Categoriearchief: Gepubliceerd

In den beginne was het Woord: over de vele parallellen tussen communicatie en christendom

 

Ik ben opgegroeid in een Nederlands-Hervormd gezin. We gingen naar de kerk, er werd uit de Bijbel gelezen en ik zat op een protestants-christelijke lagere school. Ik heb geen strenggelovige jeugd gehad. Mijn ouders waren, zeker voor die tijd,  behoorlijk vrijzinnig en maatschappelijk betrokken. Er werd veel gepraat, gelezen en geschreven. Mijn vader was godsdienstdocent, hield lezingen en publiceerde boeken en artikelen. Mijn moeder schreef bijbelliederen voor kinderen en heeft daar (in christelijke kringen) grote bekendheid mee verworven.[1]

Woorden deden er dus toe. Voor mijn ouders was het vinden van de juiste woorden van groot belang. Een tekst, een lezing, een lied moest inhoudelijk verantwoord zijn en daarbij aansprekend voor het publiek. Dat is mij met de paplepel ingegoten. Je zou kunnen zeggen dat mijn ouders mij al op jonge leeftijd met woorden lieten spelen.

Ook al ben ik niet meer gelovig, die traditie zit toch in me. Of zoals Louis van Dijk ooit zei: “een hervormde onderbroek krijg je nooit meer uit”. De liefde voor taal en de belangstelling voor allerlei maatschappelijke ontwikkelingen zijn diep in mij verankerd. In die zin is het niet verwonderlijk dat ik na de middelbare school voor de studie Politicologie koos en daarna decennia heb gewerkt als docent Communicatie.

Ik heb deze aanloop nodig om aan te kunnen geven dat de onderwerpkeuze van deze tekst niet uit de lucht is komen vallen. Ik zie namelijk opvallende parallellen tussen veelgebruikte communicatie-termen en woorden die we kennen vanuit de Bijbel en het christelijk geloof. Ik heb er een aantal op een rij gezet.

Laten we beginnen met het woord communicatie zelf. Het is sterk verwant met de term ‘communie’ of ‘heilige communie’ zoals we die kennen in de rooms-katholieke kerk. Deelnemers worden communicanten genoemd. De basis van deze woorden is het Latijnse communis, wat gemeenschappelijk/gezamenlijk betekent. Bij communicatie en bij de communie draait het om delen, samen, deelgenoot worden.

Bij communicatie hoort natuurlijk ook een zender. Ik spaarde vroeger zilverkleurige melkflesdoppen voor de zending. Later werden dit kwartjes en dubbeltjes. Op school stond een miniatuur-kerkje. Als je daar een muntje in deed ging er een belletje rinkelen. De opbrengst ging naar een zendeling die ergens in Afrika of Azië het christelijk geloof probeerde te verspreiden. Er kan me nog de tekst van het Zendingslied herinneren dat we in die tijd zongen:

‘Roept uit aan alle stranden.

Verbreidt van oord tot oord.

Verkondigt alle landen.

Het evangeliewoord’ [2]

Zenden, verspreiden, verkondigen; allemaal werkwoorden die we zowel in de communicatie als in christelijke kringen voortdurend tegenkomen.

In katholieke kring wordt niet over zending gesproken, maar over missie. Dat is natuurlijk een begrip dat ook in communicatiekringen volop wordt gebruikt, maar in een iets andere zin. Hoewel de definities in de vakliteratuur nogal uiteenlopend zijn, kun je stellen dat het bij een missie gaat om wat een organisatie naar buiten toe wil uitdragen. Het Latijnse woord mittere betekent dan ook ‘uitzenden’. Dat verklaart meteen de overeenkomst van het woord missie met de woorden zenden/zending/zender.

Ook het Bijbelse woord apostel heeft een link met het woord zender of zenden. Het Griekse werkwoord apo-stellein betekent wegzenden. Een apostel is dus iemand die weggezonden wordt om elders het geloof te verkondigen. Tegenwoordig zouden we dat een influencer noemen.

Naast zenders kennen communicatieprocessen natuurlijk ook ontvangers. Ook hierbij komt er weer een lied van vroeger bij me op:

‘Hoe zal ik u ontvangen

Hoe wilt gij zijn ontmoet’

In de kerk zijn de leden van de gemeente de ontvangers. Zij ontvangen de zegen aan het einde van de dienst en zij ontvangen de gaven van wijn en brood als ze deelnemen aan het Avondmaal, de communie.

Het woord boodschap is een centrale term voor communicatieprofessionals en voor christenen. Het uit het Grieks afgeleide woord evangelie (ook te vinden in het tekstfragment van Nicolaas Beets hierboven) betekent letterlijk goede of blijde boodschap[3]. Ons woord engel stamt uit dezelfde Griekse bron. Engel (angelos) betekent boodschapper. De kern van communicatie en van het geloof is de boodschap; datgene wat je wilt delen of overbrengen.

De barmhartige Samaritaan door Vincent van Gogh

Als we het hebben over de boodschap komen we in de communicatie-literatuur al snel het woord storytelling tegen. Je moet je verhaal een bepaalde vorm en opbouw geven om het aan te laten slaan. In het nieuwe testament staan vele tot de verbeelding sprekende verhalen van Jezus die gelijkenissen worden genoemd. Denk aan de bekende verhalen over de zaaier of de barmhartige Samaritaan. Jezus probeerde aan de hand van herkenbare vertellingen en vergelijkingen zijn ideeën op zijn volgers over te brengen. Pure storytelling!

Communicatieprofessionals treden vaak namens een organisatie op als woordvoerders of voorlichters.  Ook hier is een vergelijking met de Bijbel te maken. In het oude testament staan meerdere bijbelboeken die naar profeten genoemd;  denk aan Jesaja, Jeremia, Jona, Habakuk. Profeten zijn ‘geroepen om het woord van God te verkondigen’. Het woord profeet heeft een Griekse oorsprong en betekent, vrij vertaald, voor-zegger.  In die zin zou je profeten kunnen beschouwen als de voorlopers van de hedendaagse woordvoerders.[4]

Het modewoord purpose (volgens sommigen een jeukwoord) verwijst naar de identiteit van een organisatie; waar een organisaties voor staat. Dat heeft alles te maken met zingeving en natuurlijk draait het in het geloof ook om zingeving en betekenis. Justin Bieber illustreert dit op duidelijk wijze met zijn lied Purpose:

‘I put my heart into your hands
Here’s my soul to keep
I let you in with all that I can
You’re not hard to reach
And you bless me with the best gift
That I’ve ever known
You give me purpose
Yeah, you’ve given me purpose’

 

Ook op een andere manier kun je verbanden zien tussen communicatie en het christelijk geloof. Ik noem daarbij twee grote namen uit het communicatievak die een duidelijke link hebben met het geloof.[5]

Anne van der Meiden was een van de grondleggers van het communicatievak in Nederland. Hij studeerde theologie en werd predikant. Daarnaast verdiepte hij zich ook in de communicatie. Uiteindelijk werd hij hoogleraar massacommunicatie en public relations. Hij was een veelgevraagde spreker, die zowel op de kansel als tijdens communicatiecongressen zijn publiek mateloos wist te boeien.[6] Na zijn pensionering vertaalde hij de Bijbel in het Twents, zijn streektaal. Je zou Anne van der Meiden als de verpersoonlijking van de band tussen communicatie en het christelijke geloof kunnen zien.

Ook Betteke van Ruler, de grande dame van de communicatie, heeft christelijke wortels. Haar vader was een bekende theoloog naar wie ze is vernoemd, A.A. van Ruler. In een interview met het Reformatorisch Dagblad vertelt ze dat ze afstand heeft genomen van het geloof, maar dat zij net als haar vader graag mensen wil pakken met een boodschap, ze wil laten nadenken.[7]

 

Al met al zijn er dus vele parallellen te vinden tussen communicatie en christendom. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk in een land dat al eeuwenlang een christelijke traditie kent. En het is ook niet verbazingwekkend voor een vakgebied waarin het draait om uitwisselen, overtuigen en het geven van betekenis.

