Categoriearchief: Kunst & cultuur

Geven en Nemen of Delen

 

Marjoleine de Vis schreef in de NRC van 16 januari j.l. een bijzondere reactie op de massale aanrandingen in Keulen.[1] Aan de hand van het trefwoord ‘intimiteit’ plaatst zij de gewelddadige gebeurtenissen in Keulen in een man-vrouw context zonder daarbij naar andere culturen of religies te kijken. Niet om te relativeren of te bagatelliseren. Integendeel, de Vos is duidelijk: “een vreemde man die een vrouw in haar billen knijpt, verricht een daad van agressie. Altijd.” In de beschouwing van de Vos vormen ons eigen denken en onze eigen woorden het uitgangspunt. De Vos geeft diverse voorbeelden van hoe we zijn opgevoed en grootgebracht met verhalen over vrouwen die zijn vernederd en beschadigd. Ze noemt daarbij ook de mythologische wordingsgeschiedenis van Europa zelf. Europa was een koningsdochter uit het Midden-Oosten (waarvandaan nu de vluchtelingen komen). Zij werd geschaakt door de Griekse oppergod Zeus (vermomd als een witte stier) die haar ontvoerde naar Kreta en verkrachtte. In Engelstalige bronnen wordt deze gebeurtenis aangeduid als ‘the rape of Europe’, waarbij het woord rape (verkrachting) verwant is aan ons woord roof.[2] Opmerkelijk genoeg is de bron van onze Europese beschaving dus een verkrachtingsverhaal. Een verhaal dat door talloze kunstenaars is verbeeld.

Rubens_-_El_rapto_de_Europa

Rubens: de roof van Europa

Hilversum Sportpark

Hilversum, Sportpark

Europa and the Bull circa 1845 by Joseph Mallord William Turner 1775-1851

Turner: Europa and the Bull

Door de eeuwen heen hebben dergelijke verhalen (denk ook aan de klassieke verhaal van de Sabijnse maagdenroof) ons denken voor een belangrijk deel bepaald. De Vos illustreert dit met de woorden ‘geven’ en ‘nemen’: “of we het nu leuk vinden of niet: een vrouw geeft (zich), een man neemt (haar). Daar zit een merkwaardige ongelijkheid in. Geeft een man zich niet? In de intimiteit wel, maar daarbuiten kennelijk niet, wat hij ook doet. Maar een vrouw wordt altijd genomen, met of zonder toestemming. Zij heeft niet dezelfde mogelijkheid om haar intimiteit af te schermen….. Intimiteit is een groot goed. En dan bedoel ik misschien nog wel het meest het recht, en de behoefte, om dingen voor jezelf te houden, of alleen te delen met wie je daarvoor hebt uitgekozen.”[3] De Vos schetst hoe in onze cultuuroverdracht de man als actieve partij (hij neemt) wordt gezien en de vrouw als passieve partij (zij wordt genomen).

Deze beschouwing van de Vos (en haar duiding van de woorden geven en nemen) deden mij denken aan de colleges Inleiding Communicatie die ik ieder jaar verzorg voor eerstejaars studenten. Ik leg daarbij de termen ‘zender’ en ‘ontvanger’ uit. In klassieke zin is de zender actief en de ontvanger passief. Met de komst van internet en sociale media het steeds moeilijker wordt om die twee termen te scheiden. Dankzij internet is iedereen zender en ontvanger tegelijk. Effectieve communicatie draait tegenwoordig minder om eenzijdige, zender-gedreven communicatie, maar des te meer om delen: dialoog, conversatie en co-creatie. Mijn luchtige slotbetoog daarbij is dat je goede communicatie in dat opzicht met goede seks kunt vergelijken: de liefde moet van twee kanten komen. Ik leg daarbij uit dat de woorden communicatie en gemeenschap niet voor niets eenzelfde betekenis in zich dragen. Daarbij zijn er in de communicatie ook ‘ongewenste intimiteiten’ zoals spam in je mail-box en ongevraagd drukwerk in je brievenbus. Reclame wordt vaak gezien als verleidingskunst en sommige lobby-activiteiten lijken sterk op stalking. En het draaien of framen van woordvoerders is soms te vergelijken met ontrouw en valse beloftes in een relatie. Natuurlijk leveren deze vergelijkingen gegrinnik op in de collegebanken. En ik heb gemerkt dat de parallellen blijven hangen. Het wordt in latere jaren nog wel eens door een ouderejaars student gememoreerd.

Terug naar het serieuze relaas van Marjoleine de Vos. Nogmaals een citaat: “Een moeilijk punt is dat vrouwen nu eenmaal zwakker zijn dan mannen. Begeerde vrouwen met geweld nemen, is dus iets dat altijd is gebeurd en zal gebeuren.” Als je verder nadenkt over dit thema, met ‘Keulen’ in het achterhoofd, zou je kunnen betogen dat we des te gemotiveerder moeten zijn om te streven naar meer gelijkwaardige relaties en naar het onvoorwaardelijk bestraffen van inbreuken op onze intimiteit, zowel op privé-vlak als in de publieke ruimte (op straat, bij het station, in een café, op kantoor). Ons denken over mannen en vrouwen zou uit moeten gaan van gelijkwaardigheid, respect en delen. Anders gezegd: niet geven of nemen, maar delen.

Als we ons niet willen laten regeren door geweld en de macht van de sterkste, is open en eerlijke communicatie een lonkend alternatief. Jürgen Habermas lanceerde in dit verband in de jaren ’80 de term  herrschaftsfreie Kommunikation.[4] Van recentere datum is de term Geweldloze communicatie (Marshal Rosenberg). Goede communicatie is gebaat bij gelijkwaardigheid tussen de betrokken partijen en het beperken van communicatieve uitwassen. Anders gezegd: niet zenden of ontvangen, maar delen.

Hierbij doet zich het opmerkelijke feit voor dat communicatie, in tegenstelling tot veel andere gebieden, een maatschappelijk terrein is waarop mannen en vrouwen in principe gelijkwaardig zijn. Sterker nog, vaak zijn vrouwen beduidend beter in het beheersen van de vele facetten van communicatie dan mannen. Geen wonder dat er zoveel succesvolle vrouwen in dit vakgebied rondlopen en dat er zoveel meiden voor een communicatie-opleiding kiezen. Een bijzonder, hoopvol gegeven in een tijd waarin zoveel debat is over de bedreiging van de bewegingsvrijheid van vrouwen.

 

[1] http://www.nrc.nl/handelsblad/2016/01/16/de-vrouw-geeft-zich-de-man-neemt-haar-1576541

[2] Ik schreef hierover in een eerder blog: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=326

[3] Ik onderstreep het woord delen, omdat ik dit later opnieuw zal gebruiken.

[4] Interessant genoeg betekent Herrschaft heerschappij; een heerschap is eerder een heer dan een dame.

Waarom het toch even slikken is vandaag….

 

 

 

 

Misschien wel omdat tijdens de eindexamenfeesten overal Ziggy Stardust werd gedraaid

Misschien wel vanwege zijn twee verschillende ogen en dat ooglapje

Misschien wel vanwege zijn herkenbare Britse dictie

Misschien wel vanwege zijn interesse voor Bertold Brecht

Misschien vanwege het grijsgedraaide live dubbel-album

Misschien wel omdat hij Iggy Pop een helpende hand bood

Misschien wel omdat elk album weer verrassend was

Misschien wel omdat hij Berlijn ontdekte lang voordat het een hippe stad werd

Misschien wel omdat hij ook in films speelde

Misschien wel omdat hij met zijn metamorfosen een soort een eigentijdse Ovidius was

Misschien wel vanwege de parmantige liedjes op zijn eerste album

Misschien wel vanwege zijn samenwerking met Brian Eno

Misschien wel vanwege Ch-Ch-Ch-Ch-Changes

Misschien wel vanwege zijn geweldige optreden in Ahoy’ in 1978

Mischien wel omdat het thema van Life on Mars op de piano mee te spelen was

Misschien wel vanwege zijn scheve tanden

Misschien wel omdat hij net nog een nieuw album heeft uitgebracht

Misschien wel vanwege de bewerking van Heroes en Low door Philip Glass

Misschien wel omdat hij saxofoon speelde

………………………

Misschien wel omdat ik een sentimentele man begin te worden:

Time may change me

But I can’t change time

Suiker, een bitterzoet verhaal

 

 

 

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Mijn eerste reis naar Cuba kent een overstap in Madrid. De vluchtduur vanaf Spanje is ruim 10,5 uur. Het inflight magazine van de airline biedt me een half uurtje verstrooiing. Eén artikel is gewijd aan de tien statussymbolen van rijke Europeanen in de 17e en 18e eeuw. Tot mijn verbazing lees ik dat ‘zwarte tanden’ tot de top 10 behoren. Suiker was een luxe artikel in die tijd en men nam de schadelijke effecten van het zoete goedje op je gebit voor lief. Sterker nog, men pronkte graag met z’n aangetaste tanden om te laten zien dat men welgesteld was. De suiker in die tijd kwam hoofdzakelijk van koloniale rietsuikerplantages.

