Categoriearchief: Gepubliceerd

Jan Vantoortelboom en het grote Vlaamse familieverhaal

Toen ik bij de lijkbaar ging staan zochten mijn ogen het gezicht van Victor. Het litteken was witter dan ooit en verdeelde zijn gezicht nog meer dan vroeger….en ik moest denken aan een tekening van een hofnar uit mijn ridderboek… Maar grootvader Victor was geen nar geweest. Met hem viel destijds niet te spotten, zoveel was zeker. In zijn jonge jaren was hij de beste soldaat van Elverdinge en ook nog eens de enige buitenwipper van café ’t Pompkot geweest. Vaders woorden.

 

Vlaamse auteurs zijn boeiende vertellers. Hun verhalen hebben vaak de vorm van een familiegeschiedenis. Hun toneel is bij voorkeur het kleinburgerlijke milieu  van een Vlaams dorp met de kerk en het café als vaste decorstukken. Er wordt geroddeld in de slagerswinkel, gescholden in de kroeg en gebiecht bij meneer pastoor. De problemen van de Grote Wereld lijken ver weg, maar de sporen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog zijn nog nadrukkelijk aanwezig. Een land vol littekens. Tegen die achtergrond wordt een familie tevoorschijn getoverd met struise, bedilzuchtige vrouwen en knoestige mannen van het type ruwe bolster, blanke pit. Op het eerste gezicht een normale familie met hooguit wat onbeholpen omgangsvormen, maar onder het oppervlak tikt -en dat is typerend voor het Vlaamse verhaal- een tijdbom. Van meet af aan maakt de auteur op subtiele wijze duidelijk dat er iets niets pluis is, maar als lezer weet je niet precies wat het is. Een samenzwering? Een vloek? Een zwarte bladzijde? Het is in ieder geval iets noodlottigs wat doorwerkt van generatie op generatie. Stap voor stap kleurt de schrijver zijn verhaal in en met elke stap komt de onthulling naderbij.  Waar een misdaadroman begint met een moord en eindigt met het vinden van de dader, begint het Vlaamse verhaal met een vage verwijzing naar een mysterie dat langzaam maar zeker uit de doeken wordt gedaan. Geen ‘whodunnit’, maar een ’whatisit’.

Aan de auteur de opgave om de lezer vast te pakken en mee te slepen. Hoe groter zijn verbeeldingskracht en schrijftalent, des te indrukwekkender het effect van de finale ontknoping. En des sterker de compassie bij de lezer voor de door het noodlot getroffen personages.

 

Toen ik een tijd geleden met een Vlaamse vriendin over de ook in Nederland zeer populaire schrijfster Griet op de Beeck sprak, raadde ze me aan om ook eens wat van Jan Vantoortelboom te lezen. Zij vond hem minstens zo’n goede schrijver als Griet op de Beeck. Nieuwgierig geworden kocht ik onlangs zijn debuutroman De Verzonken Jongen (2011). Ik heb het boek met plezier gelezen. Het is een knap debuut en een waardig Vlaams verhaal met alle ingrediënten die hierboven staan beschreven. Een opa met een mysterieus litteken op zijn voorhoofd en een kleinzoon die het naadje van de kous wil weten. Beetje bij beetje weet hij het stilgezwegen familiegeheim te ontrafelen. Daarbij is het ook een coming-of-age verhaal met de jonge Stoffel als hoofdpersoon. Natuurlijk mag ik hier het mysterie hier niet uit de doeken doen. Wel bij wijze van sfeertekening een paar fraai geformuleerde passages:

Tuurlijk dat, zei de slagerin, die aan de slag ging. De bezwering was verbroken. Ik voelde me weer wat meer op mijn gemak toen de vrouwen achter me begonnen te keuvelen en de plakjes hesp op het papier werden gekwakt en gewogen. Ze floot tussen de spleten van haar tanden, staarde naar de wijzer van de weegschaal en zei dat het tweehonderdvijftig franken was. Ik had godverdegodver niet genoeg bij me en besefte met dichtgeknepen billen dat ik weer het zenuwcentrum van deze heksensabbat zou worden.

De volgende morgen stampten en loeiden de koeien onrustig in de stal. Kettingen rinkelden. Alfons en Maria werden er wakker van. Meestal was Victor als eerste op en voederde hij de beesten. Deze dag had niks goeds in het verschiet. Ze konden het bij het krieken al in hun oude, stijve lichamen voelen.

 Toen ik bij de lijkbaar ging staan zochten mijn ogen het gezicht van Victor. Het litteken was witter dan ooit en verdeelde zijn gezicht nog meer dan vroeger….en ik moest denken aan een tekening van een hofnar uit mijn ridderboek… Maar grootvader Victor was geen nar geweest. Met hem viel destijds niet te spotten, zoveel was zeker. In zijn jonge jaren was hij de beste soldaat van Elverdinge en ook nog eens de enige buitenwipper van café ’t Pompkot geweest. Vaders woorden.  

Het is heerlijk om dergelijke passages te lezen. Toch past bij dit boek ook een kritische kanttekening. Vantoortelboom rekt het geheel nogal lang uit. Daarmee verliest het verhaal soms wat vaart en spanning. Misschien komt dat ook omdat je als lezer op een gegeven moment wel aanvoelt in welke richting je het mysterie moet zoeken. Het had dus iets compacter en verrassender gemogen.

Bijzonder is dat dit boek niet eindigt met een voorspelling van voortdurende rampspoed voor de familie, maar met een optimistische vooruitblik. De jonge hoofdpersoon neemt zich voor, gesteund door de dorpspastoor, om zich niet te laten gijzelen door het familiedrama: Maar ik was er nú, op déze aardbol, in dít land, in dít dorp, en kijk ‘ns wat ik was: een schone, slimme rostekop met een lieve vriendin en een verbeelding zonder plafond…. Mijn echte geschiedenis begint morgen, en wat voor één!

Met deze eindtekst bezweert Vantoortelboom het noodlot en kan de lezer het boek met een glimlach dichtslaan. En bij gelegenheid een volgend boek van Jan Vantoortelboom kopen. Hij zit namelijk niet stil. Sinds zijn debuut heeft hij twee nieuwe boeken geschreven: Meester Mitraillette (2014; aangeprezen door het boekenkwartet van DWDD) en De man die haast had (2015).

Matthias Antonie

 

 

 

Vannacht logeert onze kleindochter bij ons. Er is een zusje of broertje op komst. Mijn zoon en schoondochter willen wat rust en ruimte om de bevalling goed op gang te laten komen. ‘s Ochtends vroeg belt mijn zoon met de mededeling dat alles voorspoedig verloopt. Het zal niet lang meer duren. Hij vraagt hoe het met zijn dochter is. Ze slaapt nog als een roos. Terwijl mijn vrouw met hem aan de lijn is, zit ik wat rond te snuffelen op mijn smartphone. Mijn blik blijft hangen bij een berichtje dat Bob Dylan, mijn muzikale held, vandaag 75 jaar wordt. Zo weet ik dat het een heel mooie dag kan gaan worden.

Twee uur later ben ik onderweg naar een bijeenkomst in Utrecht. Ik sta in een volle ochtendspitstrein op een lawaaierig tussenbalkon. Mijn zoon belt. Hij zegt: ‘Gefeliciteerd, je bent weer opa geworden!’, maar door de slechte verbinding en de herrie van de trein kan ik hem verder nauwelijks verstaan. De details ontgaan me. Is alles goed gegaan? Is het een jongen of een meisje? Een heel vervreemdende ervaring. Dan hoor ik door al het kabaal heen dat alles voorspoedig is gegaan, dat het een jongetje is, met twee prachtige voornamen. Een originele, eigenzinnige eerste voornaam en een tweede naam die hem verbindt met 150 jaar familiegeschiedenis. Dat raakt me. Het tussenbalkon staat vol met mensen, maar er is niemand om mijn emoties mee te delen. Ik slik de brok in mijn keel weg en kijk naar buiten. In de verte zie ik de Domtoren. Ook weer zo symbolisch. Mijn hele familie (ouders, grootouders en overgrootouders) komt uit Utrecht; mijn zoon woont sinds een paar jaar ook in Utrecht en nu dus ook deze nieuwe generatie.

