Categoriearchief: Kunst & cultuur

Komijnsplitsers en Sjabloonhonger

Het ene moment word je internationaal gelauwerd, het andere moment ben je het middelpunt van een nationale controverse. Dat overkwam Marieke Lucas Rijneveld. In 2020 won hij[1], als eerste Nederlandse schrijver, de prestigieuze International Booker Prize voor zijn roman De avond is ongemak (The discomfort of evening). Een jaar later lag hij onder vuur vanwege een vertaalopdracht die hij had gekregen van uitgeverij Meulenhoff. Het ging om de tekst The hill we climb van ‘spoken word artist’ Amanda Gorman, uitgesproken bij de inauguratie van president Joe Biden in januari 2021.

(AP Photo/Patrick Semansky, Pool)

Critici vonden Rijneveld niet geschikt om deze tekst te vertalen: zijn Engels zou onder de maat zijn, hij was geen vertaler, maar bovenal zou Rijneveld zich als wit persoon onvoldoende kunnen inleven in de wereld van de Afro-Amerikaanse Gorman.[2] Het persoonlijke was politiek geworden zouden we in de jaren ’70 zeggen.  Hij gaf vervolgens de opdracht terug en liet na enige tijd op passende wijze weten hoe deze pijnlijke affaire hem had geraakt: in de vorm van een gedicht. Het gedicht heet ‘Alles bewoonbaar’.

Een fragment:

Nooit het verzet kwijtgeraakt, en toch inzien wanneer
het niet jouw plek is, wanneer je moet knielen voor een gedicht
omdat een ander het beter bewoonbaar maakt….

Het gedicht is ook opgenomen in zijn nieuwste bundel Komijnsplitsers. Ik kende het woord ‘komijnsplitser’ niet, maar volgens het woordenboek is het een equivalent van muggenzifter of vitter. Zo kom ik in bij het lezen van deze gedichten nog veel meer onbekende termen tegen, zoals tandheugel, klezoor, grauwvuur of scheluw. Alsof Marieke Lucas Rijneveld inspiratie heeft geput uit het Vergeetwoordenboek of uit de rubriek ‘Het vergeten woord’ van het radioprogramma De Taalstaat. Rijneveld bedrijft hiermee een vorm van taal-archeologie om te laten zien hoe rijk onze taal is. En hoe jammer het is dat veel woorden in onbruik zijn geraakt. Ook op een andere manier zijn deze gedichten verrijkend, omdat Marieke Lucas Rijneveld veel nieuwe woorden introduceert die hij zelf heeft geassembleerd. Deze woorden zijn in tegenstelling tot de vergeten woorden direct te herkennen en te begrijpen: sjabloonhonger, roestbenen, burchtverlies, marcheerstand of kanteldrift. Vaak weten deze samengestelde termen trefzeker een situatie of een gemoedstoestand te typeren, maar soms zijn ze wat ver gezocht en is er meer sprake van kunstelwoorden dan van knutselwoorden.

De bundel bevat ruim 60 paginalange gedichten met goedgevulde regels. In die zin krijg je als lezer waar voor je geld. Het is een royale, rijke bundel die je niet op een middagje door kunt akkeren. Het heeft mij, tussen de bedrijven door, meerdere weken gekost om de gedichten te lezen, te herlezen en naar verbanden te zoeken. Niet omdat de teksten ondoorgrondelijk zijn, maar juist omdat er in ieder gedicht veel gebeurt. Bovendien staan de gedichten niet op zichzelf. Rijneveld heeft zijn gedichten in acht thema’s onderverdeeld. Het gaat op het eerste gezicht om verschillende onderwerpen zoals liefde, natuur, verlies en de overgang van vrouw-zijn naar man-zijn. De gedichten kennen per thema een duidelijke samenhang. Maar er zit nog een diepere laag onder alle gedichten en alle thema’s. Hoe meer je leest, hoe meer dwarsverbanden je binnen de gehele bundel ontdekt. Slingerend door de verschillende thema’s duiken overal vaste typerende trefwoorden op: wonen (bewoonbaar/bouwen/renovatie), strijd  (soldaten/marcheren/krijgers/verzet), lichaam (zintuigen/man worden/vrijen) en vallen (verliezen/tuimelen/donderen).

Marieke Lucas Rijneveld (foto: Jouk Oosterhof)

Het totaalbeeld dat daarmee ontstaat is dat van een dichter die schrijft over zijn angst voor en strijd tegen verlies en verval. En de pogingen om door te bouwen en te reconstrueren een nieuw bestaan, een nieuwe plek te creëren (vandaar het oppoetsen van vergeetwoorden en het bedenken van nieuwe termen). Het is in wezen een klassiek thema: de hoofdpersoon die een beproeving moet doorstaan, de metamorfoses die hij tijdens zijn leven ondergaat, het gevecht om zijn eigen plek en  identiteit te ontwikkelen. Marieke Lucas Rijneveld laat zijn eigen worsteling zien en hij wil anderen hoop bieden. Niet voor niets luidt de opdracht van zijn boek: ‘Voor alle mensenkinderen’. Hij roept ons toe dat we er wat van kunnen maken. De slotwoorden van het eerder genoemde gedicht over de vertaal-affaire luiden:

kom na het knielen weer overeind en recht je rug.

Op een bijzondere manier sluit de controverse rondom de vertaal-opdracht precies aan op het kernthema van de hele bundel.  Aangevallen worden op de persoon die je bent, geconfronteerd worden met al die mensen die voor jou beslissen wat je wel en niet mag doen, je eigen wapens (taal/dichtregels) gebruiken om je positie te markeren. Rijneveld handelt in deze affaire precies in de geest van de andere gedichten in de bundel: worstelen, op zoek gaan naar een passende reactie, trouw blijven aan jezelf, er bovenop komen.  Dat is knap en overtuigend. Een waardig slotstuk van een rijke, originele, geloofwaardige en hecht samenhangende bundel.

 

Ter afsluiting deel ik graag het gedicht dat mij het meest heeft getroffen. Ik noteerde bij de eerste lezing direct een uitroepteken bovenaan de pagina. Pas bij herlezing van meerdere gedichten viel het mij op dat dit gedicht bij wijze van uitzondering in de ik-vorm is geschreven. Marieke Lucas Rijneveld kiest bijna overal voor de persoonsvorm je/jij. Juist door het hanteren van de ik-vorm is dit gedicht net wat persoonlijker en treffender. Ik wil geen komijnsplitser zijn, maar wat mij betreft gaat hij in het vervolg vaker in de ik-vorm schrijven.

SJABLOONHONGER
Figuurzaag me netjes langs de randen, schaaf
bij wat ik te veel ben geworden. Vervang het
zaagblad als je te snel gaat en kapot, als je
een bocht in mijn aanwezigheid misloopt.
Maak een sjabloon van me dat niet op het
vorige lijkt, want buiten is het stil, de bomen staan
stokstijf in foxtrothouding – als ik af ben, wil ik met je
dansen tot de sterren naar beneden donderen.
Wie de zaag ontsnapt, loopt zichzelf uiteindelijk
in de prak, echt waar, geloof me. Verspil zo veel
mogelijk metaalbladen, laat je nooit zeggen dat
een ontwerp een ontwerp blijft, alles is mogelijk.
Af en toe zou ik het andersom willen, jij het
hout, ik het gereedschap, maar ik heb nooit
een vaste hand gehad, ik heb nog nooit iemand
bijgevijld – scheefgroei zit in al mijn voorvaderen.
Er is zoveel ruis op de lijn en niemand die me
kan vertellen hoe ik het beste me kan ontplooien.
Al moet ik het goede ook benoemen, ik heb
twee armen waarmee ik kan wiegen.
Dus kom hier, leg het gereedschap ver weg
uit mijn kinderogen, en vertel me dat we het einde
naderen, dat het ontwerp bijna af is, dat ik kan
zeggen dat ik iemand en mooi ben geworden.

[1] Ik hanteer de hij-vorm, omdat de dichter in zijn nieuwste publicaties als een hij wordt gepresenteerd.

[2] Zie bijv. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-een-witte-vertaler-voor-poezie-van-amanda-gorman onbegrijpelijk~bf128ae4/?utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free

Mannentas

 

Ik heb er lang tegen aangehikt, maar twee maanden geleden ben ik toch voor de bijl gegaan. Ik heb een mannentas gekocht. De directe aanleiding was de reis die we zouden gaan maken naar Bali; op kraamvisite bij onze oudste zoon en zijn vrouw[1]. De ervaring leert dat je op Bali elke dag in korte broek en polo of T-shirt rondloopt, dus je komt in feite zakken tekort om al je spullen in te doen. Tijdens eerdere vakanties redde ik me altijd met een rugzak, maar die is weer onnodig groot en bovendien bij tropische temperaturen al snel warm en plakkerig.