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Christoffel Columbus zet in 1492 in naam van de Spaanse koning als eerste westerling voet op Cubaanse bodem. Tientallen jaren later is de complete inheemse bevolking weggevaagd: uitgemoord door de Spanjaarden of bezweken aan Europese ziektes. Onder de Spaanse veroveraars van Midden en Zuid-Amerika groeit Havana uit tot een belangrijke overslaghaven. Goederen uit Europa worden daar aangevoerd om vervolgens verder verspreid te worden over de koloniale territoria. Andersom worden de opbrengsten uit de Amerikaanse koloniën naar Havana verscheept om van daaruit naar Spanje te worden gebracht.

DSC04767

Haven van Havana, 2015

 

Al snel komt daar een derde stroom bij: slaven uit Afrika; nodig voor het zware werk in de mijnbouw en op de plantages. Zo ontstaat de zogenaamde intercontinentale driehoekhandel Europa-Afrika-Amerika, waarbij de elkaar fel beconcurrerende koloniale mogendheden uit Europa torenhoge winsten opstrijken en Afrikaanse slaven een zware prijs betalen. Zij worden als vee verhandeld en verscheept om vervolgens onder mensonwaardige omstandigheden ver van huis afgebeuld te worden. De Nederlanders spelen in die jaren een grote rol in de slavenhandel. Een detail in die geschiedenis is de verovering door Piet Hein van een Spaanse zilvervloot in 1528 voor de Cubaanse kust. Deze roof was zeer profijtelijk voor Piet Hein en de Republiek (de opbrengst kwam deels ten goede aan de vaderlandse opstand tegen Spanje). Dankzij het bekende Zilvervloot-lied van Viotta en Heije heeft de zeerover Piet Hein in Nederland heldenstatus gekregen. Nog steeds wordt dit lied aangeheven tijdens sportwedstrijden of op Koninginnedag/Koningsdag. En wie heeft er niet als kind een Zilvervloot-rekening gehad? De Spanjaarden lagen niet lang wakker van dit eenmalige verlies en de Nederlanders hadden, buiten de slavenhandel, nauwelijks een vinger in de Latijns-Amerikaanse pap.

 

Amsterdam-Madrid-Havana

Bij de Zuid-Cubaanse staf Trinidad krijgen we een rondleiding op een voormalige suikerplantage in de Valle de los Ingenios. Onze gids is een Nederlander die al langere tijd in Cuba woont (“dankzij amor”, zoals hij zelf zegt). Hij brengt ons naar deze plek omdat hij deze interessanter vindt dan de meer toeristische, gerestaureerde plantage-landhuizen in de vallei. In de 17e en 18e eeuw werd de rietsuikerbouw zo lucratief dat vele hectares bos werden gekapt om plaats te maken voor rietsuikervelden. Duizenden slaven, voornamelijk uit West-Afrika, werden naar Cuba verscheept om het zware werk te doen. Op deze locatie zijn zowel de restanten van het landhuis te zien als van de suikermolen (inclusief stookovens en irrigatiekanalen) en de slavenverblijven. Alleen de fundamenten en de omtrekken van deze krappe behuizingen zijn nog te zien. De slaven woonden opeengepakt in kleine stal-achtige hutjes. We staan er met onze neus bovenop. Je kunt je hier een begin van een voorstelling maken van het ellendige leven van slaven op een toenmalige plantage. Ondanks de andere setting doet het me denken aan de concentratiekampen die ik in Europa heb gezien, maar dan op kleinere schaal.

DSC05157

Slaven-verblijven

DSC05176

Enkel-ketens

DSC05139

Wachttoren

 

Onze gids geeft aan dat de Cubaanse overheid weinig belangstelling (en middelen) voor dit aspect van de Cubaanse geschiedenis heeft en dat de lokale bevolking nauwelijks op de hoogte is. Geschiedenis in Cuba is verdeeld in twee tijdvakken: voor en na de revolutie van 1959. Alle vormen van kolonialisme en onderdrukking uit het verleden worden op één hoop gegooid en bestempeld als ‘imperialisme’. En alle vormen van verzet en opstand vallen onder de noemer ‘revolutie’. Allemaal vanuit het ongenuanceerde perspectief van de Castro-clan.  Door de groei van het toerisme en dankzij steun van UNESCO ontstaat er langzamerhand meer aandacht voor deze fase van de geschiedenis en meer besef voor wat er zich hier heeft afgespeeld.

 

Amsterdam-Batavia-Amsterdam

Tijdens mijn studie vormde ik met drie medestudenten de zogenaamde Suikergroep. Wij bestudeerden het 19e eeuwse Cultuurstelsel in Nederlands-Indië en dan met name de suikerteelt op Java. Nederland was in de koloniale tijd zoals gezegd niet erg dominant in de West, maar des te meer in de Oost. Dankzij het Cultuurstelsel pikte ook Nederland een graantje van de wereldsuikerhandel mee. Het Cultuurstelsel werd in 1830 ingevoerd. Het was een verkapte vorm van slavernij. De lokale bevolking werd gedwongen om 20% van haar (vaak beste) landbouwgrond in te zetten voor het verbouwen van producten voor de Europese markt. Wie geen grond bezat moest 66 dagen per jaar werken voor Nederlands belang. Naast suiker ging het hierbij vooral om koffie. Het Cultuurstelsel werd de spreekwoordelijke kurk waar de Nederlandse economie op dreef in de 19e eeuw. Het volgens velen beste boek uit de Nederlandse literatuur, Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij van Multatuli, is één grote aanklacht tegen de uitbuiting van de inheemse bevolking door het Cultuurstelsel. Niet voor niets is in onze tijd de naam Max Havelaar gekozen als keurmerk voor Fair Trade producten.

Max Havelaar

Rond 1870 werd het Cultuurstelsel beëindigd, maar nauwelijks ten gunste van de Indische bevolking. De suikerbouw (geregeld in de Suikerwet van 1870) kwam nu in de handen van particuliere Europese bedrijven. De baten gingen naar deze particulieren en de Nederlandse staat. De suiker werd verwerkt in Nederlandse raffinaderijen.

 

Havana-Madrid-Amsterdam

Op de terugweg krijgen we bij de overstap in Madrid voor het eerst in twee weken Nederlandse kranten onder ogen. Twee berichten vallen me op.

In de eerste plaats een nieuwsbericht over de weerstand die er onder winkeliers in Halfweg bestaat tegen de komst van een Factory Outlet in SugarCity op het terrein van de voormalige CSM suikerfabriek. Halfweg en suiker gaan hand in hand. De eerste suikerfabriek in Halfweg opende in 1863 (ten tijde van het Cultuurstelsel) zijn deuren. Op een strategische locatie: dichtbij de Amsterdamse haven en naast de oudste spoorlijn in Nederland: Haarlem-Amsterdam.

Het tweede bericht gaat over bekende Nederlanders die in 2015 zijn overleden. Drs P (in Zwitserland geboren!) is één van hen. Dankzij al de suikerverhalen in mijn hoofd moet ik onwillekeurig denken aan zijn lied De meisjes van de Suikerwerkfabriek uit 1958.  Het is bekend geworden door vertolkingen van Gerard Cox (1966) en van Adèle Bloemendaal (1970).

adele_bloemendaal-de_meisjes_van_de_suikerwerkfabriek_s

 

Een dubbelzinnige tekst:

Zo wordt dikwijls ons verteld
Maar ik wil u demonstreren
Dat het anders is gesteld
Dagelijks ziet men wachten
Bij een groot fabrieksterrein
Die het snoepen niet verachten
Doch er dol op zijn
Want slaat de klok vijf uur
Dan roepen zij vol vuur

refr.:
Daar zijn de meisjes, ja de meisjes van de suikerwerkfabriek
In dat suikerwerk heeft elke heer wel zin
Dus staan wij altijd bij de uitgang van de suikerfabriek
Want de snoepjes van Jamin
Die pak je uit en pik je in

De schrijfster Tessa de Loo leende de titel van dit lied voor een van haar verhalen in de gelijknamige bundel uit 1983. Het verhaal gaat over vier vrouwen die werken in een suikerwerkfabriek en die hun teleurstellende ervaringen met mannen met elkaar delen. Een perspectief dat haaks staat op dat van Drs. P.

