Categoriearchief: Kunst & cultuur

Strandpalen: fotogenieke symbolen van tijd en ruimte

 

Wij kennen de ruimte niet. Wij zien haar niet, we horen haar niet, wij voelen haar niet. Wij staan er middenin, wij maken er zelf deel van uit, maar wij weten niets van haar. Ik kan de afstand meten tussen die boom en mij zelf, maar als ik zeg “drie meter”, dan openbaart dat getal niets van het mysterie. Ik zie slechts begrenzingen, afbakeningen, ik zie niet de ruimte zelf. De ruimte blijft ondoorgrondelijk; een wonder.

(M.C. Escher, 1963)

 

Ik ga graag naar zee. Om te zonnen, te zwemmen, te luieren. Om met mijn voeten in het zand een cappuccino of een cocktail te drinken. Maar ik ga vooral naar zee om te wandelen. Niets zo ontspannend als het lopen langs de vloedlijn met het eindeloze uitzicht over het water. Frisse zeewind in mijn haren, het geruis van de branding in mijn oren. 25 jaar geleden ben ik dat geregeld gaan doen. Op woensdagochtend. De kinderen naar school en ik een paar uur vrij.

Het is tijdens die uitstapjes dat ik strandpalen begon te fotograferen. Ze vielen me op door hun robuuste, eerlijke verschijning. Prachtig hout dat door de elementen is aangetast. Verweerd als het hoofd van een oude visser.

Bovenaan elke paal staat een nummer met daaronder een afstand-aanduiding. Het nummer verwijst naar de kilometers vanaf het begin van de telling (paal 0 staat iets onder Den Helder; de nummering loopt naar het zuiden op; tot aan Hoek van Holland). De palen staan om de 250 meter en dat is aangegeven onder het kilometernummer met de aanduidingen 000, 250, 500 en 750. Zo wandel je bijvoorbeeld van paal 31 – 750 in zuidelijke richting naar paal 32 – 000.

Door die nummering is geen strandpaal hetzelfde. Dat maakt het fotograferen extra interessant. Inmiddels heb ik naar schatting 150 strandpalen op de gevoelige plaat vastgelegd. Ieder mens heeft zijn merkwaardigheden. Dit is één van de mijne.

Naast het fotogenieke aspect en het handige gegeven dat de palen aangeven hoeveel je hebt gelopen, hebben de strandpalen ook allerlei vragen bij me opgeroepen. Waarom zijn deze palen hier neergezet?  Zijn ze in deze tijd van internet en satellieten nog wel van belang? Wat is het toch dat wij mensen alles willen indelen en afbakenen?

Dankzij internet en Google ben ik te weten gekomen dat men in het midden van de 19e eeuw is begonnen met het plaatsen van strandpalen langs de Hollandse kust. De initiatiefnemer was Jan Blanken, de toenmalige inspecteur-generaal van de Waterstaat (tegenwoordig Rijkswaterstaat). Zijn naam roept misschien herkenning op: de brug over de Lek bij Vianen is naar hem vernoemd.

Aan de hand van de strandpalen hield men jaarlijks een aantal gegevens bij, zoals de afstand tot de voet van de duinen en de afstand tot de gemiddelde hoog- en laagwaterlijn. Aanvankelijk gebruikte men eikenhout voor het maken van strandpalen, maar later kwamen er exemplaren van tropisch hardhout, omdat dit hout beter bestand is tegen paalwormen en barre weersomstandigheden.

Bij Noordwijk

 

Strandpalen hebben vaak een gekleurde kop. Oranje was tot begin jaren ’90 de voorgeschreven kleur. Een oranje kop betekent dus dat de paal er al minstens 30 jaar staat. In Noord-Holland tref je nog veel palen met een oranje kop aan; in Zuid-Holland zijn veel palen vervangen door nieuwere exemplaren met een witte kop.

 

Op veel plekken kent de strandpaal ook nog een tweeling-paal die in een rechte lijn aan de voet van het duin is geplaatst. Die paal kent dezelfde nummering. In de loop van de jaren zijn veel van die duinpalen weggehaald.

Een duinpaal

Eigenlijk zijn de strandpalen tegenwoordig niet meer relevant voor het doen van metingen. Dat gebeurt nu met moderne en meer precieze satelliet-opnames. Er zijn daarom zo’n 25 jaar geleden plannen ontwikkeld om alle strandpalen op te ruimen. Gelukkig is men zich gaan realiseren dat de strandpalen een soort cultureel erfgoed vormen. Nergens ter wereld heeft men een dergelijk systeem opgezet om de ontwikkeling van strand en duinen bij te houden. En ook al gebruiken we ze niet meer als meetpunten, de palen vormen al generaties lang een vertrouwd beeld op onze stranden.

Ze zijn voor mij bovendien een symbool voor de mens die de natuur probeert af te bakenen en te beheersen. Een tastbare vorm van de uitdrukking ’meten is weten’. Maar ook een relativering: de palen vormen een interessante markering, maar kunnen niet aangeven wat het wezen van de ruimte langs de kust is (zie het citaat van Escher bovenaan).

Ten slotte zouden de strandpalen in deze tijd weer nieuwe betekenis kunnen krijgen: als markeringspunten voor de stijgende zeespiegel.  Blijven ze op het droge, of komen ze in zee te staan?

Genoeg redenen om te hopen dat de strandpalen tot in lengte van dagen blijven staan. Fijn voor de wandelaars, voor de fotografen, voor de natuur- en cultuurliefhebbers. Voor mensen die met elkaar willen afspreken: “we zie elkaar morgen om 11 uur bij paal 66”!  En fijn voor mij: ik moet er nog heel wat fotograferen en ik heb daar sinds kort veel tijd voor.

 

Bronnen die ik heb geraadpleegd:

  • http://ophetstrand.com/strandpalen-langs-de-nederlandse-kust/
  • https://www.oudzandvoort.nl/geschiedenis/wetenswaardigheden/181-strandpalen
  • https://data.overheid.nl/data/dataset/strandpalen-in-nederland
  • https://www.wandelnet.nl/blogbericht/2022/07/29/Bijzondere-strandpalen-langs-het-Nederlands-Kustpad

Het citaat van Escher heb ik aangetroffen in het interessante, recent uitgebrachte boek Escher worden van Joris Escher.

 

P.S. 20 december 2023

Voor mijn verjaardag kreeg ik onlangs het prachtige boek Strandpalen van Nederland cadeau. Net uitgekomen. De auteur, Martijn de Groot, heeft dezelfde passie als ik, maar hij heeft zijn liefde voor strandpalen veel uitvoeriger vastgelegd en gedocumenteerd. In woord en beeld. Veel achtergrond-informatie en weetjes. En prachtige foto’s. Een aanrader!

Bestemming onbekend. Over een studiereis naar Sarajevo

 

Toen we een aantal maanden geleden vertelden dat de studiereis naar Sarajevo zou gaan, keken onze studenten ons met grote ogen aan. “Hè?”. “Wat is dat voor een stad?” “Waar ligt dat?” Na afloop van de introductie-bijeenkomst hoorde ik enkele teleurgestelde geluiden. Ik maakte daaruit op dat veel studenten hadden gehoopt op een bekende bestemming, zoals Berlijn, Praag of Milaan.

Sinds een paar jaar bieden we op onze hogeschool een keuzeprogramma aan voor studenten Toerisme en Communicatie. Binnen dit traject moeten studenten een promotieplan ontwikkelen voor een door ons aangewezen buitenlandse stad, waarbij elke projectgroep een specifieke doelgroep krijgt toegewezen. Een collega stelde voor dit voorjaar voor Sarajevo te kiezen. Hij had daar een paar interessante contacten.

