Categoriearchief: Kunst & cultuur

Een prachtig spoor: de bolwerken van Amsterdam

Een week geleden, op 15 november j.l., overleed Rob van Reijn. Voor veel, met name jonge, mensen een volstrekt onbekende naam. Maar menig vijftigplussers zal meteen denken: de pantomimespeler. Rob van Reijn was namelijk vanaf de jaren ’60 een bekende verschijning op televisie en in het theater. Zoals Fred Kaps dè goochelaar van Nederland was en Sjoukje Dijkstra onze nationale heldin op kunstschaatsen, zo was Rob van Reijn de Nederlandse pantomimespeler par excellence. Het grote publiek zag hem regelmatig op televisie. De liefhebber kon hem bewonderen in het theater. In 1979 richtte hij zelfs zijn eigen theater in Amsterdam op. Zijn talent bracht hem ook naar het buitenland waar hij de nodige successen boekte. In 2000 vond zijn afscheidstournee plaats.

Rob_van_Reijn_(1989)

Nu moet ik bekennen dat ik niet zoveel met pantomime heb en ook nooit een fan van Rob van Reijn ben geweest. Maar het toeval wil dat ik ongeveer een half jaar geleden in een bibliotheek een boek van Rob van Reijn in handen had. Het boek, De Ommuurde Stad getiteld, handelt over de bolwerken van Amsterdam die in de 17e eeuw zijn aangelegd. Die titel trok mijn aandacht en toen ik de naam van de auteur zag staan dacht ik: ‘heee, die schrijver heeft dezelfde naam als de pantomimespeler!’ Maar al snel zag ik dat het om een en dezelfde persoon bleek te gaan.

De Ommuurde Stad

Amsterdam kende in de 17e eeuw een vijf meter hoge en acht kilometer lange stadswal die als verdedigingslinie om de grachtengordel was aangelegd. Waar het IJ aan de noordkant van het centrum een natuurlijke barrière vormde, moest de hoefijzer-vormige stadswal mogelijke bedreigingen uit de andere windstreken zien te weren en te keren. Deze linie werd omgeven door een zestig meter brede gracht. Verder kende de stadswal acht stadspoorten en 26 bolwerken. Een bolwerk  was een vijfpuntige uitbouw van de muur voorzien van zware kanonnen die (dankzij de vijfpuntige vorm van het bolwerk) in verschillende richtingen stonden opgesteld. Op bijna ieder bolwerk stond ook nog een molen.

Dit enorme geheel van muren, bolwerken en molens heeft tot in de 19e eeuw zijn functie behouden. De opeenvolgende uitbreidingen van de stad leidden ertoe dat de stadswal met zijn bolwerken en molens werd afgebroken. Bijzonder genoeg is het woord bolwerk in het Frans verbasterd tot boulevard: een bredere weg die werd aangelegd op de plek van voormalige vestingwallen (zoals in Parijs gebeurde in de 19e eeuw onder leiding van stadsarchitect Haussmann).

Rob van Reijn, naast pantomimespeler ook amateur-historicus, raakte geïnteresseerd in deze verdwenen verdedigingslinie en kwam op het idee om plaquettes te laten aanbrengen op de locaties van de voormalige bolwerken. Met medewerking van de gemeente Amsterdam en een groot aantal sponsors kon dit project worden gerealiseerd.  Bovendien schreef Rob van Reijn samen met Maarten Hell het genoemde boek over de geschiedenis van deze stadswal. Aan de hand van historische feiten, leuke weetjes en anekdotes komt het verdwenen monument weer tot leven.

18 Westerblokhuis

Het boek kan je ook gebruiken als een prachtige wandelgids die voert over de grens tussen het oude stadscentrum en de nieuwe wijken daarbuiten. Langs tal van bezienswaardigheden. Ook leuk om per fiets te doen.

Ik vind zoiets heel interessant. Ik hou er van om in steden dergelijke verwijzingen tegen te komen: sporen van het verleden. In een eerder blog schreef ik al over de Arago-route in Parijs.

Arago plaatje

Berlijnse MuurCamino schelp in Brussel

 

 

 

 

 

In andere steden kom je ook wel op straat markeringen tegen die te maken hebben met pelgrimsroutes of andere culturele dan wel historische verwijzingen. Denk aan Berlijn met de markering van waar de Muur stond. Het geeft je een besef van het bijzondere verleden van bepaalde locaties. Amsterdam heeft nu ook een bijzondere route: de route van de 26 bolwerken. Met dank aan Rob van Reijn. Hij heeft een prachtig spoor nagelaten.

P.S.

De Ommuurde Stad is inmiddels uitverkocht en niet meer verkrijgbaar. Het zou goed zijn als de uitgever met een nieuwe druk op de markt komt. De Bolwerken en Rob van Reijn verdienen dat.

 

 

Gebruikte bronnen:

https://www.amsterdam.nl/kunstencultuur/monumenten/monumenten-0/gebouwen-gebieden/bolwerken-amsterdam/

 

https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_bolwerken_van_Amsterdam

 

http://www.lubberhuizen.nl/de-ommuurde-stad

 

Nog één keer naar Bob Dylan

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik een half jaar geleden. Ik had hem al een paar keer eerder live zien optreden. In 1989 in de Statenhal in Den Haag, in 2011 in Ahoy’ en in 2013 in de Heineken Music Hall. “Dan ga ik ook een keer mee”, zei mijn vrouw. Ze hoopte mijn fascinatie voor Bob Dylan hiermee wat beter te kunnen doorgronden. Want de tientallen CD’s die ik thuis regelmatig draai kunnen haar vaak maar matig bekoren. Dus zat ik op de dag dat de verkoop startte met een opengeklapte laptop klaar om twee kaartjes voor Carré te scoren. Dat bleek nog een hele klus. Pas na een half uur digitaal worstelen (ik werd steeds uit het menu gegooid en er kwamen ongevraagd allemaal commerciële aanbieders tussendoor) kon ik eindelijk twee kaartjes aanvinken. Weliswaar op het balkon (wat verder van het podium vandaan dan ik wilde), maar ik had gelukkig beet. De prijs van die twee kaartjes deed me hard slikken. Voor dat geld hadden we ook bij een sterrenrestaurant kunnen gaan eten of een lang weekend in een goed hotel aan zee kunnen boeken. “Vooruit maar, nog één keer naar Dylan”, dacht ik en ik drukte op de bestel-knop.

IMG_0798

 

 

 

 

 

 

 

 

Een week of twee voor Dylan’s optreden in Carré ga ik op internet op zoek naar de speellijst (‘setlist’) van recente concerten in Dylan. Tot mijn verbazing zie ik zes, zeven covers op de lijst staan, vooral van Sinatra. Nu luister ik graag naar Sinatra en ben ik verknocht aan Dylan, maar deze combinatie trekt me niet erg aan. Ik weet dat Dylan begin 2015 een CD met ‘standards’ heeft uitgebracht[1], maar ik had dat opgevat als een interessant uitstapje en niet verwacht dat dit materiaal zo prominent deel zou uitmaken van zijn Europese tour. Naast deze covers bevatte de setlist een vijftal sterke nummers van het album Tempest uit 2012. Wat mij betreft moderne klassiekers. Dezelfde nummers die hij ook al in 2013 in de HMH ten gehore had gebracht. Ten slotte een greep uit zijn oudere werk met slechts een klein aantal gouwe ouwe. Prima, want je weet dat Dylan in tegenstelling tot veel andere artiesten juist niet zijn best doet om decennia na dato nog steeds net zo te klinken als in zijn jonge jaren. Paul McCartney doet dat bijvoorbeeld wel (en dat is ook genieten) maar na één concert weet je het wel. Het bijzondere van Dylan is dat hij blijft vernieuwen. Zijn oude hits verpakt hij in nieuwe jasjes en zijn recente werk krijgt volop de ruimte.

Enfin, toch met enige Sinatra-scepsis op donderdag 5 november naar Carré gegaan. Eenmaal in de zaal voel ik toch weer die plezierige spanning vooraf en het onbedwingbare enthousiasme als Dylan in levende lijve opkomt. Dat moment alleen al is veel waard. De band, strak als altijd, zet stevig in en Dylan (in zijn onmiskenbare outfit en met zijn wat breekbare, trekkebenerige houding) begint te zingen. Het klinkt goed, het voelt goed, maar ik weet niet precies waarom. Gelukkig blijft dat gevoel ook bij het tweede en derde nummer. Dan komt de eerste cover: What’ll I Do van Irvin Berlin. Dylan gaat er goed voor staan, het toneellicht wordt gedimd, de band neemt gas en volume terug. En dan begint Dylan te zingen zoals ik hem nog nooit live heb horen zingen. Met een donker timbre en een perfecte timing zet hij het liedje overtuigend neer. Zonder dat zijn stem respt of kraakt. Carré is muisstil. Zo is elke frase perfect te horen. Dit is de stem die ik herken van Dylan’s vroegere ballads, van Nashville Skyline, van het door velen verguisde Selfportrait (ook een album vol covers, trouwens). Prachtig, maar ook verwarrend. Het liedje van Berlin als zodanig doet me niet heel veel, maar deze warme, verzorgde uitvoering met een stem die zoveel herkenning en herinnering oproept raakt een gevoelige snaar. Daarna volgt een soort om-en-om programma met stevig rockende nummers van Tempest afgewisseld met nachtclub-achtige covers. Tussen de nummers door is het podium even donker om de overgang van sfeer te markeren. Het werkt en de afwisseling is aangenaam.