Kennelijk is het werk in de suikerindustrie ook in de 20e eeuw nog steeds niet bepaald plezierig, al is er geen sprake meer van slavernij. Tessa de Loo omschrijft het als volgt: “Op de fabriek waren alle dagen eender. Zo snel als de band liep, zo traag verliep de tijd….Het was alsof we in een reusachtige smidse in het binnenste van de aarde werkten, koortsachtig de raderen smerend om haar draaiende te houden, onbewust van wat zich aan haar oppervlakte afspeelde”). Dit doet denken aan het bekende toneelstuk Suiker van Hugo Claus uit 1958. Ook hier wordt de entourage gevormd door het zware, eentonig werk op een suikerfabriek. Bij Claus gaat het om de lotgevallen van buitenlandse seizoenarbeiders in een Noord-Franse suikerfabriek: “Ik ben log, een suikerwerker op twee poten, en met twee poten naar voren die bieten op karren laden en bieten in spoorwagens krabben met een riek. Ik stink naar de bieten, ik krijg die bietenlucht niet uit mijn kleren, niet uit mijn haar”).

Tessa de Loo                                              Suiker Hugo Claus

 

 

 

 

Zo blijkt suiker door de eeuwen heen een omstreden goed. Een verslavend slavenproduct. Zoet en bitter. Wit en zwart. Goed en slecht. Verleidelijk en afstotend.

 

Naschrift 21 september 2016:

Onlangs zag ik op televisie een reportage over Suriname waarin ook de schrijfster Cynthia McLeod een rol speelde. Haar debuut-roman uit 1987 heet ‘Hoe duur was de suiker’ en handelt over de koloniale suikerproductie in het 18e eeuwse Suriname.

 

Naschrift 16 augustus 2021:

Ik heb deze zomer het boek van Cynthia McLeod gelezen. Enkele treffende suiker-passages:

p. 33: de prijzen van goederen werden vroeger allemaal in ponden suiker uitgedrukt.

p. 163: of ze ooit wel beseften hoe duur dit allemaal was, welke prijs er werd betaald voor de koffie en voor de suiker.

p. 222: Ze hadden slaven nodig. Alles moest daarvoor opgeofferd worden, om voor hen te produceren wat hun veel geld zou opleveren; katoen, koffie en suiker. Vooral suiker…

Naschrift 5 december 2023:

Nog meer suikerverhalen:

> Boek (1951): Maria Dermoût: Nog pas gisteren  https://www.dbnl.org/tekst/salv007inin01_01/salv007inin01_01_0002.php 

> Film (2018): The Bastard   https://www.imdb.com/title/tt7177324/ 

> Film (2023):  Sweet Dreams  https://www.imdb.com/title/tt13110998/?ref_=fn_al_tt_1 

Een prachtig spoor: de bolwerken van Amsterdam

Een week geleden, op 15 november j.l., overleed Rob van Reijn. Voor veel, met name jonge, mensen een volstrekt onbekende naam. Maar menig vijftigplussers zal meteen denken: de pantomimespeler. Rob van Reijn was namelijk vanaf de jaren ’60 een bekende verschijning op televisie en in het theater. Zoals Fred Kaps dè goochelaar van Nederland was en Sjoukje Dijkstra onze nationale heldin op kunstschaatsen, zo was Rob van Reijn de Nederlandse pantomimespeler par excellence. Het grote publiek zag hem regelmatig op televisie. De liefhebber kon hem bewonderen in het theater. In 1979 richtte hij zelfs zijn eigen theater in Amsterdam op. Zijn talent bracht hem ook naar het buitenland waar hij de nodige successen boekte. In 2000 vond zijn afscheidstournee plaats.

Rob_van_Reijn_(1989)

Nu moet ik bekennen dat ik niet zoveel met pantomime heb en ook nooit een fan van Rob van Reijn ben geweest. Maar het toeval wil dat ik ongeveer een half jaar geleden in een bibliotheek een boek van Rob van Reijn in handen had. Het boek, De Ommuurde Stad getiteld, handelt over de bolwerken van Amsterdam die in de 17e eeuw zijn aangelegd. Die titel trok mijn aandacht en toen ik de naam van de auteur zag staan dacht ik: ‘heee, die schrijver heeft dezelfde naam als de pantomimespeler!’ Maar al snel zag ik dat het om een en dezelfde persoon bleek te gaan.

De Ommuurde Stad

Amsterdam kende in de 17e eeuw een vijf meter hoge en acht kilometer lange stadswal die als verdedigingslinie om de grachtengordel was aangelegd. Waar het IJ aan de noordkant van het centrum een natuurlijke barrière vormde, moest de hoefijzer-vormige stadswal mogelijke bedreigingen uit de andere windstreken zien te weren en te keren. Deze linie werd omgeven door een zestig meter brede gracht. Verder kende de stadswal acht stadspoorten en 26 bolwerken. Een bolwerk  was een vijfpuntige uitbouw van de muur voorzien van zware kanonnen die (dankzij de vijfpuntige vorm van het bolwerk) in verschillende richtingen stonden opgesteld. Op bijna ieder bolwerk stond ook nog een molen.

Dit enorme geheel van muren, bolwerken en molens heeft tot in de 19e eeuw zijn functie behouden. De opeenvolgende uitbreidingen van de stad leidden ertoe dat de stadswal met zijn bolwerken en molens werd afgebroken. Bijzonder genoeg is het woord bolwerk in het Frans verbasterd tot boulevard: een bredere weg die werd aangelegd op de plek van voormalige vestingwallen (zoals in Parijs gebeurde in de 19e eeuw onder leiding van stadsarchitect Haussmann).

Rob van Reijn, naast pantomimespeler ook amateur-historicus, raakte geïnteresseerd in deze verdwenen verdedigingslinie en kwam op het idee om plaquettes te laten aanbrengen op de locaties van de voormalige bolwerken. Met medewerking van de gemeente Amsterdam en een groot aantal sponsors kon dit project worden gerealiseerd.  Bovendien schreef Rob van Reijn samen met Maarten Hell het genoemde boek over de geschiedenis van deze stadswal. Aan de hand van historische feiten, leuke weetjes en anekdotes komt het verdwenen monument weer tot leven.

18 Westerblokhuis

Het boek kan je ook gebruiken als een prachtige wandelgids die voert over de grens tussen het oude stadscentrum en de nieuwe wijken daarbuiten. Langs tal van bezienswaardigheden. Ook leuk om per fiets te doen.

Ik vind zoiets heel interessant. Ik hou er van om in steden dergelijke verwijzingen tegen te komen: sporen van het verleden. In een eerder blog schreef ik al over de Arago-route in Parijs.

Arago plaatje

Berlijnse MuurCamino schelp in Brussel

 

 

 

 

 

In andere steden kom je ook wel op straat markeringen tegen die te maken hebben met pelgrimsroutes of andere culturele dan wel historische verwijzingen. Denk aan Berlijn met de markering van waar de Muur stond. Het geeft je een besef van het bijzondere verleden van bepaalde locaties. Amsterdam heeft nu ook een bijzondere route: de route van de 26 bolwerken. Met dank aan Rob van Reijn. Hij heeft een prachtig spoor nagelaten.

P.S.

De Ommuurde Stad is inmiddels uitverkocht en niet meer verkrijgbaar. Het zou goed zijn als de uitgever met een nieuwe druk op de markt komt. De Bolwerken en Rob van Reijn verdienen dat.

 

 

Gebruikte bronnen:

https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/gebouwen-gebieden/bolwerken-amsterdam/

 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_bolwerken_van_Amsterdam

 

http://www.lubberhuizen.nl/de-ommuurde-stad

 

Nog één keer naar Bob Dylan

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik een half jaar geleden. Ik had hem al een paar keer eerder live zien optreden. In 1989 in de Statenhal in Den Haag, in 2011 in Ahoy’ en in 2013 in de Heineken Music Hall. “Dan ga ik ook een keer mee”, zei mijn vrouw. Ze hoopte mijn fascinatie voor Bob Dylan hiermee wat beter te kunnen doorgronden. Want de tientallen CD’s die ik thuis regelmatig draai kunnen haar vaak maar matig bekoren. Dus zat ik op de dag dat de verkoop startte met een opengeklapte laptop klaar om twee kaartjes voor Carré te scoren. Dat bleek nog een hele klus. Pas na een half uur digitaal worstelen (ik werd steeds uit het menu gegooid en er kwamen ongevraagd allemaal commerciële aanbieders tussendoor) kon ik eindelijk twee kaartjes aanvinken. Weliswaar op het balkon (wat verder van het podium vandaan dan ik wilde), maar ik had gelukkig beet. De prijs van die twee kaartjes deed me hard slikken. Voor dat geld hadden we ook bij een sterrenrestaurant kunnen gaan eten of een lang weekend in een goed hotel aan zee kunnen boeken. “Vooruit maar, nog één keer naar Dylan”, dacht ik en ik drukte op de bestel-knop.