In korte tijd nam dit plan concrete vormen aan, mede dankzij de enthousiaste reacties van de partners in Sarajevo. In nauwe samenwerking stelden we een gevarieerd programma samen met een welkomsborrel, een ontvangst op de universiteit, presentaties door lokale toerisme- en reisorganisaties, een stadswandeling, een dagexcursie naar Mostar en een iftar-maaltijd (ons verblijf viel samen met de Ramadan).

De studiereis, inmiddels een paar weken geleden, was een groot succes. De studenten waren blij verrast door en onder de indruk van de vele gezichten van Sarajevo: ontmoetingsplaats van religies, speelbal van Europese grootmachten, kruispunt van handelsroutes, strijdperk van oorlogszuchtige nationalisten, uitvalsbasis voor natuurexcursies en wintersport.

Zo leerden de studenten hoe Sarajevo 500 jaar lang onderdeel uitmaakte van het Ottomaanse rijk, waaraan het zijn oude stadskern met koffiehuizen, bazaars en koperwerkplaatsen te danken heeft.

Ze zagen de pronkerige gebouwen uit de Habsburg-tijd en stonden op de plek waar in 1914 de Oostenrijkse kroonprins Franz-Ferdinand en zijn vrouw Sophie werden vermoord (waarna in Europa de Eerste Wereldoorlog ontbrandde).

Ze hoorden van de eigenaar van een reisorganisatie hoe hij zich als kleine jongen drie jaar lang schuil moest houden omdat de stad tussen 1992 en 1995 werd belegerd door Servische nationalisten. Ze bezochten musea waarin de gruwelen van die recente oorlog werden getoond. Ze zagen overal in de stad nog muren met kogelgaten (een studente zei: “ik was toen nog niet geboren, maar wat er toen hier in Bosnië gebeurde, gebeurt nu weer in Oekraïne”).

 

 

 

 

 

Ze namen op een avond bij zonsondergang deel aan een iftar-maaltijd op een heuvel met een prachtig uitzicht over Sarajevo. Samen met honderden inwoners van de stad.

Ze genoten van de mooie omgeving en namen de kabelbaan naar een van de bergtoppen om van het uitzicht te genieten. Daar begrepen ze pas goed dat Sarajevo zo’n geschikte locatie was voor de Olympische Winterspelen van 1984.

Ze merkten hoe mensen met uiteenlopende religies naast elkaar kunnen leven. In het centrum troffen ze kerken, moskeeën en synagogen vrijwel naast elkaar aan.

Ze profiteerden van de lage prijzen in de restaurants en cafés. Zoals een student zei: “De reis zelf was wat duurder, maar de goedkope verblijfskosten maken veel goed”.

En, zeker niet onbelangrijk: ze voelden zich veilig en welkom.

 

Al met al denk ik dat het voor de studenten geen lastige opgave zal worden om promotieplannen voor Sarajevo te maken. En we hebben als team geleerd dat het juist de moeite waard is om een minder bekende bestemming te kiezen. Dat is verrassender, leerzamer en uitdagender.

Er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken

 

Als docent krijg ik jaarlijks duizenden pagina’s tekst van studenten onder ogen. Over het algemeen zijn die teksten redelijk tot goed te lezen. Studenten schrijven niet slechter dan de gemiddelde Nederlander. Misschien zelfs wel beter. Maar natuurlijk zie ik ook regelmatig ondoorgrondelijke alinea’s of krijg ik kromme tenen van kromme zinnen.

Ik geef daar graag een paar illustraties van. Niet om studenten belachelijk te maken. Nogmaals, ze schrijven lang niet slecht en de voorbeelden die ik hier bespreek zijn ook in kranten of in teksten van professionals te lezen. Ik krijg alleen zoveel teksten van studenten onder mijn neus, dat ik hier uit hun werk put.

Wat mij vooral opvalt is dat er een soort ontwikkeling zit in het type fouten dat ik tegenkom. Elke fase van mijn carrière kende zijn eigen hardnekkige taalmissers. Ik vind het heel interessant om die veranderingen in spelling en taalgebruik te signaleren. Laat ik daarbij vooropstellen dat ik geen taalpurist ben. In mijn opvattingen over taal, taalfouten en taalontwikkeling heb ik me laten inspireren door Joop van der Horst, taalkundige en oud-collega.

In zijn interessante boek ’Het einde van de standaardtaal’ geeft hij aan dat de taal onder invloed van de renaissance werd gestandaardiseerd en geüniformeerd. In woordenboeken, grammatica’s en spellingvoorschriften werd dit vastgelegd. Er werd als het ware een hekwerk om de taal geplaatst en dat hekwerk werd bewaakt door de elite. Dat systeem van standaardisering en strikte regels heeft eeuwenlang stand gehouden. De afgelopen 50 jaar is het onder invloed van meerdere ontwikkelingen gaan schuiven: iedereen gaat naar school en wordt geacht geletterd te zijn, spreektaal is belangrijker geworden ten opzichte van schrijftaal, het Engels heeft enorm aan populariteit gewonnen, we zijn onder invloed van internet en nieuwe media anders gaan schrijven, etc. Van der Horst vindt dat niet bedreigend of ongezond, maar een bewijs dat de tijden veranderen. En daarmee de taal.

Ook in de geschriften van mijn studenten zie ik bepaalde ontwikkelingen. In mijn beginjaren kwam ik vaak deze foutief gespelde woorden tegen: ‘proffesioneel’,  ‘dillema’ en ‘intervieuw’. Opmerkelijk genoeg zie ik deze missers tegenwoordig (haast) niet meer. Het woordbeeld is wellicht verbeterd omdat deze woorden ook in het populaire Engels voorkomen.

In een latere fase vonden studenten het om onbegrijpelijke redenen nodig om wat ambtelijker te gaan schrijven. Opeens kwam ik geregeld ‘te allen tijde’ tegen, maar dan op alle mogelijke verkeerde manieren geschreven. Ook gingen ze het woord ‘maar’ vervangen door ‘echter’. Bij voorkeur aan het begin van een zin; zonder een komma erachter: ‘Echter de klant dat niet mooi vindt…’.

De afgelopen jaren loop ik tegen nieuwe patronen aan. Waar ze vandaan komen weet ik niet, maar deze nieuwe soorten fouten hebben zich in korte tijd als een virus verspreid. Ik geef vijf voorbeelden.

  1. Opzoek. Veel studenten schrijven sinds enige tijd deze woorden aan elkaar: ‘hij is opzoek naar een antwoord’. In mijn ogen een merkwaardige constructie. We schrijven toch ook niet ‘opdrift’ of ‘opvisite’? Kennelijk komt ‘opzoek’ probleemloos door de spellingscontrole, omdat het in een combinatie met ‘ik’ wel in orde is (vind je het goed als ik je vanavond opzoek?’).
  2. Doormiddel van. Geen idee waarom de woorden ‘door’ en ‘middel’ opeens aan elkaar worden geschreven, maar het gebeurt. En op grote schaal.
  3. Hij wilt. Ook zo’n nieuw, hardnekkig fenomeen. Misschien dat die toegevoegde t een Rotterdamse oorsprong heeft. Een echte Rotterdammer is immers een Rotterdammert. Daar moet ik elke keer aan  denken als ik het woord ‘wilt’ voorbij zie komen (‘hij wilt’, ‘de organisatie wilt’, ‘de medewerkster wilt, …’).
  4. Worden laten zien. Dit is een bijzonder creatieve constructie die ik de laatste tijd een paar keer heb gesignaleerd. ‘Laten zien’ is een normale woordcombinatie (‘hij laat zijn verzameling zien’). In een passieve zin zou je dan zeggen: ‘zijn verzameling wordt door hem getoond’. Maar sommige studenten volgen die weg niet en houden ook in combinatie met ‘worden’ vast aan ‘laten zien’. Dat leidt dan tot een zin als: ‘Op de website worden de producten laten zien’.
  5. Missen en ontbreken. Bij dit woordenpaar wil ik wat langer stilstaan.