IMG_0803

 

 

 

 

 

 

 

 

Ik realiseer me dat dit mijn eerste Dylan-concert is waarbij ik comfortabel kan zitten, waarbij ik (ondanks de balkon-plaats) prima zicht heb op Dylan en zijn band, en waarbij het geluid prima verzorgd is. Deze Bob Dylan hoort niet thuis in grote betonnen zalen als Ahoy’ of de HMH. Een zaal als Carré past hem als een jas.

Zo valt deze avond alles op zijn plaats. Mijn vrouw  vindt hem in het echt beter dan op de plaat. De uitbundige Dylan-fan uit Zeeland naast haar heeft een topavond. Ik zit naast een stille genieter die me in de pauze toevertrouwt dat hij ook een kaartje heeft voor de andere twee concerten van Dylan in Carré. Drie avonden op rij; dat gaat mij te ver. Hij verzekert me dat Dylan elke avond zijn programmering aanpast. Als ik daar mijn vraagtekens bij plaats,wuift hij dat weg. Ik wil hem niet uit die droom halen.

En ik? Ik constateer na afloop tot mijn verbazing en plezier dat dit het beste Dylan-concert was dat ik ooit heb bijgewoond. Dylan, de grootmeester van The Great American Songbook, heeft me weer weten te raken. Terwijl dit jaar met de jubileum-uitgave Cutting Edge[2] wordt gememoreerd dat Bob Dylan 50 jaar geleden in korte tijd drie legendarische albums op de markt bracht (Bringing it all back home, Highway 61 revisited en Blonde on Blonde), weet hij in 2015 nog steeds met grotendeels nieuw repertoire te imponeren.

“Nog één keer naar Bob Dylan, om het af te leren”, dacht ik. Maar daar denk ik nu heel anders over. Dylan is nog niet klaar en ik ben nog niet klaar met Dylan.

 

______________

 

Setlist 5 november 2015 in Theater Carré, Amsterdam

  1. Things Have Changed In 2000, Bob Dylan released ‘Things Have Changed’ for the Wonder Boys official soundtrack which was directed by Academy Award winner Curtis Hanson and won the Academy Award for Best Song from a Motion Picture in 2001
  2. She Belongs to Me (Bringing It All Back Home, 1965) 
  3. Beyond Here Lies Nothin’  (Together Through Life, 2009)
  4. What’ll I Do  (Irving Berlin cover)
  5. Duquesne Whistle (Tempest, 2012)
  6. Melancholy Mood (Frank Sinatra cover)
  7. Pay in Blood  (Tempest, 2012)
  8. I’m a Fool to Want You (Frank Sinatra cover)
  9. Tangled Up in Blue  (Blood on the Tracks, 1975)

Set 2

  1. High Water (For Charley Patton) (“Love and Theft”, 2001)
  2. Why Try to Change Me Now (Cy Coleman cover)
  3. Early Roman Kings (Tempest, 2012)
  4. The Night We Called It a Day (Frank Sinatra cover)
  5. Spirit on the Water (Modern Times, 2006)
  6. Scarlet Town (Tempest, 2012)
  7. All or Nothing at All (Frank Sinatra cover)
  8. Long and Wasted Years (Tempest, 2012)
  9. Autumn Leaves (Yves Montand cover)

Encore

  1. Blowin’ in the Wind (The Freewheelin’ Bob Dylan,1963)
  2. Love Sick (Time Out of Mind,1997)

[1] Toelichting van Dylan bij de release van deze CD:It was a real privilege to make this album. I’ve wanted to do something like this for a long time but was never brave enough to approach 30-piece complicated arrangements and refine them down for a 5-piece band. That’s the key to all these performances. We knew these songs extremely well. It was all done live. Maybe one or two takes. No overdubbing. No vocal booths. No headphones. No separate tracking, and, for the most part, mixed as it was recorded. I don’t see myself as covering these songs in any way. They’ve been covered enough. Buried, as a matter a fact. What me and my band are basically doing is uncovering them. Lifting them out of the grave and bringing them into the light of day.” http://www.bobdylan.com/us/news/new-album-shadows-night-out-feb-3
[2] The Cutting Edge komt in maar liefst drie verschillende versies tot ons. Allereerst is er een 2 cd’s (of 3 elpees) tellende Best Of. Voor de liefhebbers met een iets grotere portemonnee is er een 6 cd’s tellende Deluxe Edition en voor de mannen en vrouwen met genoeg geld om ‘los’ te gaan is er de 18 cd’s tellende Collector’s Edition. Bron: http://bobdylaninnederland.blogspot.nl/

The Cutting Edge bevat allerlei tracks en studie-opnames van de nummers (van de drie genoemde albums) die uiteindelijk op plaat zijn gezet.

 

Offerfeest

“Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….”

 

 

 

Als ik de presentielijst naloop bij het begin van het college merk ik dat er wat studenten ontbreken. Als ik vraag of iemand weet hoe dat komt, zegt Khaled: “vanwege het Offerfeest, meneer”. “Oh ja”, denk ik, “dat is waar ook”. Ieder jaar zijn er tijdens het Offerfeest meerdere absenten. Ik richt me tot de klas en vraag: “weten jullie wat het Offerfeest is?” Er valt een doodse stilte. Dan steekt Khaled zijn hand op en vertelt over Ibrahim die dacht dat hij zijn zoon moest offeren, maar op het laatste moment door een engel op andere gedachten werd gebracht. Uiteindelijk spaarde Ibrahim zijn zoon en slachtte hij een schaap. En Khaled voegt eraan toe dat moslims daarom tijdens het offerfeest schapen slachten.

Naast Khaled blijkt niemand in de klas het verhaal te kennen. Ook niet als ik zeg dat we in Nederland spreken over Abraham en zijn zoon Izaäk. De naam Abraham klinkt een enkeling bekend in de oren, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Het verhaal van Abraham en Izaäk kreeg ik als kind thuis, op school en in de kerk te horen. De beproeving van Abraham staat opgetekend in Genesis 22: ‘En hij (God) zei: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izaäk, en ga heen naar het land van Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen die ik u zal zeggen’. Een indrukwekkend en ook een controversieel verhaal, omdat het gaat om een vader die van plan is zijn zoon te doden om daarmee zijn God te laten zien hoe vroom en toegewijd hij is. Ik kan me nu voorstellen dat ouders dit een lastig verhaal vinden om met hun kinderen te delen. Wat moeten kinderen niet gaan denken: ‘zou mijn eigen vader dit ook doen?’; ‘waarom wil God dat je kinderen doodmaakt?’ Ik herinner me nog dat mijn ouders vooral benadrukten dat God dat juist helemaal niet wil en dat dit verhaal juist wil zeggen dat je geen vreemde of wrede dingen hoeft te doen om ‘te bewijzen’ dat je een goede gelovige bent. Maar de vraag bleef wel door mijn hoofd spoken waarom God het nodig vond om Abraham zo op de proef te stellen. Ik zag als kind liever een God die het niet zo ver liet komen dat vaders met hun kind en een groot mes op stap gingen….

In mijn tienerjaren kwam dit offer-verhaal op een ander manier voorbij. Enkele door mij bewonderde pophelden verwerkten deze thematiek in hun songs, vaak in reactie op maatschappelijke misstanden of oorlog (Vietnam). Lou Reed met Kill Your Sons, Leonard Cohen met The Story of Isaac:

You who build the altars now
To sacrifice these children
You must not do it any more
For you have not had the vision
And you never have been tempted
By the Devil or the Lord…

 

en Bob Dylan met Highway 61 revisited:

Oh God said to Abraham, “Kill me a son”
Abe says, “Man, you must be puttin’ me on”
God say, “No.” Abe say, “What?”
God say, “You can do what you want Abe, but
The next time you see me comin’ you better run”
Well Abe says, “Where do you want this killin’ done?”
God says, “Out on Highway 61.”

Het oude verhaal bood kennelijk voldoende inspiratie voor eigentijdse teksten over drugs, oorlog, en generatie-conflicten.

