Categoriearchief: Politiek & maatschappij

Over verhitting

 

Terwijl de gevolgen van de klimaatcrisis en de opwarming van onze aarde steeds manifester worden, krijgen we sluipenderwijs ook te maken met een ander soort klimaatcrisis: de verhitting van ons maatschappelijke klimaat. Er is sprake van een toenemende hitte waarin we steeds minder naar elkaar luisteren. Waarin we iemand met een andere mening wegzetten als wappie, wokie, deugneus of gekkie, zodat we die ander niet serieus hoeven te nemen. Waarin haat en hetze steeds luider doorklinken. Een hitte die steeds meer kapot maakt.

We zullen allemaal een bijdrage moeten leveren om de hitte te bestrijden en de temperatuur omlaag te krijgen. Minder op de man/vrouw spelen. Oren open zetten. Minder uitdelen. Niet alleen naar ons eigen belang kijken. Ons toetsenbord niet als mitrailleur gebruiken. Meer ventileren, ramen en deuren openzetten. Onze boosheid een paar weken op vakantie sturen.

Onderstaande regels vatten mijn gedachten en zorgen samen.

 

 

We ketenen onszelf vast aan de hekken van ons eigen gelijk

We blokkeren wegen waardoor we niet meer met anderen kunnen verkeren

We zetten onszelf onwrikbaar klem in de loopgraven van de sociale media

We beschimpen wetenschappers om een eigen draai aan de feiten te kunnen geven

We bedreigen de politici die zijn gekozen om ons te vertegenwoordigen

We vallen vandaag de mensen aan die we morgen weer nodig hebben voor onze veiligheid, onze gezondheid en ons onderwijs

We verspreiden zoveel desinformatie dat we verstrikt raken in een web van leugens

We stoppen tegenstanders in vakjes en maken daarmee een karikatuur van onszelf

We beweren luidkeels dat we in een dictatuur leven en demonstreren daarmee dat dat niet zo is

 

We, we, we…

We vergeten vaak dat ‘we’ hetzelfde is als ‘wij’

Dat ‘wij’ betekent: jij en ik, samen

Dat wij het samen moeten zien te rooien

Dat wij spelregels hebben om ons samen-leven zo fatsoenlijk mogelijk in te richten

Dat wij daarvoor een rechtstaat en een parlementaire democratie hebben ingericht

Dat wij niet altijd onze zin kunnen krijgen

Dat het vaak niet eerlijk verdeeld is

Dat het niet ideaal is, maar dat we het niet lelijker moeten maken dan het is

Dat elke bedreiging van een ambulancebroeder, een politieagent, een docent, een journalist of een politicus een aanval is op onszelf en onze manier van leven

Dat we de openbare ruimte, de publieke zaak, de gemeenschappelijkheid, moeten bewaren en bewaken

Het is immers onze samenleving

Mannentas

 

Ik heb er lang tegen aangehikt, maar twee maanden geleden ben ik toch voor de bijl gegaan. Ik heb een mannentas gekocht. De directe aanleiding was de reis die we zouden gaan maken naar Bali; op kraamvisite bij onze oudste zoon en zijn vrouw[1]. De ervaring leert dat je op Bali elke dag in korte broek en polo of T-shirt rondloopt, dus je komt in feite zakken tekort om al je spullen in te doen. Tijdens eerdere vakanties redde ik me altijd met een rugzak, maar die is weer onnodig groot en bovendien bij tropische temperaturen al snel warm en plakkerig.

Bij mij gaat het in concreto om de volgende zaken die ik altijd bij me wil hebben: mijn portemonnee, mijn smartphone, mijn zonnebril (op sterkte), een pakje kauwgom en een plat klein blikje vaseline. Dat laatste is voor mij een onmisbaar vakantie-item. Vaseline komt altijd van pas: bij droge lippen, kleine wondjes, piepende deuren, slecht lopende ritssluitingen, etc. Die vijf dingen passen niet fijn in de zakken van een korte broek, maar zijn samen ook weer niet genoeg om een rugzak mee te vullen. Ik heb in het verleden regelmatig een paar van mijn spullen in de handtas van mijn vrouw gestopt, maar dat vond zij niet altijd even geslaagd. Dan liep zij mijn zaken mee te zeulen en moest ik haar om de haverklap lastig vallen als ik mijn zonnebril of portemonnee nodig had.

Vandaar dat een mannentas de beste oplossing leek. De enige hindernis die ik daarbij moest nemen was het accepteren van deze accessoire. Het zijn vaak onhandige polstasjes of weinig charmante buik-buidels. Vandaar dat ik altijd wat terughoudend ben geweest. Het helpt dan ook niet als Arjen Lubach er op televisie de draak mee steekt.

Toch heb ik de stap gezet. Mede onder invloed van mijn studenten. Tegenwoordig zie ik op mijn hogeschool veel jonge knullen met allerlei tasjes rondlopen. Dat heeft voor mij het laatste beetje aarzeling weggenomen. De meesten dragen hun tas diagonaal over hun borst. Zo hip ben ik ook weer niet. Ik draag hem als heuptas; een beetje aan de zijkant.

Na vier weken Bali kan ik zeggen dat het me goed is bevallen. Ik had altijd mijn handen vrij en hoefde niet met een warme rugzak rond te lopen. Mijn mannentas leverde een onverwacht groot voordeel op tijdens de lange heen- en terugvlucht. Ik hoefde voor mijn persoonlijke spullen niet steeds onder mijn stoel te duiken of in een ‘overhead locker’ te kijken.

 

Ook mijn vrouw was blij, omdat ik mijn spullen niet meer in haar tas hoefde te stallen. Ik ben door mijn eigen tas eens gaan rondkijken hoe vaak het gebeurt dat een man/vriend zijn vrouw/vriendin met zijn spullen opzadelt door die in haar tas te parkeren.  Als je er op gaat letten zie je dat het heel vaak gebeurt. In die zin is het hebben van een mannentas zelfs een teken van emancipatie. Van de man, welteverstaan!

[1] Zie ook de tekst dat ik bij de geboorte van onze kleindochter schreef: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2400

Kletskassa

 

Mijn vaste supermarkt heeft vijf nieuwe zelf-scan kassa’s geplaatst. Ten koste van drie bestaande kassa’s. Een medewerkster nodigde me laatst met een gastvrij gebaar uit om de producten uit mijn boodschappenmandje op een van die nieuwe plekken door de scanner te halen. Ik schudde vriendelijk mijn hoofd en wees naar de twee overgebleven reguliere kassa’s.