Ik kreeg laatst een mail-bericht van een student met als onderwerp ‘missend cijfer’. “Wat zou dat cijfer missen?”, schoot er even door mijn hoofd, maar ik begreep natuurlijk wel waar het om ging: hij zat op zijn cijfer te wachten.

Het valt mij op dat de werkwoorden missen en ontbreken vaak door elkaar worden gehaald. Of laat ik preciezer zijn: ontbreken wordt niet verward met missen (je hoort nooit iemand roepen: ‘ik ontbreek nog een cijfer’), maar missen wordt wel vaak gebruikt als het eigenlijk om ontbreken gaat. Ik zag laatst zelfs een krantenbericht waarin het in de kop boven het artikel wel goed stond, maar in de onderkop juist niet.

Nu wil ik geen verhandeling gaan schrijven over overgankelijke en onovergankelijk werkwoorden of over onderwerp en lijdend voorwerp, maar voor mij zijn missen en ontbreken niet inwisselbaar. Missen en ontbreken is in mijn ogen een werkwoorden-paar dat te vergelijken is met geven en ontvangen. A geeft een cadeau aan B en B ontvangt een cadeau van A. Geven is natuurlijk gekoppeld aan ontvangen, maar de werkwoorden zijn niet inwisselbaar. Als je B zou vragen naar het gegeven cadeau zal hij vreemd opkijken: hij heeft dat cadeau niet gegeven maar ontvangen.

Met een knipoog gezegd: er mankeert nogal wat aan missen en ontbreken!

Ik gebruik met opzet het woord mankeren, omdat het verwant is aan missen en aan ontbreken. En omdat ik wil afronden met een ouderwetse  Sam en Moos grap van Max Tailleur:

Sam bezoekt Moos die in het ziekenhuis ligt.

Sam vraagt: “Zeg, waarvoor lig jij hier?”

“Ik lig hier voor 500 gulden.”, antwoordt Moos.

“Luister Moos, zo bedoel ik het niet”, zegt Sam, “ik bedoel: wat heb je?”

Moos: “200 gulden”,

“Nee, nee, Moos , daar gaat het mij niet om! Wat mankeer je?“

Moos: “300 gulden.”

 

Waar is het lam?

 

Ik hoorde een paar maanden geleden iemand op de radio iets vertellen over een dichtbundel met een titel die klonk alsof ik werd geroepen: ‘Waar is het lam?’ “Hier ben ik!”, wilde ik antwoorden, maar praten tegen een radio heeft niet veel zin. Dankzij die aansprekende titel spitste de poëzieliefhebber in mij direct zijn oren. Het bleek om de nieuwste uitgave van Mustafa Stitou te gaan. Zijn vorige bundels heb ik met veel belangstelling en plezier gelezen, dus een paar dagen later schafte ik ook dit nieuwste werk aan.

 

De titel van de bundel verwijst naar een religieus verhaal dat zowel bij christenen, joden als moslims bekend en van grote betekenis is. Abraham (of Ibrahim) gaat op pad om zijn zoon (Izaäk, Ismaël) te offeren als teken van zijn geloof in God. De zoon ziet dat zijn vader vuur, hout en een mes heeft meegenomen, maar geen offerdier. “Waar is het lam?”, vraagt hij vervolgens. Abraham antwoordt geruststellend dat God voor een dier zal zorgen. Niet veel later bindt Abraham zijn zoon vast en pakt hij het mes. Op dat moment stuurt God een engel om hem tegen te houden. Abraham heeft laten zien dat hij zelfs zijn zoon zou willen offeren voor God. Hij heeft zijn beproeving doorstaan en mag zijn zoon losmaken. Ze vinden een ram die verstrikt zit in een struik en Abraham besluit dat beest te offeren.

 

Het is deze gebeurtenis die jaarlijks door moslims wordt gevierd tijdens het offerfeest. Ik schreef hier zeven jaar geleden al een keer een blogtekst over[1] waarin ik me afvraag waarom zo’n extreme beproeving nodig is. Toen ik als jongetje dit verhaal hoorde huiverde ik. Ik zag liever een God die het niet zo ver liet komen dat een vader met zijn zoon op stap ging terwijl hij een groot mes in zijn tas verborgen hield. Later leerde ik dat je ook anders naar dit verhaal kunt kijken. Wilde God inderdaad Abraham deze ultieme test voorleggen, of had Abraham zich dit ingebeeld? Had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij alleen maar zijn vroomheid kon bewijzen door zijn eigen kind te slachten. Toen God zag dat Abraham dit huiveringwekkende plan daadwerkelijk wilde gaan uitvoeren stuurde hij een reddende engel om hem te stoppen. Deze interpretatie geeft aan dat je  geen extreme daden hoeft te verrichten om je geloof te tonen.

In zijn nieuwe bundel laat Mustafa Stitou zien hoe hij zich verhoudt tot geloof en ongeloof. Vrijwel alle gedichten gaan over religieuze thema’s: vasten, het besnijden van jongetjes, het dragen van een hoofddoek, bidden, offeren. Stitou beschrijft zijn ambivalente houding tegenover al deze uitingen. Ze zijn hem met de paplepel ingegoten; hij is er mee vertrouwd. Maar hij heeft er ook afstand van genomen. En daar worstelt hij mee. Hij beschrijft dat indringend in een aantal gedichten die aan zijn ouders zijn gewijd. Je voelt hoe hij van hen houdt en hen respecteert, maar ook dat er een kloof is ontstaan, omdat hij niet meer het geloof beleeft zoals zijn ouders dat doen. Het is een worsteling tussen omarming zoeken en je eigen vleugels uitslaan.

In eerdere gedichten laat Stitou al zien hoe zijn vader hem beschouwt: ‘spottend-medelijdend, zoals altijd’. Mustafa doet het in de ogen van zijn vader niet snel goed. Dat steekt. Ook in deze nieuwe bundel verwoordt hij de relatie met zijn vader pijnlijk-treffend:

Op een kleed zit hij, een bidkleed.

Je doet alsof er niets aan de hand is.

Het is bestoft, het kleed. Je klopt het

voor de voordeur uit, keert ermee

terug en hij bekijkt het aandachtig,

merkt misprijzend op dat een van

de hoeken nog bestoft is: je hebt

gefaald. Met weerzin neemt hij

het van je aan, gaat erop zitten,

mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.

De afkeuring zit je dwars, in de tuin

staat hij met zijn rug naar je toe,

draait zich om, ziet er plotseling

aangetast uit, de huid van zijn gezicht

mat, schilferig, lijkt te trillen

en in plaats van twee ogen heeft hij

er slechts een – een groot oog midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,

stamel je, je kunt hier niet zijn.

Kalm kijkt hij je aan, zijn stem

kraakt: Laat me dan gaan.

 

In de relatie met zijn moeder keert de worsteling ook terug. Waar Stitou zich niet echt los kan maken van zijn misprijzende vader, hunkert hij naar de liefde zijn moeder (een fragment uit het gedicht ‘Mosque shaped alarm clock’).

Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich

in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,

profeten, openbaringen, eeuwigheid – ze twijfelt niet,

je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.

 

Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,

maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig

blijf je wachten, kinderlijk, verongelijkt, haar overdeelde

aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.