IMG_0798

 

 

 

 

 

 

 

 

Een week of twee voor Dylan’s optreden in Carré ga ik op internet op zoek naar de speellijst (‘setlist’) van recente concerten in Dylan. Tot mijn verbazing zie ik zes, zeven covers op de lijst staan, vooral van Sinatra. Nu luister ik graag naar Sinatra en ben ik verknocht aan Dylan, maar deze combinatie trekt me niet erg aan. Ik weet dat Dylan begin 2015 een CD met ‘standards’ heeft uitgebracht[1], maar ik had dat opgevat als een interessant uitstapje en niet verwacht dat dit materiaal zo prominent deel zou uitmaken van zijn Europese tour. Naast deze covers bevatte de setlist een vijftal sterke nummers van het album Tempest uit 2012. Wat mij betreft moderne klassiekers. Dezelfde nummers die hij ook al in 2013 in de HMH ten gehore had gebracht. Ten slotte een greep uit zijn oudere werk met slechts een klein aantal gouwe ouwe. Prima, want je weet dat Dylan in tegenstelling tot veel andere artiesten juist niet zijn best doet om decennia na dato nog steeds net zo te klinken als in zijn jonge jaren. Paul McCartney doet dat bijvoorbeeld wel (en dat is ook genieten) maar na één concert weet je het wel. Het bijzondere van Dylan is dat hij blijft vernieuwen. Zijn oude hits verpakt hij in nieuwe jasjes en zijn recente werk krijgt volop de ruimte.

Enfin, toch met enige Sinatra-scepsis op donderdag 5 november naar Carré gegaan. Eenmaal in de zaal voel ik toch weer die plezierige spanning vooraf en het onbedwingbare enthousiasme als Dylan in levende lijve opkomt. Dat moment alleen al is veel waard. De band, strak als altijd, zet stevig in en Dylan (in zijn onmiskenbare outfit en met zijn wat breekbare, trekkebenerige houding) begint te zingen. Het klinkt goed, het voelt goed, maar ik weet niet precies waarom. Gelukkig blijft dat gevoel ook bij het tweede en derde nummer. Dan komt de eerste cover: What’ll I Do van Irvin Berlin. Dylan gaat er goed voor staan, het toneellicht wordt gedimd, de band neemt gas en volume terug. En dan begint Dylan te zingen zoals ik hem nog nooit live heb horen zingen. Met een donker timbre en een perfecte timing zet hij het liedje overtuigend neer. Zonder dat zijn stem respt of kraakt. Carré is muisstil. Zo is elke frase perfect te horen. Dit is de stem die ik herken van Dylan’s vroegere ballads, van Nashville Skyline, van het door velen verguisde Selfportrait (ook een album vol covers, trouwens). Prachtig, maar ook verwarrend. Het liedje van Berlin als zodanig doet me niet heel veel, maar deze warme, verzorgde uitvoering met een stem die zoveel herkenning en herinnering oproept raakt een gevoelige snaar. Daarna volgt een soort om-en-om programma met stevig rockende nummers van Tempest afgewisseld met nachtclub-achtige covers. Tussen de nummers door is het podium even donker om de overgang van sfeer te markeren. Het werkt en de afwisseling is aangenaam.

IMG_0803

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik realiseer me dat dit mijn eerste Dylan-concert is waarbij ik comfortabel kan zitten, waarbij ik (ondanks de balkon-plaats) prima zicht heb op Dylan en zijn band, en waarbij het geluid prima verzorgd is. Deze Bob Dylan hoort niet thuis in grote betonnen zalen als Ahoy’ of de HMH. Een zaal als Carré past hem als een jas.

Zo valt deze avond alles op zijn plaats. Mijn vrouw  vindt hem in het echt beter dan op de plaat. De uitbundige Dylan-fan uit Zeeland naast haar heeft een topavond. Ik zit naast een stille genieter die me in de pauze toevertrouwt dat hij ook een kaartje heeft voor de andere twee concerten van Dylan in Carré. Drie avonden op rij; dat gaat mij te ver. Hij verzekert me dat Dylan elke avond zijn programmering aanpast. Als ik daar mijn vraagtekens bij plaats,wuift hij dat weg. Ik wil hem niet uit die droom halen.

En ik? Ik constateer na afloop tot mijn verbazing en plezier dat dit het beste Dylan-concert was dat ik ooit heb bijgewoond. Dylan, de grootmeester van The Great American Songbook, heeft me weer weten te raken. Terwijl dit jaar met de jubileum-uitgave Cutting Edge[2] wordt gememoreerd dat Bob Dylan 50 jaar geleden in korte tijd drie legendarische albums op de markt bracht (Bringing it all back home, Highway 61 revisited en Blonde on Blonde), weet hij in 2015 nog steeds met grotendeels nieuw repertoire te imponeren.

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik. Maar daar denk ik nu heel anders over. Dylan is nog niet klaar en ik ben nog niet klaar met Dylan.

 

______________

 

Setlist 5 november 2015 in Theater Carré, Amsterdam

  1. Things Have Changed In 2000, Bob Dylan released ‘Things Have Changed’ for the Wonder Boys official soundtrack which was directed by Academy Award winner Curtis Hanson and won the Academy Award for Best Song from a Motion Picture in 2001
  2. She Belongs to Me (Bringing It All Back Home, 1965) 
  3. Beyond Here Lies Nothin’  (Together Through Life, 2009)
  4. What’ll I Do  (Irving Berlin cover)
  5. Duquesne Whistle (Tempest, 2012)
  6. Melancholy Mood (Frank Sinatra cover)
  7. Pay in Blood  (Tempest, 2012)
  8. I’m a Fool to Want You (Frank Sinatra cover)
  9. Tangled Up in Blue  (Blood on the Tracks, 1975)

Set 2

  1. High Water (For Charley Patton) (“Love and Theft”, 2001)
  2. Why Try to Change Me Now (Cy Coleman cover)
  3. Early Roman Kings (Tempest, 2012)
  4. The Night We Called It a Day (Frank Sinatra cover)
  5. Spirit on the Water (Modern Times, 2006)
  6. Scarlet Town (Tempest, 2012)
  7. All or Nothing at All (Frank Sinatra cover)
  8. Long and Wasted Years (Tempest, 2012)
  9. Autumn Leaves (Yves Montand cover)

Encore

  1. Blowin’ in the Wind (The Freewheelin’ Bob Dylan,1963)
  2. Love Sick (Time Out of Mind,1997)

[1] Toelichting van Dylan bij de release van deze CD:It was a real privilege to make this album. I’ve wanted to do something like this for a long time but was never brave enough to approach 30-piece complicated arrangements and refine them down for a 5-piece band. That’s the key to all these performances. We knew these songs extremely well. It was all done live. Maybe one or two takes. No overdubbing. No vocal booths. No headphones. No separate tracking, and, for the most part, mixed as it was recorded. I don’t see myself as covering these songs in any way. They’ve been covered enough. Buried, as a matter a fact. What me and my band are basically doing is uncovering them. Lifting them out of the grave and bringing them into the light of day.” http://www.bobdylan.com/us/news/new-album-shadows-night-out-feb-3
[2] The Cutting Edge komt in maar liefst drie verschillende versies tot ons. Allereerst is er een 2 cd’s (of 3 elpees) tellende Best Of. Voor de liefhebbers met een iets grotere portemonnee is er een 6 cd’s tellende Deluxe Edition en voor de mannen en vrouwen met genoeg geld om ‘los’ te gaan is er de 18 cd’s tellende Collector’s Edition. Bron: http://bobdylaninnederland.blogspot.nl/

The Cutting Edge bevat allerlei tracks en studie-opnames van de nummers (van de drie genoemde albums) die uiteindelijk op plaat zijn gezet.

 

Offerfeest

“Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….”