Bij mij gaat het in concreto om de volgende zaken die ik altijd bij me wil hebben: mijn portemonnee, mijn smartphone, mijn zonnebril (op sterkte), een pakje kauwgom en een plat klein blikje vaseline. Dat laatste is voor mij een onmisbaar vakantie-item. Vaseline komt altijd van pas: bij droge lippen, kleine wondjes, piepende deuren, slecht lopende ritssluitingen, etc. Die vijf dingen passen niet fijn in de zakken van een korte broek, maar zijn samen ook weer niet genoeg om een rugzak mee te vullen. Ik heb in het verleden regelmatig een paar van mijn spullen in de handtas van mijn vrouw gestopt, maar dat vond zij niet altijd even geslaagd. Dan liep zij mijn zaken mee te zeulen en moest ik haar om de haverklap lastig vallen als ik mijn zonnebril of portemonnee nodig had.

Vandaar dat een mannentas de beste oplossing leek. De enige hindernis die ik daarbij moest nemen was het accepteren van deze accessoire. Het zijn vaak onhandige polstasjes of weinig charmante buik-buidels. Vandaar dat ik altijd wat terughoudend ben geweest. Het helpt dan ook niet als Arjen Lubach er op televisie de draak mee steekt.

Toch heb ik de stap gezet. Mede onder invloed van mijn studenten. Tegenwoordig zie ik op mijn hogeschool veel jonge knullen met allerlei tasjes rondlopen. Dat heeft voor mij het laatste beetje aarzeling weggenomen. De meesten dragen hun tas diagonaal over hun borst. Zo hip ben ik ook weer niet. Ik draag hem als heuptas; een beetje aan de zijkant.

Na vier weken Bali kan ik zeggen dat het me goed is bevallen. Ik had altijd mijn handen vrij en hoefde niet met een warme rugzak rond te lopen. Mijn mannentas leverde een onverwacht groot voordeel op tijdens de lange heen- en terugvlucht. Ik hoefde voor mijn persoonlijke spullen niet steeds onder mijn stoel te duiken of in een ‘overhead locker’ te kijken.

 

Ook mijn vrouw was blij, omdat ik mijn spullen niet meer in haar tas hoefde te stallen. Ik ben door mijn eigen tas eens gaan rondkijken hoe vaak het gebeurt dat een man/vriend zijn vrouw/vriendin met zijn spullen opzadelt door die in haar tas te parkeren.  Als je er op gaat letten zie je dat het heel vaak gebeurt. In die zin is het hebben van een mannentas zelfs een teken van emancipatie. Van de man, welteverstaan!

[1] Zie ook de tekst dat ik bij de geboorte van onze kleindochter schreef: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2400

Groeten uit Zeist #6: Plakplaatjes

Ik schrijf met enige regelmaat verhalen over mijn nieuwe woonplaats Zeist. Deze nieuwe bijdrage gaat over een opnieuw opgebloeide jeugdliefde: plakplaatjes.

 

Mijn kleinzoon van 5 is al tijden in de ban van Pokémon kaarten. Elke keer als ik hem zie laat hij mij glimmend van trots zijn laatste aanwinsten zien. Hij geeft me daarbij deskundig uitleg over de waarde van de kaarten, over series, en over ruilen en spelen. Het meeste van wat hij vertelt gaat langs me heen, maar ik geniet van zijn aan verliefdheid grenzende enthousiasme. Terwijl ik in het najaar uitkeek naar mijn booster-prik was hij aan het sparen voor een booster-pack: een verzamel-pakje met 10 Pokémon-kaarten.

Hij herinnerde mij aan de tijd dat ik als kind voetbalplaatjes verzamelde. Dat deed ik met dezelfde gepassioneerdheid. We hadden vroeger een abonnement op de 1-0, een voetbaltijdschrift. Ik las alle verhalen met veel plezier, maar mijn belangstelling ging vooral uit naar de voetbalplaatjes. Die moest je destijds uit het blad knippen (netjes langs de stippellijntjes) en zelf met lijm in een verzamelmap (Foto Galerij) plakken.

Zo kon je alle spelers van alle eredivisieclubs bij elkaar sparen. Ik kan nog meerdere illustere namen uit die tijd opnoemen: Jan Jeuring, Joop Korevaar, Pim Doesburg, Willy Brokamp, Theo Laseroms. Sommigen speelden bij clubs die tegenwoordig niet meer bestaan of op een lager plan plan meedraaien: DWS, Holland Sport, MVV en Haarlem.

Ach, zoet jeugdsentiment. Al die mooie plaatjes en de opwinding als je weer een mooi exemplaar aan je verzameling kon toevoegen. Schattig hoe je daar als kind zo vol van kan zijn.

Deze gedachten gingen door mijn hoofd, toen ik mijn kleinzoon met zijn kaarten zag en terugdacht aan de voetbalplaatjes uit mijn jeugd. Tot voor kort had ik nooit verwacht dat ik zelf opnieuw in de greep zou komen van zo’n verzamel-koorts. En toch is dat gebeurd!

Enkele weken geleden zag in mijn vaste supermarkt een bord staan met de aankondiging van een nieuwe spaaractie. Dit keer ging het niet om de gebruikelijke handdoeken of glazen. Bij aankoop van 10 euro aan boodschappen kon je een klein pakje met vier historische afbeeldingen van Zeist krijgen. ‘Dat is echt iets voor mij, als nieuwe Zeistenaar’, dacht ik. Ik laadde mijn boodschappenwagen extra vol en incasseerde bij de kassa gretig een handvol pakjes en een mooi plakboek.

Bij thuiskomst keek mijn vrouw verbaasd naar de overvolle boodschappentas en nog verbaasder naar de plakplaatjes en het album. Ik vertelde enthousiast over de spaaractie. Haar vragende blik kreeg iets van berusting. Ze kent me langer dan vandaag en ze weet dat ik van geschiedenis en verzamelingen houd. En ook dat ik mijn best doe om Zeist wat beter te leren kennen.

Dat alles komt met deze spaaractie prachtig samen. Het verzamelalbum is samengesteld door het Zeister Historisch genootschap en behandelt 28 thema’s. Er zijn bekende, te verwachten onderwerpen als het Slot, de Hernnhutters en de buitenplaatsen. Een bijzonder onderdeel dat mij treft is ‘Zeist tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Het is indringend om afbeeldingen te zien van een razzia of een bominslag. Of een bord ‘Joden niet gewenscht’. De NSB bleek in Zeist relatief veel aanhang te hebben. Na de oorlog werden veel aanhangers vastgezet in Slot Zeist, aldus de begeleidende tekst. Zo leer je nog eens wat.

Mooi vind ik de thema’s die een overzicht van het alledaagse leven geven in de loop van de tijd: verenigingsleven, onderwijs, vervoer, woningbouw, ziekenzorg, etc. De plaatjes geven een inkijkje in de manier van leven en wonen door de jaren heen. En je ziet ook wat er verdwenen is: de industrie, de tram, de legerkampen, zwembad Mooi Zeist.

Ik ben nu twee maanden druk aan het sparen en plakken. Inmiddels ben ik een stuk meer over Zeist aan de weet gekomen. Ook mijn vrouw vindt het interessant en helpt mee!

Maar ondanks alle kerstboodschappen en de extra plaatjes van een vriendin in de buurt kent mijn album nog veel lege plekken. Van de 360 plaatjes ontbreken er nog een stuk of 50. In de pakjes die ik meekrijg bij de kassa zit nog maar af en toe een nieuw plaatje. De meeste heb ik al. Ze verdwijnen in een oude RISK-doos die ik gebruik als sorteerbak voor al mijn dubbele plaatjes. Er zitten inmiddels meer plaatjes in die bak dan in mijn album. Maar ik laat de moed niet zakken. Ik voel me als een marathonloper die weet dat de laatste kilometers het zwaarst zijn; maar ook dat de finish met elke stap dichterbij komt.

Over een paar weken wordt de supermarkt-actie beëindigd. Ik moet dus even extra gas geven. Sinds kort ben ik bezig op Marktplaats om te kijken of er plaatsgenoten zijn die met me willen ruilen. Zoals mijn kleinzoon dat op het schoolplein doet met zijn Pokémon-kaarten. Gelukkig zijn er meer liefhebbers zoals ik en met deze mede-verzamelaars wissel ik lijsten met ontbrekende nummers uit. Vervolgens stap ik op de fiets om in onbekende straten bij wildvreemde mensen aan te bellen en enveloppen met plaatjes te ruilen. Even later rij ik dan met een schat aan nieuwe plaatjes naar huis. Als een kind zo blij.

Ontwijnen, ontboeken, ontschermen: nieuwe ont-woorden!

 

Vier jaar geleden schreef ik rond de jaarwisseling een blogtekst over ont-woorden.[1] Ik signaleerde een trend om het voorvoegsel ‘ont’ voor bestaande woorden te plaatsen om daarmee nieuwe betekenissen te creëren. Denk aan modieuze woordconstructies als ontspullen, ontzorgen en onthaasten. We zijn gewend om bij de toevoeging ‘ont’ te denken aan het tegenovergestelde van het kernwoord, zoals bij onthechten/hechten of ontwapenen/wapenen. Redacteuren en tekstschrijvers spelen handig op deze reflex in door op deze wijze nieuwe woorden te scheppen die we meteen kunnen plaatsen en begrijpen.