Een kleine tien jaar geleden kwam ik Abraham en Izaäk weer tegen; dit keer bij de tentoonsteling Rembrandt-Caravaggio in Amsterdam. Beide oude meesters hadden een machtige eigen versie van het Bijbelverhaal geschilderd en op de tentoonstelling konden hun interpretaties goed met elkaar vergeleken worden.

rembrandt

Caravaggio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit alles schoot me door het hoofd toen ik voor de klas stond. Maar voor studenten die het oer-verhaal niet kenden hoefde ik ook niet aan te komen zetten met Caravaggio of Leonard Cohen, vreesde ik. Ik besloot het over een andere boeg te gooien en vroeg: “kennen jullie voorbeelden van ouders die voor hun idealen of door bepaald gedrag hun kinderen letterlijk of figuurlijk opofferen?” Het bleef even stil, maar daarna kwamen er allerlei voorbeelden. Ouders die hun kinderen mishandelen of misbruiken. Ouders die hun kinderen te hard pushen bij sport. Ouders die hun kinderen niet laten inenten vanwege hun geloof. Ouders die hun dochters laten besnijden. Ouders die na een echtscheiding wraak nemen, ook op hun kinderen. En toen zei een jongen: “misschien ook wel dat jongetje op het strand in Turkije. Zijn ouders namen een groot risico door op een rubberbootje de zee over te steken en het jongetje werd daarvan het slachtoffer”. Ik zag hoe dit voorbeeld de klas aan het denken zette. Een meisje reageerde door te zeggen: “maar zijn ouders waren niet van plan hem te doden. Als je vlucht voor een oorlog probeer je je kinderen juist een betere toekomst te geven.”  En een andere studente vulde aan: “we hoeven in deze tijd geen kinderen te laten verdrinken en toch laten we dit met elkaar gebeuren. Dus eigenlijk is dat jochie het slachtoffer van ons allemaal.”

Ik bedankte de klas voor de reacties en startte mijn powerpoint presentatie die niets met Abraham en Izaäk had te maken.

Een paar dagen later las ik in de krant een reconstructie van het drama dat zich de afgelopen week bij Mekka had afgespeeld. Bij de rondgang van en naar Mekka waren twee stromen pelgrims met elkaar in het gedrang gekomen, met honderden doden tot gevolg. Het was gebeurd bij de plaats Mina. Daar staan drie pilaren die het Kwaad (de Duivel) vertegenwoordigen. Pelgrims gooien stenen naar die pilaren om het kwaad te verdrijven. De duivel zou Ibrahim hebben willen tegenhouden om God te gehoorzamen, terwijl God hem juist op de proef wilde stellen. Ibrahim zou eerst moeten bewijzen dat hij zijn offer wilde brengen en dan pas zou God een engel sturen om hem van die daad af te houden. Voor moslims begint op dat moment tijdens de hadj het Offerfeest.

Ook nu, als volwassene, vraag ik me af waarom die oude religies zo’n ultiem offer van mensen verlangen. Ik zou niet in zo’n situatie gedreven willen worden. Ik weet dat het om oude verhalen gaat en dat het brengen van offers in die eeuwen heel gewoon was. Ik erken de waarde van principes, offers en beproevingen. Ik snap dat je niet altijd de weg van de minste weerstand kunt kiezen. Maar het verhaal van Abraham en Izaäk is wel een heel wrede variant. En bovendien, in die oude verhalen is er een reddende engel die alles goed maakt, maar in de rauwe realiteit van alledag is die juist vaak afwezig.

Pluk de Dag (over C. Buddingh’)

 

 

 

 

Gisteren beleefde ik een C. Buddingh’-moment. Na het avondeten liep ik bij het afruimen van de tafel met drie verschillende potjes (aïoli, tsatsiki, tartar sauce) naar de keuken. Daar lagen drie dekseltjes klaar, maar ik kon niet ontdekken welk dekseltje bij welk potje hoorde. De potjes waren verschillend van merk en formaat, maar de deksels leken dezelfde omtrek te hebben. En jawel hoor: de deksels pasten op alle drie de potjes.

IMG_0574

IMG_0575

IMG_0576

 

 

 

 

 

 

Omdat ik op de deksels geen merken kon ontdekken, heb ik de deksels willekeurig op de potjes gedraaid. Onwillekeurig schoot mij het bekende gedicht Pluk de dag van C. Buddingh’ te binnen:

 

Pluk de dag

vanochtend na het ontbijt ontdekte ik,

door mijn verstrooidheid, 

dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat)

precies past op een klein potje heinz sandwich spread

 

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd

of het sandwich spread-dekseltje

ook op het marmite-potje paste

 

en jawel hoor: het paste eveneens

 

Ik kende dit gedicht nog van de middelbare school. Mijn docent Nederlands wilde aan de hand van Buddingh’s potten en deksels aantonen dat poëzie niet per definitie hoogdravend of ondoorgrondelijk hoefde te zijn. Ik herinner dit vooral nog, omdat ik de enige in de klas was die wist wat Marmite was. Die kennis dankte ik aan het feit dat mijn middelste broer de grootste Marmite-fan was (en nog steeds is!) die ik ooit heb gekend. Hij smeerde van jongs af aan een fikse laag van deze Britse kruidenpasta op zijn boterhammen met kaas. In zijn huidige keuken getuigt een indrukwekkende collectie lege Marmite-potten op zijn keukenkastjes van zijn levenslange, onstilbare honger naar dit smeersel. Een ware trofeeënverzameling.

Maar nu terug naar C. Buddingh’. Toen ik een jaar of tien geleden me wat serieuzer in poëzie ging verdiepen, kwam ik zijn naam geregeld tegen. In de oorlogsjaren publiceerde Buddingh’ zijn eerste gorgelrijmen, waarvan De Blauwbilgorgel de bekendste zou worden. Ik heb thuis een prachtige prent met dit gedicht hangen.

Blauwbilgorgel

Gorgelrijmen zijn fantasie-gedichten vol vreemde woorden en rare wezens . Buddingh’ zou die tot het einde van zijn leven blijven schrijven. Daarnaast werd Buddingh’ (die een zeer veelzijdige en productieve schrijver/dichter/vertaler was) vooral bekend vanwege zijn gedichten over alledaagse onderwerpen. Met zijn geestverwant K. Schippers (over wie ik nog een apart blog zal schrijven) introduceerde hij de ready mades in de Nederlandse poëzie. Ready mades zijn ‘gevonden’ teksten zoals boodschappenlijsten of briefjes, maar ook observaties van ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen of voorwerpen. Door dergelijke alledaagse zaken als gedicht te noteren of voor te lezen, krijgen ze een nieuwe dimensie en aparte lading.  Buddingh’s meest beroemde gedicht in dit verband is Pluk de dag. Dit gedicht is niet in eerste instantie bekend  geworden door publicatie in een bundel, maar door  de voordracht die Buddingh’ hield tijdens de roemruchte Poëzie in Carré-bijeenkomst in 1966. Simon Vinkenoog was de initiatiefnemer van deze ‘gebeurtenis’. Voor het eerst in Nederland droeg een keur aan dichters in een groot theater voor uit eigen werk. Vijfentwintig dichters (van serieuze oudere dichters, zoals Adriaan Roland Holst en Ed. Hoornik, tot jonge, experimentele schrijvers als Johnny de SelfKicker en Jules Deelder) kregen ieder zeven minuten de tijd om een aantal gedichten ten gehore te brengen.[1] Het was voor die tijd ongehoord dat dichters op deze manier optraden. Sommigen maakten er een echte performance van en lokten gewild of ongewild allerlei reacties van het publiek uit. Zo werd van poëzie een voorstelling gemaakt en werden dichters niet alleen op hun teksten, maar ook op hun manier van optreden beoordeeld. Het optreden van Buddingh’, die qua leeftijd tussen de oudere en de jongere garde in zat, leidde in Carré tot vele lachsalvo’s.

PC-CeesBuddingh

 

Met name zijn gedicht Pluk de dag werd enthousiast ontvangen. Door de iele stem van Buddingh’, zijn droge humor en zijn goede timing werd dit gedicht een van de hoogtepunten van deze memorabele avond.[2] De Volkskrant noteerde in een recensie: “Ze hebben onbedaarlijk gelachen om C. Buddingh’, de humorist onder de dichters”. Zo won Buddingh’ aan populariteit en werd hij een veelgevraagde gast op poëziefestivals, literatuuravonden en ook op (het nieuwe medium) televisie. Hij was zelfs enige tijd presentator van het verborgen-camera programma Poets (de voorloper van Bananasplit).  Zijn ‘poëzie van het dagelijks leven’ en zijn humoristische manier van optreden droegen ertoe bij dat een groter publiek belangstelling kreeg voor poëzie. Buddingh’s alledaagse notities en zijn publieke optredens leidden ook tot kritiek. Met name W. F. Hermans pakte (in 1979) stevig uit door Buddingh’ te betichten van ‘slappe dagboekschrijverij’ en hem te bestempelen als een ‘loze praatjesmaker’. Het verhaal gaat dat Buddingh’ hierdoor zeer geraakt was. Hij, de beschrijver van het kleine en gewone kon niet op tegen de gevreesde polemist Hermans. In ieder geval werd Buddingh’ sinds die tijd minder gevraagd en erkend als schrijver. Uiteindelijk zou hij in 1985 overlijden.

Het paradoxale beeld dat overblijft is dat van een man die poëzie voor een groter publiek toegankelijk maakte en, dankzij het toenmalige nieuwe TV-tijdperk, ook als persoon bekendheid genoot, maar die juist ook door zijn alledaagse thema’s, zijn publieke bekendheid en zijn persoonlijke toegankelijkheid door critici als kleinburgerlijk en kneuterig werd gezien. De discussies over ‘vorm of vent’ of over hogere en lagere cultuur lijken in het leven en werk van C. Buddingh’ bij elkaar te komen. En Buddingh’ wist, zoals hij zelf ooit zei, niet precies waar hij bij hoorde.