 

 

 

Als ik de presentielijst naloop bij het begin van het college merk ik dat er wat studenten ontbreken. Als ik vraag of iemand weet hoe dat komt, zegt Khaled: “vanwege het Offerfeest, meneer”. “Oh ja”, denk ik, “dat is waar ook”. Ieder jaar zijn er tijdens het Offerfeest meerdere absenten. Ik richt me tot de klas en vraag: “weten jullie wat het Offerfeest is?” Er valt een doodse stilte. Dan steekt Khaled zijn hand op en vertelt over Ibrahim die dacht dat hij zijn zoon moest offeren, maar op het laatste moment door een engel op andere gedachten werd gebracht. Uiteindelijk spaarde Ibrahim zijn zoon en slachtte hij een schaap. En Khaled voegt eraan toe dat moslims daarom tijdens het offerfeest schapen slachten.

Naast Khaled blijkt niemand in de klas het verhaal te kennen. Ook niet als ik zeg dat we in Nederland spreken over Abraham en zijn zoon Izaäk. De naam Abraham klinkt een enkeling bekend in de oren, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Het verhaal van Abraham en Izaäk kreeg ik als kind thuis, op school en in de kerk te horen. De beproeving van Abraham staat opgetekend in Genesis 22: ‘En hij (God) zei: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izaäk, en ga heen naar het land van Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen die ik u zal zeggen’. Een indrukwekkend en ook een controversieel verhaal, omdat het gaat om een vader die van plan is zijn zoon te doden om daarmee zijn God te laten zien hoe vroom en toegewijd hij is. Ik kan me nu voorstellen dat ouders dit een lastig verhaal vinden om met hun kinderen te delen. Wat moeten kinderen niet gaan denken: ‘zou mijn eigen vader dit ook doen?’; ‘waarom wil God dat je kinderen doodmaakt?’ Ik herinner me nog dat mijn ouders vooral benadrukten dat God dat juist helemaal niet wil en dat dit verhaal juist wil zeggen dat je geen vreemde of wrede dingen hoeft te doen om ‘te bewijzen’ dat je een goede gelovige bent. Maar de vraag bleef wel door mijn hoofd spoken waarom God het nodig vond om Abraham zo op de proef te stellen. Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….

Gevelsteen in Amsterdam (Begijnhof)

In mijn tienerjaren kwam dit offer-verhaal op een ander manier voorbij. Enkele door mij bewonderde pophelden verwerkten deze thematiek in hun songs, vaak in reactie op maatschappelijke misstanden of oorlog (Vietnam). Lou Reed met Kill Your Sons, Leonard Cohen met The Story of Isaac:

You who build the altars now
To sacrifice these children
You must not do it any more
For you have not had the vision
And you never have been tempted
By the Devil or the Lord…

 

en Bob Dylan met Highway 61 revisited:

Oh God said to Abraham, “Kill me a son”
Abe says, “Man, you must be puttin’ me on”
God say, “No.” Abe say, “What?”
God say, “You can do what you want Abe, but
The next time you see me comin’ you better run”
Well Abe says, “Where do you want this killin’ done?”
God says, “Out on Highway 61.”

Het oude verhaal bood kennelijk voldoende inspiratie voor eigentijdse teksten over drugs, oorlog, en generatie-conflicten.

Een kleine tien jaar geleden kwam ik Abraham en Izaäk weer tegen; dit keer bij de tentoonsteling Rembrandt-Caravaggio in Amsterdam. Beide oude meesters hadden een machtige eigen versie van het Bijbelverhaal geschilderd en op de tentoonstelling konden hun interpretaties goed met elkaar vergeleken worden.

rembrandt

Caravaggio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit alles schoot me door het hoofd toen ik voor de klas stond. Maar voor studenten die het oer-verhaal niet kenden hoefde ik ook niet aan te komen zetten met Caravaggio of Leonard Cohen, vreesde ik. Ik besloot het over een andere boeg te gooien en vroeg: “kennen jullie voorbeelden van ouders die voor hun idealen of door bepaald gedrag hun kinderen letterlijk of figuurlijk opofferen?” Het bleef even stil, maar daarna kwamen er allerlei voorbeelden. Ouders die hun kinderen mishandelen of misbruiken. Ouders die hun kinderen te hard pushen bij sport. Ouders die hun kinderen niet laten inenten vanwege hun geloof. Ouders die hun dochters laten besnijden. Ouders die na een echtscheiding wraak nemen, ook op hun kinderen. En toen zei een jongen: “misschien ook wel dat jongetje op het strand in Turkije. Zijn ouders namen een groot risico door op een rubberbootje de zee over te steken en het jongetje werd daarvan het slachtoffer”. Ik zag hoe dit voorbeeld de klas aan het denken zette. Een meisje reageerde door te zeggen: “maar zijn ouders waren niet van plan hem te doden. Als je vlucht voor een oorlog probeer je je kinderen juist een betere toekomst te geven.”  En een andere studente vulde aan: “we hoeven in deze tijd geen kinderen te laten verdrinken en toch laten we dit met elkaar gebeuren. Dus eigenlijk is dat jochie het slachtoffer van ons allemaal.”

Ik bedankte de klas voor de reacties en startte mijn powerpoint presentatie die niets met Abraham en Izaäk had te maken.

Een paar dagen later las ik in de krant een reconstructie van het drama dat zich de afgelopen week bij Mekka had afgespeeld. Bij de rondgang van en naar Mekka waren twee stromen pelgrims met elkaar in het gedrang gekomen, met honderden doden tot gevolg. Het was gebeurd bij de plaats Mina. Daar staan drie pilaren die het Kwaad (de Duivel) vertegenwoordigen. Pelgrims gooien stenen naar die pilaren om het kwaad te verdrijven. De duivel zou Ibrahim hebben willen tegenhouden om God te gehoorzamen, terwijl God hem juist op de proef wilde stellen. Ibrahim zou eerst moeten bewijzen dat hij zijn offer wilde brengen en dan pas zou God een engel sturen om hem van die daad af te houden. Voor moslims begint op dat moment tijdens de hadj het Offerfeest.

Ook nu, als volwassene, vraag ik me af waarom die oude religies zo’n ultiem offer van mensen verlangen. Ik zou niet in zo’n situatie gedreven willen worden. Ik weet dat het om oude verhalen gaat en dat het brengen van offers in die eeuwen heel gewoon was. Ik erken de waarde van principes, offers en beproevingen. Ik snap dat je niet altijd de weg van de minste weerstand kunt kiezen. Maar het verhaal van Abraham en Izaäk is wel een heel wrede variant. En bovendien, in die oude verhalen is er een reddende engel die alles goed maakt, maar in de rauwe realiteit van alledag is die juist vaak afwezig.

Pluk de Dag (over C. Buddingh’)

 

 

 

 

Gisteren beleefde ik een C. Buddingh’-moment. Na het avondeten liep ik bij het afruimen van de tafel met drie verschillende potjes (aïoli, tsatsiki, tartar sauce) naar de keuken. Daar lagen drie dekseltjes klaar, maar ik kon niet ontdekken welk dekseltje bij welk potje hoorde. De potjes waren verschillend van merk en formaat, maar de deksels leken dezelfde omtrek te hebben. En jawel hoor: de deksels pasten op alle drie de potjes.

IMG_0574

IMG_0575

IMG_0576

 

 

 

 

 

 

Omdat ik op de deksels geen merken kon ontdekken, heb ik de deksels willekeurig op de potjes gedraaid. Onwillekeurig schoot mij het bekende gedicht Pluk de dag van C. Buddingh’ te binnen:

 

Pluk de dag

vanochtend na het ontbijt ontdekte ik,

door mijn verstrooidheid, 

dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat)

precies past op een klein potje heinz sandwich spread

 

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd

of het sandwich spread-dekseltje

ook op het marmite-potje paste

 

en jawel hoor: het paste eveneens

 

Ik kende dit gedicht nog van de middelbare school. Mijn docent Nederlands wilde aan de hand van Buddingh’s potten en deksels aantonen dat poëzie niet per definitie hoogdravend of ondoorgrondelijk hoefde te zijn. Ik herinner dit vooral nog, omdat ik de enige in de klas was die wist wat Marmite was. Die kennis dankte ik aan het feit dat mijn middelste broer de grootste Marmite-fan was (en nog steeds is!) die ik ooit heb gekend. Hij smeerde van jongs af aan een fikse laag van deze Britse kruidenpasta op zijn boterhammen met kaas. In zijn huidige keuken getuigt een indrukwekkende collectie lege Marmite-potten op zijn keukenkastjes van zijn levenslange, onstilbare honger naar dit smeersel. Een ware trofeeënverzameling.