Ik begon dit verhaal met een persoonlijke noot en wil daar ook mee eindigen. Voor mij gaat het bij communicatie in de kern om het realiseren van betekenisvolle ontmoetingen. Ik heb dit in mijn blogs meermalen aangegeven. Wie weet dat die invulling is ingegeven door de naam van het kerkgebouw dat in het dorp van mijn jeugd stond: de Ontmoetingskerk.

 

 

[1] Ik heb in eerdere blogteksten stilgestaan bij het leven en werk van mijn ouders; zie http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2179 en http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1156

[2] Deze tekst is geschreven door de bekende 19e eeuwse dichter Nicolaas Beets.

[3] In het oud-Grieks: ευαγγελιον (eu angelion)

[4] In een reactie op mijn tekst geeft Paula Zweekhorst aan dat we Aäron kunnen beschouwen als de oudst bekende woordvoerder. In het boek Exodus staat beschreven hoe hij zijn broer Mozes, die niet zo welbespraakt was, bijstaat en namens hem het woord voert.

[5] Er zijn vast nog meer bekende com-profs met aanwijsbare christelijke roots, maar ik heb niet ieders doopceel gelicht.

[6] Van der Meiden voelde zich op ieder spreekgestoelte thuis. Het Griekse woord voor sprekersplatform is Logeion, de naam van de Nederlandse beroepsvereniging voor communicatie.

[7] https://bettekevanruler.nl/interview-in-het-reformatorisch-dagblad-9-december-2016/

Parlez-vous français?

Toen ik als kind voor het eerst naar Frankrijk op vakantie ging, leerde mijn vader mij twee woordjes: Oui en Non. Daarmee zou ik me als 6-jarige voldoende moeten kunnen redden, vond hij. Ik moest dan wel het juiste woord op het juiste moment zeggen. Hij illustreerde dat met een Sam en Moos grapje.

Sam en Moos gingen naar Parijs. Sam zei tegen Moos dat je overal ‘oui’ moest zeggen; dat was beleefd. In een café kwamen ze een vervelende man tegen die hen boos aankeek. ‘Zoeken jullie soms ruzie met mij?’, vroeg de boze man in het Frans. Moos antwoordde glimlachend ‘oui’ waarna hij een klap in zijn gezicht kreeg. Geschrokken gingen ze naar buiten. Misschien kun je voortaan maar beter ‘non’ zeggen, raadde Sam aan. De volgende dag kwamen ze de kwaaie Fransman op straat tegen. “Heb je nog niet genoeg klappen gehad?”, riep hij naar Moos. Waarop Moos ‘non’ zei en opnieuw een oplawaai kreeg.

Ik weet niet of deze mop pedagogisch gezien verantwoord was. Ik durfde in ieder geval tijdens die vakantie niet heel duidelijk ‘oui’ of ‘non’ tegen Franse speelkameraadjes te zeggen. Bang dat ik ook klappen op zou lopen.

Sindsdien heb ik Frankrijk tientallen keren bezocht en is mijn woordenschat, mede dankzij de goede basis die ik op de middelbare school heb gekregen, er fors op vooruitgegaan. Tijdens mijn laatste bezoek aan Frankrijk, een paar weken geleden, viel het me op dat je steeds dezelfde begrippenparen tegenkomt. Ik heb daar een overzicht van gemaakt, als een uitgebreide 2.0 versie van het simpele Oui-Non lesje uit mijn kindertijd. Iedere toerist, ook als hij de Franse taal niet echt machtig zijn, zou zich aan de hand van deze duo-woorden redelijk wegwijs moeten kunnen maken.

Als je voor een deur staat poussez tirez
Als je op het terras zit du vin rouge du vin blanc
Als je de weg kwijt bent à gauche à droite
Als je onder de douche staat chaud froid
Als je een glaasje water wilt plat pétillant
Als je een bezienswaardigheid bezoekt ouvert fermé
Als je een steak bestelt à point saignant
Als je nodig moet femmes hommes
Als je wilt weten wat voor weer het wordt pluie soleil
Als je op de snelweg rijdt bouchon fluïde
Als je iemand groet bonjour au revoir
Als je op zoek bent naar jezelf[1] être avoir

 

Tot zo ver deze spoedcursus. Je zou je met deze basislijst een beetje moeten kunnen redden als je Frankrijk bezoekt. En mocht dat toch niet lukken, dan kun je steeds vaker ook met Engels uit de voeten. Dat is echt een groot verschil met vroeger. Tegenwoordig spreken veel Fransen, met name de jongeren, ook Engels. Vaak met een charmant accent! Parlez-vous anglais? Oui? Non?

 

[1] Ik schreef bijna 10 jaar geleden een blog over être en avoir. Zie: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=366

 

Strandpalen: fotogenieke symbolen van tijd en ruimte

 

Wij kennen de ruimte niet. Wij zien haar niet, we horen haar niet, wij voelen haar niet. Wij staan er middenin, wij maken er zelf deel van uit, maar wij weten niets van haar. Ik kan de afstand meten tussen die boom en mij zelf, maar als ik zeg “drie meter”, dan openbaart dat getal niets van het mysterie. Ik zie slechts begrenzingen, afbakeningen, ik zie niet de ruimte zelf. De ruimte blijft ondoorgrondelijk; een wonder.

(M.C. Escher, 1963)

 

Ik ga graag naar zee. Om te zonnen, te zwemmen, te luieren. Om met mijn voeten in het zand een cappuccino of een cocktail te drinken. Maar ik ga vooral naar zee om te wandelen. Niets zo ontspannend als het lopen langs de vloedlijn met het eindeloze uitzicht over het water. Frisse zeewind in mijn haren, het geruis van de branding in mijn oren. 25 jaar geleden ben ik dat geregeld gaan doen. Op woensdagochtend. De kinderen naar school en ik een paar uur vrij.

Het is tijdens die uitstapjes dat ik strandpalen begon te fotograferen. Ze vielen me op door hun robuuste, eerlijke verschijning. Prachtig hout dat door de elementen is aangetast. Verweerd als het hoofd van een oude visser.

Bovenaan elke paal staat een nummer met daaronder een afstand-aanduiding. Het nummer verwijst naar de kilometers vanaf het begin van de telling (paal 0 staat iets onder Den Helder; de nummering loopt naar het zuiden op; tot aan Hoek van Holland). De palen staan om de 250 meter en dat is aangegeven onder het kilometernummer met de aanduidingen 000, 250, 500 en 750. Zo wandel je bijvoorbeeld van paal 31 – 750 in zuidelijke richting naar paal 32 – 000.

Door die nummering is geen strandpaal hetzelfde. Dat maakt het fotograferen extra interessant. Inmiddels heb ik naar schatting 150 strandpalen op de gevoelige plaat vastgelegd. Ieder mens heeft zijn merkwaardigheden. Dit is één van de mijne.

Naast het fotogenieke aspect en het handige gegeven dat de palen aangeven hoeveel je hebt gelopen, hebben de strandpalen ook allerlei vragen bij me opgeroepen. Waarom zijn deze palen hier neergezet?  Zijn ze in deze tijd van internet en satellieten nog wel van belang? Wat is het toch dat wij mensen alles willen indelen en afbakenen?

Dankzij internet en Google ben ik te weten gekomen dat men in het midden van de 19e eeuw is begonnen met het plaatsen van strandpalen langs de Hollandse kust. De initiatiefnemer was Jan Blanken, de toenmalige inspecteur-generaal van de Waterstaat (tegenwoordig Rijkswaterstaat). Zijn naam roept misschien herkenning op: de brug over de Lek bij Vianen is naar hem vernoemd.

Aan de hand van de strandpalen hield men jaarlijks een aantal gegevens bij, zoals de afstand tot de voet van de duinen en de afstand tot de gemiddelde hoog- en laagwaterlijn. Aanvankelijk gebruikte men eikenhout voor het maken van strandpalen, maar later kwamen er exemplaren van tropisch hardhout, omdat dit hout beter bestand is tegen paalwormen en barre weersomstandigheden.

