Categoriearchief: Kunst & cultuur

Vuilcontainer

 

 

Onlangs is er een vuilcontainer schuin tegenover ons huis geplaatst. Voor het hele geval, een grote ondergrondse bak met bovengronds een soort huisje voorzien van een grote klep, heeft de gemeente een paar struiken uit het buurtplantsoentje verwijderd. Alle buurtbewoner hebben een pasje gekregen om de klep van deze container te kunnen openen voor het deponeren van rest-afval. De grijze kliko-bak die ieder huishouden een paar jaar geleden heeft gekregen moet nu gebruikt gaan worden voor het zogenaamde PMD-afval: plastic, blik, melkpakken, etc.

Vanuit mijn studeerkamer heb ik er een nieuw schouwspel bij. Ik zie mijn buurtgenoten hannesen met pasjes die niet meteen willen werken, met afvalzakken die te groot zijn om in de muil te proppen, of met hun rollator die ze over de stoeprand tot aan de voet van de container proberen te rijden. De meest opmerkelijke afval-weggooier is een oude buurvrouw die een straat achter ons woont. Toen wij hier 30 jaar geleden kwamen wonen was ze een opvallende verschijning. Een elegante vrouw van middelbare leeftijd met rechte rug en ferme tred. Ze had iets voornaams. Ik heb haar al die jaren nooit uitgebreid gesproken. Niet meer dan een praatje bij de bakker of een ‘goedemorgen’ op de hoek van de straat.

En nu zie ik haar met grote regelmaat voorbijkomen, op weg naar de vuilcontainer. De kwieke dame van weleer is een oude vrouw geworden. Haar rug is krom en bij elke wankele stap leunt ze zwaar op haar witte paraplu die ze als wandelstok gebruikt. In haar andere hand draagt ze steevast een grote groene tas. Aangekomen bij de vuilcontainer zet ze de tas op de grond, vist ze met enige moeite het pasje uit haar jaszak en opent na enkele vergeefse pogingen de klep. Dan buigt ze zich moeizaam naar haar tas om met haar vrije hand datgene te pakken wat ze weg wil gooien. Het lijkt ieder keer een kleinigheid. Deze scene herhaalt zich meerdere keren per week. Dat ontdekte ik laatst toen ik een week vakantie had. Elke ochtend rond 10 uur scharrelde ze voorbij. Met haar onafscheidelijke witte paraplu en groene tas. Vaste prik.

Op een gegeven ochtend kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Toen ik haar weer een keer aan het einde van de straat de hoek om zag komen, liep ik de trap af, pakte ik de vuilniszak die ik al klaar had gezet in de gang, liep de deur uit en stak quasi nonchalant de straat over naar de afvalcontainer. Ik maakt de klep open en gooide mijn afval erin. Daarna bleef ik even wachten tot ook de oude dame bij de container was aangekomen. Als een galante buurman hield ik de klep voor haar open. Tot mijn grote verbazing zag ik dat er een paar boeken in haar groene tas lagen die ze met onvaste hand in de bak gooide. “Boeken?”, stamelde ik. Bijna wilde ik zeggen dat deze container daarvoor niet bestemd was, maar ze antwoordde direct met onverwacht heldere stem: “Ja, boeken. En ze vervolgde: “ik ben dol op boeken, maar ik moet er vanaf. Ik kan niet langer in dat grote huis van me blijven wonen. Ik kom de trap haast niet meer op. Over een paar maanden ga ik naar een verzorgingshuis, dus ik moet heel veel spulletjes kwijt.” Ik begreep het en had met haar te doen. “Zal ik een keer komen helpen”, bood ik aan, “dan kan ik in één keer met de auto een aantal dozen met boeken voor u weggooien bij het afvalstation van de gemeente”. “Dat is heel aardig, maar doet u geen moeite”, sprak ze beslist. “Ik wil alle boeken nog even een keer door mijn handen laten gaan. Deze boeken vertegenwoordigen mijn hele leven: kinderboeken, studieboeken, reisboeken, kookboeken, romans, noem maar op. Ze roepen bijzondere herinneringen bij me op. Ik vind het heerlijk om ze allemaal nog één keer vast te pakken voordat ik ze weg moet doen. En bovendien is dit dagelijkse ommetje goed voor me”.

Ik was verbaasd, maar knikte instemmend en zei dat ik ook van boeken hield. Wat zou ik later met al mijn boeken gaan doen, schoot er door mijn hoofd. Terwijl ik zo stond te mijmeren riep de oude buurvrouw met veel zwier in haar stem: “Nou, dag hoor”. Ik groette terug en zat 30 seconden later weer op mijn werkkamer. Ik klapte mijn laptop open en klikte een nieuwssite aan. Het eerste bericht dat ik zag was de top-10 van meest gevraagde Sinterklaas-cadeaus van dit jaar. Ik las dat boeken bovenaan het verlanglijstje van de gemiddelde Nederlander staan. Goed nieuws, dacht ik.  En dat zou mijn oude buurvrouw ongetwijfeld ook vinden.

Madeira, van Christiani tot Cristiano

 

En jawel, dat bleek allemaal waar. Het weekje Madeira was heerlijk en de beloften uit de reisgids werden waargemaakt. Toch heeft Madeira een groot minpunt, of eigenlijk twee. 

 

Tachtig jaar geleden verscheen het plaatje Zonnig Madeira van Eddy Christiani. Deze legendarische zanger en gitarist (die op dit nummer werd begeleid door John de Mol, de grootvader van de huidige media-tycoon) bezingt het eiland als een ‘aards paradijs’. Een liedje uit de oude doos. Lekker oubollig. Met een dwangrijmerig refreintje. Zo mogelijk nog oubolliger is het liedje ‘n Glaasje Madera, M’dear? van Ted de Braak, dat in 1965 verscheen. Door deze twee liedjes heb ik altijd het idee gehad dat Madeira een gedateerd eiland was. Iets voor bejaarde Britten met witte benen en malle hoedjes.

Toch overwon ik mijn terughoudendheid toen ik door een ongelukkige valpartij mijn zomervakantie moest afblazen en op zoek ging naar een bestemming om in de herfstvakantie de schade nog enigszins in te halen. Een weekje zon zou mij goed doen. En omdat ik nog aan het revalideren ben, zou een rustige omgeving heilzaam zijn. Zo viel de keuze op Madeira.

Ter voorbereiding schafte ik een reisgids aan. Zo’n handig klein gidsje dat nogal wat kromme zinnen bleek te bevatten; waarschijnlijk een haastige vertaling van een buitenlands reisboekje. Ik las dat dit Portugese bloemeneiland als een vulkanische bult oprijst uit de Atlantische Oceaan. Dat het eiland rond 1500 het centrum van de Europese suikerhandel was. Dat je er goed kunt wandelen. Dat de mensen vriendelijk zijn. Dat je er allerlei exotische vruchten aantreft. Dat de temperatuur het hele jaar door heel aangenaam is. Dat je beslist de Madeira-wijn moet proeven. Dat de luchthaven bestaat uit een korte strip vlak naast de oceaan en dat de piloot bij het landen flink in de remmen moet (wees daar op voorbereid!).

En jawel, dat bleek allemaal waar. Het weekje Madeira was heerlijk en de beloften uit de reisgids werden waargemaakt. Al waren sommige pittoreske dorpjes wat minder bezienswaardig dan werd voorgeschoteld. Je vroeg je soms af of een dorpje met wat rieten punthuisjes of een restaurant met een forellenkwekerij de moeite van een uitstapje waard was.

 

 

 

 

 

Maar niet getreurd. Het tempo lag laag en de zon was weldadig; daar ging het in deze vakantie om.

Toch heeft Madeira een groot minpunt, of eigenlijk twee. De hoofdstad Funchal is relatief groot en druk. Eenderde van de eilandbevolking woont in deze stad en de meeste toeristen strijken ook in Funchal neer. Langs de boulevard staan kasten van hotels en dat worden er gezien alle bouwactiviteiten alleen maar meer. Zo zie je in het centrum haast niets meer van de oceaan. Daarnaast leggen dagelijks grote cruiseschepen aan in de haven. Geen wonder dat het in het centrum van Funchal barst van de toeristen. Op de aangeprezen markt (een van de highlights van Madeira volgens de reisgids) is dit te merken. Drommen buitenlandse bezoekers schuifelen langs de kraampjes waar verkopers je schaamteloos een zak exotisch fruit proberen aan te smeren voor 25 euro per kilo.

Het andere minpunt is de alomtegenwoordigheid van CR7, oftewel Cristiano Ronaldo. Deze topvoetballer is in Funchal geboren en dat zullen we weten. De luchthaven draagt zijn naam, er zijn hotels met zijn naam, overal zijn Cristiano Ronaldo-souvenirs te koop en er is zelfs een heus museum aan hem gewijd. Voor dat museum staan een groot standbeeld met op kruishoogte en niet te missen bult die weinig verbloemt. Heel toepasselijk voor Madeira.

 

Als je een Ronaldo-fan bent, dan zit je hier goed, maar als je niets met die man hebt, dan is het wel erg vaak slikken. En ook vroeg ik me af hoe dat nou moet met die luchthaven, die hotels, die souvenirs en dat museum als hij veroordeeld wordt voor verkrachting in de zaak die door een Amerikaanse vrouw tegen hem is aangespannen. Heeft Madeira eindelijk een held waarmee het oubollige imago kan worden afgeschud, blijkt het een #MeToo-verdachte te zijn.

Wij beperkten ons bezoek aan Funchal tot één middag. We beleefden meer plezier aan de talrijke rustige, mooie plekken en streken die het eiland te bieden heeft.

Ook ons hotel, een half uur buiten Funchal was erg aangenaam. Van alle gemakken voorzien. Hoog op een rots met onbelemmerd uitzicht op de kustlijn, de oceaan en de heuvels rondom. Met een vriendelijk dorpje op loopafstand. Lekker rustig en een beetje kneuterig.