Maar nu terug naar C. Buddingh’. Toen ik een jaar of tien geleden me wat serieuzer in poëzie ging verdiepen, kwam ik zijn naam geregeld tegen. In de oorlogsjaren publiceerde Buddingh’ zijn eerste gorgelrijmen, waarvan De Blauwbilgorgel de bekendste zou worden. Ik heb thuis een prachtige prent met dit gedicht hangen.

Blauwbilgorgel

Gorgelrijmen zijn fantasie-gedichten vol vreemde woorden en rare wezens . Buddingh’ zou die tot het einde van zijn leven blijven schrijven. Daarnaast werd Buddingh’ (die een zeer veelzijdige en productieve schrijver/dichter/vertaler was) vooral bekend vanwege zijn gedichten over alledaagse onderwerpen. Met zijn geestverwant K. Schippers (over wie ik nog een apart blog zal schrijven) introduceerde hij de ready mades in de Nederlandse poëzie. Ready mades zijn ‘gevonden’ teksten zoals boodschappenlijsten of briefjes, maar ook observaties van ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen of voorwerpen. Door dergelijke alledaagse zaken als gedicht te noteren of voor te lezen, krijgen ze een nieuwe dimensie en aparte lading.  Buddingh’s meest beroemde gedicht in dit verband is Pluk de dag. Dit gedicht is niet in eerste instantie bekend  geworden door publicatie in een bundel, maar door  de voordracht die Buddingh’ hield tijdens de roemruchte Poëzie in Carré-bijeenkomst in 1966. Simon Vinkenoog was de initiatiefnemer van deze ‘gebeurtenis’. Voor het eerst in Nederland droeg een keur aan dichters in een groot theater voor uit eigen werk. Vijfentwintig dichters (van serieuze oudere dichters, zoals Adriaan Roland Holst en Ed. Hoornik, tot jonge, experimentele schrijvers als Johnny de SelfKicker en Jules Deelder) kregen ieder zeven minuten de tijd om een aantal gedichten ten gehore te brengen.[1] Het was voor die tijd ongehoord dat dichters op deze manier optraden. Sommigen maakten er een echte performance van en lokten gewild of ongewild allerlei reacties van het publiek uit. Zo werd van poëzie een voorstelling gemaakt en werden dichters niet alleen op hun teksten, maar ook op hun manier van optreden beoordeeld. Het optreden van Buddingh’, die qua leeftijd tussen de oudere en de jongere garde in zat, leidde in Carré tot vele lachsalvo’s.

PC-CeesBuddingh

 

Met name zijn gedicht Pluk de dag werd enthousiast ontvangen. Door de iele stem van Buddingh’, zijn droge humor en zijn goede timing werd dit gedicht een van de hoogtepunten van deze memorabele avond.[2] De Volkskrant noteerde in een recensie: “Ze hebben onbedaarlijk gelachen om C. Buddingh’, de humorist onder de dichters”. Zo won Buddingh’ aan populariteit en werd hij een veelgevraagde gast op poëziefestivals, literatuuravonden en ook op (het nieuwe medium) televisie. Hij was zelfs enige tijd presentator van het verborgen-camera programma Poets (de voorloper van Bananasplit).  Zijn ‘poëzie van het dagelijks leven’ en zijn humoristische manier van optreden droegen ertoe bij dat een groter publiek belangstelling kreeg voor poëzie. Buddingh’s alledaagse notities en zijn publieke optredens leidden ook tot kritiek. Met name W. F. Hermans pakte (in 1979) stevig uit door Buddingh’ te betichten van ‘slappe dagboekschrijverij’ en hem te bestempelen als een ‘loze praatjesmaker’. Het verhaal gaat dat Buddingh’ hierdoor zeer geraakt was. Hij, de beschrijver van het kleine en gewone kon niet op tegen de gevreesde polemist Hermans. In ieder geval werd Buddingh’ sinds die tijd minder gevraagd en erkend als schrijver. Uiteindelijk zou hij in 1985 overlijden.

Het paradoxale beeld dat overblijft is dat van een man die poëzie voor een groter publiek toegankelijk maakte en, dankzij het toenmalige nieuwe TV-tijdperk, ook als persoon bekendheid genoot, maar die juist ook door zijn alledaagse thema’s, zijn publieke bekendheid en zijn persoonlijke toegankelijkheid door critici als kleinburgerlijk en kneuterig werd gezien. De discussies over ‘vorm of vent’ of over hogere en lagere cultuur lijken in het leven en werk van C. Buddingh’ bij elkaar te komen. En Buddingh’ wist, zoals hij zelf ooit zei, niet precies waar hij bij hoorde.

 

P.S.

Voor wie meer wil weten over Buddingh’: er is in juni 2015 een biografie over hem verschenen: Dichter bij Dordt van Wim Huijser.

 

[1] C. Buddingh’ droeg die avond in Carré ook een gedicht van K. Schippers voor (en vice versa).

[2] Zie het fragment terug op: http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_039232.html

 

Zuivere ketters: over Katharen, Carcassonne en (een beetje) leeuw Cecil

“Elke ochtend keek ik bij het wakker worden naar de grimas van de dodelijk getroffen Simon.”  

 

Grote borden langs de kant van de weg duiden aan dat we in Le Pays Cathare zijn: het land van de Katharen. ‘Oh ja, de Katharen’, denk ik, ‘hoe zat dat ook al weer met hen?’ Ooit, een kleine 25 jaar geleden, was ik voor het laatst in deze streek onder Toulouse. Ik had het destijds zeer populaire boek Montaillou[1] van Emmanuel de Roy Ladurie meegenomen als lekkere lees-pil voor op vakantie. Een mooie historische gids om de streek en zijn verleden beter te leren kennen. Ik kwam destijds niet verder dan een bladzijde of 80. Ik weet niet meer of dat lag aan de inhoud van het boek of aan het feit dat ik vooral veel tijd en aandacht besteedde aan vier kleine, blonde handenbindertjes. In ieder geval dringen de Katharen zich nu opnieuw aan mij op: via informatieboekjes, ruïnes van oude kastelen, speciale menu’s, namen van winkels, en zelfs door middel van oude prenten op mijn hotelkamer. Alles verwijst naar de roemruchte hoogtijperiode van de Katharen, zo’n 800-900 jaar geleden. Ik heb dit keer Montaillou niet bij me, maar wel een Ipad die me verder op weg helpt, terug in de tijd.

De Katharen vormden een christelijke geloofsgemeenschap met een strikte scheiding tussen het zondige, aardse, lichamelijke leven en het zuivere, geestelijke leven. Een dualistisch geloof met een permanente strijd tussen Satan/Lucifer en God. De zondige aarde was geschapen door Satan om daar de gevallen engelen gevangen te houden in de lichamen van mensen en dieren. Zij wilden wel terugkeren naar de hemel, maar “daar stak Lucifer een stokje voor”, aldus de humoristische formulering van Wikipedia. Alleen wie zuiver leefde kon aan Satan ontsnappen en terugkeren naar de hemel.

De naam Katharen stamt uit het Grieks en betekent ‘de zuiveren’. Wij kennen ook het verwante woord katharsis, loutering. Wat ‘zuiver’ is, is een kwestie van interpretatie als je bedenkt dat ons woord ‘ketter’ direct van het woord Katharen is afgeleid. Veel Katharen stamden af van de Visigoten, een van oorsprong Germaanse stam uit het Oostzee-gebied, van wie vele afstammelingen door de eeuwen heen eerst in oostelijke richting en laten meer naar het zuiden en westen van Europa zijn getrokken. Het waren de Visigoten die in 410 Rome plunderden en een einde maakten aan het West-Romeinse Rijk. Later trokken veel Visigoten naar Zuid-Frankrijk en het Iberisch schiereiland.