De verleiding is groot om niet te gaan vergaderen, maar meteen op kraamvisite te gaan. Maar dat zou iets te snel zijn. We worden uitgenodigd om later die dag onze kleinzoon te komen bewonderen. Hij is prachtig en wat zijn onze zoon en schoondochter gelukkig. Onze kleindochter hobbelt vrolijk door de kamer.

Die avond kom ik thuis weer het bericht tegen dat Bob Dylan vandaag 75 jaar is geworden. Gevoed door de emoties van de dag schiet me zijn lied Forever Young te binnen. Een prachtig lied dat hij schreef voor zijn zoon Jesse. Het staat op zijn album Planet Waves (1974) in twee versies: in verstilde vorm en in een rock-uitvoering. Mijn kleinzoon hoeft niet eeuwig jong te blijven en ik ben niet gelovig, maar verder wens ik hem en zijn ouders alles toe wat in dit lied staat:

May God bless and keep you always
May your wishes all come true
May you always do for others
And let others do for you
May you build a ladder to the stars
And climb on every rung
May you stay forever young
Forever young, forever young
May you stay forever young

May you grow up to be righteous
May you grow up to be true
May you always know the truth
And see the lights surrounding you
May you always be courageous
Stand upright and be strong
May you stay forever young
Forever young, forever young
May you stay forever young

May your hands always be busy
May your feet always be swift
May you have a strong foundation
When the winds of changes shift
May your heart always be joyful
May your song always be sung
May you stay forever young
Forever young, forever young
May you stay forever young

Gastdocent in Litouwen

Dankzij een Erasmus-samenwerkingsverband van mijn hogeschool met een zuster-instelling in Litouwen, mag ik een paar dagen naar Vilnius, de hoofdstad van Litouwen, om daar enkele gastcolleges te verzorgen.

Litouwen is de zuidelijkste van de drie Baltische staten, grofweg gelegen langs de oostkust van de Oostzee; ingeklemd tussen Rusland, Wit-Rusland en Polen. Voor ons een verre uithoek van Europa, maar er zijn mensen die claimen dat het exacte geografische middelpunt van Europa zich in Litouwen bevindt.[1]  Litouwen is zowel gezien het aantal inwoners (3, 5 miljoen) als qua oppervlakte een klein land. Eén op de zes Litouwers woont in Vilnius, een levendige, relatief moderne stad met een aantrekkelijk oud centrum. Je vindt hier geen wereldberoemde monumenten, maar voor een paar dagen is er voldoende te doen en te zien. Mooie kerken, schilderachtige straatjes, interessante musea, een oude burcht, etc. De stad is moeilijk te plaatsen. Je zou een mix van Scandinavisch en Oost-Europees verwachten, maar dat is het niet echt. Het heeft een heel eigen sfeer die zich moeilijk laat beschrijven. Door de kleding, auto’s en winkels doet het eerder westers dan Oostblok-achtig aan. Er moet sinds de val van de Muur en de Litouwse onafhankelijkheid veel veranderd zijn. Hoe zou het er hier 50 of 100 jaar geleden hebben uitgezien? Opvallend zijn de vele trolleybussen in het straatbeeld. En er is overal graffiti. Naast compleet nieuwe huizen zie je oude bouwvallen staan en het plaveisel heeft nogal wat gaten en hobbels. Veel huizenblokken hebben een binnenplaats met ruimte voor tuinen of geparkeerde auto’s.

DSC05499

DSC05506

DSC05476

 

 

 

 

 

 

 

 

De mensen zijn behulpzaam en bescheiden. Het voelt volledig veilig op straat. De mensen die ik heb gesproken zijn trots op de eigenheid van de Litouwse taal en cultuur (Litouws is geen Russisch dialect, maar een geheel zelfstandige taal met een eigen alfabet. En volslagen onbegrijpelijk). De geschiedenis van Litouwen is getekend door vele eeuwen van vreemde overheersing. Meest recentelijk de inlijving door de Sovjet-Unie vanaf de Tweede Wereldoorlog (met een onderbreking van een paar jaar door de nazi-bezetting). Het genocide-museum laat op indrukwekkende wijze zien tot welke uitwassen eerst de Duitse en later de Sovjet-overheersing heeft geleid.

DSC05565

Tekst op de muur van het “Genocide Museum’

De meeste Litouwers zijn blij dat die tijd achter de rug is en dat Litouwen sinds de val van de muur onafhankelijk is. Men kijkt dan ook met argusogen naar de huidige politiek van Poetin. “Na de Krim kunnen wij het volgende slachtoffer zijn”, wordt mij met grote zorg gezegd. Je bespeurt in dit land om die reden dan ook meer enthousiasme voor het EU- en NAVO-lidmaatschap dan in de meeste West-Europese landen.

Vilnius heeft twee grote universiteiten. De stadsuniversiteit en de Technische Universiteit (Vilnius Gediminas Technical University; onze zuster-instelling). De meeste faculteiten van beide universiteiten bevinden zich een kleine tien kilometer ten noordoosten van het stadscentrum in een bosrijke omgeving. Het doet een beetje denken aan de campus van de Universiteit Twente.

DSC05550

DSC05555

 

 

 

 

 

 

Tussen de bomen staan diverse oudere en nieuwe gebouwen. De meeste zijn zes, zeven verdiepingen hoog. In de oude panden zie je nog granieten trapportalen, geschilderde portretten van vroegere hoogwaardigheidsbekleders en krijtjesborden. De nieuwe zien er up-to-date en 21e eeuws uit. Op deze campus zijn ook de ‘dormatories’ voor de studenten en tal van voorzieningen, zoals sporthallen, cafetaria’s en bibliotheken.

De colleges zijn op verschillende dagen, in verschillende gebouwen en voor verschillende groepen. Het is dus even puzzelen om op het juiste moment op de juiste plek te zijn. De onderwerpen zijn ook uiteenlopend. Ik had vooraf een aantal suggesties doorgegeven en men vond al de aangereikte thema’s interessant: van Reputatiemanagement en kanttekeningen bij Kennis-Houding-Gedrag tot een toelichting op mijn promotie-onderzoek naar EU-berichtgeving in Europese dagbladen. De studenten komen vrolijk pratend en op hun mobieltjes turend binnenlopen. Qua kleding hadden het ook Nederlandse studenten kunnen zijn. Ze zijn nieuwsgierig omdat er iemand uit een ver land voor de klas staat. Er wordt beleefd geluisterd, voorzichtig gelachen en wat terughoudend gereageerd op vragen. Je vraagt je daardoor af of en in hoeverre het college doel heeft getroffen. Maar gelukkig is er elke keer na afloop, tijdens een informeel nagesprek, wat meer persoonlijk contact en blijkt men zeer geïnteresseerd. Een groep vraagt zelfs of ik nog wat meer wil vertellen als het formele college voorbij is. Dat maak je in Nederland niet vaak mee.

Buiten de colleges om is er nog voldoende tijd voor sightseeing en afspraken met Litouwse collega’s. Ik heb vooral contact met een vice-decaan van de faculteit Creative Industries (hij staat in het midden van de fotocollage bovenaan). Hij heeft het programma voor me uitgestippeld en maakt me wegwijs. Een jonge, energieke man die me een avond uitnodigt voor een traditioneel Litouws gerecht. Geen haute cuisine, maar een stevig maal met haring, bieten, aardappelen en een soort spekpannenkoekjes. Op de laatste avond word ik uitgenodigd voor een barbecue die is georganiseerd door een studentenvereniging. Gelukkig is dit bij een faculteitsgebouw in het oude centrum, zodat ik niet weer de rit naar de campus in het bos hoef te maken.