 

Stitou denkt dat de dood het einde is, maar zijn ouders geloven in de eeuwigheid. Daarvoor brengen zij hun offers en onderhouden ze hun rituelen. Een offer is een teken van het verbond met God, met Allah. Als je geen offers brengt, geen rituelen uitvoert, dan breek je dat verbond. Zonder ‘believing’ ook geen ‘belonging’. Je bent dan een verrader, een outcast. Niet alleen in de ogen van anderen. Stitou laat zien dat hij ook zelf soms het gevoel heeft dat hij tekortschiet.

De leerlingen willen weten of je een moslim bent.

Nu antwoord je niet meteen. Je aarzelt. Waarom?

Waarom bevind je je ineens voor een tribunaal?

Een stuk of wat veertienjarige vmbo-scholieren

op een zwarte school, zoals dat heet – maar ineens

een rechtbank. Jouw gevoel dan hè. Ze willen weten

of je ze verraden hebt. Ze willen weten

of je je ouders verraden hebt. Ze willen weten

of je je voorouders verraden hebt. Of je jullie god

verraden hebt. Het is iets instinctiefs. Ze ruiken het.

Ze ruiken aan je dat je een verrader bent

——-

………..Maar je bent het zelf, het is je geweten

dat tot je spreekt. Je hebt de schuld het masker opgezet

van klas 2C zodat je niet in de spiegel hoeft te kijken.

 

Stitou’s gedichten gaan niet alleen over offers, verbond en verraad, maar ook over goden, beelden en relieken. Hij beschrijft hoe mensen beelden bewonderen (of juist vernielen), dieren prepareren en opzetten, relikwieën aanbidden. Goed beschouwd zijn dit  uiteenlopende symbolen van vereeuwiging, van pogingen om de dood te ontstijgen. Dood is dood, volgens Stitou, maar veel mensen hopen en geloven dat er meer is. Daarom brengen ze offers, of vereren ze beelden en koesteren ze relikwieën. Stitou roept daarbij vragen op. Wat is geloof en wat is bijgeloof? Waarom veroordelen we de rituelen van anderen, terwijl we zelf vasthouden aan onze eigen gebruiken? Waarom worden in sommige religies beelden aanbeden en zijn ze in andere juist verboden? Waarom houden we anderen een spiegel voor, maar durven we onszelf niet onder ogen te komen?

Nabij een afgelegen woestijndal

drongen we de tempel binnen, kapten

onder de geschilderde sterrenhemel

flikkerend in toortslicht

zijn armen, hakten

zijn oren af, sloegen

met houten hamer en koperen beitel

zijn neus stuk

                          zodat hij stikte

Bijgeloof noem jij het

maar je kunt zelf niet aanzien

(waar ben je bang voor?)

een afbeelding van de vriend

die jouw afgunst wekte, een foto

van de vrouw die jou

verruilde voor een ander

Ik ken Mustafa Stitou alleen via zijn gedichten. Hij is geen publiek figuur die graag de media opzoekt. Af en toe verschijnt er een interview met hem. De rode draad in zijn werk is zijn zoektocht tussen vroeger en nu, tussen hier en daar. Tussen Tétouan en Lelystad. Tussen het geloof van zijn ouders en zijn eigen seculiere opvattingen. Tussen vasthouden en loslaten. Hij is geen schreeuwer of wreker, maar een twijfelaar, een vragensteller. Een behoedzame worstelaar.

Hij is ook geen veelschrijver. Er liggen negen jaar tussen zijn vorige bundel en deze nieuwe. Dat wijst op iemand die bedachtzaam is, die wikt en weegt. “Kunst is demonteren en transformeren”, schrijft hij in zijn laatste gedicht. In het geval van Stitou gebeurt dat heel voorzichtig, stapje voor stapje. Die manier van kunst maken werkt kennelijk helend werkt voor Stitou. Dat blijkt uit het mooie, troostrijke gedicht ‘Talisman’ (met halverwege een knipoog naar Remco Campert) waarmee ik graag afsluit. Waar in het oer-verhaal van Abraham een engel de hand met het mes tegenhoudt, roept Stitou hier op om zelf je wapen neer te leggen en tot bezinning te komen.

Neem jezelf de gesel uit handen

Adem rustig de walging uit. Stap

doorheen die stolp van schaamte

en zet kalm de blik vanboven

het barse vadermasker af

 

Er is genade in het midden van het leven

blijkbaar, een grote langzame wending;

het hoeft niet vlekkeloos te zijn

om zijn werk te doen: bevestigen

dat je leeft, dat je niet alleen leeft

 

Vecht het noodwendige gevecht,

durf te vertrouwen, speel, haak aan

bij de helpende stemmen. Spreek

en stroom en vrees niet, vriend,

uit te monden in verlatenheid.

 

[1] http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=754

De termen believing en belonging heb ik ontleend aan een tekst van Grace Davie, aangehaald door Laura Michiels in een interessant artikel over het toneelstuk Heroes of the fourth Turning.

This bird has flown: ik ben van Twitter af

“The bird is freed”, zei Elon Musk toen hij Twitter had overgenomen.
“This bird has flown[1]”, was mijn eerste reactie. Ik ga van Twitter af.

Ik maakte acht jaar geleden mijn Twitter-account aan op advies van een vriendin die mijn blog-site had gebouwd. Ik wilde eigenlijk niet op Twitter, omdat ik juist verhalen wilde delen die meer dan 140 tekens lang waren. Maar ze zette me aan het denken door te zeggen: “hoe ga je straks duidelijk maken dat je een nieuwe blog hebt geschreven?” ”Via LinkedIn”, opperde ik. “Dat kan”, zei ze, “maar ik zou zeker ook Twitter erbij nemen; dan heb je meer bereik”. Zo kwam ik op Twitter terecht.

Ik heb jarenlang mijn account gebruikt om inderdaad mijn blogs onder de aandacht te brengen. En ik postte af en toe een reactie op een tweet en deelde soms een opmerkelijke ervaring of grappige inval. Maar ik was vooral een passieve Twitter gebruiker. Meer volgend dan leidend. Enkele keren per dag raadpleegde ik het platform en raakte gestaag steeds meer verslingerd aan de grote stroom nieuwsfeiten, weetjes, discussies, grappige filmpjes en reviews.

Mijn Twitter-consumptie nam door de jaren heen flink toe. Van een paar keer per dag naar een paar keer per uur. Tijdens huishoudelijke klusjes, tussen vergaderingen door, in de trein, bij het TV-kijken, op de WC, voor het slapen gaan. Het rare was dat ik de inhoud en toon van de berichten steeds vervelender ging vinden, zonder mijn Twitter-gedrag daarop aan te passen. Terwijl Twitter steeds meer een poel van haat, nepnieuws en ontwrichting werd, bleef ik de app maar aanklikken.

Het afgelopen jaar ging Twitter me echt tegenstaan. Het heeft zich niet ontwikkeld tot de gewenste ontmoetingsplaats waar vogels van allerlei pluimage vrijuit hun gezang kunnen laten horen. Het is steeds meer een broedplaats geworden van nestvervuilers die elkaars eieren kapot pikken, opponenten op hun kop schijten en andersdenkenden vleugellam proberen te maken.

De overname door Elon Musk was voor mij de spreekwoordelijke druppel. Musk is een onberekenbare multimiljardair die de toch al beperkte spelregels van Twitter nog verder wil oprekken. Hij pleit voor maximale vrijheid van meningsuiting waarbij hij als een autocraat de lakens uitdeelt. Een bizarre paradox. Macht zonder tegenmacht. Dat is geen vrijheid, maar monopolisering.