In Zuid-Frankrijk breidden de Katharen gestaag hun invloed uit met de stad Albi als epicentrum (ze werden daarom ook wel Albigenzen genoemd). In die tijd keken het kerkelijke gezag (de katholieke kerk) en het centrale gezag (het koninklijke hof in Parijs) met argusogen naar deze groeiende macht en het toenemende aantal volgelingen. De officiële katholieke leer bestempelde het dualisme als ketterij, terwijl de Katharen de kerk zagen als een corrupt, machtsbelust instituut. Na vele debatten en concilies besloot de katholieke kerk tot heuse kruistochten tegen de Katharen en de instelling van een Inquisitie. De fanatiekste leidsman van de kruistochten was Simon de Montfort IV (1160-1218) die zich eerder al had bewezen tijdens de Vierde Kruistocht naar het Heilige Land.  Deze Simon belichaamde de giftige mix van geloofsijver en gewapende strijd waarvan wij ook in onze tijd helaas nog schokkende voorbeelden zien. Hij maakte zich met zijn troepen schuldig aan massale en systematische martelingen, onthoofdingen, plunderingen en verkrachtingen. Een soort IS avant la lettre. Stuk voor stuk veroverden de kruisvaarders steden en dorpen. De meeste plaatsen waren –en zijn- Occitaans (niet voor niets heet dit deel van Frankrijk nog steeds Languedoc); misschien speelde er dus ook een taal/cultuur-conflict. De veroveringen vormden niet alleen een overwinning voor het officiële katholieke geloof, de overwonnen steden kwamen nu ook onder de Franse kroon. Als dank voor zijn verpletterende strijd tegen de Katharen werd Simon, die o.a. al graaf van Leicester was, benoemd tot graaf van Toulouse. Hij kwam aan zijn einde doordat een vrouw vanaf de kantelen van een stad die hij belegerde een grote kei op zijn hoofd gooide. Precies die gebeurtenis stond afgebeeld op een prent die op mijn hotelkamer naast mijn hoofdeinde hing. Elke ochtend keek ik bij het wakker worden naar de grimas van de dodelijk getroffen Simon.

IMG_0344

 

De Inquisitie maakte het werk van Simon de Montfort aan het begin van de veertiende eeuw af. De verantwoordelijke bisschop onderwierp alle overgebleven Katharen (leiders en volgelingen) aan een uitvoerig onderzoek. De verslagen van dit onderzoek vormden de basis voor het boek Montaillou. Uiteindelijk zouden de laatste leiders van het Kathaarse geloof op de brandstapel van Montaillou hun einde vinden. Als dank voor de bewezen diensten werd deze bisschop uiteindelijk tot paus gekozen.

IMG_0351

Het kan verkeren. Leiders van slachtpartijen en bloedbanken zegevieren en worden beloond met wereldlijke en kerkelijke titels. Degenen die zuiver wilden leven worden verketterd. Als ik hier en daar bij een serveerster of in een winkel informeer of men trots is op het Kathaarse verleden of zich juist daartegen afzet, haalt men nonchalant de schouders op. Men heeft er geen specifieke mening over en toont geen aandrang om partij te kiezen. Kennelijk is het nu vooral folklore en lang genoeg geleden om met een gerust hart het woord cathare op van alles en nog wat te plakken: restaurants, streekproducten, vlaggetjes, etiketten. Niemand associeert de term meer met de bloedige uitroeiing 800-900 jaar geleden. Voor de toerist blijft vooral een vorm van ‘ridders en kastelen’-romantiek over die zijn hoogtepunt vindt in Carcassone. Een prachtige middeleeuwse vestingsstad, maar nu vooral een soort pretpark en één van Frankrijk’s grootste toeristische attracties. Er rollen geen koppen meer in Carcassone, maar je kunt wel over de hoofden lopen. En menig jongetje loopt trots met een pas gekocht houten zwaard of pijl en boog (de nakomelingen van leeuw Cecil zijn gewaarschuwd!) de stadpoort uit.

DSC04408

Zou men over acht eeuwen ook zo omgaan met de geschiedenis van de concentratiekampen of de strijd tussen katholieken en protestanten in Noord-Ierland of de oorlog tussen soennieten en sji-ieten in Syrië? Met alle toeristische attracties en souvenirs van dien? Auschwitz als attractiepark of kinderen die zich in het jaar 2815 bij Aleppo willen verkleden als IS-strijders? Geen fijn vooruitzicht. Maar, aan de andere kant, als het woord cathare niet overal zo prominent zichtbaar was geweest, was het verhaal van de Katharen ongetwijfeld in de vergetelheid geraakt en hadden mensen zoals ik zich acht eeuwen later niet meer in hun geschiedenis verdiept.

 

 

 

[1] Het boek is genoemd naar het gelijknamige plaatsje in Zuid-Frankrijk, niet ver van Foix en Ax-les-Thermes.

Peek & Op de Beeck

Peek & Op de Beeck[1]

Tijdens vakanties lees ik vaak meerdere boeken in korte tijd. Onwillekeurig dringen zich dan soms de overeenkomsten en verschillen tussen bepaalde boeken op. Een paar jaar geleden overkwam me dat met Arnon Grunberg’s Huid en Haar en Niccolò Ammaniti’s Zo God het wil. In de eerste dagen van deze zomervakantie las ik kort na elkaar Vele hemels boven de zevende van Griet op de Beeck en Godin, held van Gustaaf Peek. Ook nu werd ik getroffen door de contrasten en parallellen tussen de net gelezen boeken.

Laat ik beginnen met de overeenkomsten. Ik noem de schrijvers daarbij gemakshalve Peek en Beeck.

Beide schrijvers hanteren een bijzondere constructie om hun verhaal te vertellen. Beeck doet dit door steeds afwisselend per hoofdstuk in de huid van één van haar vijf hoofdpersonen te kruipen en het centrale verhaal vanuit hun perspectief vorm te geven. Dit deed me denken aan de debuutroman De Metsiers van Hugo Claus waarin voor een vergelijkbare opzet is gekozen. Peek schotelt de lezer een roman in omgekeerde volgorde voor. Hij begint in het heden en doet met elk volgende hoofdstuk een stap terug in de tijd.

Beeck en Peek refereren allebei aan de Amerikaanse dichteres Sylvia Plath. Beeck doet dit met een citaat voorin het boek (‘Perhaps when we find ourselves wanting everything, it is because we are dangerously near to wanting nothing’). Peek beschrijft in hoofdstuk 42 het bezoek van Sylvia Plath aan Parijs in 1956.

In beide boeken is overspel een belangrijk thema. In de familiekroniek van Beeck is de buitenechtelijke relatie tussen Elsie en Casper een belangrijk element. Het verlangen naar elkaar, maar ook de knagende twijfel worden uitgebreid geschetst. Bij Peeck is de (bijna levenslange) obsessief-seksuele relatie tussen hoofdpersonen Tessa en Marius het centrale thema van het boek. Peek bezorgt zijn lezers permanent rode oortjes bij de grote hoeveelheid expliciete intimiteit die hoofdstuk na hoofdstuk wordt opgediend. Peek toont zich een moderne Jan Wolkers in het kwadraat en legt Tessa op p. 163 zelfs een letterlijk kreet uit Turks Fruit in de mond door haar te laten roepen ‘Maak me geen kind’.

Een laatste opvallende overeenkomst is het feit dat in beide boeken sprake is van een zelfmoord. Bij Beeck gaat het om Eva, de jonge, zoekende vrouw die de verbindende schakel vormt tussen alle hoofdpersonen in het boek. Haar zelfmoord brengt een schok in de familie te weeg en Beeck schetst in afwisselende hoofdstukken welke invloed deze dramatische gebeurtenis op de verschillende hoofdpersonages heeft. Bij Peek blijkt (terloops) dat de jong-volwassen zoon van Tessa zelfmoord heeft gepleegd. De aanleiding voor die zelfmoord of het effect daarvan op moeder Tessa wordt nauwelijks uitgediept. Wel wordt duidelijk dat ze haar buitenechtelijke relatie met Marius tijdelijk opschort.

Een groot verschil tussen beide boeken is dat ik merk dat ik tijdens het lezen van Godin, Held steeds meer begon af te haken, terwijl Beeck mijn aandacht juist goed vast wist te houden. Hoe verder je komt in het ‘achterstevoren’ boek van Peek, hoe meer aanwijzingen je hoopt te vinden om de onafwendbare en heftige verbondenheid tussen Tessa en Marius –waar je vanaf het begin met je neus bovenop wordt geduwd- te begrijpen. Peek vertelt dat Marius Tessa vooral heel mooi vindt. Maar wat haar verder zo aantrekkelijk maakt, wordt nauwelijks duidelijk. Hij geeft niet aan wat Tessa van Marius vindt. Ook kom je er als lezer niet goed achter waarom de relatie tussen Tessa en haar man Paul of die tussen Marius en zijn vrouw Corinne aanleiding biedt om overspel te plegen. De laatste hoofdstukken (toen het allemaal begon) onthullen slechts dat Tessa en Marius als scholieren een oogje op elkaar hadden en hun eerste seksuele ervaringen met elkaar deelden. Meer niet. Dat is, terugblikkend naar al die hoofdstukken die je dan al hebt gelezen, een erg smalle basis voor zo’n lang uitgesponnen verhaal vol voorvocht en vulva’s. In seksuele termen: Peek had zijn boek misschien niet met het naspel moeten beginnen.