DSC05594

Tijdens de barbecue krijg ik de kans om met nog wat Litouwse collega’s te spreken. De sfeer is vriendelijk en informeel. We praten over curriculumvernieuwing, didactische werkvormen, samenwerking tussen studierichtingen, internationalisering en de rol van het internet in het onderwijs. Interessant om te ervaren dat we met vergelijkbare problemen en uitdagingen te maken hebben. Maar er komen ook luchtiger onderwerpen voorbij, zoals het songfestival en de populariteit van Facebook. Van tijd tot tijd word ik begroet door studenten die ik bij de colleges heb ontmoet.

Dan valt me opeens iets bijzonders op: er wordt geen alcohol geschonken en gedronken. In Nederland zou er op een studentenfeest non-stop bier getapt worden, maar hier zijn alleen flesjes water en blikjes cola verkrijgbaar. Als ik aan een van de Litouwse docenten vraag waarom er geen alcohol wordt geschonken zegt hij: ‘we can also have parties without alcohol, and this way we don’t get any problems’. Een verfrissende reactie. Rond negen uur haken de meeste docenten af en ga ik ook terug naar mijn hotel.

De volgende ochtend vertrek ik vroeg naar de luchthaven voor mijn terugreis. Veel bijzondere ervaringen rijker.

 

[1] https://nl.wikipedia.org/wiki/Geografisch_middelpunt_van_Europa

 

9 mei: reden voor feest in Europa?

9 Mei is een bijzondere dag in Europa.

 

 

 

 

Voor Russen is 9 mei een belangrijke feestdag. Zij herdenken de overwinning op nazi-Duitsland. Op 8 mei 1945 om middernacht tekenden vertegenwoordigers van het nazi-regime hun overgave. Omdat het toen in Moskou al 1  uur ’s nachts was, werd 9 mei uitgeroepen tot Dag van de Overwinning. Van de televisie kennen we de beelden van de grote overwinningsparade op het Rode Plein waarbij jaarlijks met groot militair vertoon de heldendaden worden herdacht en de macht van (eerst) de Sovjet-Unie en (later) de Russische Republiek wordt getoond.

9 mei 2015 parade Moskou

 

In West-Europa willen we nog weleens vergeten welke offers de Russen in die oorlogsjaren hebben gebracht en hoe belangrijk hun bijdrage was aan het definitief verslaan van Hitler. Voor de Russen moet het bijzonder zijn geweest dat zij tot twee keer toe een grote westerse mogendheid het hoofd wisten te bieden. Eerst Napoleon en daarna Hitler. Daar mogen land en bevolking heel trots op zijn. Natuurlijk is er ook een donkere schaduwkant. De leiders van de Sovjet-Unie grepen deze overwinning aan om de grootsheid van hun communistische systeem te etaleren en hun territoriale vleugels in Oost-Europa uit te slaan. De bevrijding werd een bezetting. Oost-Europa kwam onder Sovjet gezag te staan. Overal werd elke vorm van kritiek en verzet hardhandig de kop ingedrukt. Dat veranderde pas met de val van de Muur in 1989. Zo bezien is 9 mei in Oost-Europa een feestdag met een zwarte rand.

 

Voor de Europese Unie is 9 mei de Dag van Europa. De EU kent officieel vier symbolen (en de Euro als vijfde, niet-officiële):

–          de blauwe vlag met de twaalf sterren

–          het motto ‘in verscheidenheid verenigd’

–          de hymne (uit de negende symphonie van Beethoven; ‘Alle Menschen werden Brüder’)

–          de Dag van Europa (9 mei)

EU symbols_nl

http://europa.eu/publications/slide-presentations/index_nl.htm

Er is voor deze datum gekozen omdat op 9 mei 1950 de toenmalige Franse minister van Buitenlandse Zaken een belangrijke persverklaring aflegde. Het was de vooraankondiging van de vorming van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), één van de voorloper van de Europese Unie.

In de Verklaring van 9 mei 1950 staat:

‘De wereldvrede kan alleen worden beschermd door een krachtsontplooiing die evenredig is aan de gevaren die haar bedreigen.’ ‘Door de gezamenlijke productie van de oorlogsindustrieën onder gezag te plaatsen van een nieuwe Hoge Autoriteit, wier beslissingen bindend zijn voor Frankrijk, Duitsland en de andere landen die zich aansluiten, legt dit voorstel de eerste concrete fundamenten voor een Europese federatie, die onontbeerlijk is voor het handhaven van de vrede.’ (Bron: https://www.europa-nu.nl/id/vhkfc9n88ty2/9_mei_dag_van_europa )

In dit opzicht kan 9 mei 1950 beschouwd worden als de geboortedatum van het Europese samenwerkingsproject dat uiteindelijk heeft geleid tot de EU zoals we die nu kennen. Er zullen niet veel mensen zijn die deze dag als zodanig kennen en vieren. Geen parades en festivals in Brussel en Straatsburg. Geen vlagvertoon en volksfeesten in de hoofdsteden van de lidstaten. Ondanks de invloed en betekenis van de EU op het leven van honderden miljoenen Europeanen, is 9 mei voor de gemiddelde Europeaan een onbekende feestdag.

 

De verbinding tussen beide 9 mei vieringen is de Tweede Wereldoorlog. Voor de Russen de overwinning op de nazi’s. Voor Schuman en de zijnen het einde van de strijd tussen Duitsland en Frankrijk.

Zou het niet mooi zijn als er in de toekomst een gemeenschappelijke, betekenisvolle 9 mei viering in Europa zou komen. Van Oeral tot Ierland en van Lapland tot Lampedusa. Niet met de schaduwkant van bezetting of overheersing waar Oost-Europa onder geleden heeft en vrij van de euroscepsis die er nu in West- en Midden Europa rondwaart. Maar een feestdag waarop alle Europese landen en bevolkingen vieren dat ze elkaars grenzen en eigenheid respecteren, dat onderlinge problemen niet met wapens worden uitgevochten en dat gezamenlijke uitdagingen in goed overleg en naar vermogen worden opgepakt. Dat lijkt mij een prachtige feestdag waarvoor ik graag de straat op zou gaan.

 

Mijn houvast-huis

“En nu ben ik na jaren via Willink en Hopper weer in Velp beland”

 

Mijn geboortehuis is verdwenen. Ik deed deze ontdekking een paar weken geleden toen ik de streek bezocht waar in ben opgegroeid: Velp-Dieren-Zutphen. In woon al 40 jaar in de Randstad en kom slechts af en toe in het mooie gebied tussen Veluwe en IJssel. De laatste keer zal een jaar of vier geleden zijn geweest. En nu stond ik wat beduusd te kijken naar een groot nieuw pand dat was neergezet op de plek waar ik de eerste anderhalf jaar van mijn leven heb doorgebracht.

De drang om naar mijn geboortehuis in Velp te gaan was opgekomen toen ik eerder die dag het Museum Arnhem had bezocht. Dit museum is gelegen in een parkachtig omgeving en biedt een prachtig uitzicht over de Rijn. De topstukken van de vaste collectie (“moderne en hedendaagse kunst… met als rode draad: realisme”) hangen in een paar ruimtes dicht op elkaar aan grote wandrekken. Een fraaie collage van 20e eeuwse Nederlandse schilders: Toorop, Ket, Sluijters, Koch. Ik werd het meest getroffen door Het gele huis van Carel Willink. En dat terwijl ik niet specifiek een liefhebber van zijn magisch realisme ben. Ik kende het schilderij van reproducties en foto’s, maar nu ik oog in oog met dit werk stond, merkte ik dat het iets met me deed. Maar ik wist niet precies wat. De titel deed me onmiddellijk denken aan het andere bekende schilderij met een geel huis: dat van van Gogh. Jaren geleden heb ik het originele huis in Arles gezien en gefotografeerd. Ook Willink schilderde bestaande gebouwen. In de jaren ’30 liet hij zich graag inspireren door de monumentale panden die hij in Amsterdam-Zuid tegenkwam. Het gebouw dat model stond voor Het gele huis is nog steeds te zien. Liefhebbers kunnen terecht op het volgende adres: Vossiusstraat 52-53. Er is nu een hotel in gevestigd.

img_2736

Waar Willink zich liet inspireren door de realiteit en daar een eigen magische laag aan toevoegde, lieten andere kunstenaars zich weer inspireren door Willink’s werk. In 1939 schreef Bordewijk een verhaal gebaseerd op Het gele huis. H.J. Smeding schreef daarop ook een verhaal, omdat hij juist iets anders in het schilderij zag. En zo volgden er, als bij een estafette, nog acht schrijvers (o.a. Anna Blaman, Jef Last, Gerard Walschap); ieder met een eigen verhaal over Het gele huis. Deze tien verhalen zijn gebundeld onder de titel Het gele huis te huur. Prachtig om te lezen hoe één schilderij tot tien geheel verschillende verhalen kan leiden.