 

P.S.

Voor wie meer wil weten over Buddingh’: er is in juni 2015 een biografie over hem verschenen: Dichter bij Dordt van Wim Huijser.

 

[1] C. Buddingh’ droeg die avond in Carré ook een gedicht van K. Schippers voor (en vice versa).

[2] Zie het fragment terug op: http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_039232.html

 

Zuivere ketters: over Katharen, Carcassonne en (een beetje) leeuw Cecil

“Elke ochtend keek ik bij het wakker worden naar de grimas van de dodelijk getroffen Simon.”  

 

Grote borden langs de kant van de weg duiden aan dat we in Le Pays Cathare zijn: het land van de Katharen. ‘Oh ja, de Katharen’, denk ik, ‘hoe zat dat ook al weer met hen?’ Ooit, een kleine 25 jaar geleden, was ik voor het laatst in deze streek onder Toulouse. Ik had het destijds zeer populaire boek Montaillou[1] van Emmanuel de Roy Ladurie meegenomen als lekkere lees-pil voor op vakantie. Een mooie historische gids om de streek en zijn verleden beter te leren kennen. Ik kwam destijds niet verder dan een bladzijde of 80. Ik weet niet meer of dat lag aan de inhoud van het boek of aan het feit dat ik vooral veel tijd en aandacht besteedde aan vier kleine, blonde handenbindertjes. In ieder geval dringen de Katharen zich nu opnieuw aan mij op: via informatieboekjes, ruïnes van oude kastelen, speciale menu’s, namen van winkels, en zelfs door middel van oude prenten op mijn hotelkamer. Alles verwijst naar de roemruchte hoogtijperiode van de Katharen, zo’n 800-900 jaar geleden. Ik heb dit keer Montaillou niet bij me, maar wel een Ipad die me verder op weg helpt, terug in de tijd.

De Katharen vormden een christelijke geloofsgemeenschap met een strikte scheiding tussen het zondige, aardse, lichamelijke leven en het zuivere, geestelijke leven. Een dualistisch geloof met een permanente strijd tussen Satan/Lucifer en God. De zondige aarde was geschapen door Satan om daar de gevallen engelen gevangen te houden in de lichamen van mensen en dieren. Zij wilden wel terugkeren naar de hemel, maar “daar stak Lucifer een stokje voor”, aldus de humoristische formulering van Wikipedia. Alleen wie zuiver leefde kon aan Satan ontsnappen en terugkeren naar de hemel.

De naam Katharen stamt uit het Grieks en betekent ‘de zuiveren’. Wij kennen ook het verwante woord katharsis, loutering. Wat ‘zuiver’ is, is een kwestie van interpretatie als je bedenkt dat ons woord ‘ketter’ direct van het woord Katharen is afgeleid. Veel Katharen stamden af van de Visigoten, een van oorsprong Germaanse stam uit het Oostzee-gebied, van wie vele afstammelingen door de eeuwen heen eerst in oostelijke richting en laten meer naar het zuiden en westen van Europa zijn getrokken. Het waren de Visigoten die in 410 Rome plunderden en een einde maakten aan het West-Romeinse Rijk. Later trokken veel Visigoten naar Zuid-Frankrijk en het Iberisch schiereiland.

In Zuid-Frankrijk breidden de Katharen gestaag hun invloed uit met de stad Albi als epicentrum (ze werden daarom ook wel Albigenzen genoemd). In die tijd keken het kerkelijke gezag (de katholieke kerk) en het centrale gezag (het koninklijke hof in Parijs) met argusogen naar deze groeiende macht en het toenemende aantal volgelingen. De officiële katholieke leer bestempelde het dualisme als ketterij, terwijl de Katharen de kerk zagen als een corrupt, machtsbelust instituut. Na vele debatten en concilies besloot de katholieke kerk tot heuse kruistochten tegen de Katharen en de instelling van een Inquisitie. De fanatiekste leidsman van de kruistochten was Simon de Montfort IV (1160-1218) die zich eerder al had bewezen tijdens de Vierde Kruistocht naar het Heilige Land.  Deze Simon belichaamde de giftige mix van geloofsijver en gewapende strijd waarvan wij ook in onze tijd helaas nog schokkende voorbeelden zien. Hij maakte zich met zijn troepen schuldig aan massale en systematische martelingen, onthoofdingen, plunderingen en verkrachtingen. Een soort IS avant la lettre. Stuk voor stuk veroverden de kruisvaarders steden en dorpen. De meeste plaatsen waren –en zijn- Occitaans (niet voor niets heet dit deel van Frankrijk nog steeds Languedoc); misschien speelde er dus ook een taal/cultuur-conflict. De veroveringen vormden niet alleen een overwinning voor het officiële katholieke geloof, de overwonnen steden kwamen nu ook onder de Franse kroon. Als dank voor zijn verpletterende strijd tegen de Katharen werd Simon, die o.a. al graaf van Leicester was, benoemd tot graaf van Toulouse. Hij kwam aan zijn einde doordat een vrouw vanaf de kantelen van een stad die hij belegerde een grote kei op zijn hoofd gooide. Precies die gebeurtenis stond afgebeeld op een prent die op mijn hotelkamer naast mijn hoofdeinde hing. Elke ochtend keek ik bij het wakker worden naar de grimas van de dodelijk getroffen Simon.

IMG_0344

 

De Inquisitie maakte het werk van Simon de Montfort aan het begin van de veertiende eeuw af. De verantwoordelijke bisschop onderwierp alle overgebleven Katharen (leiders en volgelingen) aan een uitvoerig onderzoek. De verslagen van dit onderzoek vormden de basis voor het boek Montaillou. Uiteindelijk zouden de laatste leiders van het Kathaarse geloof op de brandstapel van Montaillou hun einde vinden. Als dank voor de bewezen diensten werd deze bisschop uiteindelijk tot paus gekozen.

IMG_0351

Het kan verkeren. Leiders van slachtpartijen en bloedbanken zegevieren en worden beloond met wereldlijke en kerkelijke titels. Degenen die zuiver wilden leven worden verketterd. Als ik hier en daar bij een serveerster of in een winkel informeer of men trots is op het Kathaarse verleden of zich juist daartegen afzet, haalt men nonchalant de schouders op. Men heeft er geen specifieke mening over en toont geen aandrang om partij te kiezen. Kennelijk is het nu vooral folklore en lang genoeg geleden om met een gerust hart het woord cathare op van alles en nog wat te plakken: restaurants, streekproducten, vlaggetjes, etiketten. Niemand associeert de term meer met de bloedige uitroeiing 800-900 jaar geleden. Voor de toerist blijft vooral een vorm van ‘ridders en kastelen’-romantiek over die zijn hoogtepunt vindt in Carcassone. Een prachtige middeleeuwse vestingsstad, maar nu vooral een soort pretpark en één van Frankrijk’s grootste toeristische attracties. Er rollen geen koppen meer in Carcassone, maar je kunt wel over de hoofden lopen. En menig jongetje loopt trots met een pas gekocht houten zwaard of pijl en boog (de nakomelingen van leeuw Cecil zijn gewaarschuwd!) de stadpoort uit.

DSC04408

Zou men over acht eeuwen ook zo omgaan met de geschiedenis van de concentratiekampen of de strijd tussen katholieken en protestanten in Noord-Ierland of de oorlog tussen soennieten en sji-ieten in Syrië? Met alle toeristische attracties en souvenirs van dien? Auschwitz als attractiepark of kinderen die zich in het jaar 2815 bij Aleppo willen verkleden als IS-strijders? Geen fijn vooruitzicht. Maar, aan de andere kant, als het woord cathare niet overal zo prominent zichtbaar was geweest, was het verhaal van de Katharen ongetwijfeld in de vergetelheid geraakt en hadden mensen zoals ik zich acht eeuwen later niet meer in hun geschiedenis verdiept.

 

 

 

[1] Het boek is genoemd naar het gelijknamige plaatsje in Zuid-Frankrijk, niet ver van Foix en Ax-les-Thermes.

Peek & Op de Beeck

Peek & Op de Beeck[1]

Tijdens vakanties lees ik vaak meerdere boeken in korte tijd. Onwillekeurig dringen zich dan soms de overeenkomsten en verschillen tussen bepaalde boeken op. Een paar jaar geleden overkwam me dat met Arnon Grunberg’s Huid en Haar en Niccolò Ammaniti’s Zo God het wil. In de eerste dagen van deze zomervakantie las ik kort na elkaar Vele hemels boven de zevende van Griet op de Beeck en Godin, held van Gustaaf Peek. Ook nu werd ik getroffen door de contrasten en parallellen tussen de net gelezen boeken.

Laat ik beginnen met de overeenkomsten. Ik noem de schrijvers daarbij gemakshalve Peek en Beeck.