Ik dacht destijds het thema voldoende besproken te hebben, maar de afgelopen jaren bleef ik nieuwe ont-woorden tegenkomen. En dan werkt het bij mij zo dat ik die dan registreer en in een digitaal mapje opsla. Dat mapje is inmiddels aardig gevuld, dus reden genoeg om een vervolg-tekst te schrijven met recente ont-aanwinsten.

 

Ik begin met een vrij willekeurig viertal ont-woorden die heel illustratief zijn voor de genoemde trend.

Ontplasticen: Kop in de krant bij een artikel over de Europese Commissie die het plastic afval in zee wil aanpakken.

Ontwoekeren: Als je van je woekerpolis af wilt komen. (https://www.moneywise.nl/woekerpolis/ )

Onttoetsen: Met deze term hekelde PVV-kamerlid Beertema het voorstel om minder centrale, diagnostische toetsen in het onderwijs af te nemen. (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/kamer_in_het_kort/sgp-en-cda-diagnostische-toets-niet-verplichten )

Ontboeken: “In Nederland lijkt het erop dat bibliotheken vooral aan het ontboeken zijn” (Michel Krielaars in NRC, 2 juli 2021. ( https://www.nrc.nl/nieuws/2021/07/02/boeken-zijn-ons-aller-geheugen-a4049574 )

Je zou kunnen zeggen dat het verschijnsel ontboeken samenhangt met het al vaker gebruikte woord ontlezen.

 

 

Dankzij de digitalisering maken we ook kennis met nieuwe ont-woorden die te maken hebben met ons internet-gedrag.

Ontgooglen: Mensen die proberen niet meer vindbaar te zijn op social media.

Ontbubbelen: Een populair woord in communicatiekringen. Het gaat er hierbij om dat je eens wat verder kijkt dan je eigen vrienden/geestverwanten op sociale media en dat je probeert contact te leggen met mensen buiten je vertrouwde kring.

Ontschermen: Juist in corona-tijd met het vele online werken en vergaderen is het belangrijk om ook pauze te nemen en geregeld los te komen van je laptop.

Het aardige bij dit laatste woord is dat je het ook in een andere context tegenkomt: liefhebbers van natuur en landschap die zich keren tegen de enorme geluidsschermen langs de snelwegen. (https://www.stedebouwarchitectuur.nl/artikel/het-ontschermen-van-het-landschap )

 

Een ander populair thema is het gebruiken van ont-woorden om mensen aan te zetten tot gezonder, beter en duurzamer gedrag. Er zijn de afgelopen jaren meerdere boeken verschenen met veelzeggende ont-titels

Ontwijnen: Dit is de titel van een boekje dat vast tijdens deze dry january-maand veel gelezen zal worden.

Variaties op dit thema: Ontpillen, Ontstressen, Ontpiekeren :

ONTPILLEN

ONTSTRESSEN

ONTPIEKEREN

 

Ik ben ook ont-woorden tegengekomen die te maken hebben met  relaties en persoonlijke ervaringen.

Ontbangen: Maaike Ouboter begint haar mooie liedje ‘Dat ik je mis’ met de volgende regels:

Je kust me, je sust me, omhelst me, gerust me
Je vangt me
Verlangt me
Oneindig ontbangt me

Een geruststellende gedachte dat een geliefde je angsten kan wegnemen.

Maar volgens Ellen Deckwitz is het niet mogelijk om nare ervaringen helemaal kwijt te raken.

Ontweten: Deckwitz schrijft over heftige gebeurtenissen waar je niet helemaal meer overheen komt; die je altijd zult meeslepen. Ze gebruikt daarvoor het woord ‘ontweten’. (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/05/25/ont-weten-a4044676 ).

Onttrouwen: Babette van Veen schreef het kinderboek ‘Prinses Leentje en de weg naar het hart’. In het verhaal gaan de ouders van de hoofdpersoon scheiden en daarvoor wordt de term ‘onttrouwen’ gebruikt.

Ik denk trouwens dat veel kinderen het fijn zouden vinden als meer ouders hun best zouden doen om te ont-scheiden.

 

 

 

Ik heb ontdekt dat het bedenken van ont-woorden niet alleen iets van deze tijd is. Als poëzie-liefhebber vielen mij de afgelopen jaren ook enkele ont-woorden in gedichten die al lang geleden zijn geschreven.

Ontmonden: In de laatste regels van het gedicht ‘Het is grijs en het valt uit de hemel’ van Gerrit Kouwenaar (Gedichten 1978-1996).

men staat stil op de rand van een stilte, bestaat
wat begint te ontbinden, men moet zich
bevatten, ontmonden, tot op de seconde –

Ontlijfd en ontzworven: Deze twee fraaie ontwoorden staan in het beroemde gedicht ‘Het lied der dwaze bijen’ van Martinus Nijhoff (1925):

Een geur van hoger honing
verbitterde de bloemen,
een geur van hoger honing
verdreef ons uit de woning.

Die geur en een zacht zoemen
in het azuur bevrozen,
die geur en een zacht zoemen,
een steeds herhaald niet-noemen,

ried ons, ach roekelozen,
de tuinen op te geven,
riep ons, ach roekelozen,
naar raadselige rozen.

Ver van ons volk en leven
zijn wij naar avonturen
ver van ons volk en leven
jubelend voortgedreven.

Niemand kan van nature
zijn hartstocht onderbreken,
niemand kan van nature
in lijve de dood verduren.

Steeds heviger bezweken,
steeds helderder doorschenen,
steeds heviger bezweken
naar het ontwijkend teken,

stegen wij en verdwenen,
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
stegen wij en verdwenen
als glinsteringen henen.–

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
huiswaarts omlaag gedwereld,
het sneeuwt, wij zijn gestorven,
het sneeuwt tussen de korven.

 

GOEDE VOORNEMENS

Ik eindig deze blogtekst graag met een dubbele wens voor het nieuwe jaar 2022. Ik doe dat aan de hand van een woord dat te lezen is als een ont-woord, maar ook als een gewoon woord.

Ontmoeten:

Het zou mooi zijn als we ons minder laten opjagen door drukke agenda’s en vele verplichtingen.

Juist door de lockdown, het vele thuiswerken en de talloze online sessies via Teams en Zoom merken we hoe essentieel en waardevol het directe, fysieke contact tussen mensen is. Of het nu gaat om een maaltijd, vergadering, sportwedstrijd, concert of theatervoorstelling: het bijeenkomen, het samenzijn zorgt voor een extra dimensie.

Minder moeten, meer ontmoeten.

 

[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1511

Groeten uit Zeist #5: Straatnamen

 

Als je in een nieuwe plaats gaat wonen ben je een tijdlang de weg kwijt. Letterlijk. Het duurt maanden voordat je een beetje weet hoe het stratenplan in elkaar steekt en hoe je het best van A naar B kunt komen. Dat heb ik in mijn nieuwe woonplaats Zeist vaak ervaren. Nu hielp het nog een beetje dat ik hier 35 jaar geleden ook een paar jaar hebt gewoond, maar dat heeft me na mijn recente verhuizing niet meer opgeleverd dan een vaag, algemeen gevoel van richting. Ik ben vooral in de begintijd herhaaldelijk de verkeerde kant op gereden en soms in een andere straat beland dan ik van plan was. Gelukkig helpt tegenwoordig de routeplanner op je smartphone je dan weer verder. Had ik die in mijn jeugdjaren ook maar gehad.

Gedurende de eerste maanden van corona-beperkingen (en dankzij het vele thuiswerken) ben ik regelmatig op mijn fiets gestapt om Zeist nader te verkennen. Dat heeft geholpen om wat beter zicht te krijgen op de straten en lanen van Zeist. Tijdens al die ritjes zijn mij meerdere dingen opgevallen. Ik zet ze hieronder per thema op een rij.

 

  1. Leuke namencombinaties

Zeist heeft natuurlijk een Dorpsstraat, een Kerkweg en een Stationslaan. Net als zoveel andere plaatsen. Ik lette vooral op bijzondere, opvallende straatnamen. Op een gegeven moment ben ik combinaties gaan maken van straatnamen die ik bij elkaar vind passen. Zo is er in Zeist een Jagerlaan en een Hazepad, een Jufferstraat en een Herenplein, een Slotlaan en een Vrij Baan, een Karpervijver en een De Visserlaan, een Harmonielaan en een Verzetslaan, en zelfs een Promenade en een Boulevard[1] (zouden de bedenkers van de gelijknamige TV-programma’s uit Zeist komen?). En ten slotte mijn favoriete tweetal dat licht-erotische associaties bij me oproept: Voorheuvel en Achterheuvel.

 

  1. 47 11

Zeist kent een aantal wijken in het westelijke deel van de gemeente waar de straten geen eigen namen hebben, maar genummerd zijn. Die wijken zijn Brugakker, De Clomp, Couwenhoven, Crosestein en Nijenheim. Je hebt dan bijvoorbeeld het volgende adres:

Nijenheim 47-11, oftewel wijk Nijenheim, straat 47, huisnummer 11.