Vele hemels Beeck

 

Beeck overtuigt wat dat betreft veel meer. In haar onvervalste Vlaamse familiekroniek (volgens Pieter Steinz is het relaas van een disfunctionele familie kenmerkend voor Grote Vlaamse Romans (Steinz, Gids voor de wereldliteratuur, p. 107) schetst Beeck op invoelbare wijze zowel het menselijk tekort met al z’n rafelranden, als warme menselijke relaties en perspectief. Ook al bouwt Beeck haar verhaal op met doorzichtige, klassieke elementen (het familiegeheim dat zich al vanaf het begin doet voelen; de dramatische wending; het einde van het boek waarin iedereen zich probeert te herpakken, maar waarbij je als lezer voelt dat niemand ongeschonden uit de strijd komt), toch houdt ze je aandacht vast en ben je als lezer benieuwd naar de wijze waarop de hoofdpersonen zich in de laatste hoofdstukken zullen manifesteren.

Moraal: misschien mag of moet je boeken niet te snel met elkaar vergelijken, maar onder de Franse zon kreeg Beeck van mij de voorkeur boven Peek.

 

[1] Gustaaf Peek is een nazaat van de bekende Peek van de vroegere modeketen Peek & Cloppenburg. De titel van dit blog is een knipoog in die richting.

Werkman

“Werkman”, denk ik, als ik op de voorpagina van de krant de bijna iconische foto[1] van de vertrekkende Sepp Blatter zie staan.

 

 

Mijn vader was een groot liefhebber van boeken. Vanaf zijn tienerjaren kocht, las, verslond en verhandelde hij boeken. Hij had een brede belangstelling en zijn honger naar ‘van alles en nog wat’ stilde hij vooral door stapels boeken te lezen. Mijn ouderlijk huis stond dan ook vol boekenkasten. Mijn vader was docent godsdienst en maatschappelijke vorming op een Kweekschool (nu Pabo) en behaalde rond zijn 40e zijn doctoraal Pedagogiek. Een belangrijk deel van zijn boekenvoorraad was aan deze thema’s gewijd. Die boeken vulden de wanden van zijn werkkamer. Maar daarnaast had hij ook belangstelling voor kunst, filosofie en literatuur. Dat leverde een volle boekenkastenwand in de eetkamer op (als tiener kon ik mijn leeslijst voor het vak Nederlands bijna geheel uit mijn vaders verzameling samenstellen). En ten slotte was er ook nog het lichtere werk: Carmiggelt, Simenon en dergelijke. Deze boeken stonden in de woonkamer in zelfgetimmerde kastjes onder de vensterbanken. Het kwam vaker voor dat mensen die bij ons op bezoek kwamen mijn vader vroegen of hij ook alles gelezen had. Zijn antwoord was steevast:”jazeker”. En dat heb ik later ook kunnen verifiëren: in vrijwel al zijn boeken stonden aantekeningen, streepjes en uitroeptekens; ook zaten er vaak knipsels uit kranten en tijdschriften in die pasten bij bepaalde passages of thema’s in het betreffende boek. Hoewel hij al op 43-jarige leeftijd overleed, heeft hij in zijn relatief korte leven zonder twijfel meer gelezen dan de meeste mensen zullen doen die tweemaal zo oud worden.

Een van de meest bijzondere boeken van mijn vader was een kunstboek met de voor mij als kind cryptische titel Chassidische Legenden. Dit was geen leesboek, maar een boek dat je plat op tafel moest leggen en voorzichtig moest openen. Het binnenwerk bevatte twee delen met zwart-kartonnen omslagen. In elk deel zaten tien kleurige prenten van de Groningse drukker H.N. Werkman. Ook zat er een boekje bij met een toelichting op het leven van Werkman en op de 20 druksels. Werkman (1882-1945)[2] was drukker en typograaf. In 1919 ging hij deel uitmaken van het kunstenaarscollectief De Ploeg. Vanaf die tijd en in die inspirerende omgeving begon hij zijn vaardigheden als drukker in te zetten om vrij werk (door hem ‘druksels’ genoemd) te maken. Hij was autodidact en ontwikkelde een herkenbare eigen stijl. Veel van zijn werk werd uitgebracht bij uitgeverij de Blauwe Schuit, maar Werkman wist geen groot publiek te veroveren. In de oorlogsjaren kreeg Werkman van een vriend het boek Legende des Baalschem van Martin Buber te leen. Een bundel verhalen over de legendarische 18e eeuwse leider van de Oost-Europese chassidische beweging Ba’al Sjem Tov. Werkman werd gegrepen door deze spirituele verhalen en verbeeldde ze in twee suites van elk tien druksels (1941-1943).

Mijn ouders vonden het zonde om de mooie platen van Werkman in het grote boek te laten zitten. Ze kochten twee wissellijsten om bij toerbeurt een paar ‘Werkmannen’ op te kunnen hangen (op een van de schaarse wanden in ons huis waar geen boekenkasten stonden). Het werd de wand naast de eettafel. Zo heb ik in de loop der jaren de Chassidische Legenden uitgebreid in me op kunnen nemen. Hoewel mijn ouders af en toe uitlegden wat het verhaal bij bepaalde druksels was, fantaseerde ik er meestal mijn eigen verhalen bij. En zoals het met goede voornemens en wisselllijsten gaat: na verloop van tijd komt de klad erin. Dus veel langer dan de bedoeling was bleven twee Werkmannen in hun lijsten hangen. Toen mijn broers en ik het huis uit waren gegaan om te studeren, kregen we van onze moeder elk een eigen exemplaar van de Chassidische Legenden in een nieuwere uitgave. Toen mijn moeder een paar jaar later overleed, nam ik een van de oude ingelijste Werkmannen mee naar huis. Hij behoorde tot mijn favoriete prenten: een afbeelding van een blauwe man in een deuropening. Het druksel kreeg een mooi plaatsje op mijn werkkamer. Net als mijn ouders kochten mijn vrouw en ik wissellijsten om onze eigen Werkmannen in onze woonkamer te kunnen ophangen. Tot mijn plezier spraken de druksels net zo tot de verbeelding van onze kinderen als ze destijds bij mijn broers en mij deden. Een van de favorieten van mijn kinderen: de blauwe man in de deuropening.

 

FBL-FIFA-CORRUPTION-BLATTER

En dan valt deze week de dubbelgevouwen krant op de deurmat met een grote foto van de vertrekkende  Sepp Blatter op de voorpagina. Veel te prominent naar mijn smaak. Totdat ik de krant helemaal uitvouw en aan de rechterkant van de foto een blauwe man in een deuropening zie staan.

Blauwe man 2

 

“Werkman”, denk ik. Ik ren met de krant in mijn hand naar mijn werkkamer, kijk naar de prent aan de muur en sla het grote boekwerk van de Chassidische Legenden open en zoek naar de blauwe man in de deuropening.

Het feest der vergeving afbeelding

Het is het 3e druksel van de 2e suite. Het druksel heet ‘het feest der vergeving’. En de bijbehorende tekst luidt (samengevat):

Toen de aartsvaders waren gaan zitten, kwam er een man binnen die door kleding en optreden gezag uitstraalde. Het was niemand minder dan koning David, maker van de psalmen. Hij was op zoek naar een rijke man en wilde hem straffen voor wat hij had misdaan. Maar de Ba’al Sjem herinnerde de koning aan zijn eigen machtsmisbruik, en aan zijn psalmen over inkeer en vergeving.

Ik moet grinniken om de onverwachte overeenkomst. Ook Blatter is een rijke man die zijn macht heeft misbruikt. Maar ik denk niet dat de wereld heel vergevingsgezind voor hem zal zijn. FIFA en Blatter; ik kan er eerlijk gezegd niet wakker van liggen. Ik geniet liever van het feit dat mijn jongste dochter sinds kort twee van onze Werkmannen in haar studentenwoning heeft hangen. En ja, een daarvan is de blauwe man in de deuropening.

 

[1] Lees het verslag van de fotograaf over het maken van deze foto en hoe deze de wereld rondging: http://blogs.afp.com/correspondent/?post/fifa-football-corruption-president-switzerland-the-fall-of-blatter#.VXK99M_tmkp

 

[2] Het Groninger Museum wijdt tot 1 november 2015 een grote overzichtstentoonstelling (‘Leven & Werk’) aan Werkman die 70 jaar geleden overleed. Werkman werd vlak voor de bevrijding door Duitse soldaten gefusilleerd; hij werd verdacht van samenwerking met illegale uitgeverijen. http://www.groningermuseum.nl/tentoonstelling/hn-werkman-1882-1945-leven-en-werk