Bij Noordwijk

 

Strandpalen hebben vaak een gekleurde kop. Oranje was tot begin jaren ’90 de voorgeschreven kleur. Een oranje kop betekent dus dat de paal er al minstens 30 jaar staat. In Noord-Holland tref je nog veel palen met een oranje kop aan; in Zuid-Holland zijn veel palen vervangen door nieuwere exemplaren met een witte kop.

 

Op veel plekken kent de strandpaal ook nog een tweeling-paal die in een rechte lijn aan de voet van het duin is geplaatst. Die paal kent dezelfde nummering. In de loop van de jaren zijn veel van die duinpalen weggehaald.

Een duinpaal

Eigenlijk zijn de strandpalen tegenwoordig niet meer relevant voor het doen van metingen. Dat gebeurt nu met moderne en meer precieze satelliet-opnames. Er zijn daarom zo’n 25 jaar geleden plannen ontwikkeld om alle strandpalen op te ruimen. Gelukkig is men zich gaan realiseren dat de strandpalen een soort cultureel erfgoed vormen. Nergens ter wereld heeft men een dergelijk systeem opgezet om de ontwikkeling van strand en duinen bij te houden. En ook al gebruiken we ze niet meer als meetpunten, de palen vormen al generaties lang een vertrouwd beeld op onze stranden.

Ze zijn voor mij bovendien een symbool voor de mens die de natuur probeert af te bakenen en te beheersen. Een tastbare vorm van de uitdrukking ’meten is weten’. Maar ook een relativering: de palen vormen een interessante markering, maar kunnen niet aangeven wat het wezen van de ruimte langs de kust is (zie het citaat van Escher bovenaan).

Ten slotte zouden de strandpalen in deze tijd weer nieuwe betekenis kunnen krijgen: als markeringspunten voor de stijgende zeespiegel.  Blijven ze op het droge, of komen ze in zee te staan?

Genoeg redenen om te hopen dat de strandpalen tot in lengte van dagen blijven staan. Fijn voor de wandelaars, voor de fotografen, voor de natuur- en cultuurliefhebbers. Voor mensen die met elkaar willen afspreken: “we zie elkaar morgen om 11 uur bij paal 66”!  En fijn voor mij: ik moet er nog heel wat fotograferen en ik heb daar sinds kort veel tijd voor.

 

Bronnen die ik heb geraadpleegd:

  • http://ophetstrand.com/strandpalen-langs-de-nederlandse-kust/
  • https://www.oudzandvoort.nl/geschiedenis/wetenswaardigheden/181-strandpalen
  • https://data.overheid.nl/data/dataset/strandpalen-in-nederland
  • https://www.wandelnet.nl/blogbericht/2022/07/29/Bijzondere-strandpalen-langs-het-Nederlands-Kustpad

Het citaat van Escher heb ik aangetroffen in het interessante, recent uitgebrachte boek Escher worden van Joris Escher.

 

P.S. 20 december 2023

Voor mijn verjaardag kreeg ik onlangs het prachtige boek Strandpalen van Nederland cadeau. Net uitgekomen. De auteur, Martijn de Groot, heeft dezelfde passie als ik, maar hij heeft zijn liefde voor strandpalen veel uitvoeriger vastgelegd en gedocumenteerd. In woord en beeld. Veel achtergrond-informatie en weetjes. En prachtige foto’s. Een aanrader!

Het is mooi geweest!

“Ik ben me als communicatie-docent steeds meer gaan realiseren dat er een interessante parallel bestaat tussen communicatie en onderwijs. Beide activiteiten draaien om het realiseren van betekenisvolle ontmoetingen”

Na 39 jaar werkzaam te zijn geweest in het onderwijs hang ik mijn schooltas aan de wilgen. Het is letterlijk en figuurlijk mooi geweest. Afgelopen donderdag was er in Diemen een prachtige afscheidsbijeenkomst. Het was overweldigend, mooi, grappig, emotioneel en warm. Om nooit te vergeten! Na nog een paar afrondende klusjes zal ik eind volgende week definitief stoppen met werken.

In deze laatste weken schieten er tientallen gedachten en herinneringen door mijn hoofd. Ik heb geprobeerd daar wat ordening in aan te brengen en die hier te delen.

Als ik terugblik op de afgelopen 39 jaar, dan vallen de vele veranderingen op die hebben plaatsgevonden. Binnen het onderwijs is er een onstuitbare drang om elke 5-6 jaar het roer weer eens flink om te gooien. Ofwel didactisch ofwel organisatorisch ofwel inhoudelijk (of allemaal tegelijk!). Leuke veranderingen en lastige veranderingen. Werken en leven betekent dat je een manier moet zien te vinden om je tot die veranderingen te verhouden. Het heeft mij wel geholpen om zo lang op de hogeschool in Diemen mee te draaien. Never a dull moment.

Daarbij moet ik denken aan een mooie term die bij het vak Medialandschap centraal staat: Remediation. Er komen telkens nieuwe media bij. Vaak dragen die nog enkele kenmerken van oude media in zich, maar ze hebben ook een innovatieve toevoeging. Voor het welslagen van de vernieuwing is het de kunst om een goede balans te vinden tussen vertrouwde elementen die je graag wilt behouden (en die voor herkenning en acceptatie zorgen) en nieuwe elementen die zorgen voor een sprong voorwaarts. Pas na verloop van tijd gaat men begrijpen welke nieuwe mogelijkheden of moeilijkheden de innovatie met zich meebrengt. Vaak met felle discussies tussen voor- en tegenstanders. Dat zien we nu ook bijv. bij innovaties als Chat GTP of AI.

Remediation, dus. Een paar voorbeelden uit mijn loopbaan. VP&I (Voorlichting, Publiciteit & Informatie) was een vrije studierichting die mede door mij werd opgericht in 1987. Ik mocht daar als jong broekie (ik was 29 jaar toen het begon) leiding aan gaan geven, maar de studie had niet tot ontwikkeling kunnen komen zonder op de schouders te staan van de bestaande lerarenopleiding en met name Maatschappijleer en Nederlands. Toen de vrije studierichtingen 10 jaar later moesten worden ‘witgewassen’ (of verdwijnen) kregen we een heuse, erkende communicatie-opleiding. Maar die opleiding had niet kunnen starten zonder voort te borduren op de vrije studierichtingen VP&I, Bedrijfspresentatie & Tekstschrijven. Hogeschool Inholland startte 21 jaar geleden als nieuwe, locatie-overstijgende hogeschool, maar werd gegrondvest op vier bestaande hogescholen. In het nieuwe programma dat ons team 10 jaar geleden ontwikkelde kwamen al bestaande minoren in een nieuw jasje terug in projecten als De Redactie, Meet the Press en De Strategie. Allemaal Remediation: vernieuwingen die voortborduurden op wat er al was maar daar weer iets nieuws aan toevoegden.

Soms hoor je mensen bij een verandering verzuchten: ”ze hebben weer eens wat bedacht”, of “dat deden we 20 jaar geleden ook al”. Ik heb al die jaren geprobeerd niet cynisch te zijn, maar open, nieuwsgierig en constructief. Ik heb vol gas gegeven als ik enthousiast was en ik opereerde meer terughoudend als ik mijn bedenkingen had. Maar zonder brandstapels op te richten en de boel in de fik te steken. Dat ligt niet in mijn aard. Ik leerde als Bob Dylan fan al jong dat ‘The times they are a changin’. Don’t stand in the doorway; don’t block up the hall! En als gymnasiast las ik verhalen uit de Metamorfosen van Ovidius en leerde ik over ‘panta rhei’ (alles stroomt). Veranderingen horen erbij. Ze zijn niet altijd gelukkig of succesvol of naar je zin, maar wij zullen ons altijd tot die veranderingen moeten zien te verhouden. Meebewegen, andere wegen inslaan, voorop lopen, bijsturen, wat tegengas geven, keuzes maken, kansen creëren. Zo heb ik de afgelopen 39 jaar steeds willen opereren.