Het lijkt mij nogal onpersoonlijk om geen eigen straatnaam te hebben. Elke straatnaam staat voor een kleiner of groter verhaal. Een stukje geschiedenis, een beetje betekenis. Vroeger hadden veel  steden wel straatnamen, maar juist geen huisnummers. Toen Franse troepen aan het einde van de 18e eeuw het Rijnland bezetten vonden ze het maar onhandig dat de huizen in Keulen geen huisnummer hadden. Alle huizen kregen toen een nummer aangewezen, los van de straatnaam. Het bekendste nummer was 4711; het huis waar de beroemde eau de cologne (Kölnisch Wasser) werd gemaakt.

 

  1. Oude Arnhemseweg en Arnhemse Bovenweg

Over Keulen gesproken: de oude verbindingsweg van Keulen naar Utrecht liep via Arnhem en Zeist. Het deel dat dwars door Zeist liep heette de Oude Arnhemsche Weg. Door latere herindelingen van wijken in het centrum van Zeist werd de weg in vieren gedeeld: zo zijn de Arnhemse Bovenweg, en de 1e en 2e Hoofdstraat ontstaan, terwijl alleen het deel aan de kant van Driebergen de naam Oude Arnhemseweg behield. Toen ik hier net woonde wist ik natuurlijk niet dat er twee verschillende straten waren met de naam Arnhem erin. Het is me een paar keer overkomen dat ik in de verkeerde ‘Arnhem’-straat op zoek ging naar een specifiek adres (‘Nee meneer, er is hier geen tuincentrum’).

 

 

  1. Laantjes

Het bosrijke Zeist heeft tal van laantjes met bijzondere namen. Ik noem er een paar: het Padvinderslaantje, het Filosofenlaantje, het Laantje zonder einde, het van Doornlaantje en het Boshijgerslaantje. Dat laatste laantje kun je maar beter mijden als het donker is.

 

  1. Mannen en vrouwen[2]

Natuurlijk heb ik ook onderzocht hoeveel straatnamen in Zeist naar mannen zijn genoemd en hoeveel naar vrouwen. Je moet in deze tijd immers een beetje ‘woke’ zijn. In Zeist is die verhouding zeer scheef. Op grond van een straatnamenboek uit 1988 (met een appendix tot 1996) kom ik tot 183 straten met mannennamen tegenover slechts 30 straten met vrouwennamen. Dat betekent werk aan de winkel voor de straatnamencommissie van de gemeente.

 

  1. Wegh der Weegen

Tot slot moet natuurlijk de weg der wegen besproken worden. Of beter gezegd: de Wegh der Weegen. De straat waar ik woon komt op deze legendarische weg uit. Het Zeister deel van deze weg heet nu Amersfoortseweg. Deze roemruchte weg is in de 17e eeuw ontworpen door Jacob van Campen. Hij is het meest bekend geworden als bouwmeester van het beroemde Stadhuis van Amsterdam dat later dienst ging doen als Koninklijk Paleis. Jacob van Campen kreeg de opdracht van de Staten van Utrecht om een nieuwe weg tussen Amersfoort en Utrecht aan te leggen. Het werd een voor die tijd ongekend rechte weg van 11 kilometer lang en maar liefst 60 meter breed. Langs de weg werden bouwgronden uitgegeven voor de aanleg van statige huizen en buitenplaatsen. Bij alle zijwegen kwam de aanduiding ‘sortie’ te staan en een nummer van de afslag. Net als op de hedendaagse péages in Frankrijk.

Er is een heuse stichting met als doel het ‘het (doen) vergroten van de bekendheid en de beleving van de cultuurhistorische aspecten en andere waarden van de ‘Wegh der Weegen’.

Ik heb een zwak voor dergelijke lokale initiatieven en clubs. Dankzij dit soort organisaties kom ik dingen op het spoor, voel ik me hier steeds meer thuis en ben ik in twee jaar al aardig wegwijs geworden.

 

 

[1] Grappig detail: de Car Wash aan de Boulevard heet Autowasboulevard.

[2]  Ik schreef hier eerder een algemene blog-tekst over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1777 .

Bij het graf van Albert Camus

 

We hoopten dat we deze zomer onze zoon en schoondochter op Bali konden bezoeken, maar dat bleek door alle coronabeperkingen niet mogelijk. Omdat we er toch graag even tussenuit wilden, kozen we voor een bestemming dichter bij huis: Frankrijk. Altijd goed. Het was al eind juni en het vinden van een aardig vakantiehuisje was lastiger dan we dachten. Veel huisjes die wij leuk vonden waren niet meer beschikbaar.

Uiteindelijk vonden we een mooie ‘gite’ in de Provence. Toen ik de locatie opzocht op de kaart zag ik dat het maar een half uurtje verwijderd was van Lourmarin. “Dan kunnen we ook even naar het graf van Albert Camus”, riep ik enthousiast. Ik had ooit gelezen dat deze beroemde schrijver daar begraven lag.[1] Mijn vrouw kent mij en mijn merkwaardigheden al langer dan vandaag en begreep dat hier geen ontkomen aan zou zijn. Ik had haar op eerdere vakanties al meegetroond naar de graven van Jimi Hendrix bij Seattle, Olof Palme in Stockholm en Leonardo da Vinci in Amboise. Ik beschouw mezelf niet als een devote pelgrim of een dweepzieke fan die alles ervoor overheeft om de laatste rustplaats van een beroemdheid te bezoeken, maar als we toch in de buurt zijn, vind ik zo’n uitstapje zeker de moeite waard. Voorwaarde is wel dat de persoon in kwestie mij op een bepaalde manier geraakt heeft; betekenis voor me heeft.

Dat heeft Albert Camus zeker. Op de middelbare school maakte ik met hem kennis en sindsdien heeft zijn gedachtewereld me niet meer losgelaten. Hij inspireerde me met zijn boeken over de absurditeit van het bestaan en het belang van het maken van keuzes. Een jaar of acht geleden herlas ik de Mythe van Sisyphus in een nieuwe vertaling. Met de beroemde zin: ‘we moeten ons Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen’. Vijf jaar geleden werd ik getroffen door het boek Moussa van de Algerijnse schrijver Kamel Daoud. Daoud geeft in zijn roman de anonieme vermoorde Arabier uit het boek L’Etranger van Camus een identiteit en een gezicht. Aansluitend las ik ook L’Etranger opnieuw.[2] En vorig jaar haalde ik De Pest uit de boekenkast. Net als zoveel anderen in corona-tijd las ik dit beroemde boek van Camus dat zo’n indringend beeld geeft van een samenleving die getroffen wordt door een pandemie. Tijdens het lezen kwam ik nog een dubbelgevouwen proefwerkblaadje van de middelbare school tegen dat ik destijds als boekenlegger had gebruikt. De vele parallellen tussen het verhaal van Camus en de actuele ontwikkelingen in de corona-samenleving laten zien dat dit boek niets aan zeggingskracht heeft ingeboet.

Lourmarin

Kortom, voldoende reden om naar Lourmarin te rijden. Bovendien is een ritje van 25 minuten door de zonovergoten lavendel-velden van de Provence geen straf. Vooraf had ik gelezen dat Camus genoeg had gekregen van het drukke, veeleisende Parijs. Het rustige en rustieke Lourmarin deed hem qua temperatuur en temperament aan zijn jeugd in Noord-Afrika denken. Camus hoorde als scholier enthousiaste verhalen over Lourmarin van Jean Grenier, zijn docent filosofie aan het lyceum in Algiers. Na de Tweede Wereldoorlog verbleef Camus langere tijd in het fraaie chateau van Lourmarin dat plaats bood aan schrijvers, schilders en andere kunstenaars. In die periode werd hij verliefd op de stad en de omliggende Lubéron-regio.

Toen hij in 1957 de Nobelprijs voor de literatuur ontving kon hij van het prijzengeld een mooi huis in Lourmarin kopen. Hij heeft er niet lang van kunnen genieten want in januari 1960 kwam hij op 46-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeluk. Hij zat naast zijn uitgever Gallimard die de auto bestuurde. Ook Gallimard bezweek een paar dagen later aan zijn verwondingen.

De spelers van het lokale voetbalteam droegen Camus naar zijn laatste rustplaats. Een eerbetoon aan de schrijver die hen steeds fanatiek had gesteund en voor het hele team nieuwe sportkleding had gekocht.

 

 

 

 

Bij de ingang van de plaatselijke begraafplaats zien we een bord met een plattegrond waarop duidelijk staat aangegeven waar het graf van Camus zich bevindt. Geen overbodige luxe, want het is bepaald geen praalgraf. Het bescheiden graf is door planten overwoekerd. Bovenop ligt een grote ruwe natuursteen waarin de naam van de schrijver en zijn geboorte- en sterftejaar zijn gekerfd. Aan de voet van het graf liggen tussen de sprieten van plantjes en onkruid enkele door bezoekers achtergelaten spullen: pennen, sigaretten, vrolijk gekleurde steentjes en strookjes papier met onleesbare teksten.

Ik sta met lege handen; geen behoefte om bloemen of prullaria achter te laten. Gewoon even op deze plek zijn. Ik neem het moment en de plaats goed in me op. Hier ligt een groot schrijver. Een man die mij aan het denken heeft gezet. Ik vraag me opeens af of hij zichzelf tijdens die twee jaar in Lourmarin ook als een gelukkig mens heeft voorgesteld.