Het schilderij van Willink deed me ook denken aan Edward Hopper. Joost Zwagerman wijdt in het vlak na zijn zelfmoord verschenen boek De stilte van het licht een heel hoofdstuk aan Hopper. Ook Hopper schilderde huizen, maar dan niet ‘arcadisch en magisch’, maar als ‘je reinste suspense’. Fantasiehuizen in de dubbele betekenis van het woord. Geen exacte kopie van een bestaand huis, maar mysterieus en aansprekend. Zwagerman illustreert dat door te vertellen dat Alfred Hitchcock het schilderij House by the railroad van Hopper als model gebruikte voor het huis in de film Psycho.

hopper.railroad

House by the railroad Edward Hopper

Het huis van Hopper en Hitchcock blijft tot de verbeelding spreken. Een artiest heeft onlangs een kopie van dit huis op het dak van het Metropolitan Museum van New York geplaatst: http://www.geek.com/news/the-house-from-psycho-is-on-a-new-york-city-roof-now-1652813/

Terwijl ik zo stond te mijmeren over Willink en Hopper en hun fascinerende huizen, hoorde ik dat het museum ging sluiten. Ik merkte dat ik zin had om naar mijn geboortehuis te gaan. Ik was er al jaren niet geweest en Velp was niet ver weg. Bovendien had ik nog een uurtje de tijd voordat ik naar mijn diner-afspraak toe moest.

Mijn ouders huurden in de tweede helft van de jaren ’50 een deel van de benedenverdieping in een grote stadsvilla. Het was er donker en vochtig, vertelde mijn moeder me later. Ik heb geen herinneringen aan mijn geboortehuis. We verhuisden van Velp naar het nabijgelegen Dieren toen ik nog geen twee jaar oud was. Ik heb ook geen foto van het huis. In mijn kinderalbum is slechts één foto waarop ik voor het huis in een trapauto zit.

 

De fotograaf (waarschijnlijk mijn vader) moet mijn zijn rug naar het huis hebben gestaan, want op de achtergrond op de foto is de overkant van de straat te zien met een mooi groot huis recht tegenover het onze. Dat is mijn houvast-huis.

Ik ben dat huis zo gaan noemen toen ik halverwege de jaren ’90 voor het eerst als volwassene terugkeerde naar Velp. Ik was samen met mijn oudste zoon op stap. Hij was brugpieper en ik nam hem een dagje mee naar Gelderland om hem de plekken van mijn jeugd te laten zien en over mijn jonge jaren te vertellen. Als je zelf kinderen hebt, neemt op een bepaalde manier ook weer de belangstelling voor je eigen jeugdervaringen toe. Mijn ouders leefden niet meer en ik woonde al jaren met mijn gezin in de Randstad, om de hoek bij mijn schoonouders. De biotoop van mijn gezin was die van mijn vrouw en haar familie. Ik had me daarom voorgenomen met elk kind een keer naar mijn geboortestreek te gaan.

Tijdens die eerste ‘roots’-reis met mijn oudste zoon had ik moeite om mijn geboortehuis te vinden. Ik had mijn foto-album voor de zekerheid meegenomen. Op het vergeelde geboortekaartje stond het adres: Arnhemsestraatweg 7a. Na enig zoeken vond ik een groot gebouw met allerlei erkers en uitbouwen. Er stond een bord van een zorginstelling in de voortuin met daarop de nummers 5 en 7. Maar welk deel is nu nummer 7? Ik liep iets door en zag rechts van het pand een oprit naar het naburige huis met daarop het huisnummer 9. De rechterhelft van de zorginstelling moest dus nummer 7 zijn. Ik liep een klein stukje terug en ging nu recht voor het rechter deel staan. “Dit is mijn geboortehuis”, zei ik wat aarzelend tegen mijn zoon. “Ergens op de benedenverdieping ben ik geboren”. Ik wilde mijn zoon graag laten delen in een gevoel van triomf, maar ik voelde dat ik zelf de overtuiging miste. Ik pakte het foto-album uit mijn tas en zocht de trapauto-foto. We liepen samen het pad op naar mijn geboortehuis en draaiden ons halverwege om. Mijn zoon wees naar de overkant en zei: ”Kijk papa, dat huis aan de overkant staat er nog steeds. Dit is dus echt je geboortehuis.” Hij dirigeerde mij naar de plek waar ik als dreumes in de trapauto had gezeten en bevestigde het beeld. Pas nu voelde ik me gerustgesteld en blij. Ik had mijn geboortehuis gevonden, dankzij het huis aan de overkant. Toen ik later met mijn andere kinderen hetzelfde Gelderland-reisje maakte, liet ik hun ook steeds de trapauto-foto zien en wees ik hen op het huis aan de overkant; het houvast-huis.

En nu ben ik na jaren via Willink en Hopper weer in Velp beland. Routinematig rij ik naar de parkeerplaats om de hoek van de Arnhemsestraatweg. Ik stap uit en leg trefzeker de vijftig meter naar mijn geboortehuis af. Tot mijn grote verbazing is het complete pand verdwenen. Op de plek van nummer 5 en 7 is een modern, zakelijk gebouw neergezet, zo mogelijk nog groter dan de statige dubbele stadsvilla waar ooit, in een donkere benedenkamer, mijn wieg heeft gestaan.

DSC05303

Ik ben even gedesoriënteerd, maar als ik me omdraai zie ik tot mijn opluchting dat het uitzicht van toen niet is veranderd: het huis aan de overkant staat er nog. Meer dan ooit voel ik dat mijn houvast-huis meer betekenis heeft dan mijn geboortehuis: magisch realisme.

DSC05306

Mijn houvast-huis

 

P.S. (oktober 2016)

Dankzij een attente en welwillende reactie van dhr. van der Hoeven op mijn blog kreeg ik interessante informatie over mijn geboortehuis te horen. Hij stuurde me aansluitend het juni-nummer van het blad Ambt & Heerlijkheid met een artikel gewijd aan de historie van mijn geboortehuis dat Villa Paviljoen bleek te hebben geheten

villa-paviljoen-velp

Villa Pavillon of Paviljoen te Velp

Het Oekraïne-referendum deugt niet

 

“Na 6 april zullen er alleen maar verliezers zijn”

 

 

Wij mogen in Nederland op 6 april a.s. Ja of Nee zeggen tegen het associatieverdrag van de EU met Oekraïne. Dat lijkt aantrekkelijk. Een referendum maakt de tongen los en vraagt om een simpel Ja of Nee. Een tovermiddel om media, politiek en publiek op te zwepen; een soort The Voice of Holland. Een referendum is democratisch bovendien: de burger mag zich direct uitspreken en de meeste stemmen gelden. Maar is het wel zo’n ideaal middel? En past het wel in de internationale context van de EU? Laten we een paar zaken op een rij zetten.

Een referendum is een referendum zou je denken, maar bij nadere bestudering vallen toch ook verschillen op.