En als ik nu terugblik doe ik dat met een mengeling van voldoening, plezier en dankbaarheid.

Ik denk daarbij natuurlijk aan de ontmoeting met vele generaties studenten. Ze hebben me door de jaren heen geïnspireerd en bij de les gehouden. Ze brachten met al hun dromen, problemen en uitdagingen letterlijk en figuurlijk de wereld het klaslokaal in. Dertig jaar geleden vooral Havisten, de nodige VWO-ers en een enkele MBO-er. Tegenwoordig evenveel MBO-ers als Havisten en nog maar een enkele VWO-er. Dertig jaar geleden bijna allemaal ‘kaaskoppen’; slechts een enkele student met een kleurtje. Tegenwoordig een kosmopolitische klas met studenten uit alle windstreken. Dertig jaar geleden krijtjesborden, pennen en papier. Nu powerpoints, digitale leeromgevingen, smartphones en laptops. Dertig jaar geleden studenten die bijna allemaal op kamers woonden en zich volop overgaven aan het studentenleven. Nu een ruime meerderheid die bij pa en ma blijft wonen en de studie combineert met bijbaantjes, sport en andere activiteiten. Kortom, de hedendaagse student is in meerdere opzichten anders dan de student uit de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw.

Op studiereis in Sarajevo; april 2023

Ik heb het altijd heel leuk en leerzaam gevonden om met studenten op stap te gaan. Studiereizen in binnen- en buitenland. Het zullen er tientallen zijn geweest. Een prachtige manier om te leren, te onderzoeken en ervaringen op te doen. Een mooie mix van leerzaam, leuk, sociaal, avontuurlijk en uitdagend. Als studenten jaren later zich nog iets bijzonders herinneren van de studie is het heel vaak de studiereis.

Ik ben heel trots op alle oud-studenten die op uiteenlopende plekken in het communicatie-landschap aan de slag zijn gegaan. Maar ook daarbuiten: van restauranteigenaar tot schilder en van burgemeester tot yogadocent. Ik ervaar het als heel waardevol dat ik nog steeds contact met veel oud-studenten heb: via de mail, op LinkedIn of in persoonlijke ontmoetingen.

En dan die roemruchte VP&I-tijd. Het was pionieren. Heel uniek, heel nieuw, heel anders. Ik weet niet wat het precies was, maar iedereen praat er ook na 30 jaar nog steeds met veel warmte en waardering over. Veel oud-collega’s en oud-studenten hebben dat echt als een heel bijzondere tijd ervaren. En ik ook! Velen zien mij nog steeds als Mister VP&I. Een mooi compliment, maar na die VP&I-tijd hield het voor mij niet op. Er volgden nog 25 andere bijzondere onderwijsjaren.

Ik ben blij dat we met VP&I en de Communicatie-opleiding die daarop volgde een impuls hebben kunnen leveren aan de vorming en verdere ontwikkeling van het communicatie-onderwijs en de professionalisering van het communicatie-vak. Ik heb geprobeerd daar mijn steentje aan bij te dragen als docent en manager en als lid van diverse commissies van onze opleiding , door het schrijven van studieboeken en andere publicaties, en door mee te draaien in landelijke overleggen. Daarnaast ben ik ook trots op het promotieonderzoek dat ik ruim 10 jaar geleden afrondde; een mooie persoonlijke mijlpaal.

Uiteraard wil ik ook stilstaan bij alle collega’s met wie ik door de jaren heen zo fijn heb samengewerkt. Ik wil hen graag bedanken voor de vele vormen van samenwerking, de sfeer, de betrokkenheid, de warmte, de humor, de kamergesprekken, de etentjes, het lief en het leed. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar ik weet van andere werkkringen dat zo’n fijne vorm van collegialiteit lang niet overal voorkomt.  Mijn collega’s ik zeker ga missen.

Ik ga afronden met de vraag die mij het meest gesteld is, het afgelopen jaar, is: wat ga je doen als je gestopt bent met werken? Inmiddels heb ik er een standaardantwoord op: dat weet ik niet en dat wil ik ook graag open houden. Ik heb bijna 40 jaar in het onderwijs gewerkt en ik heb al die tijd geleefd met ritmes van agenda’s, lesroosters, vergaderingen en contacturen. Dat ga ik nu loslaten en ik wil eerst eens ervaren hoe dat voelt. En als dat ongemakkelijk voelt, dan komen er vast wel weer dingen op mijn pad. Maar misschien voelt het wel heerlijk.

Bovendien is er natuurlijk altijd al een leven naast het werk geweest en dat zal er ook zijn nu ik met pensioen ga.

Marja en de kinderen hebben voor mij altijd op de eerste plaats gestaan. En dat blijft zo. Het is alleen maar mooier en drukker geworden met die fijne schoonkinderen en lieve kleinkinderen die erbij zijn gekomen. Marja is er al die 39 jaren bij geweest (en meer; we kennen elkaar inmiddels 45 jaar). Ze heeft alles meegemaakt. De pieken en de dalen. Mijn grootste dank en waardering gaan dan ook uit naar haar: mijn klankbord, steunpilaar, klaagmuur, thuishaven en sparringpartner.

En dan mijn kinderen: zij zijn vanaf hun babyjaren tot nu voor mij een onuitputtelijke bron van warmte, liefde, inspiratie en plezier. Het is heerlijk om hun vader te zijn. Ik genoot van hun eerste lachjes, stapjes en woordjes. En later, toen ze tieners waren, hielden ze me scherp door te vertellen wat er in de mode was, en welke muziek of artiesten populair waren. Daar kon ik dan weer voor de klas goede sier mee maken. En nu geniet ik van onze volwassen gesprekken over werk, relaties, maatschappelijke ontwikkelingen en hun toekomstplannen. Ik ben heel trots op wie ze zijn en wat ze doen. Ze maken ieder op zijn/haar eigen manier de wereld een stukje mooier.

Kortom, ik mag van geluk spreken.

Ik kijk met veel voldoening en plezier terug en met veel belangstelling vooruit. Er breekt een nieuwe fase aan, waarin ik graag op enkele fronten actief wil blijven en worden. Niet in deze laatste plaats: het schrijven van blogs. Ik blijf heel graag op deze plek mijn ervaringen, inzichten en gedachten delen.


Over blogs gesproken: op mijn verzoek en met volle medewerking van Hogeschool Inholland (waarvoor mijn grote dank) is besloten om een mooi boekje te maken van al mijn blog-teksten die betrekking hebben op communicatie en onderwijs. Een afscheidscadeau voor mij en van mij. Hogeschool Inholland biedt mij deze fraaie uitgave aan die ik op mijn beurt weer kan delen met collega’s, relaties en andere geïnteresseerden.

Groeten uit Zeist #9 Zeist is goud waard

 

Mijn vrouw werkte in de jaren negentig een paar jaar op een kantoor aan de Amsterdamse Stadhouderskade. Recht tegenover het gebouw van De Nederlandsche Bank aan het Frederiksplein. Op die plek had ooit het mooie Paleis voor Volksvlijt gestaan, dat was gemodelleerd naar het beroemde Crystal Palace gebouw in Londen (zie ook een eerder verhaal van mij hierover: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1332)

In 1929 legde een grote brand dat gebouw in de as. In de jaren ’70 verrees op die plek het nieuwe kantoor van De Nederlandsche Bank.

Vanuit haar raam zag mijn vrouw waardetransporten af- en aanrijden: gepantserde transportwagens, zwaailichten, druk gebarende motoragenten. Een vast ritueel. Iedereen wist waarom: in de kelder van de Bank lag voor miljarden aan goud en contanten. We zeiden in die tijd wel eens grappend tegen elkaar dat we stiekem een tunnel zouden moeten graven vanaf het kantoor naar de ondergrondse schatkamers aan de overkant. Maar door een gebrek aan crimineel-DNA hebben we dat plan nooit ten uitvoer gebracht.