Beide schrijvers hanteren een bijzondere constructie om hun verhaal te vertellen. Beeck doet dit door steeds afwisselend per hoofdstuk in de huid van één van haar vijf hoofdpersonen te kruipen en het centrale verhaal vanuit hun perspectief vorm te geven. Dit deed me denken aan de debuutroman De Metsiers van Hugo Claus waarin voor een vergelijkbare opzet is gekozen. Peek schotelt de lezer een roman in omgekeerde volgorde voor. Hij begint in het heden en doet met elk volgende hoofdstuk een stap terug in de tijd.

Beeck en Peek refereren allebei aan de Amerikaanse dichteres Sylvia Plath. Beeck doet dit met een citaat voorin het boek (‘Perhaps when we find ourselves wanting everything, it is because we are dangerously near to wanting nothing’). Peek beschrijft in hoofdstuk 42 het bezoek van Sylvia Plath aan Parijs in 1956.

In beide boeken is overspel een belangrijk thema. In de familiekroniek van Beeck is de buitenechtelijke relatie tussen Elsie en Casper een belangrijk element. Het verlangen naar elkaar, maar ook de knagende twijfel worden uitgebreid geschetst. Bij Peeck is de (bijna levenslange) obsessief-seksuele relatie tussen hoofdpersonen Tessa en Marius het centrale thema van het boek. Peek bezorgt zijn lezers permanent rode oortjes bij de grote hoeveelheid expliciete intimiteit die hoofdstuk na hoofdstuk wordt opgediend. Peek toont zich een moderne Jan Wolkers in het kwadraat en legt Tessa op p. 163 zelfs een letterlijk kreet uit Turks Fruit in de mond door haar te laten roepen ‘Maak me geen kind’.

Een laatste opvallende overeenkomst is het feit dat in beide boeken sprake is van een zelfmoord. Bij Beeck gaat het om Eva, de jonge, zoekende vrouw die de verbindende schakel vormt tussen alle hoofdpersonen in het boek. Haar zelfmoord brengt een schok in de familie te weeg en Beeck schetst in afwisselende hoofdstukken welke invloed deze dramatische gebeurtenis op de verschillende hoofdpersonages heeft. Bij Peek blijkt (terloops) dat de jong-volwassen zoon van Tessa zelfmoord heeft gepleegd. De aanleiding voor die zelfmoord of het effect daarvan op moeder Tessa wordt nauwelijks uitgediept. Wel wordt duidelijk dat ze haar buitenechtelijke relatie met Marius tijdelijk opschort.

Een groot verschil tussen beide boeken is dat ik merk dat ik tijdens het lezen van Godin, Held steeds meer begon af te haken, terwijl Beeck mijn aandacht juist goed vast wist te houden. Hoe verder je komt in het ‘achterstevoren’ boek van Peek, hoe meer aanwijzingen je hoopt te vinden om de onafwendbare en heftige verbondenheid tussen Tessa en Marius –waar je vanaf het begin met je neus bovenop wordt geduwd- te begrijpen. Peek vertelt dat Marius Tessa vooral heel mooi vindt. Maar wat haar verder zo aantrekkelijk maakt, wordt nauwelijks duidelijk. Hij geeft niet aan wat Tessa van Marius vindt. Ook kom je er als lezer niet goed achter waarom de relatie tussen Tessa en haar man Paul of die tussen Marius en zijn vrouw Corinne aanleiding biedt om overspel te plegen. De laatste hoofdstukken (toen het allemaal begon) onthullen slechts dat Tessa en Marius als scholieren een oogje op elkaar hadden en hun eerste seksuele ervaringen met elkaar deelden. Meer niet. Dat is, terugblikkend naar al die hoofdstukken die je dan al hebt gelezen, een erg smalle basis voor zo’n lang uitgesponnen verhaal vol voorvocht en vulva’s. In seksuele termen: Peek had zijn boek misschien niet met het naspel moeten beginnen.

Vele hemels Beeck

 

Beeck overtuigt wat dat betreft veel meer. In haar onvervalste Vlaamse familiekroniek (volgens Pieter Steinz is het relaas van een disfunctionele familie kenmerkend voor Grote Vlaamse Romans (Steinz, Gids voor de wereldliteratuur, p. 107) schetst Beeck op invoelbare wijze zowel het menselijk tekort met al z’n rafelranden, als warme menselijke relaties en perspectief. Ook al bouwt Beeck haar verhaal op met doorzichtige, klassieke elementen (het familiegeheim dat zich al vanaf het begin doet voelen; de dramatische wending; het einde van het boek waarin iedereen zich probeert te herpakken, maar waarbij je als lezer voelt dat niemand ongeschonden uit de strijd komt), toch houdt ze je aandacht vast en ben je als lezer benieuwd naar de wijze waarop de hoofdpersonen zich in de laatste hoofdstukken zullen manifesteren.

Moraal: misschien mag of moet je boeken niet te snel met elkaar vergelijken, maar onder de Franse zon kreeg Beeck van mij de voorkeur boven Peek.

 

[1] Gustaaf Peek is een nazaat van de bekende Peek van de vroegere modeketen Peek & Cloppenburg. De titel van dit blog is een knipoog in die richting.

Werkman

“Werkman”, denk ik, als ik op de voorpagina van de krant de bijna iconische foto[1] van de vertrekkende Sepp Blatter zie staan.

 

 

Mijn vader was een groot liefhebber van boeken. Vanaf zijn tienerjaren kocht, las, verslond en verhandelde hij boeken. Hij had een brede belangstelling en zijn honger naar ‘van alles en nog wat’ stilde hij vooral door stapels boeken te lezen. Mijn ouderlijk huis stond dan ook vol boekenkasten. Mijn vader was docent godsdienst en maatschappelijke vorming op een Kweekschool (nu Pabo) en behaalde rond zijn 40e zijn doctoraal Pedagogiek. Een belangrijk deel van zijn boekenvoorraad was aan deze thema’s gewijd. Die boeken vulden de wanden van zijn werkkamer. Maar daarnaast had hij ook belangstelling voor kunst, filosofie en literatuur. Dat leverde een volle boekenkastenwand in de eetkamer op (als tiener kon ik mijn leeslijst voor het vak Nederlands bijna geheel uit mijn vaders verzameling samenstellen). En ten slotte was er ook nog het lichtere werk: Carmiggelt, Simenon en dergelijke. Deze boeken stonden in de woonkamer in zelfgetimmerde kastjes onder de vensterbanken. Het kwam vaker voor dat mensen die bij ons op bezoek kwamen mijn vader vroegen of hij ook alles gelezen had. Zijn antwoord was steevast:”jazeker”. En dat heb ik later ook kunnen verifiëren: in vrijwel al zijn boeken stonden aantekeningen, streepjes en uitroeptekens; ook zaten er vaak knipsels uit kranten en tijdschriften in die pasten bij bepaalde passages of thema’s in het betreffende boek. Hoewel hij al op 43-jarige leeftijd overleed, heeft hij in zijn relatief korte leven zonder twijfel meer gelezen dan de meeste mensen zullen doen die tweemaal zo oud worden.

Een van de meest bijzondere boeken van mijn vader was een kunstboek met de voor mij als kind cryptische titel Chassidische Legenden. Dit was geen leesboek, maar een boek dat je plat op tafel moest leggen en voorzichtig moest openen. Het binnenwerk bevatte twee delen met zwart-kartonnen omslagen. In elk deel zaten tien kleurige prenten van de Groningse drukker H.N. Werkman. Ook zat er een boekje bij met een toelichting op het leven van Werkman en op de 20 druksels. Werkman (1882-1945)[2] was drukker en typograaf. In 1919 ging hij deel uitmaken van het kunstenaarscollectief De Ploeg. Vanaf die tijd en in die inspirerende omgeving begon hij zijn vaardigheden als drukker in te zetten om vrij werk (door hem ‘druksels’ genoemd) te maken. Hij was autodidact en ontwikkelde een herkenbare eigen stijl. Veel van zijn werk werd uitgebracht bij uitgeverij de Blauwe Schuit, maar Werkman wist geen groot publiek te veroveren. In de oorlogsjaren kreeg Werkman van een vriend het boek Legende des Baalschem van Martin Buber te leen. Een bundel verhalen over de legendarische 18e eeuwse leider van de Oost-Europese chassidische beweging Ba’al Sjem Tov. Werkman werd gegrepen door deze spirituele verhalen en verbeeldde ze in twee suites van elk tien druksels (1941-1943).