De recente Zwitserse referenda (over het uitzetten van allochtone criminelen en over de bouw van een tweede Gotthardtunnel) zijn besluitvormend en hebben niet direct betrekking op andere landen. Natuurlijk zullen bij het uitzetten van criminelen andere landen betrokken zijn en leidt ook de nieuwe Gotthardtunnel tot een betere verbinding met Italië, maar verder blijft het een Zwitsers onderonsje. Er worden voors en tegens gewogen en het volk mag de knoop doorhakken. En die keuze wordt uitgevoerd.

Het referendum-initiatief van de Britse premier David Cameron is van een andere orde. Hij heeft met zijn collega-regeringsleiders in Brussel onderhandeld over nieuwe voorwaarden waaronder het Verenigd Koninkrijk lid kan blijven van de EU en hij legt de uitkomst van deze afspraak binnenkort voor aan het Britse volk. Een eventuele Brexit heeft natuurlijk gevolgen voor alle overige EU-lidstaten, maar al deze landen kunnen alleen maar toekijken wat de Britse kiezer op 23 juni a.s. gaat beslissen. Dat is een minpunt.  Maar daar staat tegenover dat het natuurlijk niet vreemd of ongepast is als de inwoners van een land zich een keer duidelijk mogen uitspreken over de wenselijkheid van een lidmaatschap van een internationale organisatie.

Weer anders is het Oekraïne-referendum in Nederland. Deze volksraadpleging stelt een besluit ter discussie dat al eerder in EU-verband door alle EU-lidstaten in gezamenlijkheid is genomen. Het referendum wordt hier gehanteerd als een soort noodrem om een genomen besluit mogelijk terug te draaien.

IMG_1554

Flyerende Oekraïense student in de trein

De genoemde voorbeelden laten zien dat er referenda zijn in soorten en maten: over nationale en over internationale kwesties; en referenda voorafgaand aan besluitvorming of achteraf (correctief). Het is het karakter van het referendum dat bepaalt of de inzet van dit politieke instrument meer of minder zinvol is. Hoe meer nationaal (dus zonder afhankelijk te zijn van internationale afspraken) hoe zuiverder. En liever vooraf en bindend (dan doet je stem er echt toe), dan achteraf en raadgevend (dan weet je niet wat er met je stem gaat gebeuren).

      Tabel: vier typen referenda

Nationaal thema

Internationaal thema

Vooraf/bindend

A

B
Achteraf/raadgevend C

D

 

Zo bezien behoort het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne tot de meest ongelukkige categorie. Het is een volksraadpleging achteraf waarbij internationale partners betrokken zijn. De deal is al gesloten, alle regeringen en parlementen binnen de EU hebben al Ja gezegd. Maar toch gaat Nederland, als enige EU-lidstaat, zich hierover uitspreken via een referendum. Dat lijkt op nationaal niveau democratisch, maar het pakt op Europees niveau juist ondemocratisch uit, omdat het de reguliere besluitvorming in 28 landen onderuit kan halen. De initiatiefnemers van dit referendum willen dus eigenlijk onder een al gemaakte afspraak uit zien te komen. Dit is niet netjes ten opzichte van onze 27 EU-partners en niet netjes ten opzichte van Oekraïne.

Oekraine

En dan is er nog het associatieverdrag zelf. Een dik pakket afspraken, waarvan belangrijke onderdelen (met name de handelsbepalingen) onder de bevoegdheid vallen die lidstaten aan de EU hebben overgeheveld en dus niet ter discussie gesteld kunnen worden. Maar los daarvan is niet duidelijk waarom mensen Ja of Nee zullen zeggen. Stemmen mensen Nee omdat ze het met een enkele  passage niet eens zijn? Of wordt het Nee als men vindt dat we in principe niet met Oekraïne verdragen moeten sluiten? Of zeggen mensen Ja omdat ze Poetin niet vertrouwen? Wie het weet, mag het zeggen. Ten slotte is er de hamvraag wat er met de uitslag gaat gebeuren. Voor een geldige uitslag moet er een opkomst zijn van minstens 30%.Wat nu als de opkomst 29% is, maar de uitslag is overduidelijk NEE; en wat als de opkomst 31% is en JA en NEE houden elkaar in balans? Wederom: wie het weet, mag het zeggen. Op de website van de Rijksoverheid staat de volgende passage: “Stemt een geldige meerderheid tegen het akkoord? Dan zal het kabinet beslissen of het de uitslag gaat overnemen. De inhoud van het maatschappelijk debat over het akkoord zal daarbij een belangrijke rol spelen.”[1] Hoe wil men dat wegen? Onduidelijkheid troef!  Als je niet duidelijk en zuiver kunt bepalen waar men Ja/Nee tegen zegt, is de uitslag van het referendum bij voorbaat weinigzeggend. En als bovendien niet duidelijk is wat er met de uitslag gaat gebeuren, ben je nog verder van huis. Dat alles zien we bij uitstek bij het referendum in Nederland over het associatieverdrag met Oekraïne. Een hoogst ongelukkige en ondeugdelijke volksraadpleging waarmee niemand iets opschiet, ongeacht de uitslag. Na 6 april zullen er alleen maar verliezers zijn.

 

Wat dan wel?

Je mag toch hopen dat er over een maand niet weer zo’n initiatief ontstaat. Een referendum over TTIP, over Schengen, over Poolse loodgieters, over CO2-uitstoot. Als we ons druk maken over deze zaken (en dat is prima!), moeten we dat niet pas na afloop doen als er al afspraken zijn gemaakt. Dan moeten we alert zijn tijdens het proces van onderhandeling en besluitvorming. Maar haast niemand neemt daar de tijd en de moeite voor. Media, publiek en veel politici laten het massaal afweten. Er wordt bezuinigd op Brusselse redacties, Tweede Kamerleden hobbelen achter de feiten aan en de gemiddelde Nederlander heeft geen idee wat er speelt.

Daar zit de kern van het probleem. We moeten wat mij betreft geen paardenmiddel of breekijzer zoals het correctief referendum gebruiken, maar initiatieven nemen voor een veelzijdig debat over Europese samenwerking. Pas door de euro-crisis en het vluchtelingenvraagstuk lijken we te hebben ontdekt dat de EU heel belangrijk is. Dat grote belang moet zich vertalen naar royale media-aandacht, hoge maatschappelijke betrokkenheid en uitgesproken politieke stellingnames. Dat klinkt hoogdravend en veelgevraagd, maar het is nodig om een volwassen openbaar debat over de agenda van de Europese Unie en over de plus- en minpunten van Europese samenwerking te kunnen voeren. We zullen in Nederland en in Europa moeten bepalen onder welke condities en in welke mate we het proces van Europese samenwerking willen vormgeven. Simpele Ja/Nee-vragen doen geen recht aan de veelzijdigheid en veelkleurigheid van die discussie. Sterker nog, het zou zonde zijn om dat broodnodige debat te smoren met een bot instrument als het correctief referendum.

 

[1] https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/associatieakkoord-oekraine/inhoud/oekraine-referendum

 

Judas, de regisseur van Pasen

 “…zonder Judas geen kruisiging en zonder kruisiging geen christelijk geloof…”

Het is Pasen. De tijd van paaseitjes, lammetjes in de wei en voorjaar. Maar Pasen is ook het belangrijkste christelijke feest met Jezus, Judas en Pilatus als hoofdrolspelers. Jezus wordt verraden door Judas en ter dood veroordeeld door Pilatus. Na drie dagen staat Jezus op uit de dood. Die opstanding vormt de kern van het christelijke geloof en maakt Pasen het cruciale feest voor christenen. Als we dat al een beetje vergeten waren, frist The Passion van de EO ons steeds-minder-bijbelvaste geheugen weer op. En voor de meer klassiek georiënteerden is er natuurlijk de Mattheüs Passion.