‘Ik reken liever daar af, gewoon bij een caissière’, zei ik.

‘Dat mag hoor’, antwoordde ze, ‘u kunt nog gewoon bij de kletskassa terecht’. Ze bedoelde het ongetwijfeld goed, maar haar blik had ook iets meewarigs. Alsof ik een soort hulpbehoevende was. En de vertrouwde kassa vanaf nu een voorziening voor gemankeerde klanten.

Kennelijk zag ze dat haar opmerking me aan het denken had gezet. ‘Het maakt natuurlijk niet uit waar u voor kiest’, zei ze geruststellend, ‘veel mensen willen gewoon niet in de rij staan, maar snel kunnen doorlopen. Daarom hebben we nu deze zelf-scan plekken.’

‘Dat begrijp ik’, zei ik, ‘maar als er langere rijen waren deden jullie altijd één of twee extra kassa’s open. Ik heb hier nooit lang hoeven wachten’.

‘Dat is fijn om te horen’, antwoordde ze professioneel. ‘Maar nogmaals, we doen het om de klanten een plezier te doen’.

‘En doen jullie jezelf er ook een plezier mee?’, informeerde ik.

‘Hoe bedoelt u?’ , vroeg ze.

‘Nou’, zei ik, ‘is het achter de kassa zitten niet fijner en gezelliger dan tussen de zelf-scan plekken staan’?

‘Tsja, dat kan ik nog niet zeggen’, sprak ze, ‘we hebben dit nieuwe systeem nog maar net’.

‘En wat nou als iedereen zelf gaat scannen’, vervolgde ik. ‘Dan zal dat toch ten koste gaan van jullie banen? Zijn jullie niet je eigen werk overbodig aan het maken?’

Ik merkte dat ik dit keer haar aan het denken had gezet.

‘Daar zegt u wat’, antwoordde ze met een wat onzekere blik in de ogen.

‘Gelukkig hebben we in ieder geval even gezellig gekletst’, zei ik ter geruststelling.

Ik groette haar en liep naar de kletskassa.

 

Deze waargebeurde (iets aangedikte) ervaring in de supermarkt staat niet op zichzelf. Als ik om me heen kijk zie ik dat de menselijke factor op steeds meer plaatsen wordt teruggedrongen: chatbots, geautomatiseerde antwoordfuncties en digitale assistenten nemen de rol van mensen over. Zo was ik laatst in een restaurant waar je via een QR code je bestelling moest plaatsen. Ik heb geen bezwaar tegen het digitaal of machinaal afhandelen van eenvoudige, routinematige handelingen. Het is goed dat veel geestdodend, afstompend werk niet meer door mensenhanden wordt gedaan. Ik pleit dus niet tegen technologische vooruitgang. Maar in veel situaties vind ik het menselijke contact juist gewenst en plezierig. In een restaurant wil ik kunnen informeren naar het menu van de dag, een suggestie horen over een goede, bijpassende wijn of bespreken hoe ik mijn vlees het liefst bereid wil hebben. En in de supermarkt wil ik de caissière gewoon even kunnen groeten en kunnen praten over zegeltjes of hoe het met haar gaat. Ook in de wereld waarin ik werk, het onderwijs, ligt dreigende verarming op de loer. Zo werd er laatst gesuggereerd dat het kijken naar een online kennisclip ook gezien zou mogen worden als een formeel contactmoment.[1]

Natuurlijk zijn machines en computers goedkoper dan mensen, dus ik begrijp het efficiency-oogpunt van organisaties wel, maar het leidt vaak ook tot verschraling. Ik ben bang dat we bij het verder verdwijnen van persoonlijke interactie steeds meer moeite krijgen om ons tot onze medemensen te verhouden. Terwijl het zo belangrijk is om elkaar even aan te kijken, lichaamstaal te lezen, een gesprek te voeren. Gezien en gehoord worden.

Misschien ben ik wat somber of nostalgisch, maar ik zie een vorm van contactarmoede ontstaan die weer zou kunnen leiden tot een afname van sociale samenhang en tot verminderde communicatieve vaardigheden. Een van de gedichten in de indrukwekkende nieuwe bundel van Marieke Lucas Rijneveld heet ‘Conversatieangst’. Die titel geeft precies aan wat het gevolg zou kunnen zijn van afnemend menselijk contact.

In mijn ogen gaat er niets boven direct persoonlijk contact. Ontmoetingen met anderen vormen de kern van ons mens-zijn. Als we ons alleen laten leiden door haast, gemak en efficiëntie, gaat dat ten koste van het menselijke contact en de waardering daarvan. Dat zien we terug op het vliegveld, in de supermarkt, in sommige winkels, in het QR-restaurant en ja, mogelijk ook in het onderwijs. Menselijke interactie zou juist als een pluspunt moeten worden gewaardeerd, niet als een kostenpost.

[1] Een kennisclip kijken, is contact hebben met je docent | DUB (uu.nl)

 

Bij de geboorte van kleindochter Ni Putu Tori Rosalie

 

Welkom in de wereld, lieve Tuto

Een wereld die één geheel vormt

En waarin jij op je plaats bent

Kind van ver weg en van dichtbij

Van Bali en van Belanda

Van twee landen met een eeuwenoude band

die scheef was en vaak wreed

 

Jij bent uit liefde geboren

Een belofte van verbinding en vooruitgang

 

Stond het al in de sterren geschreven?

Met een vader wiens wieg in de Madurastraat stond

en een moeder die geboren werd op Sumatra

Beiden zochten een nieuwe plek om te leven

En vonden elkaar op een plaats die heelt en verzoent

 

Gadis manis, lief meisje,

We wensen jou het beste van alle werelden

 

Eerder genieten

 

Aan het einde van dit jaar hoop ik 65 jaar te worden. Zo lang ik me kan heugen was dat de leeftijd waarop je met pensioen ging. Ik schrijf dat in verleden tijd, omdat deze wetmatigheid sinds een aantal jaren niet meer bestaat. Mensen blijven langer gezond, worden ouder, dus die pensioenleeftijd kan wel omhoog, zo redeneerden gezaghebbende instituten. De politiek nam deze gedachte maar wat graag over. Een latere AOW-datum is goed voor de schatkist.

En zo kon het gebeuren dat de pensioengrens stapsgewijs werd opgeschoven. Naarmate ik steeds meer in de buurt kom van de 65 jaar is de grens steeds verder naar achteren opgeschoven. Voor mij is dat nu 67 jaar. Dat is geen ramp, omdat ik me goed voel en mijn werk mij nog steeds boeit.