Mijn ouders vonden het zonde om de mooie platen van Werkman in het grote boek te laten zitten. Ze kochten twee wissellijsten om bij toerbeurt een paar ‘Werkmannen’ op te kunnen hangen (op een van de schaarse wanden in ons huis waar geen boekenkasten stonden). Het werd de wand naast de eettafel. Zo heb ik in de loop der jaren de Chassidische Legenden uitgebreid in me op kunnen nemen. Hoewel mijn ouders af en toe uitlegden wat het verhaal bij bepaalde druksels was, fantaseerde ik er meestal mijn eigen verhalen bij. En zoals het met goede voornemens en wisselllijsten gaat: na verloop van tijd komt de klad erin. Dus veel langer dan de bedoeling was bleven twee Werkmannen in hun lijsten hangen. Toen mijn broers en ik het huis uit waren gegaan om te studeren, kregen we van onze moeder elk een eigen exemplaar van de Chassidische Legenden in een nieuwere uitgave. Toen mijn moeder een paar jaar later overleed, nam ik een van de oude ingelijste Werkmannen mee naar huis. Hij behoorde tot mijn favoriete prenten: een afbeelding van een blauwe man in een deuropening. Het druksel kreeg een mooi plaatsje op mijn werkkamer. Net als mijn ouders kochten mijn vrouw en ik wissellijsten om onze eigen Werkmannen in onze woonkamer te kunnen ophangen. Tot mijn plezier spraken de druksels net zo tot de verbeelding van onze kinderen als ze destijds bij mijn broers en mij deden. Een van de favorieten van mijn kinderen: de blauwe man in de deuropening.

 

FBL-FIFA-CORRUPTION-BLATTER

En dan valt deze week de dubbelgevouwen krant op de deurmat met een grote foto van de vertrekkende  Sepp Blatter op de voorpagina. Veel te prominent naar mijn smaak. Totdat ik de krant helemaal uitvouw en aan de rechterkant van de foto een blauwe man in een deuropening zie staan.

Blauwe man 2

 

“Werkman”, denk ik. Ik ren met de krant in mijn hand naar mijn werkkamer, kijk naar de prent aan de muur en sla het grote boekwerk van de Chassidische Legenden open en zoek naar de blauwe man in de deuropening.

Het feest der vergeving afbeelding

Het is het 3e druksel van de 2e suite. Het druksel heet ‘het feest der vergeving’. En de bijbehorende tekst luidt (samengevat):

Toen de aartsvaders waren gaan zitten, kwam er een man binnen die door kleding en optreden gezag uitstraalde. Het was niemand minder dan koning David, maker van de psalmen. Hij was op zoek naar een rijke man en wilde hem straffen voor wat hij had misdaan. Maar de Ba’al Sjem herinnerde de koning aan zijn eigen machtsmisbruik, en aan zijn psalmen over inkeer en vergeving.

Ik moet grinniken om de onverwachte overeenkomst. Ook Blatter is een rijke man die zijn macht heeft misbruikt. Maar ik denk niet dat de wereld heel vergevingsgezind voor hem zal zijn. FIFA en Blatter; ik kan er eerlijk gezegd niet wakker van liggen. Ik geniet liever van het feit dat mijn jongste dochter sinds kort twee van onze Werkmannen in haar studentenwoning heeft hangen. En ja, een daarvan is de blauwe man in de deuropening.

 

[1] Lees het verslag van de fotograaf over het maken van deze foto en hoe deze de wereld rondging: http://blogs.afp.com/correspondent/?post/fifa-football-corruption-president-switzerland-the-fall-of-blatter#.VXK99M_tmkp

 

[2] Het Groninger Museum wijdt tot 1 november 2015 een grote overzichtstentoonstelling (‘Leven & Werk’) aan Werkman die 70 jaar geleden overleed. Werkman werd vlak voor de bevrijding door Duitse soldaten gefusilleerd; hij werd verdacht van samenwerking met illegale uitgeverijen. http://www.groningermuseum.nl/tentoonstelling/hn-werkman-1882-1945-leven-en-werk

 

Norwegian Wood

Pieter Steinz stelt prachtige boeken samen. Het boek Made in Europe dat hij een paar jaar geleden publiceerde, leverde mij vele uren lees- en grasduinplezier op. En al eetlezende groeide mijn jaloezie: zo’n boek had ik ook willen maken. Maar ja, dan had ik andere keuzes in mijn leven moeten maken (en ook het talent van Steinz moeten hebben). Onlangs gaf Steinz met dochter Jet (de vader-dochter combinatie is echt een trend in boekenland) al weer zo’n fraai boek uit: Steinz, Gids voor de wereldliteratuur. Op het omslag van dit indrukwekkende overzichtswerk en heerlijke bladerboek staat het boek Norwegian Wood van Haruki Murakami prominent afgebeeld. Op zich opmerkelijk, omdat Steinz niet dit boek van Murakami een speciaal uitgelichte plek toekent, maar diens boek Na de aardbeving.

Steinz

Ik heb het boek Norwegian Wood van Murakami (uit 1987) altijd al willen lezen. Dit had meer met Bob Dylan en The Beatles te maken (waarover straks meer), dan met mijn belangstelling voor de Japanse literatuur. Een paar jaar geleden kreeg ik het boek in handen en begon ik daadwerkelijk met lezen. Murakami schetst het coming of age relaas van twee jonge mensen die geconfronteerd worden met de dood van hun gezamenlijke vriend. Die dood heeft een verminkend effect op Naoko, het vriendinnetje van de overledene, en een verlammend effect op goede vriend Toru, de hoofdpersoon van het boek. Vriendin en vriend blijven nauw contact houden. Het gemis van de ontbrekende derde schept een band, maar creëert ook afstand. Ze krijgen wel een soort relatie met elkaar, maar tot een echte, duurzame liefdesband komt het niet. Uiteindelijk pleegt Naoko zelfmoord. Dit maakt Toru tot, zoals hij het zelf zegt, “de archivaris van een leeg museum”. Het valt op hoe Murakami in dit boek de jeugd schetst die een uitweg zoekt uit de traditionele Japanse cultuur en zich laat inspireren door westerse impulsen: film, literatuur (vaker genoemd: Thomas Mann: De Toverberg; J.D.Salinger: The Catcher in the Rye; Scott Fitzgerald: The Great Gatsby) en muziek (o.a. Beatles, Gershwin, Beach Boys). De titel van het boek verwijst wat dat betreft niet voor niets direct naar het gelijknamige Beatles-nummer. De song komt al op de eerste pagina ter sprake als de hoofdpersoon (op latere leeftijd) met het vliegtuig geland is in Hamburg (een stad met een Beatles-verleden!) en het lied zacht uit de speakers klinkt: “zoals altijd bracht die melodie me in verwarring”. Halverwege het boek blijkt waarom dit lied zoveel gevoelens oproept is. Het blijkt het lievelingsnummer van de treurende en treurige Naoko te zijn: “ik kan toch toch zo verdrietig worden als ik dat nummer hoor”, zei Naoko. “Ik weet niet waarom, maar het geeft me het gevoel dat ik verdwaald ben in een diep bos. Ik ben helemaal alleen, het is koud en donker en er is niemand om me te helpen.”

Murakami werkt op deze wijze in roman-vorm een universeel thema (een onmogelijke liefde) uit dat door The Beatles klein en verstild op muziek is gezet. John Lennon schreef met behulp van Paul McCartney dit nummer voor het album Rubber Soul (1965). En dankzij George Harrison deed in dit nummer de sitar z’n intrede in de westerse popmuziek. Norwegian Wood vertelt het verhaal van een prille liefde die in de knop wordt gebroken (niet voor niets luidt de ‘ondertitel’ van dit nummer: This bird had flown). In korte treffende zinnen wordt een herkenbaar beeld getekend van een afspraakje dat anders eindigt dan de hoofdpersoon zich had gewenst.

I once had a girl, or should I say, she once had me
She showed me her room, isn’t it good, norwegian wood?She asked me to stay and she told me to sit anywhere
So I looked around and I noticed there wasn’t a chairI sat on the rug, biding my time, drinking her wine
We talked until two and then she said, “It’s time for bed”She told me she worked in the morning and started to laugh
I told her I didn’t and crawled off to sleep in the bath

And when I awoke I was alone, this bird had flown
So I lit a fire, isn’t it good, Norwegian wood?

 

De muziek ondersteunt het weemoedige verhaal op melodieuze wijze. Het nummer bevat geen standaard pop-patroon met coupletten en een vast refrein. Er zijn ook geen meerstemmige koortjes of pulserende beats te beluisteren. Toen John Lennon op 8 december 1980 (ik werd die dag 23 jaar) werd vermoord, noemde een Britse muziek-professor op televisie Norwegian Wood als voorbeeld van de bijzondere componeervaardigheden van Lennon. Of Lennon zich door andere composities heeft laten inspireren is een kwestie van interpretatie. Op het internet wordt verwezen naar de Manfred Symfonie van Tsjaikovski als inspiratiebron voor het Beatles-nummer: “The third movement is a rocking andante which uses a tune which recalls the Beatles song Norwegian Wood”.[1] Deze Manfred Symfonie was op zijn beurt weer gebaseerd op het gedicht Manfred van Lord Byron.

Een andere, meer beschreven inspiratie-bron voor Lennon was het werk van Bob Dylan. Dylan werd in de jaren ’60 bewonderd om zijn vermogen om verhalende, betekenisvolle teksten te combineren met een brede vorm van muziekstijlen (folk, blues, rock). . Het verhaal wil dat John Lennon met Norwegian Wood probeerde om op Dylaneske wijze de tekst/het verhaal te gebruiken als uitgangspunt voor de song en de muziek daaraan aan te passen.