Wij waren in het hotel wel de buitenbeentjes. De gasten waren namelijk of wandelaars of yoga-adepten. Wij vielen buiten beide categorieën. De wandelaars vertrokken elke ochtend na het ontbijt in hun stoere Bever-outfits naar de bergen om pas tegen de avond moe maar voldaan terug te keren. De yoga-club bestond een dozijn Duitse dames onder leiding van een mannelijke instructeur. Elke namiddag kwam deze groep na een yoga-les in de lobby bijeen voor een gezamenlijke nazit. De leidsman schoof altijd als laatste aan met elke keer een andere vrouw aan zijn zijde. Zou deze man zich hebben laten inspireren door CR7? Het gaf ons in ieder geval veel stof tot speculeren. Dat deden we dan ook uitvoerig, onder het genot van een lekker glas Poncha en een wijdse blik op de oceaan.

Iedere avond daalden we van ons hotel af naar het dorpje om op een van de terrassen langs de boulevard aan te schuiven voor een heerlijk diner en te genieten van een prachtige zonsondergang.

Zo begon ik langzamerhand Eddy Christiani beter te begrijpen:

“Zonnig Madeira
Land van liefde en zon
Ik wou dat ik daarheen
Met jou reizen kon”.

 

(de foto van het standbeeld van CR is van saudadesdeportugal.nl ; alle overige foto’s zijn van eigen hand).

I Amstlvn

 

Het voorstel om de letters ‘I Amsterdam’ te gaan verwijderen uit de hoofdstad heeft tot veel ophef en discussie geleid. Het idee is afkomstig van de Amsterdamse raadsfractie van GroenLinks die iets wil doen tegen de grote toestroom van toeristen. Die zorgen zijn begrijpelijk, maar het is de vraag of het aanpakken van de zeer populaire I Amsterdam letters het juiste medicijn is. Ik waag het te betwijfelen. Vanuit mijn woonplaats Amstelveen kwam wel een heel bijzondere reactie.

 

Vijftien jaar geleden wilde Amsterdam zichzelf opnieuw op de kaart zetten en daarbij werd de slogan I Amsterdam bedacht. Die slogan bleek bij lancering trouwens niet geheel origineel, omdat er destijds al Boomerang-kaarten circuleerden met de tekst ‘I Amsterdammer’.

Deze kaarten waren ontworpen om opinieblad De Groene Amsterdammer te promoten. Na enig juridisch getouwtrek (en naar het schijnt een aardige afkoopsom voor de ontwerper van de Boomerang-kaart) mocht de term I Amsterdam alsnog gebruikt gaan worden. En dat is dan ook volop gebeurd. Op allerlei uitingen van de gemeente Amsterdam is de tekst terug te vinden. Van briefpapier en bekers tot posters en vlaggen.

Maar het meest in het oog springend zijn natuurlijk de grote letter-formaties die als quasi-artistieke objecten op enkele plaatsen in de stad zijn neergezet. De letters zijn een populair merkbeeld geworden en het merkbeeld een fotogeniek object. Zo werd slogan zelf een tastbare attractie. Een soort letter-hunebed waarop je (in tegenstelling tot de echte hunebedden in Drenthe) wel mag klimmen. Toeristen zijn er dol op. Met name bij de letters op het Museumplein staan drommen toeristen foto’s en selfies te maken. De droom van elke reclamemaker.

Maar het probleem schijnt te zijn dat er teveel toeristen naar Amsterdam komen. Het zijn er inmiddels meer dan 20 miljoen per jaar en dat aantal kan nog flink toenemen. Nu is het moeilijk te geloven dat die enorme groei veroorzaakt is door de slogan. Maar volgens de GroenLinks-critici staan de letters symbool voor het massatoerisme. Hier is dus letterlijk sprake van symboolpolitiek. Als Amsterdam echt wat tegen het massatoerisme wil doen, zou je verwachten dat de gemeente met plannen komt om Airbnb’s aan te pakken, de capaciteit van Schiphol te beperken of de bouw van hotels te stoppen. Dat laatste punt stip ik aan, omdat ik op mijn dagelijkse route naar mijn werk (van Amstelveen-Noord naar Diemen-Zuid) de afgelopen 20 maanden niet minder dan zes nieuwe, grote hotels heb zien verrijzen. Tel uit je winst.

En dan is er nog het argument dat de slogan voor individualisme staat. Ik denk dat de mensen van GroenLinks hiermee met name doelen op het Engels ‘I’, oftewel Ik. Het opvallende is dat juist de Ik hier gekoppeld wordt aan een groter geheel. Net als in uitdrukkingen als Je suis Charlie of Ich bin ein Berliner. Het is dus juist een verbindende slogan en niet iets individualistisch.

Wat mij betreft zou de meest bevredigende reden om te stoppen met de letters zijn dat het na 15 jaar tijd is voor iets anders. Daar zou je een mooie campagne aan kunnen koppelen met een oproep aan het publiek om met nieuwe, creatieve voorstellen te komen. Zo betrek je je inwoners erbij. Niet voor niets geeft de theorievorming over citymarketing aan dat de eigen burgers van een stad de basis vormen voor een goed promotiebeleid.

Mocht het dan zo ver komen dat de letters echt naar de schoothoop gaan, dan weet de VVD-fractie uit mijn woonplaats Amstelveen daar wel raad mee. Fractievoorzitter Kees Noomen stelde voor de letters in het Amstelveens Stadshart te plaatsen in ruil voor het kunstwerk Der Bogen van Armando. Zo’n bizar voorstel ben ik in tijden niet tegengekomen.

Der Bogen is inderdaad een omstreden kunstwerk en is in 2017 door de luisteraars van Radio 538 zelfs uitgeroepen tot lelijkste kunstwerk van Nederland. Maar het mooie van kunst is dat het lekker controversieel mag zijn. Dat moet het toch al zo brave Amstelveen juist koesteren. Daarnaast hebben we voor het stadshart van Amstelveen al een eigen woordmerk, namelijk Amstlvn.

Vast bedacht door iemand met een haperende ‘e‘ op zijn computer. Ik vind dat persoonlijk niet erg mooi, maar ik ga er niet om zeuren. Laten we daar als gemeente Amstelveen in ieder geval ook 15 jaar aan vasthouden. Ten slotte vind ik het van weinig gevoel voor eigenwaarde getuigen als je de slogan van een buurgemeente in je eigen centrum wil plaatsen. Ik had van de lokale VVD in Amstelveen wat meer assertiviteit verwacht.

Het VVD-voorstel doet me denken aan een bericht van enige tijd geleden over het ziekenhuis in Amstelveen dat overwoog om van een van de verloskamers Amsterdams grondgebied te maken. De reden was dat veel zwangere vrouwen uit Amsterdam rondom de bevalling niet terecht konden in een van de hoofdstedelijke ziekenhuizen en daarom moesten uitwijken naar Amstelveen. Maar de jonge ouders vonden het heel vervelend dat hun kind dan Amstelveen als geboorteplaats kreeg. Op sociale media schreef een moeder zelfs: ‘Amstelveen, daar wil je toch niet dood gevonden worden’. Ik moest daar om lachen, omdat veel Amsterdammers op Zorgvlied begraven willen worden en daarbij kennelijk vergeten dat die begraafplaats ook Amstelveens grondgebied is.

Het wapen van Amstelveen bij de ingang van Zorgvlied

Ik zou de gemeente Amstelveen en zeker de lokale VVD-fractie het volgende advies willen geven: wees zelfbewust, vertel je eigen verhaal, laat Der Bogen lekker staan en geef al de Amsterdamse baby’s die in Amstelveen geboren worden een rompertje met de tekst ‘gborn in Amstlvn’.

 

Geraadpleegde bronnen:

https://blog.iusmentis.com/2007/07/20/i-ambtenaar-vs-i-amsterdam-auteursrecht-en-merkenconflict/

https://www.amstelveenz.nl/nieuws/vvd-raadslid-wil-der-bogen-ruilen-voor-i-amsterdam-letters.html

https://nos.nl/artikel/2154761-amstelveense-verloskamer-moet-amsterdams-grondgebied-worden.html

Vrouwelijke straatnamen

 

 

Er zijn te weinig straten die vernoemd zijn naar vrouwen. Een kwestie die vooral de afgelopen maanden onder de aandacht is gebracht. Via onderzoek en door ludieke acties. Het moet anders en beter, vinden activisten. Een sympathiek streven, wat mij betreft

 

Onderzoek

In maart 2018 publiceerde Bregje Hofstede in De Correspondent de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar straatnamen in Amsterdam. Uit het verslag blijkt dat ruim 2.000 van de 5.000 Amsterdamse straten vernoemd zijn naar mensen. In 88% van die gevallen gaat het om mannen. Vrouwen komen er dus heel bekaaid vanaf. Uit een verdere specificatie van de resultaten blijkt dat vooral schrijvers, politici, wetenschappers en beeldend kunstenaars zijn vernoemd. De Gouden Eeuw en de 19e eeuw hebben de meeste vernoembare grote namen voortgebracht. Dat kan verklaren waarom er zoveel meer mannen op straatnaambordjes terecht zijn gekomen. In die eeuwen waren er simpelweg weinig bekende, vooraanstaande vrouwen. In de 20e eeuw en dan vooral de naoorlogse periode neemt het aantal vernoemde vrouwen toe.

https://decorrespondent.nl/7838/van-pythagoras-tot-amalia-hoe-wij-5-400-amsterdamse-straatnamen-analyseerden/2120713716198-0dacc343

 

Gedicht van K. Schippers

Toen ik dit onderzoek onder ogen kreeg, moest ik direct denken aan het gedicht Adressen van K. Schippers. Tijdens de roemruchte Poëzie in Carré bijeenkomst van 1966 kreeg K. Schippers de lachers op zijn hand toen hij een serie willekeurige Amsterdamse adressen opsomde.