Maar ik voel me soms wel als een marathonloper die ter hoogte van kilometer 40 te horen krijgt dat hij niet 2, maar nog 4 kilometer voor de boeg heeft. Een soort moderne Tantalus-kwelling. Je strekt hongerig je arm uit om een stuk fruit te plukken, maar elke keer zorgt een windvlaag ervoor dat het lekkers buiten handbereik blijft.

Op zich is het verleggen van de grens te begrijpen. Bij een hogere levensverwachting past een hogere pensioenleeftijd. Wat mij betreft zou dat niet moeten gelden voor mensen met zware beroepen of met meer dan 40 dienstjaren. Maar voor al diegenen die nog volop in het leven staan is het niet onredelijk. Veel zestigers zijn nog voldoende fit en actief om wat extra jaren door te werken.

Hoe anders was deze situatie nog niet zo heel lang geleden. Er waren op mijn werk prachtige regelingen voor oudere collega’s die vaak ruim voor hun 60e jaar afzwaaiden. Je kunt het je haast niet meer voorstellen dat je in die tijd al vanaf 55 jaar onder soepele voorwaarden je werk vaarwel kon zeggen. Het is te begrijpen dat die riante praktijken niet meer haalbaar en betaalbaar zijn. Daarmee is de norm ingrijpend veranderd. Waar vroeger slechts een enthousiaste enkeling tot zijn/haar 65e jaar bleef doorwerken, zijn er tegenwoordig vele 60-plussers die nog actief meedraaien.

Ik merk dat het thema ‘pensioen’ sinds een paar jaar een vaak terugkerend gespreksonderwerp als ik met generatie-genoten om de tafel zit. Daarbij komen steevast vragen aan bod als: ‘wat zijn jouw plannen?’, ‘heb jij het nog naar je zin op je werk?’ en ‘hoe lang ga jij nog door?’. Je kunt er niet aan ontkomen. Zoals begin-dertigers praten over samenwonen, hypotheken en kinderwensen, bespreken begin-zestigers hun naderende afscheid van de arbeidsmarkt. Sommigen zijn al gestopt of hebben een concrete vervroegde pensioen-datum in hun hoofd. Anderen kijken het nog even aan of willen tot hun 67e door blijven werken.

Ik behoor tot de categorie ‘aankijkers’. Ik vind het plezierig om zelf een beetje de regie te houden en niets te forceren. Ik heb geen definitieve knopen doorgehakt; ik ben de knopen nog aan het tellen. Want wikken en wegen is belangrijk in deze levensfase. Het woord pensioen komt van het Latijnse werkwoord ‘pendere’, dat hangen of wegen betekent. Vroeger werd een betaling in geld of natura afgewogen. Ons woord ‘pond’ en het Britse ‘pound’ komen van diezelfde stam.

De website van mijn pensioenfonds (het ABP) speelt handig op deze overwegingen in door een keuzebalk te laten zien waarop je een schuifje heen en weer kunt bewegen. Zo kan ik kijken welke bedrag ik maandelijks zal gaan ontvangen als ik bijvoorbeeld over drie maanden of over drie jaar ga stoppen. Het voelt een beetje als meedoen aan een kansspel met je eigen toekomst als inzet; je zet je fiches op een bepaalde datum en dan rolt daar een te verwachten opbrengst uit. Voor nu is het een aardig tijdverdrijf. Des te meer omdat het ABP een grappige naam heeft gegeven aan die keuze-knop: ‘Eerder genieten’. Met een cocktailglas als bijbehorend symbool. Daar kan ik erg om lachen. Kennelijk is werken een noodzakelijk kwaad om straks als pensionado je te mogen wentelen in het Zwitserleven gevoel. Geen geraniums, maar Koning Toto!

Laat mij nog maar even doorwerken. En die cocktails hoeven niet te wachten. Die smaken nu ook al prima.

Groeten uit Zeist #6: Plakplaatjes

Ik schrijf met enige regelmaat verhalen over mijn nieuwe woonplaats Zeist. Deze nieuwe bijdrage gaat over een opnieuw opgebloeide jeugdliefde: plakplaatjes.

 

Mijn kleinzoon van 5 is al tijden in de ban van Pokémon kaarten. Elke keer als ik hem zie laat hij mij glimmend van trots zijn laatste aanwinsten zien. Hij geeft me daarbij deskundig uitleg over de waarde van de kaarten, over series, en over ruilen en spelen. Het meeste van wat hij vertelt gaat langs me heen, maar ik geniet van zijn aan verliefdheid grenzende enthousiasme. Terwijl ik in het najaar uitkeek naar mijn booster-prik was hij aan het sparen voor een booster-pack: een verzamel-pakje met 10 Pokémon-kaarten.

Hij herinnerde mij aan de tijd dat ik als kind voetbalplaatjes verzamelde. Dat deed ik met dezelfde gepassioneerdheid. We hadden vroeger een abonnement op de 1-0, een voetbaltijdschrift. Ik las alle verhalen met veel plezier, maar mijn belangstelling ging vooral uit naar de voetbalplaatjes. Die moest je destijds uit het blad knippen (netjes langs de stippellijntjes) en zelf met lijm in een verzamelmap (Foto Galerij) plakken.

Zo kon je alle spelers van alle eredivisieclubs bij elkaar sparen. Ik kan nog meerdere illustere namen uit die tijd opnoemen: Jan Jeuring, Joop Korevaar, Pim Doesburg, Willy Brokamp, Theo Laseroms. Sommigen speelden bij clubs die tegenwoordig niet meer bestaan of op een lager plan plan meedraaien: DWS, Holland Sport, MVV en Haarlem.

Ach, zoet jeugdsentiment. Al die mooie plaatjes en de opwinding als je weer een mooi exemplaar aan je verzameling kon toevoegen. Schattig hoe je daar als kind zo vol van kan zijn.

Deze gedachten gingen door mijn hoofd, toen ik mijn kleinzoon met zijn kaarten zag en terugdacht aan de voetbalplaatjes uit mijn jeugd. Tot voor kort had ik nooit verwacht dat ik zelf opnieuw in de greep zou komen van zo’n verzamel-koorts. En toch is dat gebeurd!

Enkele weken geleden zag in mijn vaste supermarkt een bord staan met de aankondiging van een nieuwe spaaractie. Dit keer ging het niet om de gebruikelijke handdoeken of glazen. Bij aankoop van 10 euro aan boodschappen kon je een klein pakje met vier historische afbeeldingen van Zeist krijgen. ‘Dat is echt iets voor mij, als nieuwe Zeistenaar’, dacht ik. Ik laadde mijn boodschappenwagen extra vol en incasseerde bij de kassa gretig een handvol pakjes en een mooi plakboek.