Bij vrije uitwisseling kun je niet zonder regels. Zonder verkeersregels wordt het een chaos op de wegen. Soms moet je iemand anders voorrang verlenen of remmen voor een rood stoplicht. Dat is doodnormaal gedrag. Waarom zouden we dat ook niet doen op sociale media?

Maar regels moeten geen dwangbuis worden. In het maatschappelijke verkeer hebben we allerlei media en platforms nodig om gedachten, nieuwsberichten en opinies te ventileren en te delen. Dat vormt een gezonde voedingsbodem voor een pluriforme samenleving. Daarbij mag het knetteren en schuren, maar wel binnen bepaalde marges. Het is niet aan mensen als Musk om de spelregels te bepalen. Dat moeten we samen doen; met de Grondwet als referentiekader.

En dus heb ik heb na een extra nachtje slapen besloten de Twitter-stekker er daadwerkelijk uit te trekken. Ik geef toe dat ik een paar dagen moest afkicken. Niet meer om de haverklap op mijn smartphone zoeken naar nieuwe tweets. Niet meer continu mezelf voeden met berichten over actuele gebeurtenissen en discussies. Niet meer in staat zijn om bepaalde interessante personen en organisaties op de voet te volgen. Maar ook geen ergernissen meer over nepnieuws en verwensingen.

Vrienden en collega’s wijzen mij inmiddels op Mastodon. Een alternatief platform zonder winstoogmerk. Zonder ruimte voor haat en bedreigingen. Dat klinkt interessant, maar ik wil me niet direct in de armen van een nieuwe liefde storten. De vogel niet meteen inruilen voor een mammoet. Eerst even rust. Nadenken of en waarom ik eigenlijk gebruik zou willen maken van bepaalde media en platforms.

In de tussentijd hoop ik stiekem dat LinkedIn in zijn huidige vorm gewoon blijft bestaan. Hoe moet ik jou anders vertellen dat ik niet meer op Twitter zit?

 

[1] Met dank aan Norwegian Wood van The Beatles

Morgen weer naar Bob Dylan

 

Morgen ga ik weer naar een concert van Bob Dylan. Als trouwe fan heb ik hem een keer of zes live zien optreden. De laatste concerten waren edities van zijn ‘Never Ending Tour’, maar dit keer is de titel van zijn concertreeks ontleend aan zijn in 2020 verschenen album: ‘Rough and Rowdy Ways’.

Dit album is vooral in de VS een enorm succes geworden. Het bereikte een nummer 1 positie in verschillende charts. En ook enkele singles van het album behaalden hoge noteringen in de hitparades. Het lied ‘Murder Most Foul’ stond wekenlang op 1. Zelfs voor een befaamde artiest als Bob Dylan een ongekend succes. Hij had in zijn lange loopbaan nog nooit een nummer 1 hit in Amerika gehad.

Er is dus wat bijzonders aan de hand. Dylan heeft twee jaar geleden, aan de vooravond van zijn 80e verjaardag, een meesterwerk afgeleverd. Een totaal-album waarin hij ons mee terugneemt naar belangrijke mijlpalen in de naoorlogse geschiedenis en in de muziek. De moord op Kennedy, de opkomst van de Beatles, de radioprogramma’s van Wolfman Jack, Woodstock, Indiana Jones, Martin Luther King. Lange songs, verhalend, meer gezegd dan gezongen, repeterend en bezwerend.

En nu komt hij bijna al die songs uitvoeren in Amsterdam. Daar moet ik bij zijn. Ik kijk daarbij vooral uit naar het lied ‘I Contain Multitudes’. Het lied spreekt me aan omdat het de kern raakt van ons bestaan: de ontwikkeling van ons leven. De eerste regel luidt dan ook:  “Today and tomorrow and yesterday too”. De titel van de song is ontleend aan een gedicht (‘Song of Myself, 51’) van de bekende 19e eeuwse Amerikaanse dichter Walt Whitman. Iedereen heeft meerdere kanten, verschillende lagen. En in de loop van je leven neemt die veelzijdigheid en veelkleurigheid alleen maar verder toe. Niet alleen de tijden veranderen, maar de mensen ook.

Het is een motto van Dylan’s eigen leven. Hij wil zelf ook niet in een hokje geduwd worden. Hij haat het wanneer hij als protestzanger wordt bestempeld. Hij was en is zoveel meer. Dat blijkt ook tijdens zijn concerten. Naast zijn nieuwe werk zingt hij natuurlijk ook een paar klassiekers. Maar die steekt hij dan altijd in een nieuw jasje. Niet de plaat grijsdraaien, maar steeds nieuwe invalshoeken zoeken.

Die verrassende veelzijdigheid laat Bob Dylan ook nu weer zien met dit prachtige nieuwe album. Hij vertelt over de wegen die hij heeft afgelegd en nog gaat inslaan. Over zijn inspiratiebronnen en zijn vijanden. Over leven en dood. Over muzes en valse profeten. Zolang hij blijft schrijven, spelen en optreden ben ik er graag bij. Nog één nachtje slapen.

 

 

Go to hell

 

De Hongaarse premier Viktor Orban sprak onlangs op een conventie van Amerikaanse conservatieven in Texas. Hij vond daar een gewillig oor voor zijn inmiddels bekende tirade tegen migranten, moslims, de EU en transgenders. Bij zijn afsluitende oneliner ‘globalists can all go to hell’ kreeg hij een staande ovatie.[1] Toen ik een nieuwsbericht hierover las moest ik grinniken. Was Orban’s optreden als Europees politicus op een politieke bijeenkomst in Texas ook niet een voorbeeld van globalisering?

Het toeval wilde dat ik op die dag net de laatste bladzijden uit de Hel van Dante Alighieri had gelezen. Ik probeer af en toe een klassiek boek te lezen en deze zomer is dat De goddelijke komedie van Dante.[2] Dante beschrijft in dit boek zijn pelgrimstocht naar de Hel, de Louteringsberg en het Paradijs. In het eerste deel daalt hij af naar de hel waarbij hij wordt begeleid door de Romeinse dichter Vergilius. Dante treedt hiermee in de voetsporen van de apostel Paulus en van Aeneas (de mythische stichter van de stad Rome), de enige andere mensen die ooit de hel hebben bezocht. In tegenstelling tot wat veel mensen denken is de hel niet simpelweg een plek met vagevuur waar de zondaren eeuwig branden. Dante’s hel wordt beschreven als een ondergronds oord in trechtervorm met meerdere ringen, lagen en kloven.

Elke laag is bestemd voor een bepaald type zondaar die een bij de zonde passende eeuwigdurende straf krijgt. Hoe erger de zonde, hoe dieper de laag waarin je terecht komt en hoe heftiger de straf. Het begint met wellustigen, gulzigaards en verkwisters in de Bovenhel en het eindigt met dieven, bedriegers en verraders in de diepste regionen van de Benedenhel. De straffen variëren van (eeuwig) geplaagd worden door wespen of stormen en het dragen van zware lasten tot het verscheurd worden door honden of het verblijven in poelen van kokende pek. Per canto (met ritmische drieregelige verzen) beschrijft Dante een afdeling van de hel, met de daar verblijvende zondaars (vaak bekend uit de Bijbel, de mythologie of de toenmalige Italiaanse politiek) en de straffen die zij moeten ondergaan. Dit alles ter lering ende vermaak van de lezer.[3] De beschrijvingen van Dante zijn zo uitgesproken dat hij kunstenaars als Sandro Botticelli, Jheronimus Bosch en Gustave Doré heeft geïnspireerd om de hel met al zijn kringen, kloven en zondaars af te beelden. Geen wonder dat de beschrijvingen van Dante en de schilderijen en tekeningen die anderen hebben gemaakt onderdeel zijn geworden van ons collectieve bewustzijn.