Adressen   K. Schippers

Hobbemastraat 4
Admiraal de Ruyterweg 6
Singel 42
Beursplein 3
Prinsengracht 51
Frans van Mierisstraat 112
Keizersgracht 310
Zuidereinde 361
Waalstraat 7
Jan Evertsenstraat 80
De Clerqstraat 71
Deurloostraat 80
Sarphatistraat 4
Lairessestraat 120
Hoofdweg 91
Kinkerstraat 7
Van Kinsbergenstraat 12
Johan Schippersplantsoen 68
Willem de Zwijgerlaan 4
Zijlweg 24
Jan Luijkenstraat 20
Nassaukade 126
Oosterpark 9
Van Eeghenstraat 16
Cyclamenlaan 60
Brachthuizerstraat 8

https://anderetijden.nl/artikel/24/Week-van-de-Poezie

Wie nu door de ogen van Bregje Hofstede naar dit gedicht kijkt, ziet haar onderzoeksresultaten bevestigd. De helft van de adressen is vernoemd naar een persoon. Het zijn allemaal mannen; er staat geen enkele vrouw tussen.

 

Ludieke actie

Begin augustus van dit jaar kreeg het onderzoek van Hofstede een vervolg in de vorm van een ludieke actie. In een tiental steden in Nederland gaven activisten van het feministisch collectief De Bovengrondse bepaalde straten nieuwe, vrouwelijke namen, variërend van de Mies Bouwmanstraat tot de Beyoncé Boulevard. De vrouwen wilden hiermee aandacht vragen voor de belangrijke rol die vrouwen in de samenleving spelen, zowel in het verleden als in het heden. Ze ageren tegen de heersende orde waarin mannen centraal staan en vrouwen ondervertegenwoordigd zijn. Een citaat: “Juist omdat straatnamen zo alledaags zijn, kom je er elke dag mee in aanraking. Naamgeving heeft daarmee een onderbewuste, maar sturende invloed.”

 

Persoonlijke ervaring

Ik heb in mijn leven op een achttal adressen gewoond. Drie daarvan zijn naar mensen vernoemd: de Prinses Margrietlaan in Dieren, de Jan Schoutenlaan in Zeist en de Anna Pawlowastraat in Amstelveen (mijn huidige adres). Twee vrouwen en één man. Een keurige score volgens de feministische meetlat.

De Anna Pawlowastraat ligt bovendien in een wijk waarin alle straten naar vrouwen zijn vernoemd. Anne Frank, Cleopatra, Eleonora Roosevelt, Rie Cramer en nog veel meer. In de jaren ’60 was de straatnamencommissie van de gemeente Amstelveen kennelijk al wakker en bij de tijd.

Ik kon het niet nalaten om alle straatnamen in Amstelveen ook aan nadere inspectie te onderwerpen. Ik kwam al turvend in de gemeentelijke straatnamengids uit op 280 vernoemingen naar mensen; 203 mannen en 77 vrouwen. Weliswaar een scheve verdeling, maar minder scheef dan in Amsterdam. Amstelveen is op de goede weg, want ook in nieuwere wijken kom je veel vrouwennamen tegen.

Mijn mooiste persoonlijke ervaring op dit gebied is dat er een straat naar mijn moeder is genoemd. Of, laat ik iets meer bescheiden zijn, een pad. In Bunnik, haar laatste woonplaats.

 

Je kunt je dus voorstellen dat ik de feministische activisten een warm hart toedraag. Ze zijn bovendien slim bezig. Uit het onderzoek van Bregje Hofstede naar Amsterdamse straatnamen blijkt namelijk dat er één positieve uitzondering bestaat. In de beroepscategorie ‘activisten’ zijn evenveel vrouwen als mannen vernoemd. Daar zijn de kansen op vernoeming voor vrouwen het grootst. Dat hebben de dames van De Bovengrondse klaarblijkelijk goed begrepen.

 

 

Meer weten over straatnamen.

Dit is een interessante site:

https://www.overstraatnamen.nl/

 

 

Wanneer houdt een letter op een letter te zijn?

Mijn zomerblog gaat over de letter E, klinkers en medeklinkers, Prometheus en Kadmos, dyslexie en geletterdheid. Een luchtig onderwerp en een beetje van de hak op de tak.

 

E’s zonder ruggengraat

Ik heb op mijn laptop een mapje met ‘interessant materiaal’. In die map verzamel ik allerlei opvallende teksten en plaatjes die ik netjes per thema in sub-mapjes heb gerangschikt. Zo heb ik o.a. een verzameling foto’s van zadelhoesjes (ik schreef hier eerder een blog over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=701 ), afbeeldingen van letters in de vorm van hartjes, gedichten in het openbaar (op gevels, gedenkstenen etc.), op straat aangetroffen elastiekjes in rare vormen, en reclame-uitingen voor reclame-uitingen (ook hier schreef ik al eerder een blog over: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1540 ). Ook heb ik een submapje met een verzameling logo’s en bedrijfsnamen waarbij de letter E is weergegeven met drie liggende streepjes; de verticale streep links ontbreekt. Het submapje heet: E’s zonder ruggengraat.

Enkele voorbeelden:

 

 

 

 

 

 

 

Deze wijze van weergeven zal ongetwijfeld door vormgevers zijn bedacht vanuit het idee dat de naam dan meer aandacht trekt en beter blijft hangen. Dat kun je doen door één letter afwijkend weer te geven (mijn aandacht gaat zoals gezegd vooral uit naar de E’s zonder ruggengraat), maar de voorbeelden laten ook zien dat bij sommige bedrijfsnamen meerdere letters aangepast zijn. Prometheus is daar een goed voorbeeld van. Alle letters zijn onder handen genomen. Dat roept wel de vraag op hoe ver je kunt gaan met het aanpassen van letters. Als je letters steeds verder ‘uitkleedt’ worden letters en woorden moeilijk te ontcijferen (het woord ontletteren zou beter op zijn plaatst zijn) of zelfs geheel onleesbaar. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.

 

Prometheus: titaan en uitgever

Het is zomervakantie en ik moet een flink aantal weken revalideren doordat ik een nogal ongelukkige val heb gemaakt (zie mijn vorige blog). Dat betekent dat ik royaal de tijd heb om te lezen. Een flinke stapel boeken ligt binnen handbereik. Ook boeken hebben een ruggengraat en behalve de auteur en de titel staat er het logo van de uitgeverij op. Niet voluit, want daar is geen ruimte voor. De Bezige Bij laat een plaatje van een (bezige) bij zien, Meulenhoff een gestileerde M en Prometheus toont een hoofdletter P waarvan de verticale lijn bovenaan niet doorloopt. Een soort sikkel.

 

Een van mijn favoriete boeken deze zomer is Mythos van Stephen Fry. Een eigentijdse, leerzame en humorvolle hervertelling van de oude Griekse mythen en sagen. Gemakkelijker te lezen dan de Metamorphosen van Ovidius en aansprekender gepresenteerd dan mijn docenten klassieke talen vroeger deden. Fry besteedt uitbreid aandacht aan Prometheus (de Titanenzoon die het vuur van de goden stal en aan de mensen gaf). Om die reden zou het aardig zijn geweest als de gelijknamige uitgeverij dit boek in Nederland op de markt had gebracht. Op de rug van het boek staat echter een vogel met gestrekte vleugels: het logo van uitgever Thomas Rap. Naast de legendarische Prometheus komt ook de minder bekende Kadmos bij Fry uitvoerig aan bod en dat is weer interessant met het oog op mijn belangstelling voor letters. Kadmos bracht namelijk de letters, waaronder de E, naar Europa.

 

Kadmos en het alfabet

Kadmos was een koningszoon uit de Phoenicische (of Fenicische) stad Tyrus (in het huidige Libanon). Zijn zuster, prinses Europa, kennen we allemaal; zij gaf haar naam aan ons werelddeel, maar niet geheel vrijwillig. Vermomd als een witte stier had de Griekse oppergod Zeus haar verleid en ontvoerd naar Kreta. Het mythische begin van de Europese beschaving. Kadmos ging in het westen op zoek naar zijn geroofde zus en kwam uiteindelijk in centraal Griekenland terecht waar hij zich vestigde op een plek die zou uitgroeien tot de machtige stadstaat Thebe. Fry beschrijft hoe groot de invloed van het Midden-Oosten op de Griekse cultuur is geweest en hoe de koningskinderen Europa en Kadmos de personificatie van deze invloed zijn. Zij brachten cultuur-elementen uit het Midden-Oosten (of De Levant, het Morgenland) over naar het nieuwe continent Europa (dat het Avondland werd genoemd). Een van die elementen was het Phoenicische alfabet dat de basis vormde van het later ontwikkelde Griekse alfabet en daarmee deels ook voor ons huidige (Latijnse) alfabet.

 

Van Phoenicisch naar Grieks: medeklinker H wordt klinker E

Het Phoenicische alfabet was een klank-alfabet. Oudere geschreven talen bestonden doorgaans uit pictogrammen: symbolen die een visuele betekenis hadden en direct herkenbaar waren omdat ze bijvoorbeeld een koe, een oog of de zon afbeeldden. Eigenlijk zoals de bij van De Bezige Bij. Bij de Phoeniciërs bestond er weliswaar nog wel enig verband tussen de vorm van de letters en hun oorspronkelijke betekenis, maar door de jaren heen kreeg elke letter een eigen klank zonder verwijzing naar een bepaald object. De letter Beth bijvoorbeeld betekende oorspronkelijk ‘huis’ en evolueerde tot de B-klank. Zo ontstond het klank-alfabet: meer fonetisch dan met visuele referenties. Ook wij hanteren tegenwoordig een klank-alfabet. Niet voor niets spreken we van klinkers en medeklinkers. De Phoeniciërs kenden trouwens alleen medeklinkers. De Grieken voegden hier later klinkers aan toe. Dat is weer een belangrijk gegeven voor de letter E. Deze letter was bij de Phoeniciërs namelijk een medeklinker met een H-klank met als oorspronkelijke betekenis ‘raam’. Deze letter werd afgebeeld als een hoofdletter E met de verticale streep (ruggengraat) aan de rechterkant. Je zou kunnen zeggen dat deze streep het scharnier vormde van het ‘raam’. De Grieken hadden geen aparte letter voor de H-klank, maar gebruikten deze Phoenicische letter voor de klinker E (Epsilon). Daarbij draaiden ze de letter om door de verticale streep links te plaatsen, zoals wij nog steeds doen.