In het christelijke milieu waarin ik opgroeide vertegenwoordigde Jezus het goede. Jezus als lichtend voorbeeld: hij gaf aan hoe je je leven moest inrichten. De trefwoorden die daarbij hoorden waren naastenliefde, vroomheid, trouw. Tegenover Jezus stond Judas, één van zijn twaalf volgers, die hem verraadde door hem aan te geven in ruil voor 30 zilverlingen.

14Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters, 15en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. 16En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren.

47En terwijl Hij nog sprak, zie, daar was Judas, één van de twaalven, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en oudsten des volks. 48En die Hem overleverde had hun een teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem. 49En terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem.50Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen traden zij toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. (Mattheus, 26)

Jezus werd opgepakt om vervolgens te worden gekruisigd; Judas kreeg berouw en pleegde zelfmoord.

Dit bekende verhaal uit het Nieuwe Testament is diep verankerd in het collectieve geheugen van de christelijke wereld: Jezus, de verlosser en Judas, de verrader. Een eendimensionaal beeld van goed en fout. De literatuur en de beeldende kunst hebben deze beeldvorming versterkt. Dante geeft in zijn Divina Commedia Judas een plaats in de hel. Op het beroemde Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci is de Judas-figuur een grimmige man met een donker gelaat die krampachtig zijn buidel met bloedgeld vasthoudt.

Laatste Avondmaal Da Vinci

Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci

Ook grootheden als Giotto, Caravaggio, Rembrandt en van Dijck hebben het verraad van Judas geschilderd en vereeuwigd. De figuur Judas heeft bijgedragen aan eeuwenlang antisemitisme, doordat men de Joden als moordenaars van Jezus aanwees. Het woord ‘jood’ is afgeleid van het woord Juda. En Judas was een man uit de streek Judea; uit de stam van Juda. Dit antisemitische geluid werd  breed gedragen in het christelijke Europa, ook al klonken er tegengeluiden, zoals in het bekende gedicht ‘Hij droeg onze smerten’ van Jacob Revius uit de 17e eeuw:

’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten, 
noch die verradelijk u togen voor ’t gericht,
noch die versmadelijk u spogen in ’t gezicht,
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten,

’t en zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten
den rietstok hebben of den hamer opgelicht,
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
of over uwen rok t’saam dobbelden en tuisten :

ik ben ’t, o Heer, ik ben ’t die u dit heb gedaan,
ik ben de zware boom die u had overlaân,
ik ben de taaie streng daarmee gij gingt gebonden,
de nagel en de speer, de gesel die u sloeg,
de bloedbedropen kroon die uwe schedel droeg :
want dit is al geschied, eilaas ! om mijne zonden.

Ook in de huidige tijd komen we de Judas-figuur tegen. Bob Dylan, zelf ooit voor ’Judas’ uitgemaakt toen hij zijn folk-gitaar inruilde voor een elekrische, wijdde in zijn bekende lied With God on our Side een couplet aan Judas:

In a many dark hour
I’ve been thinkin’ about this
That Jesus Christ
Was betrayed by a kiss
But I can’t think for you
You’ll have to decide
Whether Judas Iscariot
Had God on his side.

Judas Amos OzEn sinds vorig jaar is er het boek Judas van Amos Oz. Deze Israëlische schrijver, van wie ik eerder met heel veel plezier en belangstelling het boek Een verhaal van liefde en duisternis las, beschrijft de bijzondere ervaringen van een uitgerangeerde student in het Jeruzalem van 1959. Deze Sjmoeël, worstelend met een scriptie over de rol van Judas, raakt in korte tijd zijn vriendin en de financiële steun van zijn ouders kwijt. Hij wordt gedwongen zijn studie te staken en accepteert een baantje bij een hulpbehoevende oude man en diens schoondochter in ruil voor kost en inwoning. Vanuit dit uitgangspunt vlecht Oz op fraaie wijze een paar verhaallijnen door elkaar met als hoofdingrediënten: de verhoudingen tussen de hoofdpersonages in het boek, het conflict tussen de Joden en de Arabieren en de verschillende visies op de figuur van Judas. In al die verhaallijnen gaat hem om de keuzes die mensen maken en de wijze waarop die keuzes worden gewaardeerd: als verraad of als heldendaad.

De hoofdpersonen uit het boek hebben allemaal een dierbare verloren in de strijd rondom de vorming van de staat Israël. De opa van Sjmoeël werkte voor het Britse gezag en werd door de Joodse ondergrondse vermoord omdat ze hem een verrader vonden. De hulpbehoevende oudere man Gersjom Wald verloor zijn zoon Micha in de strijd tegen de Arabieren. Zijn schoondochter en medebewoonster Atalja is de weduwe van Micha en de dochter van Sjealtiël Abarbanel. Deze man was bevriend met de Arabieren en verzette zich tegen de vorming van een Joodse staat. Hij was door die goede contacten onder de indruk geraakt van de Arabische vrees voor de vestiging van een Joodse staat die zou uitgroeien tot een expansionistisch, westers georiënteerd bolwerk. Daarom pleitte Abarbanel voor een open en welwillende houding tegenover de Arabieren en voor samenwerking. Door die stellingname werd Abarbanel in zionistische kringen uitgemaakt voor verrader en uit het bestuur van de Zionistische Wereldorganisatie en de Jewish Agency gegooid. Verbitterd trok Abarbanel zich terug in zijn huis waar ook Micha en Atalja na hun huwelijk kwamen wonen. Diezelfde Abarbanel nodigde Gersjom Wald ook uit om in dat huis zijn intrek te nemen (p. 261). Gesjom aanvaardde de uitnodiging, ook al deelde hij niet diens visie over het samengaan van Joden en Arabieren. De twee mannen slaagden er tot de dood van Abarbanel niet in om tot een goed gesprek te komen: de afstand was te groot (p. 261).

Oz verbindt de lotgevallen van deze hoofdpersonen direct met de strijd rondom de stichting van de staat Israël. Het huis staat in die zin symbool voor de staat Israël. De inwoners vertegenwoordigen de uiteenlopende visies ten aanzien van de vorming en de inrichting van de staat. De strijd om de staat Israël is niet alleen een gevecht van woorden en visies, maar ook een fysieke strijd op leven en dood. Iedere hoofdpersoon heeft een naaste verloren. Een harde strijd met slachtoffers, helden en verraders. Het lukt niet om tot een gezond, gezamenlijk huishouden te komen. De meningen lopen te ver uiteen, de persoonlijke trauma’s zijn te groot. Dit laatste blijkt ook uit de enkele romantische contacten tussen Sjmoeël en de oudere Atalja[1]. Zij is al te veel beschadigd om zich te kunnen binden.

Amos Oz geeft het thema verraad een extra dimensie door naast de hoofdpersonen en de historische context van Israël halverwege de twintigste eeuw nog een derde laag aan te brengen: de studie van Sjmoeël naar de rol van Judas. Meerdere verwijzingen naar onderzoeksteksten van Sjmoeël en zijn gesprekken hierover met Gersjom Wald geven nog meer diepgang aan dit boek. De meningsverschillen en de wederzijdse beschuldigingen van verraad tussen Joden onderling rond 1959 worden gerelateerd aan interpretaties van de verhouding tussen twee Joodse mannen die tweeduizend jaar eerder leefden, Judas en Jezus. Daarbij wordt ook besproken hoe de beeldvorming van die verhouding zich heeft vastgezet in de hoofden van niet-Joden zoals christenen en Arabieren: Judas als moordenaar van God (“om een godheid te doden moet de doder nog sterker zijn dan de god en hij moet ook oneindig kwaadaardig en slecht zijn”) (p. 55).