Bij het verlaten van de begraafplaats valt mijn oog op een mededeling naast de plattegrond.

Er staat dat de begraafplaats wordt onderhouden zonder gebruik te maken van pesticiden. Dat zal de auteur van La Peste geruststellen.

 

 

[1 ] 

Er bestaat ook een gedicht over de laatste rustplaats van Albert Camus: ‘Bij een graf in Lourmarin’ tegen, geschreven door Huub Beurskens. Ik kwam dit gedicht toevallig in een boek tegen; vlak voor ons vertrek naar Frankrijk.

[2] Ik schreef een paar jaar geleden over deze twee boeken een blogtekst: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1063

 

 

Een inwoner van Bulgarije is een Bulgaar, maar iemand uit Algerije is geen Algeer

 

Een luchtig zomer-blog en wellicht een aardig tijdverdrijf.

Na ruim een jaar van corona-beperkingen gaan de grenzen langzamerhand weer open. De zomervakantie staat voor de deur en we mogen voorzichtig plannen gaan maken om op reis te gaan. Hoewel veel mensen voor de zekerheid in Nederland blijven, lonkt voor anderen het buitenland. Eindelijk weer naar de Spaanse zon, de Griekse eilanden of la douce France. Het betekent ook een hernieuwde kennismaking met de inwoners van die landen. Daar wil ik in dit blog eens nader bij stil staan.

Ik raad iedereen aan om eens te letten op de aanduidingen van de inwoners van al die landen. Een leuk tijdverdrijf voor de verloren momentjes tijdens de vakantie. Een voorbeeld: iemand uit Hongarije noemen we een Hongaar. Daar lijkt een bepaalde logica in te zitten als je het vergelijkt met iemand uit Bulgarije: dat is een Bulgaar. Maar als je naar andere landen kijkt die ook eindigen op ‘-rije’ verdwijnt die logica al snel. Een inwoner van Algerije is namelijk geen Algeer, maar een Algerijn.

Zo zijn er meer ongerijmdheden:

We zeggen wel… Maar we zeggen niet…
Engeland – Engelsen Nederland – Nedersen
Pakistan – Pakistanen Afghanistan – Afghanistanen
Roemenië – Roemenen Armenië – Armenen
Brazilië – Brazilianen Namibië – Namibianen
Iran – Iraniërs Irak – Irakiërs
Georgië – Georgiërs Tsjechië – Tsjechiërs
Chili – Chilenen Mali – Malenen
Albanië – Albanezen Mauretanië – Mauretanezen
India – Indiërs Kenia – Keniërs
Senegal-Senegalezen Portugal-Portugalezen

 

Een andere interessante categorie is die van vrouwelijke inwoners. Over het algemeen komen de vrouwen er bekaaid vanaf. Hun aanduiding is meestal die van de man met als toevoeging: -se. Dus een Deen en een Deense, een Italiaan en een Italiaanse. Vrouwelijke inwoners worden aangeduid met een soort bijvoeglijk naamwoord. Er zijn een paar uitzonderingen. Een vrouw uit Rusland is een Russin en een vrouw uit Egypte heet niet een Egyptenaarse, maar een Egyptische. De mooiste uitzondering is weggelegd voor vrouwen uit Frankrijk. Zij mogen zich gelukkig prijzen met een unieke  aanduiding: Française.

Dan zijn er nog een paar landen waarvan de inwoners dezelfde naam hebben als het land zelf: Zweden en Polen.

En ten slotte zijn er inwoners van wie de naam een anagram is van inwoners van een ander land: Balinees en Libanees.

 

Dit was zo maar een greep van bijzonderheden rondom de namen van landen en hun inwoners.

Ik hoop dat iedereen gaat genieten van de zomer en de ruimte die er weer is. En wie weet dat je op je terras of op je ligstoel tot nog meer mooie vondsten rondom dit thema weet te komen. Ik hou me aanbevolen voor aanvullende voorbeelden!

Bob Dylan 80 jaar!

 

Bob Dylan wordt morgen, op 24 mei, 80 jaar. Dat is voor mij, als Dylan-fan, iets om stil bij te staan. Ik zal niet de enige zijn. Ik lees nu al dat er speciale radio-uitzendingen worden voorbereid en ook in de kranten en op social media zie ik allerlei verhalen naar aanleiding van zijn aanstaande verjaardag verschijnen.

Er zal ongetwijfeld over de grote betekenis van Dylan worden gesproken. En terecht. Als er over 200 jaar een film gemaakt zou worden over de geschiedenis van de westerse wereld tussen 1960 en 2020 zou de muziek van Bob Dylan zich bij uitstek lenen voor de soundtrack. Zijn betekenisvolle teksten benoemen de grote vraagstukken van deze decennia, maar ook het kleine persoonlijke lief en leed. Dylan’s melodieën bouwen voort op de vele muziekstromingen die Amerika heeft voortgebracht en zetten de toon voor vele navolgers. Hij is de rondreizende troubadour en levende klankkast van deze tijd.

Die 60 jaar beslaan ook mijn gehele leven. Geen andere songwriter en muzikant is in al die jaren zo aanwezig geweest als Bob Dylan. Hij was er toen ik naar de middelbare school ging en hij was er toen ik opa werd. Dat is bijzonder. Daarom wil ik op deze plek enkele persoonlijke ervaringen en beschouwingen delen. Het leek me aanvankelijk een goed idee om 80 korte stukjes te schrijven. Maar bij nader inzien is dat toch wat teveel van het goede. Zowel voor mezelf als voor de lezer.

Daarom een wat meer bescheiden selectie, een tiental korte Dylan-verhalen.

  1. Die eerste langspeelplaat die ik ooit kocht was een Bob Dylan Greatest Hits album. Vijftig jaar geleden. Ik was dertien en Dylan dertig. Dertig jaar en dan al een Greatest Hits album. Hij had toen al 10 LP’s gemaakt. Ik zat in de brugklas in Zutphen. Ik weet niet meer precies waarom ik deze LP kocht. Hij kostte me een rib uit mijn brugpieper-lijf, dus het zal een weloverwogen keuze zijn geweest. Een bewijs dat zijn muziek me toen al aansprak.
  2. Bob Dylan heet eigenlijk Robert Allan Zimmerman. Ik had een keer als reisleider (lang geleden) een Amerikaanse mevrouw in mijn groep die ook Zimmerman heette. Ik vroeg of ze familie was van Bob Dylan. Ze keek me met grote vraag-ogen aan. Ze wist niet dat ze een naamgenoot van Bob Dylan was.
  3. Dylan Thomas was een schrijver uit Wales. Zijn voornaam werd de artiesten-achternaam van Bob. Uit bewondering voor de schrijver. In de film Dangerous Minds speelt Michelle Pfeiffer een lerares in een achterstandswijk die haar leerlingen kennis leert maken met het werk van beide Dylans. Thomas schreef het prachtige gedicht ‘Do not go gently into that good night’. voor zijn stervende vader. Met de krachtige, steeds terugkerende zin: Rage, rage against the dying of the light. Zou Bob Dylan zich door deze zin hebben laten inspireren? Hij blijft maar nieuwe muziek maken en optreden. Zijn sinds 1988 voortdurende ‘tournee’ heet niet voor niets Never Ending Tour.
  4. Over nieuwe muziek gesproken. In 2020 bracht Bob Dylan zijn 39e studie album uit: Rough and rowdy ways. Het album werd heel goed ontvangen. Met Murder most foul, de laatste en langste track (Dylan’s langste song ooit; bijna 17 minuten) van dit album, scoorde Dylan opmerkelijk genoeg zijn eerste Amerikaanse nummer 1 hit. Het lied begint met de moord op president John F. Kennedy in 1963 en eindigt met een lange opsomming van door Dylan bewonderde songs en popmuzikanten. Zo is dit lied zowel een sociaal-historische beschouwing als een bloemlezing uit The Great American Songbook.
  5. Dylan grossiert niet in nummer 1 hits. Je zou gezien zijn statuur denken dat dit wel zo is, maar dat is dus niet het geval. Ook in Nederland stond hij maar één keer bovenaan de hitlijsten. Niet voor één van zijn wereldberoemde songs maar voor een instrumentaal niemendalletje: WigWam. Ik schreef hier een paar jaar geleden  een blog over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=523 
  6. Bob Dylan is geen toegankelijke artiest. Ik heb meerdere concerten van hem bijgewoond. Hij zegt geen boe of bah tegen het publiek, maar begint gewoon te spelen en houdt er op een gegeven moment mee op. Geen ‘Hello Holland’, of ‘Thank you’ kan er vanaf. Ook vertelt hij zelden iets tussen de nummers door. Hij oogt nurks en sociaal onhandig. Die wat stuntelige houding zie je bijvoorbeeld ook in deze video uit 2012 waarin hij van president Obama de Medal of Freedom award ontvangt. https://edition.cnn.com/videos/us/2016/10/13/obama-presents-bob-dylan-medal-of-freedom.cnn .
  7. Een andere groot blijk van waardering: in 2016 werd aan Bob Dylan de Nobelprijs voor Literatuur toegekend. Hij kreeg deze onderscheiding voor ‘het scheppen van nieuwe vormen van poëzie in de grote Amerikaanse liedtraditie’. Geen onomstreden toekenning, want volgens critici behoort deze prijs toe aan schrijvers van een omvangrijk boeken-oeuvre en niet aan een liedjesschrijver. Dylan liet na een paar weken stilte uiteindelijk weten de prijs te accepteren. Dat deed hij niet persoonlijk, omdat hij wegens andere verplichtingen (optredens in het kader van zijn Never Ending Tour) geen kans zag om naar Stockholm af te reizen. Zangeres Patti Smith nam de honneurs voor hem waar en vertolkte bij de plechtigheid het bekende Dylan-nummer A hard rain’s a-gonna fall. Ze werd hierbij zo overvallen door zenuwen dat ze halverwege het lied stopte met zingen om vervolgens, aangemoedigd door het welwillende publiek, opnieuw in te zetten. Zie: https://www.youtube.com/watch?v=941PHEJHCwU .
  8. Mijn schoonzoon is manager bij het Dylan hotel in Amsterdam. Het gebouw is gevestigd op de plek waar de eerste schouwburg van Amsterdam heeft gestaan, gebouwd door Jacob van Kampen. Er zijn nog enkele restanten van de oorspronkelijke schouwburg te zien.  Een jaar geleden besprak ik met mijn schoonzoon het idee om in 2021 ter gelegenheid van Dylan’s 80e verjaardag een speciale avond in het Dylan hotel te organiseren. Met songs van Bob Dylan en gedichten van Dylan Thomas. Dylan-Dylan-Dylan. Helaas heeft Covid-19 roet in het eten gegooid. Misschien volgend jaar?
  9. In 2015 verscheen een Nederlandse dichtbundel die geheel gewijd was aan Bob Dylan. Ter ere van het feit dat 50 jaar daarvoor het legendarische album Highway 61 revisited was uitgekomen met o.a. het nummer Like a rolling stone. Vandaar de weinig vindingrijke titel van de bundel: Als een zwerfkei. In de bundel staan bijdragen van bijna 80 Nederlandse en Vlaamse dichters die ieder op eigen wijze aangeven wat Dylan voor hen betekent. Het is een bonte verzameling van liefdesverklaringen, satirische teksten en poëtische overpeinzingen. Vrijwel zonder uitzondering met verwijzingen naar Dylan-songs. Een leuk puzzelboek voor de liefhebber: welk lied bedoelt schrijver X in regel Y? Benno Barnard vat mijn gevoel over de betekenis van Dylan treffend samen met de woorden: “je hebt zoveel stemmen: je bent een nasale eenmansmenigte van ons aller denken, protesteren, verlangen, geboren worden.”