 

Dyslexie en Gestalt

Op het internet kwam ik onlangs een heel bijzondere verzameling letters tegen. Daniel Britton, een jonge Britse designer, heeft een typografie van ons alfabet gemaakt vanuit de blik van iemand met dyslexie. Hij heeft circa 40% van elke letter weggehaald om te laten zien hoeveel moeite het kost om letters en woorden te herkennen als je dyslexie hebt. Britton hoopt hiermee meer aandacht en begrip voor dyslectici te krijgen.

Mij viel natuurlijk meteen op dat de letter E is weergegeven zonder verticale streep. Hij zou zo in mijn submapje van E’s zonder ruggengraat passen. Het alfabet-design van Britton laat ook zien dat een reductie van 40% veel letters nagenoeg onleesbaar maakt. De B en de R zijn nog te herkennen, maar de L en de T helemaal niet. En bij de M en de Q denk je dat het de V en de O zijn. Er is dus een grens tussen nog wel leesbaar en niet meer leesbaar; die grens verschilt per letter.

Britton’s alfabet doet me denken aan spelletjes waarbij je een onderdeel van een plaatje te zien krijgt en moet raden wat het gehele plaatje voorstelt. Pars pro toto. Het doet me ook denken aan bepaalde Gestalt-wetten. Als we een aantal losse stippen in een bepaalde volgorde zien, weet ons brein daar toch een doorlopende lijn van te maken. En we zijn in staat om in een paar losse strepen op papier een portret van een oude man te herkennen.

Britton laat zien dat dyslexie werkt als omgekeerde Gestalt. Normaal maakt je brein incomplete beelden compleet, bij dyslexie worden complete beelden incompleet.

 

Geletterdheid

We leven in een wereld waarin letters en leesvaardigheid van groot belang zijn. En dan te bedenken dat deze letters zo’n 5000 jaar geleden in het Midden-Oosten zijn ontwikkeld en dat wij ze nog steeds volop gebruiken. Misschien dat in de toekomst plaatjes en symbolen het gaan winnen van letters en woorden (zoals in de pre-Phoenicische tijd), maar vooralsnog is geletterdheid cruciaal om mee te kunnen draaien in dit informatietijdperk.  Het is boeiend om te zien hoe vormgevers spelen met het schrift in hun streven naar opvallende en onderscheidende beelden. Helaas schieten sommigen daarbij af en toe hun doel voorbij door het creëren van onleesbare merknamen en woorden: dyslexie by design. In een ander sub-mapje heb ik daar een paar voorbeelden van. Oordeel zelf:

 

 

Gebruikte bronnen:

https://danielbritton.info/dyslexia

https://www.scientias.nl/het-ontstaan-van-het-alfabet/

http://www.taalcanon.nl/vragen/letters-wat-zijn-dat-eigenlijk/

Stephen Fry (2018). Mythos. Amsterdam: Thomas Rap.

 

P.S. (4 januari 2020)

In NRC van vandaag staat een interessant artikel over het ontstaan van het Griekse alfabet:

https://www.nrc.nl/nieuws/2020/01/03/toen-de-grieken-het-alfabet-gingen-gebruiken-a3985634

Ik snap na lezing waarom de verticale streep bij de E van rechts naar links is verhuisd. De Phoeniciërs schreven en lazen van links naar rechts. De Grieken van links naar rechts.

 

P.S. 26 april 2021

Een interessant artikel in het NRC over het ontstaan van alfabet-soorten in het Midden Oosten:

https://www.nrc.nl/nieuws/2021/04/20/alfabet-duikt-al-vroeg-op-in-de-levant-a4040518

 

 

Roman Jakobson en zijn inspirerende kijk op taal en communicatie

 

“Jakobson leert ons dat we communicatie en taal daarbij niet als iets een-dimensionaals moeten zien. Er zijn juist allerlei schakeringen en betekenissen die te relateren zijn aan de verschillende factoren en actoren die we binnen een communicatieproces kunnen onderscheiden.”

 

Als je een tot voor kort onbekende naam onverwachts een paar keer achter elkaar tegenkomt, gaat er een belletje rinkelen. Je wilt meer van die persoon weten, omdat hij opeens meerdere keren onder je aandacht wordt gebracht.

Dit overkwam me het afgelopen jaar met de naam Roman Jakobson, een van oorsprong Russische taalkundige die leefde van 1896 tot 1982. Ik had nog nooit van hem gehoord, totdat ik tot mijn verrassing binnen een paar maanden in een aantal uiteenlopende boeken op zijn naam stuitte. En toen daarbij bleek dat hij heel interessante inzichten heeft gepubliceerd over taal en communicatie was mijn interesse als communicatie-docent gewekt. Ik moest meer van die man weten.

 

Drie vindplaatsen

Een jaar geleden kocht ik, na het lezen van een lovende recensie, het boek De geest uit de fles van Ger Groot. Groot beschrijft hierin op beeldende en uitnodigende wijze de geschiedenis van de moderne filosofie. Een rijk geïllustreerd boek waarin de ontwikkeling van het moderne denken gerelateerd wordt aan ontwikkelingen in de muziek, de literatuur en de beeldende kunst. Een boeiend boek waar ik van tijd tot tijd een hoofdstuk uit lees. Zonde om zo’n bonbonschaal in een keer leeg te eten. Na enkele weken lees ik in een van zijn laatste hoofdstukken hoe Groot aangeeft dat denkers als Michel Foucault en Claude Lévi-Strauss sterk waren geïnspireerd door Roman Jakobson. Een mij volstrekt onbekende naam die mijn nieuwsgierigheid prikkelt. Groot legt uit dat Jakobson een wegbereider was in het denken over de ontwikkeling van betekenissystemen. Jakobson keek niet zozeer “naar de vraag hoe  tekens mogelijk zijn, als wel naar de wijze waarop ze onderling tot een betekenisvolle uiting worden verknoopt” (Groot, p. 297-298).  Ik maak een notitie achterin het boek, maar laat me al snel weer door andere zaken in beslag nemen.

Een paar maanden later kraait de haan voor de tweede keer. Ik lees het boek De zevende functie van de taal van Laurent Binet. Ik had dit boek gekocht omdat ik met fascinatie en bewondering Binet’s debuutroman HhhH had gelezen. Dat boek speelt zich af in de Tweede Wereldoorlog en beschrijft de aanslag die Tsjechische verzetsstrijders plegen op nazi-chef Heydrich (Praag, 1942). Het boek biedt enorm veel informatie over de Tweede Wereldoorlog en werkt daarbinnen met een knap opgebouwde spanningsboog het verhaal van de aanslag uit. De schrijver deinst er niet voor terug om feitelijke gebeurtenissen af te wisselen met eigen interpretaties en stellingnames, waarbij hij ook openlijk zijn eigen vragen en onzekerheden op tafel legt.

Zijn tweede boek, De zevende functie van de taal, is al even complex en meerduidig. Dit keer speelt het verhaal zich af in de jaren ’80 van de vorige eeuw in het intellectuele milieu van bekende naoorlogse Franse denkers als Barthes, Foucault en Derrida. Ook dit boek bevat veel achtergrondinformatie (met name over de verschillende visies op de relatie tussen taal en werkelijkheid) en ook hier lopen feiten en fictie door elkaar. Het verhaal draait om een speurtocht naar een document van Roland Barthes dat bij zijn dood is verdwenen. Hierin zou de zevende functie van de taal zijn beschreven. De speurtocht levert een serie gebeurtenissen op die qua thriller-achtige beschrijving doet denken aan boeken als De naam van de roos van Umberto Eco (de bekende semioticus die zelf ook in dit boek figureert) en De Da Vinci code van Dan Brown.

Wat mij bij lezing van dit boek vooral treft is de toelichting van de auteur dat de mysterieuze zevende functie van de taal een toevoeging is aan de bekende lijst van zes taal-functies die Roman Jakobson heeft ontwikkeld. Weer die naam, denk ik. En waarom kende ik die lijst nog niet? In hoofdstuk 32 worden de taalfuncties van Jakobson uitgebreid besproken. Ik kende uit de verschillende handboeken Communicatieleer wel de vier kenmerken van een boodschap van Schultz von Thun (1992), maar Binet geeft aan dat Roman Jakobson al eerder en uitgebreider een aantal functies van talige boodschappen op een rij heeft gezet. Daar wil ik meer van weten. Ik maak een mapje over Jakobson aan op mijn laptop met verwijzingen naar de passages die ik bij Laurent Binet en Ger Groot ben tegengekomen. Maar mijn goede voornemen om nader studie te doen naar Roman Jakobson blijft uit.

Weer een paar weken later ben ik bezig met het schrijven van een blog over het bekende communicatiemodel van Shannon & Weaver (http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1614) . Ik raadpleeg daarbij diverse bronnen, waaronder het in mijn ogen te weinig gewaardeerde boek Communicatiebeleid en communicatiestrategie van Henk Jan Rebel uit 2000. En ja hoor, ook hier kom ik de naam van Roman Jakobson tegen. Rebel voert hem op als een van de grondleggers van het betekenis-denken in de communicatiewetenschap. Waar het model van Shannon & Weaver technisch-procesmatig is en geen aandacht besteedt aan betekenis en effect, geeft Jakobson juist invulling aan de verschillende aspecten van een boodschap binnen de communicatie.

Roman Jakobson op jongere leeftijd

Ik kan nu niet meer om Roman Jakobson heen. Ik begin nadere informatie over hem te verzamelen. Tot mijn verbazing kom ik zijn naam in geen enkel communicatie-handboek tegen (met uitzondering dus van het boek van Rebel). Ik ga verder zoeken op het internet en download een van zijn bekendste publicaties, Linguistics and Poetics uit 1960. Die titel intrigeert me niet alleen als docent communicatie, maar ook als poëzie-liefhebber.