Vervolgens greep Bob Dylan Norwegian Wood aan om 4th Time Around te schrijven, dat in 1966 verscheen op zijn dubbelalbum Blonde on Blonde.

4th time around

 
 
 
 
 
 
 
 
When she said
“Don’t waste your words, they’re just lies”
I cried she was deaf
And she worked on my face until breaking my eyes
Then said, “What else you got left”
It was then that I got up to leave
But she said, “Don’t forget
Everybody must give something back
For something they get”.I stood there and hummel
I tapped on her drum and asked her how come
And she buttoned her boot
And straightened her suit
Then she said, “Don’t get cute”
So I forced my hands in my pockets
And felt with my thumbs
And gallantly handed her
My very last piece of gum.She threw me outside
I stood in the dirt where ev’ryone walked
And after finding I’d
Forgotten my shirt
I went back and knocked
I waited in the hallway, she went to get it
And I tried to make sense
Out of that picture of you in your wheelchair
That leaned up against …Her Jamaican rum
And when she did come, I asked her for some
She said, “No dear”
I said, “Your words aren’t clear
You’d better spit out your gum”
She screamed till her face got so red
Then she fell on the floor
And I covered her up and then
Thought I’d go look through her drawer.
And when I was through
I filled up my shoe
And brought it to you
And you, you took me in
You loved me then
You didn’t waste time
And I, I never took much
I never asked for your crutch
Now dont ask for mine.

 

Het Dylan-nummer bevat duidelijke parallellen met Norwegian Wood, zowel muzikaal als tekstueel. Dat was natuurlijk voer voor Dylan-exegeten en Beatles-kenners. Wat bedoelde Dylan hiermee? Was het een parodie van Dylan, een knipoog, een eerbetoon, een sneer? Onlangs was op NPO Cultura de documentaire Don’t Look Back te zien over de concerttour die Dylan in 1965 door Groot-Brittannië maakte. De beelden maakten duidelijk dat het optreden van Dylan voor publiek en in de media veel politieker en kritischer was, dan wat de Beatles in die tijd lieten zien. In die geest zou het kunnen dat Dylan de Beatles op de hak nam door met 4th Time Around een pastiche van Norwegian Wood te maken.

Maar ik durf dat niet met zekerheid te zeggen. Wel weet ik dat Dylan zijn recente album Tempest (2012) afsluit met de song Roll on John, een welgemeend saluut aan John Lennon.

Nog twee aardig weetjes tot slot.

In de film Vanilla Sky (een remake van de Spaanse film Abre los oyos) is ook het Dylan-nummer 4th Time Around is te horen, terwijl de prijswinnende titelsong geschreven is door Paul McCartney.

In diezelfde film komt een shot voor waarin hoofdrolspelers Tom Cruise en Penélope Cruz (het echtpaar Kroes-Kroes zou Battus zeggen) in Jones Street, New York precies dezelfde pose aannemen als Bob Dylan en zijn toenmalige vriendin Suze Rotolo op de cover van het album The Freewheelin’ Bob Dylan.

Bob_Dylan_-_The_Freewheelin'_Bob_DylanCruz Cruise

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[1] http://www.musicweb-international.com/classrev/jan99/manfred.htm

 

Grandes Lignes (over Parijs)

 

 

Een schoolvriendin van mij werd tijdens de zomervakantie die voorafging aan ons examenjaar verliefd op een jongen uit Parijs. Omdat hij regelmatig een weekendje naar Nederland kwam, kreeg ik de kans om mijn school-Frans op hem uit te proberen. De kunst was hem tot langzaam praten te bewegen om hem nog enigszins te kunnen volgen. Vervolgens probeerde ik dan iets terug te zeggen met woorden en zinnen die ik had opgeduikeld uit mijn schoolboek met de weinig bescheiden titel La plus belle langue. Dat lukte meestal best aardig, maar af en toe sloeg ik de plank mis. Zo moest hij erg lachen toen ik ‘in grote lijnen’ vertaalde met de woorden ‘en grandes lignes’. “Grandes lignes zijn de hoofdlijnen van het spoor”, corrigeerde hij mij welwillend. En hij kon het weten; zijn vader werkte bij de SNCF.

Dit verhaal schoot me onlangs weer te binnen toen ik op Gare du Nord aankwam voor een lang weekend Parijs. Daar hangen grote informatie-borden met de aanduiding ‘Grandes Lignes’.

Grandes Lignes op Gare du Nord

 

Het was voor het eerst sinds mijn studietijd dat ik met de trein naar Parijs reisde. Destijds reisde ik met een onhandige rugzak in een schokkerige internationale trein die vele tussenstops maakte. Nu bracht de comfortabele Thalys me in drie uur van hoofdstad naar hoofdstad. De woorden grandes lignes bleven dat weekend door mijn hoofd zingen.

Parijs ademt een ontspannen, plezierige sfeer, ondanks de zwaarbewapende agenten die je bij bepaalde gebouwen op wacht ziet staan; waarschijnlijk als gevolg van de aanslag op Charlie Hebdo. Op straat, in de metro en op de terrassen lijkt er meer ruimte en minder stress te zijn dan in Amsterdam. Voor de goede orde, ik heb me beperkt tot het centrum van de stad en ben niet in de banlieues geweest. Het valt ook op hoe vaak je in het Engels wordt aangesproken, waardoor ik minder kans krijg om mijn school-Frans af te stoffen. Dat was vroeger wel anders. Als je geen Frans sprak verliep de communicatie met obers en winkelmeisjes meestal stroef.

Maar wat me dit keer vooral treft is het grote gebaar. Dat heeft Parijs natuurlijk altijd al gehad, maar het viel me dit keer in het bijzonder op. De visie en de durf om een grote lijn uit te zetten, een stempel op de stad te drukken, ‘landmarks’ neer te zetten, gewaagde projecten te starten, toekomstbepalende keuzes te maken: dat was en is typerend voor Parijs. Of het nu gaat om de in de 19e eeuw door Haussmann ontworpen brede boulevards of de in diezelfde eeuw begonnen ondergrondse pendant daarvan: het metronetwerk[1]; in Parijs zijn grote, baanbrekende lijnen uitgezet. Het grote gebaar is natuurlijk ook zichtbaar in de destijds zeer omstreden Eiffeltoren; nu het onbetwiste symbool van Parijs. En wat te denken van de Axe Historique, de lijn die vanaf het Louvre via de Tuilerieën en de Champs Elysées naar de Arc de Triomphe voert en die in de jaren ’80 van de vorige eeuw is doorgetrokken naar La Défense om te eindigen bij de Grande Arche.

axe historique

Natuurlijk helpt het bij het realiseren van grote gebaren als je een centralistisch staatssysteem hebt waarbij grote leiders hun gezag op allerlei terreinen willen en kunnen laten gelden. Van de Franse koningen en Napoleon tot de huidige presidenten. Recente voorbeelden van presidentiële erfenissen zijn het Centre Pompidou en de Pyramide bij het Louvre (nalatenschap van Francois Mitterand en onderdeel van zijn ‘grands travaux’).

Ook in de natuur van Parijs is de dwingende mensenhand zichtbaar. Le Nôtre zette daarmee de toon bij zijn ontwerp van de tuinen bij het paleis van Versailles. Zijn gedachtengoed wordt ook in Parijs aangehangen. Kijk naar de symmetrie van de Tuilerieën en de harmonie van de Jardin du Luxembourg: het grote gebaar is overal aanwezig. Het ontwerpen en daarmee onderwerpen van de natuur aan de hand van een vastomlijnd plan. De bomen langs de Champs Elyseés worden in vierkante vormen gesnoeid!

Wie Parijs een keer op een alternatieve wijze wil doorkruisen kan zich laten leiden door een  bijzondere grande ligne: de meridiaan van Arago (niet te verwarren met de meridiaan die in de Da Vinci Code door Dan Brown wordt beschreven en die o.a. dwars door de St. Sulpice loopt). De meridiaan van Arago is de oude nul-meridiaan van Frankrijk (te vergelijken met de meridiaan van Greenwich die uiteindelijk de internationaal geaccepteerde nul-meridiaan werd). Francois Arago (1786-1853)  was een veelzijdig wetenschapper die de exacte loop van de meridiaan narekende en herbepaalde. Omdat in de Tweede Wereldoorlog het bronzen standbeeld van Arago door de Duitsers was omgesmolten, wilde men in Parijs de herinnering aan Arago en zijn meridiaan op een nieuwe manier leven inblazen. Er werd een prijsvraag uitgeschreven die door de Nederlandse kunstenaar Jan Dibbets werd gewonnen. Zijn kunstproject bestaat uit een serie van 135 bronzen plaatjes (medaillons) die met uiterste precisie op de voormalige nul-meridiaan als een Noord-Zuid stippellijn zijn aangebracht. De bekende Nederlandse Parijzenaar Philip Freriks heeft een fraai boekje over deze meridiaan geschreven (Het spoor van de monumentale meridiaan)  waarin hij de vindplaats van elke medaillon nauwkeurig beschrijft en daar mooie verhalen over de directe omgeving aan toevoegt. Het boek vormt een prachtige wandelgids door Parijs van Zuid naar Noord.