Bij thuiskomst keek mijn vrouw verbaasd naar de overvolle boodschappentas en nog verbaasder naar de plakplaatjes en het album. Ik vertelde enthousiast over de spaaractie. Haar vragende blik kreeg iets van berusting. Ze kent me langer dan vandaag en ze weet dat ik van geschiedenis en verzamelingen houd. En ook dat ik mijn best doe om Zeist wat beter te leren kennen.

Dat alles komt met deze spaaractie prachtig samen. Het verzamelalbum is samengesteld door het Zeister Historisch genootschap en behandelt 28 thema’s. Er zijn bekende, te verwachten onderwerpen als het Slot, de Hernnhutters en de buitenplaatsen. Een bijzonder onderdeel dat mij treft is ‘Zeist tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Het is indringend om afbeeldingen te zien van een razzia of een bominslag. Of een bord ‘Joden niet gewenscht’. De NSB bleek in Zeist relatief veel aanhang te hebben. Na de oorlog werden veel aanhangers vastgezet in Slot Zeist, aldus de begeleidende tekst. Zo leer je nog eens wat.

Mooi vind ik de thema’s die een overzicht van het alledaagse leven geven in de loop van de tijd: verenigingsleven, onderwijs, vervoer, woningbouw, ziekenzorg, etc. De plaatjes geven een inkijkje in de manier van leven en wonen door de jaren heen. En je ziet ook wat er verdwenen is: de industrie, de tram, de legerkampen, zwembad Mooi Zeist.

Ik ben nu twee maanden druk aan het sparen en plakken. Inmiddels ben ik een stuk meer over Zeist aan de weet gekomen. Ook mijn vrouw vindt het interessant en helpt mee!

Maar ondanks alle kerstboodschappen en de extra plaatjes van een vriendin in de buurt kent mijn album nog veel lege plekken. Van de 360 plaatjes ontbreken er nog een stuk of 50. In de pakjes die ik meekrijg bij de kassa zit nog maar af en toe een nieuw plaatje. De meeste heb ik al. Ze verdwijnen in een oude RISK-doos die ik gebruik als sorteerbak voor al mijn dubbele plaatjes. Er zitten inmiddels meer plaatjes in die bak dan in mijn album. Maar ik laat de moed niet zakken. Ik voel me als een marathonloper die weet dat de laatste kilometers het zwaarst zijn; maar ook dat de finish met elke stap dichterbij komt.

Over een paar weken wordt de supermarkt-actie beëindigd. Ik moet dus even extra gas geven. Sinds kort ben ik bezig op Marktplaats om te kijken of er plaatsgenoten zijn die met me willen ruilen. Zoals mijn kleinzoon dat op het schoolplein doet met zijn Pokémon-kaarten. Gelukkig zijn er meer liefhebbers zoals ik en met deze mede-verzamelaars wissel ik lijsten met ontbrekende nummers uit. Vervolgens stap ik op de fiets om in onbekende straten bij wildvreemde mensen aan te bellen en enveloppen met plaatjes te ruilen. Even later rij ik dan met een schat aan nieuwe plaatjes naar huis. Als een kind zo blij.

Ontwijnen, ontboeken, ontschermen: nieuwe ont-woorden!

 

Vier jaar geleden schreef ik rond de jaarwisseling een blogtekst over ont-woorden.[1] Ik signaleerde een trend om het voorvoegsel ‘ont’ voor bestaande woorden te plaatsen om daarmee nieuwe betekenissen te creëren. Denk aan modieuze woordconstructies als ontspullen, ontzorgen en onthaasten. We zijn gewend om bij de toevoeging ‘ont’ te denken aan het tegenovergestelde van het kernwoord, zoals bij onthechten/hechten of ontwapenen/wapenen. Redacteuren en tekstschrijvers spelen handig op deze reflex in door op deze wijze nieuwe woorden te scheppen die we meteen kunnen plaatsen en begrijpen.

Ik dacht destijds het thema voldoende besproken te hebben, maar de afgelopen jaren bleef ik nieuwe ont-woorden tegenkomen. En dan werkt het bij mij zo dat ik die dan registreer en in een digitaal mapje opsla. Dat mapje is inmiddels aardig gevuld, dus reden genoeg om een vervolg-tekst te schrijven met recente ont-aanwinsten.

 

Ik begin met een vrij willekeurig viertal ont-woorden die heel illustratief zijn voor de genoemde trend.

Ontplasticen: Kop in de krant bij een artikel over de Europese Commissie die het plastic afval in zee wil aanpakken.

Ontwoekeren: Als je van je woekerpolis af wilt komen. (https://www.moneywise.nl/woekerpolis/ )

Onttoetsen: Met deze term hekelde PVV-kamerlid Beertema het voorstel om minder centrale, diagnostische toetsen in het onderwijs af te nemen. (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/kamer_in_het_kort/sgp-en-cda-diagnostische-toets-niet-verplichten )

Ontboeken: “In Nederland lijkt het erop dat bibliotheken vooral aan het ontboeken zijn” (Michel Krielaars in NRC, 2 juli 2021. ( https://www.nrc.nl/nieuws/2021/07/02/boeken-zijn-ons-aller-geheugen-a4049574 )

Je zou kunnen zeggen dat het verschijnsel ontboeken samenhangt met het al vaker gebruikte woord ontlezen.

 

 

Dankzij de digitalisering maken we ook kennis met nieuwe ont-woorden die te maken hebben met ons internet-gedrag.

Ontgooglen: Mensen die proberen niet meer vindbaar te zijn op social media.

Ontbubbelen: Een populair woord in communicatiekringen. Het gaat er hierbij om dat je eens wat verder kijkt dan je eigen vrienden/geestverwanten op sociale media en dat je probeert contact te leggen met mensen buiten je vertrouwde kring.

Ontschermen: Juist in corona-tijd met het vele online werken en vergaderen is het belangrijk om ook pauze te nemen en geregeld los te komen van je laptop.

Het aardige bij dit laatste woord is dat je het ook in een andere context tegenkomt: liefhebbers van natuur en landschap die zich keren tegen de enorme geluidsschermen langs de snelwegen. (https://www.stedebouwarchitectuur.nl/artikel/het-ontschermen-van-het-landschap )

 

Een ander populair thema is het gebruiken van ont-woorden om mensen aan te zetten tot gezonder, beter en duurzamer gedrag. Er zijn de afgelopen jaren meerdere boeken verschenen met veelzeggende ont-titels

Ontwijnen: Dit is de titel van een boekje dat vast tijdens deze dry january-maand veel gelezen zal worden.