 

De kern: zes factoren en zes functies

In de kern komt de visie van Jakobson er op neer dat er zes ‘constitutive factors’ zijn te onderscheiden bij elke vorm van verbale communicatie:

The ADDRESSER sends a MESSAGE to the ADDRESSEE. To be operative the message requires a CONTEXT referred to (the “referent” in another, somewhat ambiguous, nomenclature), graspable by the addressee, and either verbal or capable of being verbalized; a CODE fully, or at least partially, common to the addresser and addressee (or in other words, to the encoder and decoder of the message); and, finally, a CONTACT, a physical channel and psychological connection between the addresser and the addressee, enabling both of them to enter and stay in communication.

Aan elk van die zes factoren koppelt Jakobson vervolgens zijn zes functies van taal.

  1. De kernfunctie die Jakobson plaatst bij de factor CONTEXT is de referentiële (of cognitieve of denotatieve) functie. Deze verwijst naar het onderwerp van de boodschap: waar gaat het over?
  2. Bij de ADDRESSER past de emotieve of expressieve functie. Een spreker/schrijver laat in zijn tekst altijd iets van zichzelf (zijn stemming of mening) doorklinken.
  3. Bij de ADDRESSEE hoort de conatieve functie. De addressee wordt aangesproken, er wordt een beroep om hem gedaan.
  4. In het CONTACT is het van belang om de communicatie gaande te houden. De phatische functie heeft hierop betrekking. Bijvoorbeeld als de addresser zegt ’luister je’ en de addressee bevestigend ‘ja ja’ antwoordt. Het gaat vaak om stopwoordjes als ‘nietwaar’ of ‘hè’ of om korte klanken als ‘aahaa’ of ‘umm’.
  5. De metalinguïstische functie gaat een stap verder en past bij de factor CODE. Het gaat hier om de vraag of addresser en addressee elkaar begrijpen. Om dat na te gaan kan de addresser af en toe zeggen: ‘snap je wat ik zeg?’, of kan de addressee vragen: ‘wat bedoel je precies?’.
  6. De zesde functie wordt door Jakobson bij de MESSAGE geplaatst en wordt aangeduid als de poëtische Het gaat hierbij om de kwaliteit van boodschap op zichzelf. Om esthetiek, ritme en klank. Is het een goed lopende zin? Is de boodschap als zodanig fraai en aantrekkelijk? Jakobson gaat in zijn artikel Linguistics and Poetics uitgebreid en met veel voorbeelden op deze laatste functie in. Enkele ook voor ons bekende voorbeelden die hij aanhaalt zijn de uitspraak Veni, vidi, vici van Julius Caesar en de beroemde verkiezingsslogan van Eisenhower, I Like Ike. In Nederland zouden we Heerlijk Helder Heineken als voorbeeld kunnen nemen.

Jakobson voegt de zes factoren van taal en communicatie samen met de zes functies van de boodschap in het volgende schema.

 

Hij benadrukt dat we in teksten doorgaans meerdere van deze functies zullen aantreffen en dat een boodschap zelden slechts één aspect bevat: Although we distinguish six basic aspects of language, we could, however, hardly find verbal messages that would fulfill only one function.

(Ik doe het gehele werk van Roman Jakobson met deze samenvatting tekort, maar wil me voor deze blogtekst hiertoe beperken)

 

Relevantie

In de professionele wereld van communicatie en media zijn termen als storytelling en content aan de orde van de dag. Alles draait om het juiste verhaal en om goede content. Dat betekent dat professionals doordrongen moeten zijn van de verschillende lagen en functies die boodschappen kunnen hebben. Jakobson leert ons dat we communicatie en taal daarbij niet als iets eendimensionaals moeten zien. Er zijn juist allerlei schakeringen en betekenissen die te relateren zijn aan de verschillende factoren en actoren die we binnen een communicatieproces kunnen onderscheiden. Goede content en een pakkende verhalen moeten daar op inspelen door iets van de addresser te laten zien, door de addressee aan te spreken, door duidelijk en relevant te zijn, door het contact te versterken en ook door aantrekkelijk en fraai te zijn.

Deze veelzijdige kijk op communicatie spreekt mij enorm aan. Sommige communicatie-professionals hebben de neiging om communicatie te reduceren tot één kernfunctie of opdracht. In hun ogen draait het in de communicatie bijvoorbeeld om reputatie, of om verbinding of om gedragsverandering. Ik hou niet zo van dergelijke eenzijdige opvattingen. Ik kijk liever naar de vele, rijke mogelijkheden van communicatie. Ik voel me daarbij geïnspireerd door denkers als Jakobson. Als je zijn opvatting over meerlagige tekst-boodschappen doortrekt naar communicatie in het algemeen, moet je concluderen dat communicatie dus ook nooit één functie kan hebben.

Ik durf daarbij de stelling aan dat wat Jakobson beweert over taal ook van toepassing is op niet-talige communicatievormen als beeld, muziek en gebaren. Ik volg hiermee Laurent Binet die aangeeft dat we sinds Roland Barthes ons niet hoeven te bepreken tot communicatiesystemen, maar breder moeten kijken naar betekenissystemen. Hoewel taal volgens Umberto Eco perfect is voor de communicatie, zegt taal niet alles. Mensen communiceren ook via hun kleding, meubilair, eetgewoontes, de manier van lachen, etc. “Sinds Barthes hoeven tekens geen signalen meer te zijn, het zijn aanwijzingen geworden.” (Binet, p. 17).

Voor het onderwijs betekent dit dat communicatiestudenten inzicht zouden moeten krijgen in de brede, veelzijdige mogelijkheden van taal en betekenissystemen zoals geschetst door Jakobson en Barthes. Daar past ook het lezen van poëzie of songteksten bij en het bezoeken van musea, films, modeshows en festivals. Er zijn namelijk naast literatuur en casuïstiek uit het communicatie-vakgebied ook talloze artistieke inspiratiebronnen en eigentijdse trends die je als student kunt gebruiken om ervaringen en inzichten op te doen. Het is de kunst om te leren dat alles om te zetten in mooie content, betekenisvolle conversaties en pakkende verhalen.

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)

Winterswijk

 

 

Ik ben geboren en getogen in Gelderland, maar was tot voor kort nog nooit in Winterswijk geweest. Ik denk dat het door de ligging van het plaatsje komt: in het uiterste oostpuntje van de provincie, omringd door Duits grondgebied. Eindhalte van het boemeltje van Arriva. Geen plaats waar je toevallig even langsrijdt of waar je gemakkelijk een tussenstop maakt. Je moet een gerichte reden hebben om Winterswijk te bezoeken. En die reden had ik onlangs. Mijn vrouw moest op een dag voor haar werk in Winterswijk zijn en ik wilde al enige tijd een kijkje nemen in Villa Mondriaan. Een voornemen dat ik in het Mondriaanjaar (2017) niet had kunnen verwezenlijken. Ook wilde ik graag rondlopen in de voetsporen van Gerrit Komrij, de bekende, veelzijdige schrijver die in 1944 in Winterswijk werd geboren. Ik draag Komrij een warm hart toe sinds hij een kinderversje uit het boekje Ondersteboven dat ik lang geleden publiceerde, opnam in zijn verzamelbundel ‘De Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten’.

 

Toen ik dat nieuws zo’n tien jaar geleden hoorde ‘zwol mijn borst tot slagschiphoogte’, om Komrij te citeren.

Voldoende reden om deze mede-Gelderlander en zijn geboortedorp enige eer te bewijzen, en nu deed zich een goede gelegenheid voor.

 

Omdat ik in de ochtend nog een aantal verplichtingen had, spraken we af dat ik mijn vrouw in de loop van de middag per trein achterna zou reizen om na mijn Mondriaan-Komrij tour samen elders in de Achterhoek in een sfeervol hotel een hapje te eten en te overnachten. Een mooi plan om het nuttige en het aangename te combineren.

Dat plan werd al bij mijn vertrek vanuit Amsterdam overhoop gegooid. Ik strandde bij station Bijlmer. Het treinverkeer naar Utrecht was verstoord door wat de NS eufemistisch een ‘aanrijding met een persoon’ noemt. Ik moest rekening houden met een oponthoud van minstens twee uur. Ik besloot de metro naar station Duivendrecht te nemen en daar op de intercity naar Apeldoorn te stappen. Er leiden immers meer wegen naar Winterswijk. De intercity reed in Duivendrecht net voor mijn neus weg. Ik moest een half uur wachten op een kil station dat in niets deed denken aan het pittoreske dorpje waar Mondriaan honderd jaar geleden zo graag landschappen en boerderijen schilderde.

Toen ik uiteindelijk op de volgende intercity stapte lag ik inmiddels een uur achter op schema. Ik besloot mijn planning maar los te laten.

In Apeldoorn stapte in over op de stoptrein (door NS en Arriva optimistisch ‘sprinter’ genoemd) naar Zutphen. Een klein half uur later stapte ik uit op het station waar ik als middelbare scholier drie jaar lang was uitgestapt. Ik woonde namelijk in Dieren en zat in Zutphen op het Baudartius College. Het was een plezierig weerzien met veel herkenningspunten. Ik was blij dat mijn omweg me naar deze vertrouwde plek had geleid. Maar veel tijd had ik niet. Ik moest al snel weer overstappen op een volgende sprinter die mij naar mijn plaats van bestemming zou brengen zou brengen.

Uiteindelijk stapte ik pas rond half 5 uit in Winterswijk. Met enige digitale hulp liep ik in tien minuten naar Villa Mondriaan. Om 5 uur zou het museum sluiten. Ik besloot toch een kaartje te kopen. Anders was alle moeite voor niets geweest. In een bovenzaal was een mooie tentoonstelling ingericht met vroeg werk van Piet Mondriaan, Jan Sluijters (een van mijn favoriete schilders) en de mij onbekende Cees Spoor. In 1909 had het Stedelijk Museum Amsterdam een tentoonstelling aan deze drie schilders gewijd en nu waren ze herenigd.

De vriendelijke medewerkers van het museum gaven me toestemming om rond sluitingstijd ook nog even het naastgelegen huis te bekijken waar Mondriaan een aantal jaren heeft gewoond. Maar om tien over 5 was het echt gedaan. Ik liep terug naar het gezellige centrum van Winterswijk voor een ijsje. En kwartier later haalde mijn vrouw me op en vertrokken we naar ons hotel in Bronkhorst.

