

 

[1] Met dank aan Norwegian Wood van The Beatles

Morgen weer naar Bob Dylan

 

Morgen ga ik weer naar een concert van Bob Dylan. Als trouwe fan heb ik hem een keer of zes live zien optreden. De laatste concerten waren edities van zijn ‘Never Ending Tour’, maar dit keer is de titel van zijn concertreeks ontleend aan zijn in 2020 verschenen album: ‘Rough and Rowdy Ways’.

Dit album is vooral in de VS een enorm succes geworden. Het bereikte een nummer 1 positie in verschillende charts. En ook enkele singles van het album behaalden hoge noteringen in de hitparades. Het lied ‘Murder Most Foul’ stond wekenlang op 1. Zelfs voor een befaamde artiest als Bob Dylan een ongekend succes. Hij had in zijn lange loopbaan nog nooit een nummer 1 hit in Amerika gehad.

Er is dus wat bijzonders aan de hand. Dylan heeft twee jaar geleden, aan de vooravond van zijn 80e verjaardag, een meesterwerk afgeleverd. Een totaal-album waarin hij ons mee terugneemt naar belangrijke mijlpalen in de naoorlogse geschiedenis en in de muziek. De moord op Kennedy, de opkomst van de Beatles, de radioprogramma’s van Wolfman Jack, Woodstock, Indiana Jones, Martin Luther King. Lange songs, verhalend, meer gezegd dan gezongen, repeterend en bezwerend.

En nu komt hij bijna al die songs uitvoeren in Amsterdam. Daar moet ik bij zijn. Ik kijk daarbij vooral uit naar het lied ‘I Contain Multitudes’. Het lied spreekt me aan omdat het de kern raakt van ons bestaan: de ontwikkeling van ons leven. De eerste regel luidt dan ook:  “Today and tomorrow and yesterday too”. De titel van de song is ontleend aan een gedicht (‘Song of Myself, 51’) van de bekende 19e eeuwse Amerikaanse dichter Walt Whitman. Iedereen heeft meerdere kanten, verschillende lagen. En in de loop van je leven neemt die veelzijdigheid en veelkleurigheid alleen maar verder toe. Niet alleen de tijden veranderen, maar de mensen ook.

Het is een motto van Dylan’s eigen leven. Hij wil zelf ook niet in een hokje geduwd worden. Hij haat het wanneer hij als protestzanger wordt bestempeld. Hij was en is zoveel meer. Dat blijkt ook tijdens zijn concerten. Naast zijn nieuwe werk zingt hij natuurlijk ook een paar klassiekers. Maar die steekt hij dan altijd in een nieuw jasje. Niet de plaat grijsdraaien, maar steeds nieuwe invalshoeken zoeken.

Die verrassende veelzijdigheid laat Bob Dylan ook nu weer zien met dit prachtige nieuwe album. Hij vertelt over de wegen die hij heeft afgelegd en nog gaat inslaan. Over zijn inspiratiebronnen en zijn vijanden. Over leven en dood. Over muzes en valse profeten. Zolang hij blijft schrijven, spelen en optreden ben ik er graag bij. Nog één nachtje slapen.