Variaties op dit thema: Ontpillen, Ontstressen, Ontpiekeren :

ONTPILLEN

ONTSTRESSEN

ONTPIEKEREN

 

Ik ben ook ont-woorden tegengekomen die te maken hebben met  relaties en persoonlijke ervaringen.

Ontbangen: Maaike Ouboter begint haar mooie liedje ‘Dat ik je mis’ met de volgende regels:

Je kust me, je sust me, omhelst me, gerust me
Je vangt me
Verlangt me
Oneindig ontbangt me

Een geruststellende gedachte dat een geliefde je angsten kan wegnemen.

Maar volgens Ellen Deckwitz is het niet mogelijk om nare ervaringen helemaal kwijt te raken.

Ontweten: Deckwitz schrijft over heftige gebeurtenissen waar je niet helemaal meer overheen komt; die je altijd zult meeslepen. Ze gebruikt daarvoor het woord ‘ontweten’. (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/05/25/ont-weten-a4044676 ).

Onttrouwen: Babette van Veen schreef het kinderboek ‘Prinses Leentje en de weg naar het hart’. In het verhaal gaan de ouders van de hoofdpersoon scheiden en daarvoor wordt de term ‘onttrouwen’ gebruikt.

Ik denk trouwens dat veel kinderen het fijn zouden vinden als meer ouders hun best zouden doen om te ont-scheiden.

 

 

 

Ik heb ontdekt dat het bedenken van ont-woorden niet alleen iets van deze tijd is. Als poëzie-liefhebber vielen mij de afgelopen jaren ook enkele ont-woorden in gedichten die al lang geleden zijn geschreven.

Ontmonden: In de laatste regels van het gedicht ‘Het is grijs en het valt uit de hemel’ van Gerrit Kouwenaar (Gedichten 1978-1996).

men staat stil op de rand van een stilte, bestaat
wat begint te ontbinden, men moet zich
bevatten, ontmonden, tot op de seconde –

Ontlijfd en ontzworven: Deze twee fraaie ontwoorden staan in het beroemde gedicht ‘Het lied der dwaze bijen’ van Martinus Nijhoff (1925):

Een geur van hoger honing
verbitterde de bloemen,
een geur van hoger honing
verdreef ons uit de woning.

Die geur en een zacht zoemen
in het azuur bevrozen,
die geur en een zacht zoemen,
een steeds herhaald niet-noemen,

ried ons, ach roekelozen,
de tuinen op te geven,
riep ons, ach roekelozen,
naar raadselige rozen.

Ver van ons volk en leven
zijn wij naar avonturen
ver van ons volk en leven
jubelend voortgedreven.

Niemand kan van nature
zijn hartstocht onderbreken,
niemand kan van nature
in lijve de dood verduren.

Steeds heviger bezweken,
steeds helderder doorschenen,
steeds heviger bezweken
naar het ontwijkend teken,

stegen wij en verdwenen,
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
stegen wij en verdwenen
als glinsteringen henen.–

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
huiswaarts omlaag gedwereld,
het sneeuwt, wij zijn gestorven,
het sneeuwt tussen de korven.

 

GOEDE VOORNEMENS

Ik eindig deze blogtekst graag met een dubbele wens voor het nieuwe jaar 2022. Ik doe dat aan de hand van een woord dat te lezen is als een ont-woord, maar ook als een gewoon woord.

Ontmoeten:

Het zou mooi zijn als we ons minder laten opjagen door drukke agenda’s en vele verplichtingen.

Juist door de lockdown, het vele thuiswerken en de talloze online sessies via Teams en Zoom merken we hoe essentieel en waardevol het directe, fysieke contact tussen mensen is. Of het nu gaat om een maaltijd, vergadering, sportwedstrijd, concert of theatervoorstelling: het bijeenkomen, het samenzijn zorgt voor een extra dimensie.

Minder moeten, meer ontmoeten.

 

[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1511

Groeten uit Zeist #5: Straatnamen

 

Als je in een nieuwe plaats gaat wonen ben je een tijdlang de weg kwijt. Letterlijk. Het duurt maanden voordat je een beetje weet hoe het stratenplan in elkaar steekt en hoe je het best van A naar B kunt komen. Dat heb ik in mijn nieuwe woonplaats Zeist vaak ervaren. Nu hielp het nog een beetje dat ik hier 35 jaar geleden ook een paar jaar hebt gewoond, maar dat heeft me na mijn recente verhuizing niet meer opgeleverd dan een vaag, algemeen gevoel van richting. Ik ben vooral in de begintijd herhaaldelijk de verkeerde kant op gereden en soms in een andere straat beland dan ik van plan was. Gelukkig helpt tegenwoordig de routeplanner op je smartphone je dan weer verder. Had ik die in mijn jeugdjaren ook maar gehad.

Gedurende de eerste maanden van corona-beperkingen (en dankzij het vele thuiswerken) ben ik regelmatig op mijn fiets gestapt om Zeist nader te verkennen. Dat heeft geholpen om wat beter zicht te krijgen op de straten en lanen van Zeist. Tijdens al die ritjes zijn mij meerdere dingen opgevallen. Ik zet ze hieronder per thema op een rij.

 

  1. Leuke namencombinaties

Zeist heeft natuurlijk een Dorpsstraat, een Kerkweg en een Stationslaan. Net als zoveel andere plaatsen. Ik lette vooral op bijzondere, opvallende straatnamen. Op een gegeven moment ben ik combinaties gaan maken van straatnamen die ik bij elkaar vind passen. Zo is er in Zeist een Jagerlaan en een Hazepad, een Jufferstraat en een Herenplein, een Slotlaan en een Vrij Baan, een Karpervijver en een De Visserlaan, een Harmonielaan en een Verzetslaan, en zelfs een Promenade en een Boulevard[1] (zouden de bedenkers van de gelijknamige TV-programma’s uit Zeist komen?). En ten slotte mijn favoriete tweetal dat licht-erotische associaties bij me oproept: Voorheuvel en Achterheuvel.

 

  1. 47 11

Zeist kent een aantal wijken in het westelijke deel van de gemeente waar de straten geen eigen namen hebben, maar genummerd zijn. Die wijken zijn Brugakker, De Clomp, Couwenhoven, Crosestein en Nijenheim. Je hebt dan bijvoorbeeld het volgende adres:

Nijenheim 47-11, oftewel wijk Nijenheim, straat 47, huisnummer 11.