In 1997 kreeg de werklocatie van mijn vrouw een andere spannende lading omdat in dat jaar de Eurotop in het gebouw van De Nederlandsche Bank werd gehouden. In de directe omgeving werden alle huizen, winkels en kantoren gecontroleerd en bewoners en personeelsleden gescreend. We kregen zelfs een speciale vergunning om in de buurt te mogen parkeren. Onze auto kreeg een officiële parkeersticker met het woord ‘Eurotop’ erop. Ik was in die jaren bezig met een promotie-onderzoek naar de Europese Unie en heb nog een tijd gedacht om die parkeervergunning te gebruiken als illustratie in mijn proefschrift.

Eurotop 1997: Gastheer Wim Kok stapte met andere Europese leiders op de fiets, Helmut Kohl bedankte voor de eer.

Maar genoeg afgedwaald; zo komt het verhaal nooit in Zeist terecht. Mijn vrouw is inmiddels al ruim twintig jaar werkzaam bij een andere organisatie en we wonen ook niet meer in de buurt van de Stadhouderskade. Na 33 jaar Amstelveen zijn we vier jaar geleden naar Zeist verhuisd. En het toeval wil, dat het goud ons achterna is gereisd. De goudstaven en bankbiljetten van De Nederlandsche Bank worden niet langer op het Frederiksplein bewaard, maar in Zeist. In het gloednieuwe DNB Cash Center op een zwaar bewaakt terrein dat Camp New Amsterdam heet. Vrijwel in onze achtertuin. Vlakbij de voormalige vliegbasis van Soesterberg. Camp New Amsterdam is ook de thuisbasis van een groot complex van Defensie en van de Koninklijke Marechaussee. De bewaking van al die miljarden aan goud en bankbiljetten is dus goed geregeld. Bovendien zijn waardetransporten hier in de bossen van Zeist eenvoudiger te organiseren dan in de drukke binnenstad van Amsterdam.

Zeist kent al langer een bijzonder zwaar beveiligde locatie. Niet ver van Camp New Amsterdam ligt namelijk het Kamp van Zeist, een voormalig militair terrein en nu een detentiecentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Kamp Zeist is ook de plek waar vroeger bedreigde politici als Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali tijdelijk een veilig onderkomen hebben gehad. Sinds enige tijd is op dat terrein ook een AZC gevestigd waar enkele honderden nieuwe asielzoekers worden opgevangen.

Met het Camp en het Kamp lijkt Zeist het Fort Knox van Nederland te worden. Goudstaven en ‘gelukzoekers’ zitten hier stevig achter slot en grendel, met militairen en marechaussees binnen handbereik. Geen fijn idee voor de uitgeprocedeerden, maar wel een geruststellende gedachte voor onze schatkist.

Voor ons is het bijzonder dat we opnieuw zo dicht bij al dat goud zitten. Mochten wij thuis grote financiële tegenslagen krijgen, dan kunnen mijn vrouw en ik alsnog overwegen om een tunnel te gaan graven.

 

 

Ik heb voor dit verhaal dankbaar gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

https://www.montesquieu-instituut.nl/9394000/1/j9vvllwqvzjxdyx/vk01bbf4fcr1?pk_campaign=hofv-1512&pk_kwd=vk01bbf4fcr1

https://www.dnb.nl/algemeen-nieuws/persbericht-2023/dnb-goud-verplaatst-naar-nieuwe-kluis-in-zeist/

https://www.rtvutrecht.nl/nieuws/3575307/bouw-azc-kamp-van-zeist-bijna-afgerond-400-bewoners-snel-verwacht

https://www.ad.nl/utrecht/metamorfose-van-kamp-zeist-van-voormalig-militair-terrein-naar-natuurgebied-moet-in-2030-klaar-zijn~af0f4560/

 

Het jaar van de scholekster

Sommige mensen hebben een favoriete vakantiebestemming, een favoriet gerecht of een favoriete kunstenaar. Ik heb een favoriete vogel. Dat klinkt misschien raar, maar het is echt zo. Ik heb een enorm zwak voor de scholekster.

Dat begon ruim 30 jaar geleden. Ik woonde in Amstelveen en ging regelmatig met de fiets naar mijn werk in Diemen. In het polderlandschap tussen mijn huis en de Amstel zag ik door het jaar heen tal van weidevogels en trekvogels. Eén soort vogel trok mijn bijzondere aandacht. Hij was zwart-wit en had bleek-roze poten en een lange oranje snavel. Wat was dat voor een mini-ooievaar die zo zelfverzekerd door het veld liep? En die, als hij over je hoofd scheerde, zo’n schril geluid maakte?

Ik wist het niet. Navraag in mijn directe omgeving leverde geen bruikbare antwoorden op. En er was ook nog geen Google om me verder te helpen. Dus ging ik op een dag naar De Slegte in Amsterdam, op zoek naar een boek over vogels. Een medewerker raadde me het boekje Zien is kennen aan. Na enig zoeken wist hij een exemplaar voor me te vinden. Ik bladerde gretig het hele boekje door tot ik bij nummer 126 eindelijk mijn gevederde vriend herkende en zijn naam ontdekte: Scholekster (in de volksmond ook wel Bonte Piet of Strandkieft genoemd).

Vanaf dat moment had mijn vogel een naam en kende ik een aantal van zijn bijzonderheden. De maanden daarna leek het alsof ik alleen nog maar meer scholeksters zag. Schel schetterende zwermen in de lucht en kolonies koddige kuieraars in het veld. Ik weet niet of het mijn favoriete vogel werd omdat ik hem zo makkelijk kon herkennen, of dat ik ze zo makkelijk herkende omdat het mijn favoriete vogel was. Een soort kip-of-ei kwestie, maar dan als scholekster-variant. Hoe dan ook, scholeksters maken me altijd vrolijk.

Maar tegenwoordig loert er gevaar. Het gaat namelijk helemaal niet goed met de scholekster. De populatie is de afgelopen twintig jaar flink kleiner geworden. Datzelfde gebeurt met andere weidevogels als de grutto en de kievit.

Het bijzondere van de scholekster is dat hij heel flexibel is. Vanwege allerlei bedreigingen wijkt hij ook uit naar stedelijke gebieden. Maar daar wachten weer nieuwe uitdagingen en problemen. Omdat de scholekster zowel op het platteland als in de stad het zwaar te verduren heeft is 2023 uitgeroepen tot jaar van de scholekster. Het is echt waar. Niet alleen in China worden jaren naar een dier genoemd, ook in Nederland gebeurt dit.

De stichting Sovon en Vogelbescherming Nederland zetten sinds enkele decennia ieder jaar één vogel in de schijnwerpers omdat hij bijzondere aandacht en bescherming verdient. Hoe hard dit nodig is voor de scholekster blijkt wel uit het feit dat het nu voor de tweede keer in vijftien jaar is dat de scholekster is uitverkoren. Zo groot zijn de zorgen dus. De herhaalde nominatie laat zien dat de scholekster een pechvogel geworden is. Een paar jaar geleden bleek dat ook al uit de oprichting van de Stichting Onderzoek Scholekster, met als passende afkorting SOS.

Zowel deze stichting als de organisaties achter het jaar van de scholekster willen zien te achterhalen waarom het zo slecht gaat met deze sympathieke vogel. Daarvoor is veel onderzoek nodig. Dit weekend is er een heuse scholekster-telling.

“In het weekend van 6 en 7 mei organiseren we een landelijke – stadse – scholekstertelling, waar iedereen aan mee kan doen. In dit Jaar van de Scholekster willen we namelijk graag weten hoeveel scholeksters er in de bebouwde kom voorkomen. Zijn ze ook vanuit jouw tuin te zien of te horen? Geef het door! Aanmelden voor deze telling kan alvast via tuintelling.nl.”