Ik ben dus netto één uur in Winterswijk geweest. Een bliksembezoek. Hiermee heb ik deze plaats tekort gedaan. En Gerrit Komrij al helemaal. Ik ga zeker nog een keer terug. In de tussentijd moet ik het doen met dit mooie gedicht van Gerrit Komrij over zijn geboorteplaats.

Winterswijk

Soms droom ik, in de verre hete zon,

Dat ik mijn dorpje een bezoek ga brengen,

De school, het groen, de straat waar het begon –

Geen wegen lopen er naar toe maar navelstrengen.

 

Er gloeit en zingt iets aan de horizon.

Ik ben er bijna, in de holte van de kaart –

Ik zal weer samenvallen met mijn bron –

De zijlijn, maar voor mij een omweg waard –

 

De grijze Jacobskerk lijkt wel van goud.

Ik trap het Weurden op zijn staart

Dan, snel, zakt het fantoombeeld, zo vertrouwd,

 

In een diep gat, ik zal er nooit echt komen –

Toch is er iets hardnekkigs in mijn dromen,

Want steeds herhaal ik deze bedevaart.

 

(16 maart 2001; Ergens in de trein tussen Middelburg en Roosendaal)

Balinese bruiloft

 

 

 

 

Als een Balinees stel gaat trouwen, vindt de ceremonie doorgaans plaats in het dorp waar de vader van de bruidegom is geboren. Volgens de traditie behoort de bruid bij de familie van haar man te gaan wonen. Het jonge paar bouwt of krijgt een huisje op het erf van de familie. Bij grotere families is er een erf met meerdere huizen (kampung) waar, naast de ouders, ook ooms en tantes en neven en nichten wonen. Als de (schoon-)ouders oud en hulpbehoevend worden, moeten zoon en schoondochter voor hen zorgen. Tot zover de traditionele gang van zaken.

Het wordt een ander verhaal als de bruidegom van Nederlandse komaf is. Dit maakten wij van dichtbij mee toen onze oudste zoon Lucas begin mei ging trouwen met zijn Balinese vriendin Santie. Het werd een heel bijzondere ervaring. Soms sprookjesachtig en zinnenprikkelend, soms ook bevreemdend en  verwarrend. Maar hoe dan ook onvergetelijk.

 

De datum

Lucas en Santie hadden al een tijd lang 08-08-’18 in hun hoofd als mooie symbolische datum voor hun huwelijk. Deze datum kregen wij dan ook een half jaar geleden bij de huwelijksaankondiging van hen door. Voor ons heel handig, want het viel goed in te passen in onze zomervakantie. Maar anderhalve maand na de aankondiging bleek bij het ‘intake’-gesprek met de Hindoe-priester, dat de gewenste datum niet geschikt was. Van medio juli tot medio augustus kon je volgens diens vaste overtuiging beter niet trouwen: bad kharma. Begin mei zou wel geschikt zijn. Daarmee kwamen alle voorbereidingen onder druk te staan, want dat was drie maanden eerder dan gepland. En reken maar dat er ook op Bali rondom een huwelijk heel veel vooraf geregeld moet worden, zeker ook als er een buitenlandse bruidegom in het spel is. Ook wij moesten opeens snel handelen om vrije dagen op te vragen en tickets en overnachtingen te boeken.

 

De locatie

Omdat er geen Balinese bruidegom was, werd er gekozen voor een bruiloft in het geboortedorp van de ouders van de bruid. De ouders van Santie wonen bij de hoofdstad Denpasar, maar het geboortedorp van Santie’s vader is in een klein dorpje in een niet-toeristische regio van Bali. In dat dorp bevindt zich de kampung van de familie waar alleen nog Santie’s hoogbejaarde grootmoeder en een verzorgende tante permanent wonen. Santie’s vader heeft nog twee oudere broers voor wie dit ook het familie-erf is. De familie komt hier van tijd tot tijd samen als er bepaalde ceremonies zijn. Dan is ook de oudere broer van Santie met zijn gezin aanwezig. Kortom, de hele mannelijke lijn komt op dat erf bij elkaar. De keuze van de locatie betekent daarmee ook dat men Lucas toestaat om van die lijn deel uit te gaan maken. In plaats van het vertrek van een dochter, komt er dus een schoonzoon bij. Dat kan alleen als de direct betrokken mannen daarmee instemmen.

De kampung wordt in de dagen voorafgaand aan de bruiloft geheel versierd.

Om het hek aan de doorgaande weg wordt een kleurrijke ingangspoort geplaatst. Het kan niet missen: hier gaat de bruiloft plaatsvinden. Op de binnenplaats van het erf bouwt men een altaar voor de priester, een podium voor de muzikanten, een foto-hoek en een ruimte voor het buffet. Er worden meerdere ronde tafels en tientallen stoelen geplaatst en aangekleed. Kortom, een festivalterrein in miniatuur-formaat. In de laatste dagen voor de bruiloft begint men met het voorbereiden van het eten. Enorme zakken pepers, uien, knoflook en kruiden worden aangevoerd, schoongemaakt en verwerkt tot boemboes voor de meest heerlijke gerechten. Ondertussen komen de hele dag door buren en kennissen bij wijze van huwelijksgift manden vol rijst en suiker (symbolisch voor vruchtbaarheid en voorspoed) langs brengen.

 

Lucas en Santie mogen het terrein dan niet meer verlaten. Dat zou maar ongeluk brengen. Als ik vraag waar ze slapen zegt Lucas: ‘op de kamer bij mijn schoonouders’. Hij laat me het huisje zien dat bestaat uit een keuken en een klein slaap-/woonvertrek. Overige familieleden die op bezoek komen, slapen elders op het erf in de open lucht.

Op de dag voor de bruiloft wordt Lucas om 4 uur ’s nachts gewekt om aanwezig te zijn bij het slachten van een varken. Gewoon op de grond van het erf. In een mum van tijd wordt dit ‘feestvarken’ ontdaan van zijn kop en ingewanden. Daarna wordt het beest in stukken gehakt en uitgebeend. We zullen er later tijdens de bruiloft heel smakelijk van eten.

 

De kleding

Op de dag van het huwelijk ogen de bruid en de bruidegom als een koninklijk paar uit een Oosters sprookje. In veelkleurige gewaden, met goudkleurige kronen en allerlei sieraden en accessoires. Santie kreunt af en toe onder het gewicht van haar kroon. Haar gezicht is zwaar opgemaakt. Wij kijken naar onze zoon die we al in heel wat outfits hebben zien rondlopen, maar nog nooit in zo iets bijzonders. Alle directe familieleden zijn traditioneel gekleed (sarong en kebaya voor de vrouwen, sarong en jasje voor de mannen).

Wij hebben drie maanden geleden al onze kledingmaten moeten doorsturen en bij aankomst op Bali hebben we alles moeten passen onder toeziend oog van de kleermaakster. Dankzij deze kleding weten alle bruiloftsgasten wie de ouders en broers en zussen van het bruidspaar zijn. ’s Avonds kleden Santie en Lucas zich om en verschijnen ze wederom in prachtige feestkleding, maar dit keer met wat minder uitbundige hoofdtooien.

 

Hindoe rituelen

De bevolking van Bali hangt een eigen vorm van hindoeïsme aan. Het leven op Bali is vol van  gebruiken en rituelen. Balinezen besteden veel tijd, aandacht en geld aan al deze religieuze handelingen. Voor buitenstaanders is het vaak mooi om te ervaren: de offertjes, de tempels en de toewijding. Sommigen vinden Bali daarom heel inspirerend, anderen ervaren het meer als naïef bijgeloof. Hoe dan ook, wie op Bali woont en werkt, en zich wil voegen naar het Balinese leven, moet ook de levenswijze van de hindoes aannemen. Daar heeft Lucas ook voor gekozen. Op de dag van zijn huwelijk moet hij ook zijn toetreding tot het hindoe-geloof afronden. Hij heeft de maanden daarvoor al stappen gezet en nu wachten de laatste rituelen. Op de huwelijksdag moet hij ’s ochtends om half 4 opstaan om in de plaatselijke tempel zijn hoektanden te laten vijlen. Daarin huizen namelijk kwade geesten. Wij willen daar getuige van zijn, dus ook wij staan voor dag en dauw op. Uiteindelijk begint de ceremonie pas om 5 uur. Bij het kraaien van de haan worden er gezangen voorgedragen en Lucas wordt op een  hoogbed gelegd, waarna een traditioneel geklede man met een vijl aan de slag gaat.

Het is geen prettig gezicht, ook al schijnt het geen pijn te doen. Ook een neef en een nicht van Santie ondergaan dit lot. Nu er toch een priester is ingehuurd voor deze dag, kunnen zij tegen groepstarief hun laatste toetredingsrituelen ondergaan. Drie voor de prijs van één. Rond zes uur is alles klaar en gaan wij terug naar het hotel om ons op te frissen en aan te kleden. De dames in ons Nederlandse gezelschap schuiven één voor één aan bij de ingehuurde Balinese ‘make up artist’. Tegen 9 uur vertrekken we passend gekleed en gekapt met auto’s en scooters naar de bruiloft.

 

Op de foto

Als we op het erf aankomen loopt Lucas al in vol ornaat rond. Santie wordt nog opgemaakt. We krijgen een kop koffie en wachten de komst van de bruid af. Even later komt ze, oogverblindend,  tevoorschijn.

Daarna volgen een paar fotomomenten. Iedereen gaat met het stralende bruidspaar op de foto: ons gezin, Santie’s gezin, de twee gezinnen samen, een dozijn overgekomen Nederlandse vrienden, buren, ooms en tantes. Daarna gebeurt er even niets bijzonders. We drinken nog maar wat koffie of thee, terwijl er meer en meer dorpsgenoten en andere gasten het erf opkomen.