Het lijkt mij nogal onpersoonlijk om geen eigen straatnaam te hebben. Elke straatnaam staat voor een kleiner of groter verhaal. Een stukje geschiedenis, een beetje betekenis. Vroeger hadden veel  steden wel straatnamen, maar juist geen huisnummers. Toen Franse troepen aan het einde van de 18e eeuw het Rijnland bezetten vonden ze het maar onhandig dat de huizen in Keulen geen huisnummer hadden. Alle huizen kregen toen een nummer aangewezen, los van de straatnaam. Het bekendste nummer was 4711; het huis waar de beroemde eau de cologne (Kölnisch Wasser) werd gemaakt.

 

  1. Oude Arnhemseweg en Arnhemse Bovenweg

Over Keulen gesproken: de oude verbindingsweg van Keulen naar Utrecht liep via Arnhem en Zeist. Het deel dat dwars door Zeist liep heette de Oude Arnhemsche Weg. Door latere herindelingen van wijken in het centrum van Zeist werd de weg in vieren gedeeld: zo zijn de Arnhemse Bovenweg, en de 1e en 2e Hoofdstraat ontstaan, terwijl alleen het deel aan de kant van Driebergen de naam Oude Arnhemseweg behield. Toen ik hier net woonde wist ik natuurlijk niet dat er twee verschillende straten waren met de naam Arnhem erin. Het is me een paar keer overkomen dat ik in de verkeerde ‘Arnhem’-straat op zoek ging naar een specifiek adres (‘Nee meneer, er is hier geen tuincentrum’).

 

 

  1. Laantjes

Het bosrijke Zeist heeft tal van laantjes met bijzondere namen. Ik noem er een paar: het Padvinderslaantje, het Filosofenlaantje, het Laantje zonder einde, het van Doornlaantje en het Boshijgerslaantje. Dat laatste laantje kun je maar beter mijden als het donker is.

 

  1. Mannen en vrouwen[2]

Natuurlijk heb ik ook onderzocht hoeveel straatnamen in Zeist naar mannen zijn genoemd en hoeveel naar vrouwen. Je moet in deze tijd immers een beetje ‘woke’ zijn. In Zeist is die verhouding zeer scheef. Op grond van een straatnamenboek uit 1988 (met een appendix tot 1996) kom ik tot 183 straten met mannennamen tegenover slechts 30 straten met vrouwennamen. Dat betekent werk aan de winkel voor de straatnamencommissie van de gemeente.

 

  1. Wegh der Weegen

Tot slot moet natuurlijk de weg der wegen besproken worden. Of beter gezegd: de Wegh der Weegen. De straat waar ik woon komt op deze legendarische weg uit. Het Zeister deel van deze weg heet nu Amersfoortseweg. Deze roemruchte weg is in de 17e eeuw ontworpen door Jacob van Campen. Hij is het meest bekend geworden als bouwmeester van het beroemde Stadhuis van Amsterdam dat later dienst ging doen als Koninklijk Paleis. Jacob van Campen kreeg de opdracht van de Staten van Utrecht om een nieuwe weg tussen Amersfoort en Utrecht aan te leggen. Het werd een voor die tijd ongekend rechte weg van 11 kilometer lang en maar liefst 60 meter breed. Langs de weg werden bouwgronden uitgegeven voor de aanleg van statige huizen en buitenplaatsen. Bij alle zijwegen kwam de aanduiding ‘sortie’ te staan en een nummer van de afslag. Net als op de hedendaagse péages in Frankrijk.

Er is een heuse stichting met als doel het ‘het (doen) vergroten van de bekendheid en de beleving van de cultuurhistorische aspecten en andere waarden van de ‘Wegh der Weegen’.

Ik heb een zwak voor dergelijke lokale initiatieven en clubs. Dankzij dit soort organisaties kom ik dingen op het spoor, voel ik me hier steeds meer thuis en ben ik in twee jaar al aardig wegwijs geworden.

 

 

[1] Grappig detail: de Car Wash aan de Boulevard heet Autowasboulevard.

[2]  Ik schreef hier eerder een algemene blog-tekst over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1777 .

De coach in het onderwijs: samen onderweg

 

De coach is in opmars. In steeds meer sectoren van de samenleving kom je coaches tegen. Zij werken in dienst van organisaties en ook als zelfstandig ondernemer: opvoed-coaches, loopbaan-coaches, opruim-coaches, burn out-coaches, fitness-coaches, relatie-coaches, taal-coaches, voeding-coaches, lifestyle-coaches, noem maar op.

Iedereen kan zich coach noemen; het is geen beschermd, gecertificeerd beroep. Dat zou kunnen verklaren waarom er zoveel coaches zijn. Daarnaast denk ik dat het ook te maken heeft met veranderingen in de samenleving. Vroeger luisterden we naar mensen met autoriteit die ons vertelden hoe de wereld in elkaar zat en wat wij moesten doen. Tegenwoordig worden we geacht allemaal zelf de regie te nemen over ons bestaan. Dat is aan de ene kant bevrijdend, maar aan de andere kant kunnen we het niet altijd helemaal zelf en hebben we af en toe steun en begeleiding nodig. Daar komt bij dat we in deze digitale tijd beschikken over een stortvloed aan informatie waar we ook wegwijs uit moeten worden: waar te beginnen en wat te geloven? Geen wonder dat we van tijd tot tijd bij een coach aankloppen.

Geheel in die trend zie ik ook op mijn hogeschool de aandacht voor coaching toenemen. Docenten worden steeds meer als coach gezien. Frontaal, klassikaal lesgeven komt nog maar weinig voor. De studenten dienen zelf hun leerdoelen op te stellen en hun leervragen te formuleren en wij, de docenten, coachen hen daarbij. Meer begeleiden dan leiden, dus. In de klas geen traditionele bus-opstelling, maar tafelgroepjes. De ruimtes bij voorkeur omgetoverd tot creatieve ‘labs’.

 

Een Engelse coach is een bus

Wat ik in verband met het woord ‘bus-opstelling’ dan weer aardig vind, is dat het woord ‘coach’ in Engelstalige landen oorspronkelijk werd gebruikt voor koetsen en bussen. Ik ontdekte dat in mijn studententijd toen ik een bijbaan had als reisleider. Wanneer ik door Engeland en Schotland reisde, spraken mijn Britse chauffeurs niet over hun bus, maar over hun coach.