En ten slotte nummer 10:

Vijf jaar geleden, op 24 mei 2016, werd Bob Dylan 75 jaar. Ik kan me die dag nog goed herinneren. Niet vanwege Dylan, maar omdat ik die ochtend een belangrijk telefoontje kreeg. Het was mijn zoon Lennart die me vertelde dat hij een zoon had gekregen. Groot geluk. Mijn blue eyed son was vader geworden van een blue eyed son. Morgen wordt Matthias 5 jaar!

 

Wat Europa kan leren van de Habsburgers

 

Ik heb met veel interesse het boek Beter wordt het niet van Caroline de Gruyter gelezen. Het boek gaat over het Habsburgse Rijk en de vele parallellen tussen dit historische rijk en de hedendaagse Europese Unie.[1] Caroline de Gruyter schrijft al jarenlang voor diverse media over Europa en de EU. Ik lees haar werk graag. Ze heeft veel kennis van zaken en bezit een plezierige schrijfstijl.

De Gruyter heeft jarenlang in Brussel gewoond totdat ze een aantal jaren geleden naar Wenen verhuisde. Het trof haar dat in deze stad, en ook elders in Oostenrijk, de nalatenschap van het Habsburgse Rijk nog zo tastbaar en voelbaar aanwezig is. Dat heeft haar aangezet om zich nader in de geschiedenis van de Habsburgers te verdiepen. Daarbij stuitte ze op meerdere opvallende overeenkomsten tussen het toenmalige Habsburgse Rijk en de huidige EU die ze zo goed kent vanuit haar Brusselse periode.

Voor mij is het een interessant boek, omdat ik me de afgelopen 20 jaar heb verdiept in het proces van Europees eenwording. Ik heb jarenlang studiereizen naar Brussel georganiseerd en ook een proefschrift geschreven over media-berichtgeving over de EU en de invloed daarvan op de publieke opinie in een aantal EU-lidstaten.[2] Dit boek is in die zin een mooie aanwinst voor mijn EU-leesplank. Maar ook de Habsburgse kant van het verhaal heeft mijn aandacht getrokken. Ik maakte namelijk al lang voordat ik me met ‘Brussel’ ging bezighouden uitgebreid kennis met de Habsburgers.

Ik was een jaar of twintig en via mijn broer kwam ik in contact met een Amerikaans reisorganisatie die Europese tours organiseerde. Omdat de eigenaren Nederlandse roots en connecties hadden werd er met KLM gevlogen. Bijna elke reis begon en eindigde op Schiphol. Geen wonder dat er Nederlandse gidsen werden geworven en op voorspraak van mijn broer, die al enige ervaring had opgedaan, kon ik ook aan de slag als ‘tour manager’.

In totaal heb ik in mijn studententijd circa 15 reizen geleid. De standaard trip duurde twee weken en had de volgende ‘itinerary’: Amsterdam-Keulen-München-Wenen-Salzburg[3]-Innsbruck-Luzern-Nancy-Brussel-Amsterdam. Ik verbleef zodoende meerdere keren per jaar een dag of vier in Oostenrijk; een land dat ik daarvoor nog nooit had bezocht en dat ik alleen kende van de Wiener Schnitzel, verhalen over wintersport van klasgenoten, keizerin Sissi en de Radetzkymars van Johann Strauss in de Turks Fruit-uitvoering van Jan Wolkers (tieten-kont-tieten-kont-tieten-kont-kont-kont).

Ik leerde dankzij de informatie in de reisboeken en de verhalen van de stadsgidsen veel over de Oostenrijkse geschiedenis en cultuur. En net als Caroline de Gruyter proefde ik overal de alomtegenwoordigheid van de Habsburgers. Niet alleen dankzij de vele paleizen en standbeelden, maar ook door de namen van winkels en restaurants die verwezen naar de Habsburgers, de vele oker-gele gebouwen (‘imperial yellow, the color of the Habsburg rulers’) en de talloze bordjes met K.u.K. (kaiserlich und köninchlich). Ik raakte onder de indruk van de grote en langdurige invloed van de Habsburgers op Midden-Europa en begon me af te vragen waarom ik op school wel had geleerd over Hendrik VIII, Karel de Grote en Napoleon, maar niet over Maria Theresia, Franz Joseph I en de implosie van het Habsburgse Rijk in 1918.

Het Habsburgse Rijk was een stabiele, grote macht in Midden-Europa en omvatte vele volken, talen en culturen. De Habsburgse vorsten wisten eeuwenlang door middel van regels, overleggen en compromissen iedereen binnenboord te houden en vijandige indringers (Rusland, het Ottomaanse Rijk) buiten de deur. En dat allemaal met weinig militaire machtsmiddelen. Geen wonder dat Caroline de Gruyter allerlei parallellen met de EU herkent.

De belangrijkste lessen van haar zijn dat je nu eenmaal moet aanmodderen als je met zoveel volken en culturen om de tafel zit. Rustig blijven en de tijd nemen. De Habsburgers zorgden voor ‘stabiliteit, voorspoed en voorspelbaarheid’, aldus een citaat uit het boek.

Juist na de Brexit komt Midden-Europa meer in beeld binnen de EU (“Midden-Europa is terug van weggeweest’). En daarom is het zo belangrijk om meer te weten van de verhoudingen binnen dit deel van ons continent. Wie de opstelling van de Hongaarse leider Orban wil begrijpen, kan veel leren van de positie van de Hongaren binnen de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie in de 19e eeuw.

Caroline de Gruyter beschrijft dit alles op een vlotte, impressionistische manier, aan de hand van boekverslagen, interviews, observaties en ontmoetingen met kennissen en buren. Dat levert een breed en kleurrijk beeld op. Grote lijnen en petites histoires.