De dominante visie op Judas die Sjmoeël stap voor stap prijsgeeft in het boek is die van een vurige gelovige. Judas werd aanvankelijk door de priesters uit Jeruzalem ingehuurd om Jezus te bespioneren. De religieuze kaste wantrouwde Jezus en men zocht iemand om hem van dichtbij in de gaten te houden. Judas was de enige apostel die niet uit Galilea kwam. De enige ook die goed opgeleid en geletterd was. Judas de penningmeester. Van relatieve buitenstaander groeide hij uit tot vertrouwensman van Jezus en één van zijn vurigste apostelen. (p. 188, 189). Hij komt tot de overtuiging dat Jezus waarlijk goddelijk is en wil dit aan de hele wereld openbaren.

Judas legt Jezus het plan voor om naar Jeruzalem te gaan om daar in het centrum van Israël tijdens het joodse Pesach-feest een ongekend wonder te verrichten waardoor iedereen overtuigd zal worden van zijn goddelijkheid. Judas begint op Jezus in te praten om hem van deze strategie te overtuigen, maar Jezus twijfelt hevig. Uiteindelijk weet Judas hem te overtuigen en gaat Jezus met zijn discipelen op weg naar Jeruzalem waar hem een dramatische confrontatie met het Romeinse en Joods-religieuze gezag wacht. Judas, die Jezus eerst aanspoort en hem daarna aangeeft, speelt een sleutelrol. Zo wordt Judas “de bedenker, de impresario, de regisseur en de producent van het spektakel van de kruisiging” (p. 193).
Als Judas ontdekt dat Jezus als gewone sterveling bezwijkt aan het kruis raakt hij buiten zinnen. Zijn plan en zijn geloof vallen in duigen. In hoofdstuk 47 beschrijft Oz op indringende wijze de wanhoop en desillusie van Judas. Zijn vurige wens en verwachting gingen niet in vervulling. Integendeel, zijn grote leermeester stierf een gruwelijke dood. Pasen zonder wederopstanding. Judas ziet geen uitweg meer. Hij vlucht en verhangt zich.

Deze visie op Judas laat een heel ander beeld zien dan wij gewend zijn. Als Judas nog twee dagen geduld had gehad, had hij mee kunnen maken hoe Jezus uit de dood was opgestaan en was hij misschien wel gevierd als de wegbereider van de Messias. Jezus zou hem ongetwijfeld vergeven hebben.

Er zijn dus meerdere visies op Judas mogelijk. Judas de Jood, Judas de spion, Judas de leerling, Judas de strateeg, Judas de gelovige, Judas de geldwolf, Judas de vertrouwenspersoon.  Bij al deze uiteenlopende visies op Judas blijft toch vooral dit paradoxale beeld hangen: zonder Judas geen kruisiging en zonder kruisiging geen christelijk geloof.

Aan het einde van het boek van Oz verlaat Judas-onderzoeker Sjmoeël het huis om een eigen bestaan op te gaan bouwen. Een onzeker bestaan in een jonge staat vol haviken en duiven, vol geweld en idealen, vol mensen die in de ogen van sommigen helden zijn en in de ogen van anderen verraders. Hopelijk heeft Sjmoeël de wijze les van Gersjom Wald in zijn oren geknoopt dat hij moet oppassen voor fanatieke wereldverbeteraars die beloven dat ze ons komen verlossen, maar “binnen de kortste tijd ons bloed vergieten”.

 

[1] Dit thema van de jongeman en de oudere vrouw is ook terug te vinden in Oz’ autobiografische boek Een verhaal van liefde en duisternis.

 

P.S. 1  Een dag na het plaatsen van dit blog staat er in de NRC een boekbespreking van het boek Judas van Peter Stanford. Een studie naar de verschillende visies op de persoon van Judas. Alsof het boek van Sjmoeël  50 jaar na dato alsnog is uitgekomen.

 

P.S. 2  Op 18 maart 2019 woon ik de première bij van de Judas Passie in Haarlem. De componiste is de 17 jarige scholiere Hesce Mourits.  Het is haar profielwerkstuk. Ze heeft zich laten inspireren door het boek van Amos Oz.

https://www.nrc.nl/nieuws/2019/03/14/ze-beleeft-haar-judas-passie-graag-vanuit-de-zaal-a3953271

 

Schoolcampus

 

 “die goeie ouwe Schoolcampus is totaal niet future proof”

 

Bij het faillissement van V&D werd op social media en op televisie ook het verdwijnen van de Schoolcampus gememoreerd en betreurd. Veel gedeeld jeugdsentiment over die halve verdieping die V&D iedere zomer inruimde voor een enorm assortiment agenda’s, kaftpapier, geodriehoeken en schooltassen. Dat was V&D op zijn best: groot uitpakken rondom een bepaald thema (de kampeer-uitstalling met tenten op het dak was ook zo’n fenomeen). De schoolcampus werkte als een magneet op de schoolgaande jeugd, die en passant ook meteen badkleding, make up en spijkerbroeken bij V&D kocht. De droom van elke marketeer. Die droom is nu definitief ten einde. En, als je goed nadenkt, kon het ook niet anders. Mijn eigen ervaringen met de Schoolcampus illustreren dat.

Het was 1971. Ik was dertien jaar en had net de brugklas afgerond. Een bewogen jaar, omdat mijn vader in het najaar van 1970 met zijn auto was verongelukt. Een breuklijn in mijn brugklasjaar. Met mijn moeder en broer logeerde ik die zomer in Amstelveen bij goede vrienden van mijn ouders, die ik – zoals toen gebruikelijk was- oom en tante noemde. Opmerkelijk genoeg had mijn tante een paar maanden na mijn vader ook een auto-ongeluk gehad. Zij had dit gelukkig overleefd, maar was wel zwaargewond geraakt en moest lang revalideren. In feite hielpen beide gezinnen elkaar op deze manier. Mijn moeder had geen zin in een vakantie in het buitenland, maar was er toch even uit. Het gezin van mijn oom en tante werd zo opgevangen en wij konden als kinderen onderling spelletjes doen en leuke uitstapjes maken.

Een van die uitstapjes was de Schoolcampus van V&D. Ik kwam uit een klein dorp in Gelderland en was geen grote winkels gewend. Mijn schoolspullen had ik het jaar daarvoor bij een kleine kantoorboekhandel gekocht. En nu ging ik op een geleende fiets naar het walhalla van elke scholier: de Schoolcampus. Ik keek mijn ogen uit. Na een uurtje shoppen ging ik met een rijke buit naar de kassa. Wat zou ik mijn klasgenoten imponeren met mijn stadse spullen. Op de benedenverdieping liep ik ook nog eens wielrenner en Tourwinnaar (1968) Jan Janssen tegen het lijf die foto’s met handtekeningen uitdeelde. Mijn dag kon niet meer stuk.

Vijfentwintig jaar later liep ik weer rond op de Schoolcampus van V&D in Amstelveen. Dit keer met mijn oudste zoon die naar de middelbare school ging. Door een speling van het lot was ik medio jaren ’80 met mijn gezin in Amstelveen beland. Het werd mijn tweede Schoolcampus-ervaring. Mijn zoon was veel minder onder de indruk van het geheel dan ik destijds. Als Amstelvener was hij al zo vaak in V&D geweest. Hij genoot vooral van het feit dat de basisscholen al weer begonnen waren en hij als oudste nog een weekje vrij had. Samen gingen we op zoek naar dezelfde spullen die ik destijds nodig had: een mooie agenda, kaftpapier en schriften. Ik genoot van het uurtje quality time met mijn zoon. Maar ik ervoer het ook als een kantelpunt tussen vroeger en nu, tussen gemis en genieten, tussen bekend en onbekend. Door dit uitstapje realiseerde ik me eens te meer ik dat ik me vanaf dat moment als vader niet meer kon spiegelen aan mijn eigen ervaringen met mijn vader. Ik betrad onwennig een soort onontgonnen gebied. Help, mijn zoon wordt puber.

schoolspullenvd

Nu, weer twintig jaar en vier pubers later, is er dus geen V&D en geen Schoolcampus meer. Eigenlijk geen wonder, als je erover nadenkt, want die goeie ouwe Schoolcampus is totaal niet future proof. Als over een jaar of tien mijn oudste kleinkind naar de middelbare school gaat, zal ze geen kaftpapier nodig hebben: al het lesmateriaal is digitaal beschikbaar. Geen boeken en schriften meer, maar een tablet. Ook een agenda hoeft niet meer: al haar lessen en afspraken houdt ze bij via haar digitale organizer. Linialen, geodriehoeken en passers zullen tot het stenen tijdperk behoren. Huiswerk maakt ze met behulp van tientallen apps. Dit alles zeg ik zonder een greintje sentimentaliteit. Ik wil graag dat mijn kleinkinderen met hun tijd meegaan. En daar past geen Schoolcampus meer bij. Ik hoop alleen wel dat zij net als wij destijds een plekje vinden om in die lange zomervakantie een beetje rond te dwalen en school-voorpret te beleven. En dan liefst niet gemedieerd en digitaal, maar lekker hangen, duwen, plukken en lachen met elkaar. Misschien dat Roland Kahn van Coolcat daarvoor iets kan bedenken.