Gustave Doré: afbeelding van de straf voor verkwisters in de vierde kring van de hel.

In die zin is de oproep van Orban heel Dantelliaans. Hij lijkt De goddelijke komedie te kennen door de globalisten als categorie toe te voegen aan de groepen zondaars die een plek in de hel verdienen. Ik ben benieuwd in welke categorie Dante de globalisten zou hebben geplaatst.

Die vraag geldt ook voor een andere hedendaagse groepering die bekend is geworden door een uitspraak van een andere politicus. Madeleine Albright, de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, schreef niet alleen een boek met als titel Hell and other destinations, maar is ook beroemd geworden om de zin ‘There is a special place in hell for women who don’t help other women’. Ook deze uitspraak sluit goed aan bij het denken van Dante. Is het toeval dat Albright, net als Orban, geboren is in midden-Europa en wellicht daardoor het werk van Dante kende?

De quote van Albright is ook op T-shirts gedrukt

Je zou met al deze uitspraken een hedendaagse Jeroen Bosch of Gustave Doré nodig hebben om een moderne versie van de hel te schilderen of te tekenen. Maar het lijkt me een nog beter idee om het denken in termen van hel en verdoemenis helemaal af te schaffen. In de middeleeuwen werden mensen bang gemaakt met de vreselijkste teksten en beelden over de straffen die ze konden krijgen als ze zich zouden misdragen. Met God als leidsman en de duivel als boeman. Tegenwoordig zijn onze rechten en regels niet meer religieus gegrond, maar opgesteld binnen het kader van onze democratische rechtsstaat. Een zonde heet nu een overtreding. En als je die begaat krijg je een boete of een gevangenisstraf. Veel beter zo.

Gelukkig hebben we dan nog wel de mooie, betoverende verhalen en vertellingen over goed en kwaad uit religieuze boeken, de mythologie en de literatuur. Niet om letterlijk te nemen en om elkaar angst mee aan te jagen, maar om je aan het denken te zetten. Om je te helpen goede afwegingen te maken. Om te laten zien dat er wat te kiezen valt.

Het is fijn dat er naast de klassieke verhalen ook moderne verhalen zijn verschenen waarin andere beelden van de hel worden geschetst. Als scholier las ik het toneelstuk ‘Huis clos’ van Jean-Paul Sartre. De hel wordt daarin niet beschreven als een inferno, maar als een kamer waarin drie mensen verblijven. Ze zijn voor eeuwig tot elkaar veroordeeld. De bekendste zin uit dit toneelstuk luidt: ‘L’enfer, c’est les Autres’. De hel is wat je elkaar aandoet. Dit stuk, waarin geen druppel bloed vloeit, maakte veel meer indruk op mij dan de satanische verhalen die ik elders had gelezen.


LIeke Marsman, dichter

Foto: Merlijn Doomernik

 

Ik sluit deze ‘helletocht’ af met twee gedichten van Lieke Marsman[4], de huidige Dichter des Vaderlands. In haar nieuwste dichtbundel In mijn mand refereert Lieke Marsman ook aan de hel. In twee opeenvolgende gedichten beschrijft ze haar gevoel van ‘onttovering’. Met in de slotzin ook een verwijzing naar de anderen. Net als bij Sartre.

 

 

 

DE ONTTOVERING VAN DE WERELD

regen en ruzie
maar we worden beschermd
door de plastic blokken
van de McDonald’s speelplaats
in mijn broekzak heb ik
mijn meest kostbare bezit
tot nu toe: een miniatuur Katrien Duck
die uit een roze doosje springt
zodra je het opent

twintig jaar later raak ik verstrikt
in de wachtwoorden
en patiëntnummers
die ik nodig heb
om toegang te krijgen tot mijzelf
en ik voel mij onttoverd
er is niets magisch aan dit leven
waarin een balie een schavot is
waarin de snelle achteruitgang
aan het eind een angst is
‘Ze voelde zich goed. Toen was ze dood.’
als een nieuwe fleece trui die een keer gewassen werd

zeg me dat de mensheid
haar geloof verliest en ik antwoord
we waren altijd al achterdochtig
we knepen alleen nog een oogje dicht
hadden in een ver verleden ergens gelezen:

het is beter met één oog
het eeuwige leven binnen te gaan
dan met twee ogen
in het eeuwige vuur te worden gegooid

 

BIJ HET VORIGE GEDICHT

stel me de hel heel anders voor
geen eeuwigdurende hitte, wel een gebrek
aan koel briesje vandaag. zelden storm,
des te vaker windkracht zes, ongelegen:
in te krappe kleren naar een afspraak
waar men begeerteloos op je wacht.
niks theatraal vierendelen, in de hel
voortdurend venijnige schopjes
tegen de enkels. Wat had je dan gedacht?
zonder zelfverzonnen talismans
ligt je geluk er in andermans handen.

 

[1] Zie o.a. https://www.newsweek.com/viktor-orban-cpac-standing-ovation-globalists-go-hell-texas-1731042

[2] In een mooie vertaling van Ike Cialona en Peter Verstegen (2021)

[3] Dankzij de uitvoerige commentaren van de vertalers is dit ook voor eigentijdse lezers te volgen en te plaatsen.

[4] Lieke Marsman is ook te zien als Zomergast bij de VPRO op zondag 14 augustus.

Komijnsplitsers en Sjabloonhonger

Het ene moment word je internationaal gelauwerd, het andere moment ben je het middelpunt van een nationale controverse. Dat overkwam Marieke Lucas Rijneveld. In 2020 won hij[1], als eerste Nederlandse schrijver, de prestigieuze International Booker Prize voor zijn roman De avond is ongemak (The discomfort of evening). Een jaar later lag hij onder vuur vanwege een vertaalopdracht die hij had gekregen van uitgeverij Meulenhoff. Het ging om de tekst The hill we climb van ‘spoken word artist’ Amanda Gorman, uitgesproken bij de inauguratie van president Joe Biden in januari 2021.

(AP Photo/Patrick Semansky, Pool)

Critici vonden Rijneveld niet geschikt om deze tekst te vertalen: zijn Engels zou onder de maat zijn, hij was geen vertaler, maar bovenal zou Rijneveld zich als wit persoon onvoldoende kunnen inleven in de wereld van de Afro-Amerikaanse Gorman.[2] Het persoonlijke was politiek geworden zouden we in de jaren ’70 zeggen.  Hij gaf vervolgens de opdracht terug en liet na enige tijd op passende wijze weten hoe deze pijnlijke affaire hem had geraakt: in de vorm van een gedicht. Het gedicht heet ‘Alles bewoonbaar’.

Een fragment:

Nooit het verzet kwijtgeraakt, en toch inzien wanneer
het niet jouw plek is, wanneer je moet knielen voor een gedicht
omdat een ander het beter bewoonbaar maakt….