Het boek roept ook eerdere verhalen die ik over de Habsburgers las bij me op. Nadat ik als twintiger de Habsburgers had leren kennen, was ik extra gespitst op publicaties over dit fascinerende rijk. Ik herinner me een grote reportage van de legendarische journalist Jan Blokker in De Volkskrant. Ik heb de tekst destijds ergens bewaard (maar waar?). Gelukkig kan ik hem dankzij de digitale snelweg eenvoudig vinden.[4] Theater Habsburg heet zijn boeiende reisverslag langs de grenzen van de voormalige grote rijk. Er staat een mooi citaat in van de oude keizer Franz Joseph I (rond 1900):

‘Onze monarchie is niet een kunstmatige constructie, maar een levend organisme. Ze is bovendien een wijkplaats en een veilige haven voor al die over midden-Europa versplinterde volkeren die een treurig bestaan zouden leiden als ze aan hun lot werden overgelaten, of die anders de speelbal van machtiger buren zouden worden.’  Jan Blokker voegt hieraan toe:

Hij was daar heilig van overtuigd. De meerderheid van z’n bijna 40 miljoen onderdanen vond dat waarschijnlijk ook. En achteraf zeg je: was zijn merkwaardig opvangtehuis niet ook een paradijs als je het vergelijkt met wat er in de volgende honderd jaar terecht is gekomen van de versplinterde Duitsers, Hongaren, Tsjechen, Slowaken, Kroaten, Serven, Slovenen, Roemenen, Polen, Oekraïeners en Joden? Maar paradijzen zijn er om uit verdreven te worden.

Een andere tekst over de Habsburgers die ik me herinner is de Huizinga-lezing van Benno Barnard uit 2002. Deze kan ik vrij snel terugvinden in mijn knipsel-archief en ook op internet.[5] Ik heb in mijn blogs al vaker de naam Benno Barnard laten vallen. Een schrijver met een gouden pen, een rijke kennis van literatuur, een groot zwak voor burgerdeugden en een naar zwijmelen neigende romantische blik op het Europa van voor 1914. Ook Barnard ziet het Habsburgse Rijk als een voorbeeld van hoe we in ons werelddeel met elkaar om zouden moeten gaan:

“de ware aard van Europa is te vinden in de Donaumonarchie van keizer Frans Joseph, waar allerlei volken in wederzijds respect naast en met elkaar leefden. Europa zou zich dan ook beter bewust moeten zijn van zijn verleden.”

Om de geest van die tijd te vangen citeert Barnard enkele passages uit het boek Radetzkymars van de schrijver Joseph Roth. Het boek beschrijft het leven van luitenant von Trotta (eind 19e-begin 20e eeuw) tegen de achtergrond van de ineenstorting van het Habsburgse Rijk. Men voelt met bitterheid en weemoed dat een mooie wereld gaat verdwijnen en dat deze episode van voorspoed en stabiliteit nooit meer terug zal komen. Barnard gebruikt de woorden van graaf Chojnicki, een van de personages uit het boek van Roth, om het gevoel van naderend onheil weer te geven:

“Zodra onze keizer de ogen sluit vallen we in honderd stukjes uiteen. De Balkan zal machtiger blijken dan wij. Alle volken zullen hun smerige kleine staatjes stichten en zelfs de Joden zullen in Palestina een koning uitroepen….”

Opvallend genoeg gebruikt Caroline de Gruyter in haar boek ook ditzelfde citaat. In hoofdstuk 6 beschrijft ze dat ze aanwezig is bij een lezing van Karl Habsburg, de kleinzoon van de laatste keizer. Tot haar grote verbazing somt deze Karl zonder blikken of blozen (en zonder bronvermelding!) hele passages op uit een artikel dat Caroline de Gruyter enkele weken daarvoor had geschreven voor Carnegie Europe.[6] Als zij hem na afloop van de lezing daarmee confronteert volgt er geen enkel teken van excuus. Zou Caroline de Gruyter op haar beurt hebben geweten dat Benno Barnard 19 jaar geleden dit citaat ook al gebruikte? Joseph Roth mag in ieder geval trots zijn dat zijn boek uit 1932 ook in de 21e eeuw nog met instemming wordt gelezen en geciteerd.

Naast alle parallellen tussen het Habsburgse Rijk en de EU benoemt Caroline de Gruyter een belangrijk verschil. Veel burgers voelden destijds een warme, persoonlijke band met de Habsburgse vorsten. De Habsburgers stonden boven alle partijen en de inwoners van het Rijk konden zich met hen identificeren. Dat gevoel ontbreekt vrijwel volledig als het gaat om Europeanen en de EU. EU-leiders zijn relatief onbekend en zeker niet geliefd. In mijn eigen woorden: oud-VS-president Donald Trump was (en is) duizend keer bekender dan oud-EU-president Donald Tusk. Bovendien heeft de EU meerdere leiders, wat de boel er niet overzichtelijker en herkenbaarder op maakt. Dat bleek ook recentelijk bij ‘Sofagate’: het diplomatieke incident bij de ontmoeting van EU-leiders met de Turkse president Erdogan.

Dit alles betekent wat mij  betreft niet (en dat hoor je Caroline de Gruyter ook niet suggereren) dat er een nieuwe Europese keizer zou moeten komen. We moeten leren van het verleden om beter te begrijpen wat er nu gebeurt. Niet voor niets pleit Benno Barnard hartstochtelijk voor beter geschiedenis-onderwijs en roept Caroline de Gruyter op tot meer aandacht op school voor de inrichting en werking van de EU.

Ik zou zeggen: leren van het verleden, maar niet teruggaan in de tijd.

In Theater Habsburg verwoordde Jan Blokker dat heel duidelijk:

De verzamelde Habsburgers. Ze regeerden eigenlijk niet over een land of over een rijk, ze regeerden over hun eigen dynastie, als grote, feodale heren die tot in Olmutz en Lemberg, en van Auschwitz tot Sarajevo de trouw van hun leenmannen beloonden en hun ontrouw als het moest bestraften: de laatste ridders van de moderne tijd.

Keizers en ridders zijn niet meer van deze tijd. We moeten het tegenwoordig hebben van goede wil, overlegstructuren, procedures. Wat mij betreft moet er geen federale Europese staat komen, maar ook geen ontmanteling van de Europese Unie. Geen superstaat, maar samenwerking. Als je daarvoor kiest, horen daar botsingen en moeizame besluitvorming bij. Of, zoals Caroline de Gruyter het aan het einde van haar boek zegt:

“Als je zo naar Europa kijkt, raak je per definitie teleurgesteld. Want Europa is pappen en nathouden. Dat is de realiteit. Het zal nooit perfect zijn.”

Beter wordt het niet.

 

 

[1] Dit leerzame boek kent een paar minpuntjes. Het bevat geen bronnenlijst of trefwoordenlijst. En de foto’s bevatten geen onderschriften en zijn van matige kwaliteit.

[2] Impressions of European Integration (2012); http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/32794

[3] Ik durf te bekennen dat in die reisleider-jaren mijn liefde voor de stad Salzburg is ontloken. Ik beschouw Salzburg (ondanks alle Mozart-kitsch en Sound of Music-referenties) als een van de mooiste steden van Europa.

[4] https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/theater-habsburg~bfee4f76/

 

[5] https://www.nrc.nl/nieuws/2002/12/14/tegen-de-draad-van-de-tijd-7618536-a133821

 

 

[6] https://carnegieeurope.eu/2016/09/23/habsburg-lessons-for-embattled-eu-pub-64658

 

Land van herkomst en land van aankomst

 

In mijn boekenkast heb ik een plekje voor nog te lezen boeken. De stapel groeit meestal sneller dan ik kan lezen. Bovenop liggen de boeken waar ik tussen de bedrijven door aan toe denk te komen; onderop de dikke pillen die ik reserveer voor de vakanties. Deze zomer stonden twee van die kloeke boeken op het menu: Wees Onzichtbaar van Murat Isik en Het land van herkomst van E. du Perron. Een recente roman uit 2017 en een klassieker uit 1935. Toevallig op hetzelfde stapeltje beland. Ik begon aan het boek van Isik in het eerste weekend van mijn zomervakantie. Tijdens mijn laatste vakantiedagen las ik Het land van herkomst uit. Deze twee boeken bleken meer met elkaar en met de actualiteit samen te hangen dan ik vooraf had gedacht.

Mijn vrouw had eerder al het boek Wees onzichtbaar gelezen en raadde het mij van harte aan. Het is het ‘coming of age’ verhaal van een uit Turkije afkomstige jongen die opgroeit in de Bijlmer. In tientallen korte, kleurrijke hoofdstukken wordt het leven van de jonge Metin geschetst: zijn tirannieke, onberekenbare vader, zijn moeder die zich stilaan ontwikkelt, vriendschappen en pesterijen, de verloedering van de woonomgeving, successen en mislukkingen op school, bijbaantjes en eerste liefdes. De hogeschool waar ik werk grenst aan de Bijlmermeer en veel van mijn studenten zijn uit deze wijk afkomstig. Door het lezen van dit boek realiseer ik me eens te meer dat iedere student met de nodige persoonlijke bagage aan zijn opleiding bij ons begint. We weten als docent vaak maar een fractie van wat er allemaal bij hen heeft gespeeld of nog steeds speelt. Soms gaat het om ingrijpende kwesties als armoede, geweld, discriminatie, gescheiden ouders, of psychische problemen. Allemaal factoren die bij het vinden van een plek op school en in de samenleving enorm tekenend en belemmerend kunnen werken. Maar gelukkig zijn er vaak ook, zoals Murat Isik beschrijft, positieve elementen: een docent die jouw talent ziet, een buurtgenoot die helpt of een vriend die het voor jou opneemt. Het boek laat zien dat ieder kind niet alleen gevormd wordt door zijn familie en etnische achtergrond, maar ook door de sociaal-economische omstandigheden waarin hij opgroeit, de buurt waarin hij woont, zijn persoonlijke karakter, de keuzes die hij maakt en de hoeveelheid pech of geluk die hij heeft. Kortom, een complexe mix van factoren. Het aanwijzen van één verklarende of voorspellende factor is te simpel en doet iedere individuele situatie tekort. Dat biedt hoop, want er valt ook onder moeilijke omstandigheden iets van het leven te maken. Maar het geeft ook aanleiding tot zorg als het om kinderen gaat bij wie veel factoren een negatieve score hebben.