En we kunnen nog meer doen om de scholekster een steuntje in de rug te geven. Kijk op : https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/doe-mee-met-het-jaar-van-de-scholekster .

Warm aanbevolen, wat mij  betreft!

Bestemming onbekend. Over een studiereis naar Sarajevo

 

Toen we een aantal maanden geleden vertelden dat de studiereis naar Sarajevo zou gaan, keken onze studenten ons met grote ogen aan. “Hè?”. “Wat is dat voor een stad?” “Waar ligt dat?” Na afloop van de introductie-bijeenkomst hoorde ik enkele teleurgestelde geluiden. Ik maakte daaruit op dat veel studenten hadden gehoopt op een bekende bestemming, zoals Berlijn, Praag of Milaan.

Sinds een paar jaar bieden we op onze hogeschool een keuzeprogramma aan voor studenten Toerisme en Communicatie. Binnen dit traject moeten studenten een promotieplan ontwikkelen voor een door ons aangewezen buitenlandse stad, waarbij elke projectgroep een specifieke doelgroep krijgt toegewezen. Een collega stelde voor dit voorjaar voor Sarajevo te kiezen. Hij had daar een paar interessante contacten.

In korte tijd nam dit plan concrete vormen aan, mede dankzij de enthousiaste reacties van de partners in Sarajevo. In nauwe samenwerking stelden we een gevarieerd programma samen met een welkomsborrel, een ontvangst op de universiteit, presentaties door lokale toerisme- en reisorganisaties, een stadswandeling, een dagexcursie naar Mostar en een iftar-maaltijd (ons verblijf viel samen met de Ramadan).

De studiereis, inmiddels een paar weken geleden, was een groot succes. De studenten waren blij verrast door en onder de indruk van de vele gezichten van Sarajevo: ontmoetingsplaats van religies, speelbal van Europese grootmachten, kruispunt van handelsroutes, strijdperk van oorlogszuchtige nationalisten, uitvalsbasis voor natuurexcursies en wintersport.

Zo leerden de studenten hoe Sarajevo 500 jaar lang onderdeel uitmaakte van het Ottomaanse rijk, waaraan het zijn oude stadskern met koffiehuizen, bazaars en koperwerkplaatsen te danken heeft.

Ze zagen de pronkerige gebouwen uit de Habsburg-tijd en stonden op de plek waar in 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz-Ferdinand en zijn vrouw Sophie werden vermoord (waarna in Europa de Eerste Wereldoorlog ontbrandde).

Ze hoorden van de eigenaar van een reisorganisatie hoe hij zich als kleine jongen drie jaar lang schuil moest houden omdat de stad tussen 1992 en 1995 werd belegerd door Servische nationalisten. Ze bezochten musea waarin de gruwelen van die recente oorlog werden getoond. Ze zagen overal in de stad nog muren met kogelgaten (een studente zei: “ik was toen nog niet geboren, maar wat er toen hier in Bosnië gebeurde, gebeurt nu weer in Oekraïne”).

 

 

 

 

 

Ze namen op een avond bij zonsondergang deel aan een iftar-maaltijd op een heuvel met een prachtig uitzicht over Sarajevo. Samen met honderden inwoners van de stad.

Ze genoten van de mooie omgeving en namen de kabelbaan naar een van de bergtoppen om van het uitzicht te genieten. Daar begrepen ze pas goed dat Sarajevo zo’n geschikte locatie was voor de Olympische Winterspelen van 1984.

Ze merkten hoe mensen met uiteenlopende religies naast elkaar kunnen leven. In het centrum troffen ze kerken, moskeeën en synagogen vrijwel naast elkaar aan.

Ze profiteerden van de lage prijzen in de restaurants en cafés. Zoals een student zei: “De reis zelf was wat duurder, maar de goedkope verblijfskosten maken veel goed”.

En, zeker niet onbelangrijk: ze voelden zich veilig en welkom.

Al met al denk ik dat het voor de studenten geen lastige opgave zal worden om promotieplannen voor Sarajevo te maken. En we hebben als team geleerd dat het juist de moeite waard is om een minder bekende bestemming te kiezen. Dat is verrassender, leerzamer en uitdagender.

 

P.S. (19 juni 2024) Een jaar na deze studiereis zie ik een foto van muurschilderingen die de Nederlandse kunstenaar Hugo Kaagman na de oorlog in voormalig Joegoslavië heeft aangebracht op gebouwen in Sarajevo. Een van die kunstwerken heet Peace Talks. Ik heb die afbeelding in 2012 gebruikt voor de omslag van mijn dissertatie. Met toestemming overigens van Hugo Kaagman. Ik wist destijds dat hij die werken in Sarajevo had gemaakt, maar was dat weer vergeten. Heel jammer, anders was er er vorig jaar nog even gaan kijken.

De dubbele waarde van een diploma

 

Het is mooi om als docent te ervaren hoe het begeleiden van studenten bijdraagt aan hun ontwikkeling. Zoals een collega het noemde: we lopen een stukje mee met jonge mensen in een belangrijke fase van hun leven. De kers op de taart is uiteindelijk het moment dat de student zijn diploma in ontvangst neemt.

Een diploma is een waardevol getuigschrift. Dat wisten de oude Grieken al, want zij hadden de gewoonte om belangrijke documenten in tweeën te vouwen. Om te voorkomen dat de tekst zou worden beschadigd. Daar ontlenen we ons woord diploma aan: di-ploun is oud-Grieks voor dubbelvouwen.

Bij de opleiding waar ik werk reiken we twee keer per jaar diploma’s uit. In september en in maart. Ik vind het iedere keer weer bijzonder om bij het uitreiken van diploma’s aanwezig te zijn. Voor mij zijn het de hoogtepunten van een collegejaar. Studenten ontvangen na vier, vijf jaar studie (enkelen doen er wat langer over) hun welverdiende getuigschrift. Een concreet en tastbaar document dat aangeeft dat aan alle formele eisen van de opleiding is voldaan. Daar is altijd ook een cijferlijst aan toegevoegd met alle studieonderdelen en behaalde resultaten.

Het bereiken van deze mijlpaal wordt gevierd met een feestelijke ceremonie waarbij de studenten in aanwezigheid van familieleden en vrienden in het zonnetje worden gezet. Ze worden toegesproken, ondertekenen hun getuigschrift en gaan op de foto.

Ik heb de afgelopen 37 jaar naar schatting 60 diploma-uitreikingen bijgewoond, met in totaal misschien wel 1500 afgestudeerden. Daarvan heb ik er honderden persoonlijk toegesproken. Sommige bijeenkomsten staan mij nog scherp voor de geest, ook al zijn ze al lang geleden. Van kleine lokaaltjes en grote zalen op de hogeschool tot massa-bijeenkomsten in de RAI en de Amsterdam Arena (in de megalomane beginjaren van Inholland). Ook de namen en gezichten van veel studenten kan ik nog zo oproepen, al moet ik eerlijk bekennen dat ik er ook heel wat zijn die ik me niet meer echt kan herinneren.

 

Van al die diploma-uitreikingen blijft mij vooral de bijzondere mengeling van formaliteiten en vrolijkheid bij. Bij onze opleiding vonden en vinden we het altijd belangrijk dat elke student persoonlijk wordt toegesproken, dat de documenten in orde zijn, dat de lokalen aan kant zijn, etc. Daarnaast proberen we met muziek, bloemen en een borrel ook voor sfeer en ontspanning te zorgen. Zo kan iedereen genieten: de studenten die glunderend hun diploma in ontvangst neemt, de ouders die stralen van trots en de vrienden en vriendinnen die high fives en knuffels uitdelen. En natuurlijk genieten wij, docenten, ook volop mee.

Door de jaren heen heb ik steeds beter leren ontdekken wat de waarde van het diploma is. Dat is niet zo zeer dat je je voortaan ‘Bachelor’ mag noemen (er lopen in de praktijk ook goede vakmensen zonder passend diploma rond). Het zit ook niet in de bijbehorende cijferlijst. Het is natuurlijk fijn als je gemiddeld een 7 hebt behaald, maar ik heb ervaren dat het voor de ene student soms een grotere prestatie is om een 6 te halen, dan voor een andere die een 8 scoort.