Het gedicht is ook opgenomen in zijn nieuwste bundel Komijnsplitsers. Ik kende het woord ‘komijnsplitser’ niet, maar volgens het woordenboek is het een equivalent van muggenzifter of vitter. Zo kom ik in bij het lezen van deze gedichten nog veel meer onbekende termen tegen, zoals tandheugel, klezoor, grauwvuur of scheluw. Alsof Marieke Lucas Rijneveld inspiratie heeft geput uit het Vergeetwoordenboek of uit de rubriek ‘Het vergeten woord’ van het radioprogramma De Taalstaat. Rijneveld bedrijft hiermee een vorm van taal-archeologie om te laten zien hoe rijk onze taal is. En hoe jammer het is dat veel woorden in onbruik zijn geraakt. Ook op een andere manier zijn deze gedichten verrijkend, omdat Marieke Lucas Rijneveld veel nieuwe woorden introduceert die hij zelf heeft geassembleerd. Deze woorden zijn in tegenstelling tot de vergeten woorden direct te herkennen en te begrijpen: sjabloonhonger, roestbenen, burchtverlies, marcheerstand of kanteldrift. Vaak weten deze samengestelde termen trefzeker een situatie of een gemoedstoestand te typeren, maar soms zijn ze wat ver gezocht en is er meer sprake van kunstelwoorden dan van knutselwoorden.

De bundel bevat ruim 60 paginalange gedichten met goedgevulde regels. In die zin krijg je als lezer waar voor je geld. Het is een royale, rijke bundel die je niet op een middagje door kunt akkeren. Het heeft mij, tussen de bedrijven door, meerdere weken gekost om de gedichten te lezen, te herlezen en naar verbanden te zoeken. Niet omdat de teksten ondoorgrondelijk zijn, maar juist omdat er in ieder gedicht veel gebeurt. Bovendien staan de gedichten niet op zichzelf. Rijneveld heeft zijn gedichten in acht thema’s onderverdeeld. Het gaat op het eerste gezicht om verschillende onderwerpen zoals liefde, natuur, verlies en de overgang van vrouw-zijn naar man-zijn. De gedichten kennen per thema een duidelijke samenhang. Maar er zit nog een diepere laag onder alle gedichten en alle thema’s. Hoe meer je leest, hoe meer dwarsverbanden je binnen de gehele bundel ontdekt. Slingerend door de verschillende thema’s duiken overal vaste typerende trefwoorden op: wonen (bewoonbaar/bouwen/renovatie), strijd  (soldaten/marcheren/krijgers/verzet), lichaam (zintuigen/man worden/vrijen) en vallen (verliezen/tuimelen/donderen).

Marieke Lucas Rijneveld (foto: Jouk Oosterhof)

Het totaalbeeld dat daarmee ontstaat is dat van een dichter die schrijft over zijn angst voor en strijd tegen verlies en verval. En de pogingen om door te bouwen en te reconstrueren een nieuw bestaan, een nieuwe plek te creëren (vandaar het oppoetsen van vergeetwoorden en het bedenken van nieuwe termen). Het is in wezen een klassiek thema: de hoofdpersoon die een beproeving moet doorstaan, de metamorfoses die hij tijdens zijn leven ondergaat, het gevecht om zijn eigen plek en  identiteit te ontwikkelen. Marieke Lucas Rijneveld laat zijn eigen worsteling zien en hij wil anderen hoop bieden. Niet voor niets luidt de opdracht van zijn boek: ‘Voor alle mensenkinderen’. Hij roept ons toe dat we er wat van kunnen maken. De slotwoorden van het eerder genoemde gedicht over de vertaal-affaire luiden:

kom na het knielen weer overeind en recht je rug.

Op een bijzondere manier sluit de controverse rondom de vertaal-opdracht precies aan op het kernthema van de hele bundel.  Aangevallen worden op de persoon die je bent, geconfronteerd worden met al die mensen die voor jou beslissen wat je wel en niet mag doen, je eigen wapens (taal/dichtregels) gebruiken om je positie te markeren. Rijneveld handelt in deze affaire precies in de geest van de andere gedichten in de bundel: worstelen, op zoek gaan naar een passende reactie, trouw blijven aan jezelf, er bovenop komen.  Dat is knap en overtuigend. Een waardig slotstuk van een rijke, originele, geloofwaardige en hecht samenhangende bundel.

 

Ter afsluiting deel ik graag het gedicht dat mij het meest heeft getroffen. Ik noteerde bij de eerste lezing direct een uitroepteken bovenaan de pagina. Pas bij herlezing van meerdere gedichten viel het mij op dat dit gedicht bij wijze van uitzondering in de ik-vorm is geschreven. Marieke Lucas Rijneveld kiest bijna overal voor de persoonsvorm je/jij. Juist door het hanteren van de ik-vorm is dit gedicht net wat persoonlijker en treffender. Ik wil geen komijnsplitser zijn, maar wat mij betreft gaat hij in het vervolg vaker in de ik-vorm schrijven.

SJABLOONHONGER
Figuurzaag me netjes langs de randen, schaaf
bij wat ik te veel ben geworden. Vervang het
zaagblad als je te snel gaat en kapot, als je
een bocht in mijn aanwezigheid misloopt.
Maak een sjabloon van me dat niet op het
vorige lijkt, want buiten is het stil, de bomen staan
stokstijf in foxtrothouding – als ik af ben, wil ik met je
dansen tot de sterren naar beneden donderen.
Wie de zaag ontsnapt, loopt zichzelf uiteindelijk
in de prak, echt waar, geloof me. Verspil zo veel
mogelijk metaalbladen, laat je nooit zeggen dat
een ontwerp een ontwerp blijft, alles is mogelijk.
Af en toe zou ik het andersom willen, jij het
hout, ik het gereedschap, maar ik heb nooit
een vaste hand gehad, ik heb nog nooit iemand
bijgevijld – scheefgroei zit in al mijn voorvaderen.
Er is zoveel ruis op de lijn en niemand die me
kan vertellen hoe ik het beste me kan ontplooien.
Al moet ik het goede ook benoemen, ik heb
twee armen waarmee ik kan wiegen.
Dus kom hier, leg het gereedschap ver weg
uit mijn kinderogen, en vertel me dat we het einde
naderen, dat het ontwerp bijna af is, dat ik kan
zeggen dat ik iemand en mooi ben geworden.

[1] Ik hanteer de hij-vorm, omdat de dichter in zijn nieuwste publicaties als een hij wordt gepresenteerd.

[2] Zie bijv. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-een-witte-vertaler-voor-poezie-van-amanda-gorman onbegrijpelijk~bf128ae4/?utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free

Mannentas

 

Ik heb er lang tegen aangehikt, maar twee maanden geleden ben ik toch voor de bijl gegaan. Ik heb een mannentas gekocht. De directe aanleiding was de reis die we zouden gaan maken naar Bali; op kraamvisite bij onze oudste zoon en zijn vrouw[1]. De ervaring leert dat je op Bali elke dag in korte broek en polo of T-shirt rondloopt, dus je komt in feite zakken tekort om al je spullen in te doen. Tijdens eerdere vakanties redde ik me altijd met een rugzak, maar die is weer onnodig groot en bovendien bij tropische temperaturen al snel warm en plakkerig.

Bij mij gaat het in concreto om de volgende zaken die ik altijd bij me wil hebben: mijn portemonnee, mijn smartphone, mijn zonnebril (op sterkte), een pakje kauwgom en een plat klein blikje vaseline. Dat laatste is voor mij een onmisbaar vakantie-item. Vaseline komt altijd van pas: bij droge lippen, kleine wondjes, piepende deuren, slecht lopende ritssluitingen, etc. Die vijf dingen passen niet fijn in de zakken van een korte broek, maar zijn samen ook weer niet genoeg om een rugzak mee te vullen. Ik heb in het verleden regelmatig een paar van mijn spullen in de handtas van mijn vrouw gestopt, maar dat vond zij niet altijd even geslaagd. Dan liep zij mijn zaken mee te zeulen en moest ik haar om de haverklap lastig vallen als ik mijn zonnebril of portemonnee nodig had.