Jaren later leverde deze betekenis nog een anekdote op. Ik was, inmiddels werkzaam als hogeschool-docent, met een groep vierdejaars studenten op studiereis in Engeland. Op een gegeven moment reden we met onze bus langs een tankstation. Bij de oprit stond een groot bord waarop in koeienletters stond: NO SOCCER COACHES. Een student die voorin zat vroeg vol verbazing aan de Engelse chauffeur waarom hier geen voetbaltrainers mochten komen. De goede man reed bijna van het lachen de berm in. Proestend maakte hij de student duidelijk dat het betekende dat er geen bussen met voetbalsupporters mochten stoppen. Ze hadden daar geen zin in busladingen dronken hooligans.

 

Studiereizen

Die studiereis naar Engeland was trouwens de eerste in een lange reeks. Ik ben de jaren daarna nog met studenten naar Berlijn en Praag geweest. Weer later heb ik met een paar collega’s vele trips naar de EU-instellingen in Brussel georganiseerd met af en toe een uitstapje naar Straatsburg. En de laatste jaren bezoek ik met internationale studenten juist Nederlandse steden.

 

 

 

Als ik studenten aan het einde van hun studie spreek (bijvoorbeeld bij een diploma-uitreiking) of na de studie nog eens ontmoet, beginnen ze vaak over de studiereis. Meestal met een grote glimlach op het gezicht. Niet omdat ze nog precies weten wat ze gezien en geleerd hebben, maar vooral omdat er wat bijzonders gebeurde: een mix van leerzaam, plezier, samen op stap, avontuur. Dat is hen bijgebleven.

Dit bleek ook weer toen ik een paar weken geleden een bijzondere uitnodiging kreeg om aan te schuiven bij een mini-reünie van oud-studenten die 30 jaar geleden samen aan de studie op mijn hogeschool waren begonnen.[1] Het was een heel gezellig weerzien op een zonnig Haarlems terras. Er kwamen allerlei verhalen en namen uit het verleden voorbij. En ook de studietrip van destijds werd uitvoerig gememoreerd.

 

Etymologie

Het Engelse woord coach is verwant aan ons woord koets. Beide woorden stammen volgens meerdere etymologische bronnen[2] af van de Hongaarse plaatsnaam Kocs. Kocs was een vervoersknooppunt waar rijtuigen werden gebouwd en gerepareerd. Die koetsen kregen de naam van de stad mee en die naam werd in veel talen de algemene aanduiding voor rijtuigen die door paarden werden voortgetrokken: koets, Kutsche, coach. Voor de Engelsen was het een kleine stap om later hun gemotoriseerde bussen ook coach te noemen. Met de komst van motorvoertuigen werd wel vaker verwezen naar oudere typen koetsen uit bepaalde steden of regio’s: denk aan benamingen als sedan en limousine. Paard-en-wagen termen klinkt ook nu nog door in woorden als carrosserie en paardenkracht.

Het stadswapen van Kocs (met een kleine koets erin)

Hoe kan het dan dat men in Engeland ook bepaalde mensen coach ging noemen? In diezelfde etymologische bronnen is te vinden dat aan het begin van de 19e eeuw op Engelse universiteiten het woord coach ook werd gebruikt voor tutoren die (zwakkere) studenten hielpen om hun tentamens te halen. Men redeneerde dat een goede begeleider je van A naar B kan brengen, zoals een koets/bus dat ook doet. Zo werd het woord coach niet alleen een aanduiding voor een voertuig, maar ook voor een ‘voerman’: een begeleider, een trainer. Later in de negentiende eeuw raakte de term coach met name ingeburgerd in de sportwereld. Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. En, zoals gezegd, tegenwoordig wordt de term coach in een brede waaier van professies en bezigheden gebruikt.

 

Terug naar het onderwijs

Als ik kijk naar mijn werkomgeving (het hoger beroepsonderwijs) begrijp ik die aandacht voor coaching goed, maar ik ervaar ook knelpunten en beperkingen. Niet elke student weet zijn zelfverantwoordelijke rol te pakken; vooral beginnende studenten hebben soms geen idee wat ze moeten doen. Vaak is sturing, instructie of kennisoverdracht onontbeerlijk. Docenten zijn niet alleen begeleiders, maar ook curriculum-ontwerpers, vakdeskundigen, kwaliteitsbewakers en regisseurs van leerprocessen. Bovendien ben je als docent ook beoordelaar. Je bent niet alleen aan het coachen en feedback aan het geven, maar je deelt ook voldoendes en onvoldoendes uit, met de vooraf vastgestelde eindkwalificaties van de opleiding als referentiepunt. Als je docenten alleen ziet als coaches, raken die andere belangrijke aspecten van het docentschap onderbelicht. Coaching is een zinvol onderdeel van het docenten-vak en het is goed dat hier aandacht aan wordt besteed, maar een goede docent is meer dan alleen een coach.

 

De busreis als metafoor

Wat mij betreft noemen we een docent gewoon ‘docent’, met alle bijbehorende aspecten en rollen die dat vak met zich meebrengt. Maar de coach hoeft niet uit het onderwijs te verdwijnen. Dan doel ik op de oorspronkelijke betekenis: bus. Gezien de positieve ervaringen van mijn studenten (en van mezelf) met studiereizen lijkt het me een aardig idee om een opleiding op te vatten als een gezamenlijke busreis. Je bent samen (reisgezelschap en reisleiding) met de bus onderweg. Het studieprogramma als het reisprogramma. Het eindniveau als eindbestemming. De route kan strak gepland, maar ook losser zijn. Er kunnen gemeenschappelijke en individuele uitstapjes worden gemaakt. Maar het principe blijft wel: samen onderweg zijn. Als je samen ervaringen opdoet en samen leert versterkt dat de sociale, emotionele en cognitieve vaardigheden.

In nieuwe vormen van onderwijs staat de persoonlijke leerervaring steeds meer op de voorgrond. Daar is wat voor te zeggen; eenheidsworst is niet heel smakelijk. Maar volledig geïndividualiseerd leren werkt niet op een school. In reistermen: backpacken en zelf rondzwerven kan ook erg leuk en leerzaam zijn, maar dat is een ander soort reis. Onderwijs op scholen kent nu eenmaal een gemeenschappelijk inhoudelijk en didactisch kader. Het is de kunst om daar een uitdagend, onderscheidend kader van te maken, dat leerzaam en plezierig is. Dat voldoende houvast biedt, zonder te knellen. Dat ruimte biedt aan gedeelde ervaringen en aan individuele ontplooiing. Juist nu er meer online wordt gestudeerd en er op het internet veel en goed lesmateriaal is te vinden, is het aan scholen en opleidingen om extra hun best doen om een aantrekkelijke, fysieke ontmoetingsplaats te zijn waar je met elkaar meer kunt beleven dan wanneer je alleen op je zolderkamer of in de bibliotheek zit. Een boeiend reisprogramma, dus. Met een goed reisgezelschap. En een comfortabele bus.