De waarde zit vooral in het feit dat de student het hele studietraject heeft afgerond. Soms fluitend en vlot, soms met pijn en moeite. Die laatste categorie komt meer voor dan de eerste. Dat ligt soms aan de zwaarte van de studie, maar vaker aan de complexe problematieken waarmee veel studenten te maken hebben: geldzorgen, lichamelijke klachten, relatieperikelen, spanningen in het gezin, depressies, verlies, criminaliteit, etc. Deze vraagstukken die we kennen uit de media werken door tot in het klaslokaal, al is dat niet altijd heel zichtbaar. Soms zien we alleen maar het topje van de ijsberg. De afgelopen jaren heeft corona daar natuurlijk nog een negatieve schep bovenop gedaan.

Wat belangrijk is dat studenten die de finish hebben bereikt kunnen zeggen: het is gelukt! Ze zijn geslaagd omdat ze erin zijn geslaagd om niet alleen het eindniveau van de opleiding te behalen, maar ook om tijdens dat meerjarige traject allerlei hindernissen te overwinnen. Die twee elementen vormen wat mij betreft de waarde van het diploma. Dat is een dubbele waarde; toch nog een beetje in de geest van de oude Grieken.

(P.S. Ik heb gisteren voor het laatst diploma’s uitgereikt. Ik ga namelijk over een paar maanden met pensioen. Na afloop voelde ik me voldaan, maar ook wat weemoedig. Ook een beetje dubbel, dus)

Er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken

 

Als docent krijg ik jaarlijks duizenden pagina’s tekst van studenten onder ogen. Over het algemeen zijn die teksten redelijk tot goed te lezen. Studenten schrijven niet slechter dan de gemiddelde Nederlander. Misschien zelfs wel beter. Maar natuurlijk zie ik ook regelmatig ondoorgrondelijke alinea’s of krijg ik kromme tenen van kromme zinnen.

Ik geef daar graag een paar illustraties van. Niet om studenten belachelijk te maken. Nogmaals, ze schrijven lang niet slecht en de voorbeelden die ik hier bespreek zijn ook in kranten of in teksten van professionals te lezen. Ik krijg alleen zoveel teksten van studenten onder mijn neus, dat ik hier uit hun werk put.

Wat mij vooral opvalt is dat er een soort ontwikkeling zit in het type fouten dat ik tegenkom. Elke fase van mijn carrière kende zijn eigen hardnekkige taalmissers. Ik vind het heel interessant om die veranderingen in spelling en taalgebruik te signaleren. Laat ik daarbij vooropstellen dat ik geen taalpurist ben. In mijn opvattingen over taal, taalfouten en taalontwikkeling heb ik me laten inspireren door Joop van der Horst, taalkundige en oud-collega.

In zijn interessante boek ’Het einde van de standaardtaal’ geeft hij aan dat de taal onder invloed van de renaissance werd gestandaardiseerd en geüniformeerd. In woordenboeken, grammatica’s en spellingvoorschriften werd dit vastgelegd. Er werd als het ware een hekwerk om de taal geplaatst en dat hekwerk werd bewaakt door de elite. Dat systeem van standaardisering en strikte regels heeft eeuwenlang stand gehouden. De afgelopen 50 jaar is het onder invloed van meerdere ontwikkelingen gaan schuiven: iedereen gaat naar school en wordt geacht geletterd te zijn, spreektaal is belangrijker geworden ten opzichte van schrijftaal, het Engels heeft enorm aan populariteit gewonnen, we zijn onder invloed van internet en nieuwe media anders gaan schrijven, etc. Van der Horst vindt dat niet bedreigend of ongezond, maar een bewijs dat de tijden veranderen. En daarmee de taal.

Ook in de geschriften van mijn studenten zie ik bepaalde ontwikkelingen. In mijn beginjaren kwam ik vaak deze foutief gespelde woorden tegen: ‘proffesioneel’,  ‘dillema’ en ‘intervieuw’. Opmerkelijk genoeg zie ik deze missers tegenwoordig (haast) niet meer. Het woordbeeld is wellicht verbeterd omdat deze woorden ook in het populaire Engels voorkomen.

In een latere fase vonden studenten het om onbegrijpelijke redenen nodig om wat ambtelijker te gaan schrijven. Opeens kwam ik geregeld ‘te allen tijde’ tegen, maar dan op alle mogelijke verkeerde manieren geschreven. Ook gingen ze het woord ‘maar’ vervangen door ‘echter’. Bij voorkeur aan het begin van een zin; zonder een komma erachter: ‘Echter de klant dat niet mooi vindt…’.

De afgelopen jaren loop ik tegen nieuwe patronen aan. Waar ze vandaan komen weet ik niet, maar deze nieuwe soorten fouten hebben zich in korte tijd als een virus verspreid. Ik geef vijf voorbeelden.

  1. Opzoek. Veel studenten schrijven sinds enige tijd deze woorden aan elkaar: ‘hij is opzoek naar een antwoord’. In mijn ogen een merkwaardige constructie. We schrijven toch ook niet ‘opdrift’ of ‘opvisite’? Kennelijk komt ‘opzoek’ probleemloos door de spellingscontrole, omdat het in een combinatie met ‘ik’ wel in orde is (vind je het goed als ik je vanavond opzoek?’).
  2. Doormiddel van. Geen idee waarom de woorden ‘door’ en ‘middel’ opeens aan elkaar worden geschreven, maar het gebeurt. En op grote schaal.
  3. Hij wilt. Ook zo’n nieuw, hardnekkig fenomeen. Misschien dat die toegevoegde t een Rotterdamse oorsprong heeft. Een echte Rotterdammer is immers een Rotterdammert. Daar moet ik elke keer aan  denken als ik het woord ‘wilt’ voorbij zie komen (‘hij wilt’, ‘de organisatie wilt’, ‘de medewerkster wilt, …’).
  4. Worden laten zien. Dit is een bijzonder creatieve constructie die ik de laatste tijd een paar keer heb gesignaleerd. ‘Laten zien’ is een normale woordcombinatie (‘hij laat zijn verzameling zien’). In een passieve zin zou je dan zeggen: ‘zijn verzameling wordt door hem getoond’. Maar sommige studenten volgen die weg niet en houden ook in combinatie met ‘worden’ vast aan ‘laten zien’. Dat leidt dan tot een zin als: ‘Op de website worden de producten laten zien’.
  5. Missen en ontbreken. Bij dit woordenpaar wil ik wat langer stilstaan.

Ik kreeg laatst een mail-bericht van een student met als onderwerp ‘missend cijfer’. “Wat zou dat cijfer missen?”, schoot er even door mijn hoofd, maar ik begreep natuurlijk wel waar het om ging: hij zat op zijn cijfer te wachten.

Het valt mij op dat de werkwoorden missen en ontbreken vaak door elkaar worden gehaald. Of laat ik preciezer zijn: ontbreken wordt niet verward met missen (je hoort nooit iemand roepen: ‘ik ontbreek nog een cijfer’), maar missen wordt wel vaak gebruikt als het eigenlijk om ontbreken gaat. Ik zag laatst zelfs een krantenbericht waarin het in de kop boven het artikel wel goed stond, maar in de onderkop juist niet.

Nu wil ik geen verhandeling gaan schrijven over overgankelijke en onovergankelijk werkwoorden of over onderwerp en lijdend voorwerp, maar voor mij zijn missen en ontbreken niet inwisselbaar. Missen en ontbreken is in mijn ogen een werkwoorden-paar dat te vergelijken is met geven en ontvangen. A geeft een cadeau aan B en B ontvangt een cadeau van A. Geven is natuurlijk gekoppeld aan ontvangen, maar de werkwoorden zijn niet inwisselbaar. Als je B zou vragen naar het gegeven cadeau zal hij vreemd opkijken: hij heeft dat cadeau niet gegeven maar ontvangen.