 

Mannenpraatgroep

Op een gegeven moment zitten zo’n vijftien mannen in een kring op de grond bij elkaar. Ik vraag een Balinese vriend van Lucas wat er gaande is. Hij legt me uit dat de vader van Santie nu in bespreking is met zijn oudere broers en enkele gezaghebbende dorpsgenoten. Het gaat om de vraag of zij Lucas willen accepteren in de familie en in de dorpsgemeenschap.

Bij toerbeurt nemen enkele mannen het woord en houden daarbij stevige monologen. Ook gaan er verschillende formele documenten rond. Ik herken daarbij ook een kopie van een Nederlands document dat ik een paar maanden geleden naar Lucas had opgestuurd.

Opeens komt er een doosje tevoorschijn. Het doosje gaat open en er zitten twee ringen in. Wij grijpen snel naar onze fototoestellen, omdat we begrijpen dat dit plotseling een belangrijk moment wordt. Santie en Lucas schuiven de ringen om elkaars vinger en daarmee eindigt het gespreksritueel. ‘Zijn jullie nu formeel getrouwd?’, vragen wij. Ze geloven van wel, maar ze moeten ook nog een Hindoe-ritueel ondergaan. Voor de zekerheid feliciteren we hen alvast en wachten af wat er verder gaat komen.

Priester en artiesten

De plaats van handeling verschuift naar een ander deel van het erf waar een verhoogde stellage voor de priester is gebouwd (we zijn deze eerbiedwaardige man daarom ook ‘hogepriester’ gaan noemen). Lucas en de neef en nicht bij wie ’s ochtends ook de hoektanden zijn gevijld, ondergaan een laatste inwijdingsritueel. Santie heeft hierdoor even rust. Dat mag ook wel want de afgelopen dagen waren erg (in-)spannend voor haar. Het ritueel bestaat uit meerdere onderdelen en zal uiteindelijk zeker een uur duren. Het duurt zo lang omdat Lucas in één keer een aantal handelingen moet ondergaan die alle fasen uit zijn leven omvatten, terwijl Balinezen dit in de loop van hun leven stapsgewijs via meerdere rituelen doen.

Er worden stukjes van Lucas’ haar geknipt, hij wordt besprenkeld met heilig water, er wordt wierook gebrand, etc. De priester laat voortdurend een schel belletje rinkelen en op de achtergrond speelt een driekoppig gamelan-orkestje. Al onze zintuigen worden volop geprikkeld. Ook beginnen we het behoorlijk warm te krijgen omdat dit deel van de kampung minder beschutting kent.

Als het inwijdingsritueel is afgerond, volgt de ceremoniële inzegening van het huwelijk. Wij hebben hierbij als ouders ook een rol. Samen met de ouders van Santie lopen we achter het bruidspaar aan dat een paar rondjes maakt rondom een aantal offers die op de grond liggen. Lucas moet op een paar offers stampen met zijn voet en met een kleine kris moet hij een gevlochten matje doorboren dat Santie voor haar buik houdt. Deze symbolische handeling laat weinig te raden over.

Daarna lopen we met hen naar het huis van Santie’s ouders. Lucas krijgt van zijn schoonvader een soort bamboe-juk op zijn schouder waarmee hij de zorg voor Santie symbolisch van hem overneemt. Bij het huis staan twee takken tegen de deurposten geplaatst met een touwtje ertussen. Santie moet nu het huis binnenlopen en het touwtje met haar buik wegduwen. Alsof ze een lintje doorknipt. Daarna keren we terug naar de centrale binnenplaats waar al die tijd meerdere artiesten aan het optreden zijn: twee traditionele Balinese danseressen, twee stand up comedians met beschilderde gezichten en een als vrouw verklede man die (ondeugende) liedjes zingt.

 

Het publiek is door het dolle heen. Wij begrijpen er nauwelijks iets van. Ook begrijpen we niet waarom dit gedurende de huwelijksceremonie van de priester al is begonnen. Later horen we dat Balinezen zo vaak huwelijksceremonies meemaken, dat ze graag wat aanvullend entertainment willen hebben tijdens de gebeurtenis.

Als dit onderdeel helemaal is afgerond zien we dat Lucas en Santie van alle kanten worden gefeliciteerd, dus dat doen wij ook nog maar een keer.

 

Eten en drinken

Na alle plechtigheden en het amusement is het tijd voor eten en drinken. Er staat een heerlijk buffet klaar en iedereen gaat met een bord vol lekkers aan de ronde tafels zitten. Daarna willen mensen met Lucas en Santie (en met ons) op de foto.

Langzaam maar zeker stroomt het erf leeg. Lucas en Santie zijn opeens ook verdwenen en wij zitten wat rond te kijken. Wat zullen we gaan doen? We willen dolgraag terug naar het hotel om ons wat op te frissen, maar kan dat wel? Is dat niet onbeleefd? Als we van Ita, de schoonzus van Santie, begrijpen dat het geen probleem is, gaan we een paar uur terug naar ons hotel voor een verkoelende duik in het zwembad.

 

Avondprogramma

Vanaf een uur of 6 ’s avonds stroomt de kampung weer vol. Dit keer zijn het vooral vrienden van Lucas en Santie. Het ochtendprogramma was kennelijk vooral voor de dorpsgenoten en directe familie. Lucas en Santie dragen prachtige groene gewaden. Een keyboardspeler en een zangeres zorgen voor moderne muziek en er wordt gedanst. Dit is een onderdeel dat het Nederlandse contingent goed begrijpt, dus we gaan allemaal de dansvloer op. Er treden diverse zangers op, waaronder Bari, de broer van Santie. Ook Lucas zingt een Balinees duet met zijn vriend Putu Marlen. Veel hilariteit ontstaat bij het optreden van twee ‘boum boum’-danseressen. Tot groot vermaak van het publiek worden mannen de dansvloer op getrokken om te dansen met deze verleidelijke, heupwiegende dames. Dan is het de beurt aan een grote muziek- en dansgroep (gencek) van wel 25 mannen. Ze zitten in een vierkant op de grond en zingen en bewegen op de opzwepende muziek. De rest van de avond is er tijd voor lekkere dansmuziek en gaan de benen weer van de vloer.

Op een gegeven moment pakken de vrienden van Lucas de microfoon en een gitaar om twee liedjes van Acda en De Munnik te zingen die zij bij Lucas vinden passen: ‘Het regent zonnestralen’ en ‘De stad Amsterdam’. Lucas en wij zingen uit volle borst mee en de Indonesische vrienden kijken geamuseerd toe. Ik neem aansluitend de microfoon over. Niet om te zingen, maar om wat te zeggen. We hebben toespraken voorbereid, maar merken dat dit niet echt een goede setting daarvoor is. Toch wil ik graag de ouders en broer en schoonzus van Santie bedanken voor hun gastvrijheid, hun inzet bij alle voorbereidingen en voor het opnemen van Lucas in hun familie. De taal blijft een probleem, want zij spreken geen Engels. Maar de boodschap komt gelukkig goed over en wordt met vriendelijke gebaren in dank aanvaard.

Rond 22.00 uur is het feest over z’n hoogtepunt heen en vertrekken de meeste gasten. Velen moeten nog een heel eind door het donker terugreizen. Ook wij gaan terug naar ons hotel. We hebben voor deze nacht een extra kamer geboekt voor Lucas en Santie en geven hen de sleutel. Zij moeten nog wachten tot de laatste gasten weg zijn; wij gaan alvast. We spreken af om morgen samen te ontbijten. Bij het hotel zitten we nog even met de hele Nederlandse club bij elkaar voor het uitwisselen van ervaringen en een laatste drankje. Iedereen is onder de indruk van de dag en vond het een heel bijzondere ervaring, al was het vooral in de ochtend soms lastig om te volgen wat er op bepaalde momenten precies gebeurde. Dat maakte ons af en toe meer toeschouwer dan deelnemer. Een mengeling van verrassing, verbinding en verwondering.

 

Nog even onder elkaar

De volgende ochtend verzamelen we ons voor het ontbijt op het grote hotelterras dat prachtig uitzicht biedt op de belangrijkste berg van Bali: de vulkaan Gunung Agung. Lucas en Santie schuiven als laatsten aan.
Na het ontbijt is het een goed moment om Santie en Lucas toe te spreken. We delen woorden en emoties met elkaar. Iets wat op de dag van de bruiloft zelf minder goed in te passen was. Dan neemt Lucas het woord en vertelt hoeveel steun hij heeft gehad aan de aanwezigheid van zijn familie en vrienden.

Hij maakt geëmotioneerd duidelijk hoe zeer hij ons mist, maar ook hoe graag hij zijn Balinese droom wil realiseren. Hij laat zijn hart spreken en weet iedereen te raken. Daarmee vullen we met elkaar in wat nog oningevuld was gebleven. Zo wordt deze ochtend de perfecte afronding van een onvergetelijk bruiloftsfeest.

 

 

 

 

Leestip: Van bacterie tot Bach en terug

 

Ik heb de afgelopen weken met veel belangstelling het boek ‘Van bacterie tot Bach en terug’ van Daniel Dennett gelezen. Een pittig boek over taal, communicatie, bewustzijn en begrip.  Ik vind er veel zaken in terug die samenhangen met het vakgebied Communicatie waarmee ik me als docent al jarenlang bezighoud. Ik deel hieronder wat inzichten en interpretaties. Gebaseerd op dit boek, maar wel ‘vertaald’ in eigen woorden.

 

Mensen zijn tot elkaar veroordeeld. Ze slaan de handen ineen of vliegen elkaar in de haren. Ze leren door imitatie en herhaling van ouderen die het destijds als jongeren ook weer door imitatie en herhaling hebben geleerd. Alles volgens een darwinistisch principe: aanpassing aan omstandigheden door te kijken wat wel werkt en wat niet. Dit mechanisme noemt Dennett: competentie zonder begrip. Je doet iets (of je doet iets na) en dan blijkt of het werkt of niet. Als het niet werkt loop je schade op of ga je dood. Als het wel werkt overleef je en geef je het door. Niet omdat je dat van tevoren zo had uitgedokterd, maar omdat je er mee verder bent gekomen.