 

 

[1] Die studie heette Voorlichting, Publiciteit  Informatie (VP&I). Dat was een zogenaamde vrije studierichting; een voorloper van onze huidige HBO Communicatie opleiding.

[2] Zie o.a. https://etymologiebank.nl/trefwoord/coach ; https://en.wiktionary.org/wiki/coach

Bij het graf van Albert Camus

 

We hoopten dat we deze zomer onze zoon en schoondochter op Bali konden bezoeken, maar dat bleek door alle coronabeperkingen niet mogelijk. Omdat we er toch graag even tussenuit wilden, kozen we voor een bestemming dichter bij huis: Frankrijk. Altijd goed. Het was al eind juni en het vinden van een aardig vakantiehuisje was lastiger dan we dachten. Veel huisjes die wij leuk vonden waren niet meer beschikbaar.

Uiteindelijk vonden we een mooie ‘gite’ in de Provence. Toen ik de locatie opzocht op de kaart zag ik dat het maar een half uurtje verwijderd was van Lourmarin. “Dan kunnen we ook even naar het graf van Albert Camus”, riep ik enthousiast. Ik had ooit gelezen dat deze beroemde schrijver daar begraven lag.[1] Mijn vrouw kent mij en mijn merkwaardigheden al langer dan vandaag en begreep dat hier geen ontkomen aan zou zijn. Ik had haar op eerdere vakanties al meegetroond naar de graven van Jimi Hendrix bij Seattle, Olof Palme in Stockholm en Leonardo da Vinci in Amboise. Ik beschouw mezelf niet als een devote pelgrim of een dweepzieke fan die alles ervoor overheeft om de laatste rustplaats van een beroemdheid te bezoeken, maar als we toch in de buurt zijn, vind ik zo’n uitstapje zeker de moeite waard. Voorwaarde is wel dat de persoon in kwestie mij op een bepaalde manier geraakt heeft; betekenis voor me heeft.

Dat heeft Albert Camus zeker. Op de middelbare school maakte ik met hem kennis en sindsdien heeft zijn gedachtewereld me niet meer losgelaten. Hij inspireerde me met zijn boeken over de absurditeit van het bestaan en het belang van het maken van keuzes. Een jaar of acht geleden herlas ik de Mythe van Sisyphus in een nieuwe vertaling. Met de beroemde zin: ‘we moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen’. Vijf jaar geleden werd ik getroffen door het boek Moussa van de Algerijnse schrijver Kamel Daoud. Daoud geeft in zijn roman de anonieme vermoorde Arabier uit het boek L’Etranger van Camus een identiteit en een gezicht. Aansluitend las ik ook L’Etranger opnieuw.[2] En vorig jaar haalde ik De Pest uit de boekenkast. Net als zoveel anderen in corona-tijd las ik dit beroemde boek van Camus dat zo’n indringend beeld geeft van een samenleving die getroffen wordt door een pandemie. Tijdens het lezen kwam ik nog een dubbelgevouwen proefwerkblaadje van de middelbare school tegen dat ik destijds als boekenlegger had gebruikt. De vele parallellen tussen het verhaal van Camus en de actuele ontwikkelingen in de corona-samenleving laten zien dat dit boek niets aan zeggingskracht heeft ingeboet.

Lourmarin

Kortom, voldoende reden om naar Lourmarin te rijden. Bovendien is een ritje van 25 minuten door de zonovergoten lavendel-velden van de Provence geen straf. Vooraf had ik gelezen dat Camus genoeg had gekregen van het drukke, veeleisende Parijs. Het rustige en rustieke Lourmarin deed hem qua temperatuur en temperament aan zijn jeugd in Noord-Afrika denken. Camus hoorde als scholier enthousiaste verhalen over Lourmarin van Jean Grenier, zijn docent filosofie aan het lyceum in Algiers. Na de Tweede Wereldoorlog verbleef Camus langere tijd in het fraaie chateau van Lourmarin dat plaats bood aan schrijvers, schilders en andere kunstenaars. In die periode werd hij verliefd op de stad en de omliggende Lubéron-regio.

Toen hij in 1957 de Nobelprijs voor de literatuur ontving kon hij van het prijzengeld een mooi huis in Lourmarin kopen. Hij heeft er niet lang van kunnen genieten want in januari 1960 kwam hij op 46-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeluk. Hij zat naast zijn uitgever Gallimard die de auto bestuurde. Ook Gallimard bezweek een paar dagen later aan zijn verwondingen.

De spelers van het lokale voetbalteam droegen Camus naar zijn laatste rustplaats. Een eerbetoon aan de schrijver die hen steeds fanatiek had gesteund en voor het hele team nieuwe sportkleding had gekocht.

 

 

 

 

Bij de ingang van de plaatselijke begraafplaats zien we een bord met een plattegrond waarop duidelijk staat aangegeven waar het graf van Camus zich bevindt. Geen overbodige luxe, want het is bepaald geen praalgraf. Het bescheiden graf is door planten overwoekerd. Bovenop ligt een grote ruwe natuursteen waarin de naam van de schrijver en zijn geboorte- en sterftejaar zijn gekerfd. Aan de voet van het graf liggen tussen de sprieten van plantjes en onkruid enkele door bezoekers achtergelaten spullen: pennen, sigaretten, vrolijk gekleurde steentjes en strookjes papier met onleesbare teksten.

Ik sta met lege handen; geen behoefte om bloemen of prullaria achter te laten. Gewoon even op deze plek zijn. Ik neem het moment en de plaats goed in me op. Hier ligt een groot schrijver. Een man die mij aan het denken heeft gezet. Ik vraag me opeens af of hij zichzelf tijdens die twee jaar in Lourmarin ook als een gelukkig mens heeft voorgesteld.

Bij het verlaten van de begraafplaats valt mijn oog op een mededeling naast de plattegrond.

Er staat dat de begraafplaats wordt onderhouden zonder gebruik te maken van pesticiden. Dat zal de auteur van La Peste geruststellen.

 

 

[1 ] 

Er bestaat ook een gedicht over de laatste rustplaats van Albert Camus: ‘Bij een graf in Lourmarin’ tegen, geschreven door Huub Beurskens. Ik kwam dit gedicht toevallig in een boek tegen; vlak voor ons vertrek naar Frankrijk.

[2] Ik schreef een paar jaar geleden over deze twee boeken een blogtekst: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1063