Met een knipoog gezegd: er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken!

Ik gebruik met opzet het woord mankeren, omdat het verwant is aan missen en aan ontbreken. En omdat ik wil afronden met een ouderwetse  Sam en Moos grap van Max Tailleur:

Sam bezoekt Moos die in het ziekenhuis ligt.

Sam vraagt: “Zeg, waarvoor lig jij hier?”

“Ik lig hier voor 500 gulden.”, antwoordt Moos.

“Luister Moos, zo bedoel ik het niet”, zegt Sam, “ik bedoel: wat heb je?”

Moos: “200 gulden”,

“Nee, nee, Moos , daar gaat het mij niet om! Wat mankeer je?“

Moos: “300 gulden.”

 

Inholland. What’s in a name?

‘Hoe lang werk jij nu al voor Inholland?’. Deze vraag wordt mij als docent met veel dienstjaren regelmatig gesteld. ‘Ruim twintig jaar’, is dan mijn antwoord. ‘Maar jij werkt toch al langer in Diemen?’, is dan vaak de vervolgvraag. ‘Ja, dat klopt’, reageer ik, ‘maar toen heette het nog Hogeschool Holland, zonder In-. En daarvoor was het de VL-VU’.

Mijn hogeschool-carrière startte precies 37 jaar geleden. Na twee jaar op middelbare scholen te hebben gewerkt begon ik op 1 februari 1986 met mijn werk in Diemen-Zuid, in hetzelfde gebouw als waar ik nu nog werkzaam ben. Als iemand mij toen had gezegd dat ik daar tot mijn pensioen nog steeds zou rondlopen had ik hem waarschijnlijk voor gek verklaard. Toch is het gebeurd. De beste verklaring die ik daarvoor kan geven is dat er in al die jaren voortdurend zoveel is veranderd dat het absoluut niet voelt alsof ik jaar-in-jaar-uit in dezelfde groef ben blijven hangen. Zoals de langspeelplaat werd vervangen door de muziekcassette, die later weer werd opgevolgd door de CD, en we tegenwoordig muziek luisteren via Spotify, zo werden ook mijn werkzaamheden en de context waarbinnen ik opereerde steeds anders.

Maar ik wil het hier niet over muziektechnologie hebben maar over de naam Inholland. Ik ga daarvoor nog even verder met mijn historische aanloopje.

Mijn toenmalige werkgever in 1986 heette VL-VU. Die afkorting stond voor: Vrije Leergangen van de Vrije Universiteit. Het was een lerarenopleiding waarbinnen ik bij de afdeling Maatschappijleer aan de slag ging. Die lerarenopleidingen zaten eerst verspreid in Amsterdam, maar werden begin jaren ’80 in een nieuw pand in Diemen-Zuid samengebracht. Zeer tegen de zin van veel studenten, omdat zij liever in de stad wilden blijven. Ik kwam dus op een omstreden, relatief nieuwe locatie terecht.

Na een paar jaar werd de VL-VU samengevoegd met twee andere HBO-opleidingen, op het gebied van Gezondheidszorg en Economie. Omdat het door de fusie niet meer louter om een lerarenopleiding ging, moest er een nieuwe naam voor het instituut worden bedacht dat tevens het nieuwe predicaat ‘hogeschool’ zou krijgen. In die tijd van schaalvergroting ontstonden overal nieuwe hogescholen, vaak met een naam waarin de plaats van herkomst was verwerkt. Het was begrijpelijk dat er bij ons niet werd gekozen voor de naam ‘Hogeschool Diemen’. Daarmee zouden we natuurlijk geen indruk maken. En de toevoeging ‘Amsterdam’ kon niet, want de naam Hogeschool van Amsterdam was al vergeven. Het werd uiteindelijk Hogeschool Holland. Een tamelijk pretentieuze naam voor een onderwijsinstituut in Diemen-Zuid. Alsof we heel westelijk Nederland zouden gaan bedienen.

Dat laatste gebeurde uiteindelijk wel toen Hogeschool Holland op zijn beurt weer ging fuseren met drie andere HBO-instellingen in de Randstad: Hogeschool Haarlem, Hogeschool Alkmaar en de Ichthus Hogeschool in Rotterdam. Het verhaal ging dat alle vier de hogescholen te klein waren om als zelfstandig instituut te kunnen overleven. De schaal moest opnieuw worden vergroot. Met die fusie ontstond in één klap de grootste hogeschool van Nederland. En opnieuw moest een nieuwe naam worden bedacht. Eigenlijk was de naam Hogeschool Holland heel passend geweest omdat de nieuwe fusieschool allemaal vestigingen in het westen van ons land had. Maar ja, dat was een al bestaande naam; de naam  van een van de vier fusiepartners. Dat zou ongewenst en verwarrend zijn. Dus er werd een prijsvraag uitgeschreven en daar rolde de naam Hogeschool Inholland als winnaar uit.

Ik heb eerlijk gezegd een tijd moeten wennen aan die naam. Vooral door het voorvoegsel In-. Ik vond het een gekunstelde naam. Ik kon me niet voorstellen dat er in andere landen een InEngland University of een InBavaria Hochschule zou kunnen bestaan. Aan de andere kant was ik blij dat er niet voor een fantasienaam was gekozen zoals je wel bij andere organisaties ziet. Als ik namen als Pluryn, Amarantis, Stedin, Cordis of Movares zie, moet ik altijd aan Scrabble denken. Je hebt een plankje vol letters, maar je kunt er met geen mogelijkheid een normaal woord van fabriceren; alleen maar een nep-woord. Dat was gelukkig met onze hogeschool niet gebeurd. En het was een feit dat onze locaties allemaal in Noord- en Zuid-Holland te vinden waren, dus ja, het was allemaal in Holland. Maar dan niet aan elkaar geschreven.

Toen ik na een aantal jaren meer gewend was geraakt aan de naam, brak er een grote crisis bij Inholland uit. Onze hogeschool werd synoniem voor alles wat er bij een HBO-instelling fout kon gaan. We werden de paria van HBO Nederland. Inholland werd een schaam-naam. Het richtinggevende voorzetsel In werd door sommigen omgezet in het negatieve voorvoegsel In- om ons instituut te kijk te zetten: Hogeschool Inconsequent, Hogeschool Incompetent, Hogeschool Incapabel, etc, etc. Kortom, het was een zwarte periode die ons lang is blijven achtervolgen. Er is in die crisistijd zelfs nog binnen de hogeschool nagedacht over een naamswijziging, maar men meende uiteindelijk dat dat slechts een kosmetische ingreep zou zijn, terwijl er fundamentele zaken moesten gaan veranderen. Een terecht redenering, wat mij betreft. En gelukkig is er sindsdien ook veel ten goede veranderd.

 

Inmiddels zijn we tien jaar verder. We zijn weer in rustiger vaarwater gekomen. Inholland is niet meer die beruchte mega-hogeschool. Veel andere hogescholen zijn veel groter. We zijn nu een stabiele middenmoter met relatief kleinschalige locaties. De naam Inholland is voor mij nu een feitelijk, neutraal gegeven. Inholland is ingeburgerd; zonder specifieke bijbetekenissen.

Als je om je heen kijkt (en dat doe ik; ik hou dat een beetje bij) zie je meer organisatienamen die met In- beginnen:

 

Indesign

 

Indeed

 

InBev

 

InGarden

 

InNoord

 

InWork

 

Kortom, we bevinden ons INgoedgezelschap!

__________________________________________________________________

Naschrift 1: Er is trouwens nauwelijks iets op internet over Hogeschool Holland te vinden.  Zoekacties leiden vrijwel uitsluitend naar Inholland. Alsof alle sporen zijn uitgewist.

Naschrift 2: Het gebouw in Diemen werd in 1983 geopend door Prinses Margriet. Zo ging dat nog in die jaren.