Arago plaatje weg

 

 

 

 

 

Arago plaatje

 

 

 

 

 

 

 

 

Helaas zijn in de loop van de tijd veel van deze plaatjes verdwenen, vooral na het grote succes van de Da Vinci Code. Stom, want de meridiaan van Arago is een andere dan de Rose Line van Dan Brown. Bovendien gaat het hier om een kunstwerk. Als ik met het boek van Philip Freriks in de hand rond de Jardin Du Luxembourg op zoek gaat naar bronzen plaatjes vind ik inderdaad meerdere lege plekken in het plaveisel, en slechts een enkele Arago-medaillon. Blijkbaar weet niet iedereen de grote lijnen van Parijs te waarderen.

 

 

P.S. 1

Nadat ik dit verhaal heb opgeschreven hoor ik van een vriend dat zijn dochter op de middelbare school voor het vak Frans een lesmethode heeft die (ook) Grandes Lignes heet.

 

P.S.2

Op zoek naar een andere bron van inspiratie voor Parijs: kijk naar de videoclip ‘Parijs’ van Kenny B. : https://www.youtube.com/watch?v=jlHZ_Z8sUMs

 

 

[1] Een mooie gids bij een bezoek aan Parijs is het boek Metronome van Lorànt Deutsch. Deutsch bespreekt aan de hand van een aantal bekende metrohaltes die geschiedenis van Parijs.

Over de betekenis van merknamen

 

 

Winkelketens hebben het zwaar. Vertrouwde namen als Mexx, Halfords, Schoenenreus, Siebel en Free Record Shop verdwijnen uit het straatbeeld. Het is twijfelachtig of V&D, jarenlang het winkel-boegbeeld in elk stadshart, het gaat redden.

De berichten over deze bekende merken doen mij denken aan een alleraardigst boekje dat ik een paar jaar geleden op de kop tikte. Het was niet meer in de boekhandel te krijgen; alleen nog als tweedehands exemplaar via  internet. Leve het internet, denk ik dan, al zullen veel van de genoemde winkelketens ironisch genoeg juist door de opkomst van internet in de problemen zijn gekomen.

Hoe dan ook, het boekje heet Verzamelde Merken, de betekenis van 3166 namen van producten en bedrijven verklaard (2004). Het boek is van de hand van Riezebos & Riezebos. De ene Riezebos is Rik, in communicatieland bekend en gewaardeerd als groot merkenkenner, consultant en wetenschapper. De andere Riezebos is Joyce; zij werkt volgens het omslag bij een kennisplatform van merkenmanagers. Over hun onderlinge relatie weet ik niets, maar het vermoeden rijst dat Rik en Joyce een stel zijn.

In het boek worden op alfabetische volgorde uitgelegd en toegelicht waar de namen van organisaties of prodcuten vandaan komen. Van AA-drinks (de AA staat voor After Activity) tot busmaatschappij ZWN (Zuid-West Nederland). Ik heb dat boekje altijd binnen handbereik om snel te kunnen opzoeken waar namen die ik hoor of zie (zoals Danone, Mexx of Samsung) vandaan komen. Nu zou ik dat ook wel via Google kunnen opzoeken, maar met dit boekje gaat het razendsnel. En als ik dan toch het boekje heb gepakt, blader ik vaak nog even een paar pagina’s door op zoek naar andere verrassende en boeiende merknamen.

Al lezend en bladerend ben ik tot een soort typologie van merknamen gekomen.

Categorie 1 is de (enkele) familienaam. Het gaat hierbij meestal om de naam van de grondlegger van het bedrijf. Bekende voorbeelden zijn Philips, Heineken, Blokker en (met voor- en achternaam!) Dirk van den Broek.

Categorie 2 is de afgeleide familienaam. In de naam van het merk is een deel van de familienaam verwerkt, of een variant op de familienaam gebruikt. Leica (achternaam Leitz gecombineerd met het woord camera), Audi (de oprichter heette Horch, wat vrij vertaald werd naar het latijnse woord voor horen: audire en verkort tot Audi (‘hoor’); Citroën (naar de Nederlander Limoenman); IKEA (de initialen van oprichter Ingvar Kamprad en de eerste letters van zijn geboortedorp Elmtaryd Agunnaryd); Aldi (Albrecht discount).

Categorie 3 is de combinatie van familienamen (Black & Decker, Vroom & Dreesmann, Marks & Spencer) of juist van de voornamen (hele voornamen, zoals bij Ben & Jerry’s; initialen, zoals bij C&A –Clemens & August Brenninkmeijer-; of eerste letters, zoals bij bromfietsmerk Berini, afgeleid van voornamen van de oprichters Bertus, Rinus en Nico).

Categorie 4 is de afkortingsnaam: KRO, NS, PSV en nog veel meer.

Categorie 5 is de afkortingsnaam waarbij de letters samen een woord vormen (acroniem): VARA, Remia, Aviko. Twee mooie Amerikaanse voorbeelden hiervan zijn Jeep (afkorting van General Purpose: GP) en Esso (afkorting van Standard Oil: S.O.). Over de afkorting Remia wordt getwist. Riezebos & Riezebos zeggen dat deze naam een afkorting is van de woorden Reputatie, Eigentijds, Meedenkend, Innovatief en Actief. Maar een oud krantenknipsel dat ik al jarenlang koester vertelt met dat Remia staat voor “de Rooij’s Electrische Melangeer Inrichting Amersfoort”.

Categorie 6 is de fantasienaam. Voorbeelden: Corus (staal), Parrano (kaas), Kendrion (handel).

Categorie 7 is de soortnaam. Dit is de droom van elke marketeer: jouw productnaam wordt een soortnaam die een hele productklasse omvat. Voorbeelden: Kleenex, Luxaflex, Maggi, Spa, Vaseline, Walkman.

Categorie 8 verwijst naar de plaats, streek of het land van herkomst. Eau de Cologne (Keulen), Leerdammer, Côte d’Or, Glenfiddich, Inholland (hogeschool). Ook de naam AVIKO (die je ook bij Categorie 5 kan plaatsen) heeft een plaatsverwijzing in zijn naam: Aardappel Verwerkende Industrie Keppel en Omstreken.

Categorie 9 verwijst naar de ingrediënten van het betreffende product. Denk aan merknamen als Chokotoff, Lanoline, of (het mooiste voorbeeld) Pokon (fosfoorzuuranhydride, kaliumoxide en stikstof, oftewel P2O5 + K2O +  N)

Categorie 10 verwijst naar mythologische figuren: Ajax, Pegasus, Mercury.

Categorie 11 is verdwenen namen (hierbij slaat de nostalgie toe). Een greep: Ben Bits, Brio, Datsun, Golden Wonder, King Corn, Libertel, PTT, Treets.

Tenslotte een persoonlijke buiten-categorie met bijzondere namen of verhalen die ons door Riezebos & Riezebos worden bezorgd (soms met een kritische kanttekening)

  • Mitra (slijterijen) komt van Minder trammelant.
  • Rizla (vloeitjes) komt van Riz (Frans voor rijst) en Lacroix, waarbij croix wordt afgebeeld als een kruis/plus-teken.
  • Chupa Chups heeft een logo dat door Salvador Dali is ontworpen.
  • Spar (supermarkt) komt van De Spar: door eendrachtige samenwerking profiteren allen regelmatig.
  • Sprite is een samenvoeging van de woorden ‘sprinkle’ en ‘light’.
  • Rolex is volgens Riezebos & Riezebos een fantasienaam, maar Pieter Steinz meent in zijn fraaie boek Made in Europe dat het staat voor Horological Excellence.
  • ASICS staat voor ‘anima sana in corpore sano’ (een gezonde geest in een gezond lichaam).
  • Holiday Inn (hotels): genoemd naar de gelijknamige film (met o.a. Bing Crosby en Fred Astaire).
  • Bavaria wordt door Riezebos & Riezebos aangeduid als een fantasienaam, maar volgens mij is er juist een directe link te leggen met Beieren (waar bier zeer populair is).
  • Elstar (appels) komt van de plaatsnaam Elst en de eerste letters van de voornaam van de kweker Arie Schaap.
  • Bij Westland (kaas) verwijzen Riezebos & Riezebos naar het gelijknamige gebied in Zuid-Holland. Ik heb echter ooit in Huizen op een school gewerkt waar kinderen op zaten die de achternaam Westland hadden. Hun vader runde in die plaats het grote kaasbedrijf Westland.
  • Cadillac is vernoemd naar de stichter van Detroit (de Motor City): Antoine de la Mothe Cadillac.
  • En de meest ingewikkelde: Hush Puppies (schoenen). Hush Puppies zijn kleine gefrituurde maisballetjes die Amerikaanse boeren gebruikten om hun blaffende honden mee stil (sst = hush) te krijgen. In Amerika noemt men vermoeide voeten ook wel ‘barking dogs’, vandaar…

 

Prachtig boek!