Murat Isik

Bij Metin is die complexiteit ook terug te vinden. Hij wordt door de buitenwacht gezien als Turk, maar hij en zijn ouders zien zichzelf niet zo; ze zijn Zaza (een minderheidsgroepering in Turkije). Ook denkt iedereen dat hij moslim is, maar hij is niet-gelovig opgevoed. Zijn vader bemoeit zich nooit met hem, maar zet zich wel enorm voor Metin in als het school-advies lager uitvalt dan werd verwacht.

 

Het Land van herkomst stond al een tijd op mijn verlanglijstje. Van tijd tot tijd lees ik een ‘klassieker’. Na Tempel en kruis van Marsman koos ik voor het bekendste boek van diens vriend en tijdgenoot Edgar du Perron (1899-1940), één van de toonaangevende Nederlandse schrijvers in het interbellum. De kern van het boek bestaat uit levendige en openhartige beschrijvingen van zijn jeugd in Nederlands-Indië. Deze hoofdstukken met herinneringen aan zijn jonge jaren worden afgewisseld met passages die later spelen als hij in artistieke kringen in Brussel, Parijs en Nederland verkeert. Du Perron is in 1921 met zijn ouders van Indië naar België verhuisd. Een paar jaar later pleegt zijn vader zelfmoord, wat de jonge Eddy een langdurende depressie bezorgt. Weer een paar later overlijdt zijn moeder en tot zijn grote schrik wordt het hem duidelijk dat de verwachte erfenis geheel is verdampt door de economische crisis van de jaren ’30.

Het boek gaat voortdurend heen en weer in tijd en plaats. Het ene moment zit de hoofdpersoon als puber op school op Java, het volgende moment filosofeert hij als dertiger in Parijs met André Malraux over de verhouding tussen mannen en vrouwen. Dat maakt het moeilijk om een etiket op dit boek te plakken. Het is deels een roman, deels een autobiografie en deels essayistisch. Ook staan er meerdere briefwisselingen en gespreksverslagen in. De kracht van het boek is dat du Perron de lezer een scherp beeld geeft van het leven in Indië en de hoogoplopende economische en politieke spanningen in Europa tussen de twee wereldoorlogen. Du Perron kiest partij. Hij laat zich in de geest van Multatuli kritisch uit over het koloniale systeem in Nederlands-Indië[1] en staat ook sterk afwijzend tegenover het oprukkende fascisme in Europa.

E. du Perron

Het meest word ik getroffen door de hoofdstukken over zijn jeugdjaren op Java. De hoofdpersoon (Arthur Ducroo = Edgar du Perron) groeit op als enig kind van een autoritaire vader die ondernemer is en een moeder met een groot hart die uit een eerder huwelijk al een zoon heeft.  De kleine Arthur is een eigenwijs, opstandig mannetje dat opgroeit in een koloniaal milieu waarin blanken de dienst uitmaken en ‘inlanders’ volstrekt ondergeschikt zijn. Mensen van gemengd bloed bevinden zich letterlijk in een tussenpositie, terwijl Chinezen een buiten-categorie vormen, enigszins vergelijkbaar met de Joden in vooroorlogs Europa. Arthur gaat met vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen om, maar leert al jong welke rangen en standen er zijn. De gezagsverhoudingen worden met harde hand gemarkeerd en gehandhaafd: in het gezin, op school en binnen de gehele koloniale samenleving.

 

Parallellen

Halverwege de jeugdherinneringen van Eddy du Perron vallen mij de parallellen met het boek van Murat Isik. Het begint bij de passages waarin staat dat de jonge Arthur veel leest en graag schrijft, en op school een hekel heeft aan Wiskunde. Precies zoals Metin. Maar er zijn meer overeenkomsten: het opgroeien op vreemde bodem, de hardvochtige vader, de moeder die alles bij elkaar houdt, klassenverschillen, discriminatie, vechtpartijen. Het grote verschil is dat Metin een brave knaap is die zich zo onopvallend mogelijk gedraagt (‘wees onzichtbaar’). Zo weet hij bijna geruisloos zijn plek te vinden, terwijl Arthur opstandig is en een buitenbeentje. Zijn gezin verhuist een paar keer op Java, hij gaat naar verschillende scholen, waar het steeds niet goed gaat, en uiteindelijk komt hij in Europa terecht. Wie de levenslijn van du Perron napluist, ziet dat hij later (na de publicatie van dit boek) is teruggegaan naar Indië, maar daar  zijn draai niet kan vinden. In 1939 keert hij terug maar Europa en gaat in Bergen (NH) wonen. Een klein jaar later vallen de Duitsers Nederland binnen. Op 14 mei, de dag van de Nederlandse capitulatie, krijgt Eddy du Perron een hartaanval en sterft.

Samengevat zou je kunnen zeggen: Edgar du Perron, de rusteloze kosmopoliet die overal en nergens thuis is. Die wel een land van herkomst heeft, maar moeite heeft om ergens echt te aarden. Murat Isik, die langzaam maar zeker een vaste plek in zijn land van aankomst[2] heeft weten te verwerven.

 

Actualiteit

Terwijl ik de afgelopen weken deze boeken lees, staan de media vol met berichten over rellende jongeren, Facebook en Zwarte Piet, steekpartijen, het omvertrekken van standbeelden, de bekladding van het Indië-monument. De boeken en de media-berichten staan niet los van elkaar. Ik merk dat du Perron en Isik me helpen om genuanceerd naar deze berichten en de achterliggende vraagstukken van migratie, discriminatie en ons koloniale verleden te kijken. Het zijn incidenten en kwesties die door sommige mensen direct in een goed-fout schema of een wij-zij frame worden geplaatst: ”onze cultuur wordt bedreigd door vreemde invloeden”; “wij worden aangevallen, zij hebben het gedaan”; “wij zijn goed, zij zijn fout”. Het is verleidelijk om snel te oordelen, eenduidige oorzaken aan te wijzen of rigoureuze oplossingen voor te stellen. De verhalen van Murat Isik en Eddy du Perron laten zien dat er geen simpele, eenduidige oorzaken en oplossingen zijn. Het is niet alleen opvoeding, het is niet alleen etniciteit, het is niet alleen godsdienst, het speelt niet alleen in kansarme wijken. Honderd jaar geleden niet en nu evenmin. Het enige wat je met enige zekerheid kunt zeggen is dat het bij al de genoemde incidenten van deze zomer (bijna altijd) om jonge mannen gaat. Knullen als Arthur en Metin, die in deze complexe en gelaagde wereld hun plek en draai moeten zien te vinden. Dat kan flink knetteren en botsen. Dat zie je in het nieuws en dat blijkt ook uit de verhalen van Isik en du Perron. Beide indrukwekkende boeken laten zien dat het jongeren helpt als ze kansen krijgen, erkenning ontvangen, positieve keuzes maken en af en toe wat geluk hebben.

 

[1] De Perron stond bekend als groot kenner van het werk van Multatuli. Een citaat uit het boek dat typerend is voor de stemming onder veel Nederlanders in Indonesië: “een opstandige Javaan was vanzelfsprekend onze vijand. Niet dat mensen als mijn vader vonden dat de Javaan ongelijk had; integendeel, het gold als bewijs van geestelijke vrijheid om onder elkaar te erkennen dat de Companjiesdienaren (VOC) natuurlijk rovers waren geweest en dat ook wij nog altijd niets op Java te maken hadden; dit eenmaal gezegd kon men met de grootste verontwaardiging optreden tegen iedere inlander die niet nederig bij onze meerderheid neerhurkte” (p. 270-271).

 

[2] In die zin zou het boek van Isik ook ‘Het land van aankomst’ kunnen heten, maar Paul Scheffer had die titel al – met een knipoog naar du Perron- in 2013 gebruikt voor zijn bekende publicatie over de multiculturele samenleving.

 

P.S. In de winter van 2021-2022 lees ik het boek Onder een hemel van sproeten van Alex Boogers. Ik zie veel parallellen met het boek van Isik. Het opgroeien van jongeren aan de rand van de grote stad. Met veel complexe problematieken: pesten, gescheiden ouders, slechte schoolprestaties, discriminatie, mishandeling.  Het valt op dat ook in dit boek de term ‘onzichtbaarheid’ vaker wordt gebruikt. “Mijn ouders zijn onzichtbare mensen. We leven in een onzichtbare straat met allemaal andere inzichtbare mensen (p. 105).