Vandaar dat een mannentas de beste oplossing leek. De enige hindernis die ik daarbij moest nemen was het accepteren van deze accessoire. Het zijn vaak onhandige polstasjes of weinig charmante buik-buidels. Vandaar dat ik altijd wat terughoudend ben geweest. Het helpt dan ook niet als Arjen Lubach er op televisie de draak mee steekt.

Toch heb ik de stap gezet. Mede onder invloed van mijn studenten. Tegenwoordig zie ik op mijn hogeschool veel jonge knullen met allerlei tasjes rondlopen. Dat heeft voor mij het laatste beetje aarzeling weggenomen. De meesten dragen hun tas diagonaal over hun borst. Zo hip ben ik ook weer niet. Ik draag hem als heuptas; een beetje aan de zijkant.

Na vier weken Bali kan ik zeggen dat het me goed is bevallen. Ik had altijd mijn handen vrij en hoefde niet met een warme rugzak rond te lopen. Mijn mannentas leverde een onverwacht groot voordeel op tijdens de lange heen- en terugvlucht. Ik hoefde voor mijn persoonlijke spullen niet steeds onder mijn stoel te duiken of in een ‘overhead locker’ te kijken.

 

Ook mijn vrouw was blij, omdat ik mijn spullen niet meer in haar tas hoefde te stallen. Ik ben door mijn eigen tas eens gaan rondkijken hoe vaak het gebeurt dat een man/vriend zijn vrouw/vriendin met zijn spullen opzadelt door die in haar tas te parkeren.  Als je er op gaat letten zie je dat het heel vaak gebeurt. In die zin is het hebben van een mannentas zelfs een teken van emancipatie. Van de man, welteverstaan!

[1] Zie ook de tekst dat ik bij de geboorte van onze kleindochter schreef: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2400

Groeten uit Zeist #6: Plakplaatjes

Ik schrijf met enige regelmaat verhalen over mijn nieuwe woonplaats Zeist. Deze nieuwe bijdrage gaat over een opnieuw opgebloeide jeugdliefde: plakplaatjes.

 

Mijn kleinzoon van 5 is al tijden in de ban van Pokémon kaarten. Elke keer als ik hem zie laat hij mij glimmend van trots zijn laatste aanwinsten zien. Hij geeft me daarbij deskundig uitleg over de waarde van de kaarten, over series, en over ruilen en spelen. Het meeste van wat hij vertelt gaat langs me heen, maar ik geniet van zijn aan verliefdheid grenzende enthousiasme. Terwijl ik in het najaar uitkeek naar mijn booster-prik was hij aan het sparen voor een booster-pack: een verzamel-pakje met 10 Pokémon-kaarten.

Hij herinnerde mij aan de tijd dat ik als kind voetbalplaatjes verzamelde. Dat deed ik met dezelfde gepassioneerdheid. We hadden vroeger een abonnement op de 1-0, een voetbaltijdschrift. Ik las alle verhalen met veel plezier, maar mijn belangstelling ging vooral uit naar de voetbalplaatjes. Die moest je destijds uit het blad knippen (netjes langs de stippellijntjes) en zelf met lijm in een verzamelmap (Foto Galerij) plakken.

Zo kon je alle spelers van alle eredivisieclubs bij elkaar sparen. Ik kan nog meerdere illustere namen uit die tijd opnoemen: Jan Jeuring, Joop Korevaar, Pim Doesburg, Willy Brokamp, Theo Laseroms. Sommigen speelden bij clubs die tegenwoordig niet meer bestaan of op een lager plan plan meedraaien: DWS, Holland Sport, MVV en Haarlem.

Ach, zoet jeugdsentiment. Al die mooie plaatjes en de opwinding als je weer een mooi exemplaar aan je verzameling kon toevoegen. Schattig hoe je daar als kind zo vol van kan zijn.

Deze gedachten gingen door mijn hoofd, toen ik mijn kleinzoon met zijn kaarten zag en terugdacht aan de voetbalplaatjes uit mijn jeugd. Tot voor kort had ik nooit verwacht dat ik zelf opnieuw in de greep zou komen van zo’n verzamel-koorts. En toch is dat gebeurd!

Enkele weken geleden zag in mijn vaste supermarkt een bord staan met de aankondiging van een nieuwe spaaractie. Dit keer ging het niet om de gebruikelijke handdoeken of glazen. Bij aankoop van 10 euro aan boodschappen kon je een klein pakje met vier historische afbeeldingen van Zeist krijgen. ‘Dat is echt iets voor mij, als nieuwe Zeistenaar’, dacht ik. Ik laadde mijn boodschappenwagen extra vol en incasseerde bij de kassa gretig een handvol pakjes en een mooi plakboek.

Bij thuiskomst keek mijn vrouw verbaasd naar de overvolle boodschappentas en nog verbaasder naar de plakplaatjes en het album. Ik vertelde enthousiast over de spaaractie. Haar vragende blik kreeg iets van berusting. Ze kent me langer dan vandaag en ze weet dat ik van geschiedenis en verzamelingen houd. En ook dat ik mijn best doe om Zeist wat beter te leren kennen.

Dat alles komt met deze spaaractie prachtig samen. Het verzamelalbum is samengesteld door het Zeister Historisch genootschap en behandelt 28 thema’s. Er zijn bekende, te verwachten onderwerpen als het Slot, de Hernnhutters en de buitenplaatsen. Een bijzonder onderdeel dat mij treft is ‘Zeist tijdens de Tweede Wereldoorlog’. Het is indringend om afbeeldingen te zien van een razzia of een bominslag. Of een bord ‘Joden niet gewenscht’. De NSB bleek in Zeist relatief veel aanhang te hebben. Na de oorlog werden veel aanhangers vastgezet in Slot Zeist, aldus de begeleidende tekst. Zo leer je nog eens wat.

Mooi vind ik de thema’s die een overzicht van het alledaagse leven geven in de loop van de tijd: verenigingsleven, onderwijs, vervoer, woningbouw, ziekenzorg, etc. De plaatjes geven een inkijkje in de manier van leven en wonen door de jaren heen. En je ziet ook wat er verdwenen is: de industrie, de tram, de legerkampen, zwembad Mooi Zeist.

Ik ben nu twee maanden druk aan het sparen en plakken. Inmiddels ben ik een stuk meer over Zeist aan de weet gekomen. Ook mijn vrouw vindt het interessant en helpt mee!

Maar ondanks alle kerstboodschappen en de extra plaatjes van een vriendin in de buurt kent mijn album nog veel lege plekken. Van de 360 plaatjes ontbreken er nog een stuk of 50. In de pakjes die ik meekrijg bij de kassa zit nog maar af en toe een nieuw plaatje. De meeste heb ik al. Ze verdwijnen in een oude RISK-doos die ik gebruik als sorteerbak voor al mijn dubbele plaatjes. Er zitten inmiddels meer plaatjes in die bak dan in mijn album. Maar ik laat de moed niet zakken. Ik voel me als een marathonloper die weet dat de laatste kilometers het zwaarst zijn; maar ook dat de finish met elke stap dichterbij komt.

Over een paar weken wordt de supermarkt-actie beëindigd. Ik moet dus even extra gas geven. Sinds kort ben ik bezig op Marktplaats om te kijken of er plaatsgenoten zijn die met me willen ruilen. Zoals mijn kleinzoon dat op het schoolplein doet met zijn Pokémon-kaarten. Gelukkig zijn er meer liefhebbers zoals ik en met deze mede-verzamelaars wissel ik lijsten met ontbrekende nummers uit. Vervolgens stap ik op de fiets om in onbekende straten bij wildvreemde mensen aan te bellen en enveloppen met plaatjes te ruilen. Even later rij ik dan met een schat aan nieuwe plaatjes naar huis. Als een kind zo blij.