Uit de recensie van Hendrik Spiering (NRC, 12 januari 2018):

“de kern van zijn (Dennett’s) theorie over de oorsprong van het menselijke bewustzijn is simpel. Wij danken ons bewustzijn aan taal. Ons bewustzijn ontstond omdat het evolutionair nut had als controle-instrument voor onderlinge communicatie. En dankzij die ontwikkeling kunnen wij mensen nu als enige dieren op deze wereld abstract denken, poëzie scheppen én filosofische boeken schrijven.”

Communicatie helpt om de menselijke samenwerking (of competitie) te versterken. We gebruiken zintuiglijk waarneembare (te onderscheiden) uitingen (gebaren, woorden, geluiden, aanrakingen en beelden) om informatie met anderen uit te wisselen. Bewust of onbewust. Bedoeld of onbedoeld.

Vanuit de ‘zendende’ mens gezien: er ontstaat een ontwikkeling van bewustzijn om de uitgaande communicatie te controleren. Om toe te zien op wat we wel en niet willen zeggen en delen. Met dat bewustzijn ontstaat ook het menselijke begrip. Snappen waarom en waartoe. Niet meer puur vanuit instinct, maar op basis van een redenering, een gedachte, een bedoeling.

Vanuit de ‘ontvangende’ mens gezien: informatie is afhankelijk van wat ‘de ontvanger’ al weet. Semantische informatie is betekenisvol. Door te kunnen onderscheiden wat betekenisvol is kun je je situatie verbeteren.

Voor beide partijen is onderscheiden een sleutelwoord. De zendende partij moet zich met zijn uiting weten te onderscheiden, de ontvangende partij moet het geuite kunnen onderscheiden.

De gebruikte uitingen hebben een bepaalde betekenis die vooral door imitatie en herhaling tot ontwikkeling komt. Die uiting is een uitdrukking of vertaling van een concept in het hoofd van de ene persoon die hij probeert over te brengen op een andere persoon. Dat concept heeft betrekking op een al dan niet waarneembaar stoffelijk voorwerp (hand, kat, boom, huis) of geestelijk idee (warmte, liefde, respect). Zo heb je drie elementen:

  1. het voorwerp of idee,
  2. het daarop betrekking hebbende concept in het hoofd van een persoon
  3. de vertaling van dit concept over een bepaald voorwerp of idee in de vorm van een uiting.

Sommige uitingen (klanken, gebaren of tekens) hebben een duidelijke gelijkenis met het betreffende object. Denk aan het woord koekoek, aan hiëroglyfen, het mail-icoontje op een smartphone of een portrettekening. Andere klanken, gebaren of tekens zijn meer abstract en vergen meer ervaring in betekenisverlening en patroonherkenning. Volgende generaties weten misschien niet meer dat het mail-icoontje een envelop afbeeldt, omdat ze geen ervaring hebben met papieren brieven en enveloppen.

Degene die de uitingen samenstelt ( de ‘zender’) kan heel doelbewust proberen bepaalde betekenissen op te roepen door voort te borduren op oudere routines en bestaande betekenisvormen. Scenaristen, schilders, tekstschrijvers, fotografen, muzikanten, PR-professionals en politici maken hier graag gebruik van. Denk aan de vaste vijf delen van de Griekse tragedies, de ideale beeldverhoudingen volgens de gulden snede, de veertien regels van het sonnet, de drie basisakkoorden van de blues, maar ook aan vaak gebruikte argumentatieschema’s en reclametechnieken. Er wordt eindeloos geïmiteerd, doorontwikkeld, geplagieerd, aangepast. Geen Beatles zonder Bach, geen West Side Story zonder Romeo en Julia, geen Jesse Klaver zonder Barack Obama, geen Santa Claus zonder Sint Nicolaas, geen …. Zo ontstaan clichés, pastiches, bewerkingen en verwijzingen. Soms regelrecht gekopieerd, soms in een nieuw jasje gestoken, soms compleet gerenoveerd met nog maar een heel klein restant van het oorspronkelijke patroon. Het levert een spanningsveld op van enerzijds voldoende betekenisvol zijn (bekende elementen gebruiken, anders snapt men niet wat ik wil overbrengen) en anderzijds voldoende onderscheidend zijn (anders ziet men mij niet, word ik niet waargenomen). Vergelijk het met het innovator’s dilemma en de ‘chasm’ (Geoffrey Moore, 1991: http://soloway.pbworks.com/w/file/fetch/46715502/Crossing-The-Chasm.pdf).

Aan de kant van de ‘ontvangers’ zorgen herhaling, training en educatie voor versterking van de patroonherkenning. Oefening baart kunst. Wie die kunst verstaat heeft aan een half woord (of een half logo, of de eerste tonen van een melodie) al genoeg om het geheel te herkennen. Ook kan hij gehusselde letters omtoveren in normale woorden en herkent hij patronen in schijnbaar losse tekens (denk aan de Gestalt wetten).

Hoe meer mogelijkheden mensen ontwikkelen om informatie uit te wisselen (alfabetten, boeken, wiskunde, computers), hoe groter de cumulatie van betekenisvolle informatie. Ieder jaar verschijnen weer nieuwe boeken, nieuwe films, nieuwe auto’s, nieuwe robots, nieuwe apps. Slimmer, smarter, sneller. We kunnen hierdoor informatie gebruiken om nog beter te worden in het verwerken van informatie. Een cumulatief, zichzelf versterkend proces.

Dat vergt ook een accumulatie van competenties om informatie te ontvangen en te verwerken. Dat gaat velen goed af, maar velen ook niet. In Nederland zijn er momenteel 2,5 miljoen mensen die moeite hebben met lezen, schrijven en rekenen. Zij kunnen op tal van fronten minder goed meedoen. In termen van Dennett: zij hebben in dit informatietijdperk minder mogelijkheden om semantische informatie te benutten en daarmee hun situatie te verbeteren. Een soort nieuwe kenniskloof (Noelle-Neuman), of ‘digital divide’.

https://www.lezenenschrijven.nl/nieuws/laaggeletterden-lopen-jaarlijks-ruim-half-miljard-aan-inkomsten-mis/

De mensen van Maastricht

 

 

 

 

Jaren geleden gingen mijn vrouw en ik een paar dagen naar Londen. Op de eerste avond hielden we zo’n typisch Britse taxi aan. De chauffeur begroette ons allerhartelijkst. Hij vroeg waar we vandaan kwamen en maakte een gezellig praatje met ons. Toen we bij ons hotel waren aangekomen en hadden betaald nam hij afscheid met de woorden: “we are very happy to have you here!” Door het woordje ‘we’ leek het alsof hij ons namens heel Londen welkom heette. Een echte ambassadeur van zijn stad.

Organisaties hopen dat hun medewerkers zich net als deze chauffeur gedragen: vriendelijk, service-gericht en representatief. Bij de afdeling Interne Communicatie hanteert men vaak de slogan “intern beginnen is extern winnen”. Stel je voor dat iedere medewerker zich als een ware ambassadeur zou gedragen; dat zou een enorme impuls geven aan de verkoopcijfers en de klanttevredenheid. Organisatie zetten om die reden dikwijls trainingsprogramma’s en instructiebijeenkomsten op om hun medewerkers zo ver te krijgen, met als boodschap: “je bent het visitekaartje van de organisatie”.

Ook steden krijgen hiervoor steeds meer oog. Geïnspireerd door vakgebieden als ‘city branding’ of ‘destination marketing’ probeert men niet alleen bedrijven, expats en toeristen aan te trekken, maar erkent men ook in toenemende mate de belangrijke rol die de eigen burgers spelen bij de beeldvorming en belevenis van de stad. Positieve en representatieve burgers zijn onmisbaar voor de profilering van een stad. Meer dan de bestuurders of de bedrijven zijn het juist de burgers, winkeliers en horeca-medewerkers die de belofte van een stad moeten waarmaken.

Als je wilt weten waar dat heel goed wordt ingevuld, moet je een paar dagen naar Maastricht gaan. Onlangs waren we een paar dagen in deze mooie stad aan de Maas. We kennen de stad redelijk goed, maar ons laatste bezoek was toch al weer een jaar of zes geleden. Het was een plezierig weerzien. Niet alleen vanwege de gezellige pleinen, de prachtige kerken, de fraaie winkels en de heerlijke restaurants, maar juist ook vanwege de gastvrijheid van de Maastrichtenaren.

 

Natuurlijk, dé Maastrichtenaar bestaat niet, maar we vonden het opvallend hoe we overal vriendelijk werden verwelkomd en geholpen. In ons hotel, in de boekhandel, op het terras, in het museum, in de winkel, op de markt. Meer dan we in andere steden hebben ervaren. Dat kan geen toeval zijn. Het is in ieder geval niet het resultaat van een collectieve motivatietraining die alle inwoners hebben moeten ondergaan. Volgens mij komt het omdat de Maastrichtenaren goed in hun Maastrichtse vel steken en dat met een natuurlijke vanzelfsprekendheid uitstralen. Zij voelen zich sterk verbonden voelt met de stad. Maastricht is hun stad. Een stad die niet alleen mooie gebouwen en pleinen heeft, maar ook vele tradities, een rijk verenigingsleven en een eigen dialect: Mestreechs. Dat geheel vormt een fijnmazige culturele voedingsbodem die niet zichtbaar is op Google maps, maar wel voelbaar in de omgang met Maastrichtenaren. Hun vriendelijkheid en gastvrijheid zijn niet gespeeld, niet aangeleerd, niet overdreven, niet kruiperig, maar heel naturel. De Maastrichtenaren spelen geen rol, maar spelen een thuiswedstrijd. In een stad waar zij zich thuis voelen en die zij graag tonen aan hun bezoekers. Daar kunnen andere steden (en organisaties die worstelen met ongemotiveerde medewerkers) veel van leren.

 

(Reageren op dit bericht kan helaas niet meer via de reactie-functie. Deze heb ik afgesloten vanwege de vele spam-berichten. Reacties via LinkedIn en Twitter zijn zeer welkom!)