Koop geen krant van je geboortedag (maar van de dag erna)

 

 

 

 

Als ik in de klas vraag wie er dagelijks een krant leest, gaan er maar een enkele hand de lucht in. De meeste studenten lezen geen kranten. Thuiswonende studenten bladeren hooguit af en toe in de krant van hun ouders en verder kijkt men in het OV wel eens een rondslingerende Metro in. Meer niet.

Ik bespreek met de klas dat het beeld dat oprijst uit deze onwetenschappelijk peiling in de klas ook te zien is in serieuzere onderzoeken en publicaties. Bakker & Scholten geven in hun Communicatiekaart van Nederland (2014) aan de meeste dagbladen kampen met relatief lage bereikcijfers onder jongeren. Grofweg één op de drie jongeren leest geregeld een krant. Geen dramatisch beeld, maar ook geen geruststellende aantallen voor de krantenbranche. Het onderzoek van het Sociaal-Cultureel Planbureau naar tijdsbesteding (2015) laat zelfs een fiks lager cijfer zien. Volgens het SCP leest maar 11% van de jongeren tussen de 20 en 34 jaar regelmatig een papieren dagblad.

In het gesprek dat hierop met de klas volgt, klinkt van alle kanten door dat er een generatie-kloof bestaat. De ouders van studenten volgen vooral het nieuws via de televisie en de krant, terwijl de studenten zelf met name op de hoogte blijven via internet en social media. Als er iets belangrijks gebeurt krijgen ze een nieuws-update of sturen vrienden berichten door via Facebook, Twitter of Instagram. Snel en makkelijk. Voor de meeste studenten is een krant te duur, te saai of te achterhaald (of alle drie tegelijk). Een krant is voor veel studenten in meerdere opzichten ‘oud nieuws’.

Ik licht toe dat het mediagedrag van ouderen volgens de literatuur gebaseerd is op het poortwachtersprincipe: journalisten verzorgen het nieuwsaanbod voor hun vaste afnemers door nieuwsberichten te selecteren en van context en commentaar te voorzien. Jongeren laten zich niet op deze wijze bedienen, maar zijn actief binnen online netwerken en platforms waar zij  hun nieuws en nieuwtjes oppikken. Dit kan leiden tot een soort collectieve kokervisie omdat je doorgaans in een netwerk van gelijkgezinden actief bent. Daarbinnen worden vooral berichten verspreid en geliked die goed vallen binnen de groep. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘echo chamber’ genoemd: binnen het eigen sociale netwerk elkaar voeden en napraten met als gevolg dat de collectieve meningsvorming wordt versterkt. Andere geluiden dringen niet door.

An empirical examination of echo chambers in US climate policy n

echo chamber bron: http://phys.org/news/2015-05-climate-debate-fueled-echo-chambers.html

 

Ik sluit het college kwinkslagend af met de opmerking dat je oudere mensen tegenwoordig blij kunt maken met de krant van hun geboortedag, terwijl jongere generaties later vast gaan vragen om een lijst met ‘trending topics’ van hun geboortedag. De klas grinnikt.

Na afloop van het college komt een student naar me toe. Hij is getroffen door mijn slotopmerking. Hij vertelt dat zijn vader een verstokte krantenlezer is die precies binnen het ouderen-profiel uit het college past. En ja, ook zijn vader wil graag, voor zijn 60e verjaardag, een krant van zijn geboortedag krijgen. De student vertelt dat hij onlangs nog een paar sites met een dergelijk aanbod had bekeken.

“Ik vind het echt een leuk idee”, lacht de student, zonder een reactie van mijn kant te verwachten.

“Ik weet het niet”, verras ik hem, “jullie vinden een krant niet voor niets ‘oud nieuws’; een krant bevat altijd het nieuws van de vorige dag, dus je zou eigenlijk de krant van de dag na zijn geboortedag moeten bestellen”.

“Zo had ik het nog niet bekeken”, reageert de student, “daar moet ik nog eens goed over nadenken”. “Wat zou U doen?”

“Ik zou persoonlijk zeker de dag na mijn geboortedag kiezen”, zeg ik, “maar ik ben dan ook een zondagskind”.

 

 

P.S.

Nieuwsgierig geworden bekijk ik diezelfde avond de website ‘krantvanuwgeboortedag’. Op deze website wordt mijn stelling bevestigd dat je beter een krant kunt bestellen van de dag na je geboortedag. Ik ben inderdaad op een zondag geboren. Als ik mijn geboortedatum invoer krijg ik deze mededeling te lezen:

Er zijn voor zondag 08-12-1957 helaas geen kranten gevonden.

Het nieuws van deze dag staat in de krant van maandag!

(http://www.krantvanuwgeboortedag.nl/datum/08-12-1957/)

Deze mededeling geldt natuurlijk niet exclusief voor de zondag. Ook voor de andere dagen in de week vind je het nieuws van je geboortedag in de krant van de dag erna. De pechvogels zijn de mensen die op een zaterdag zijn geboren: zij moeten twee dagen doortellen.

 

 

 

 

Het Vegetarische Vrienden Dilemma

 

tolerantie

 

 

 

 

 

 

 “Paradoxaal genoeg  zie je dan vaak dat andere mensen, die minder last hebben van tolerante remmingen, juist vol op het orgel gaan. Intoleranten hebben minder moeite om intolerantie te bestrijden dan toleranten.”

 

 

“We moeten intolerant zijn tegenover intolerantie”, hoorde ik laatst iemand op de radio zeggen. De spreker bedoelde met ‘we’: wij, tolerante Nederlanders. En met intolerantie doelde hij op de houding en het gedrag van veel nieuwkomers in ons land. Nu kun je je afvragen of wij Nederlanders inderdaad zo tolerant zijn[1]. We hebben in het buitenland de naam nogal bot en recht voor z’n raap te zijn, dus zo ruimhartig en verdraagzaam vinden velen ons niet. Maar los van de vraag hoe tolerant we in Nederland zijn, refereert de radio-uitspraak aan een paradox die je in meer situaties tegenkomt. Hoe ga je om met mensen die totaal anders zijn? Denk aan de worsteling van iemand met een bescheiden karakter die om zich heen ziet hoe brutale types de kaas van zijn brood eten en haantje de voorste spelen. Hij weet dat hij zich assertiever zou moeten opstellen, maar dat ligt niet in zijn aard. Daarmee zou hij zich forceren en zich op een terrein begeven waarop hij zich minder vertrouwd en bedreven voelt. Je zou kunnen zeggen dat brutalen minder moeite hebben dan bescheiden mensen om andere brutalen tegengas te geven. Zo geldt dat ook voor tolerante, ruimhartige mensen die geconfronteerd worden met onverdraagzame en kleingeestige tegenvoeters. Die intolerantie is voor verdraagzame mensen een gruwel, maar hun tolerante inborst maakt het moeilijk om dat stevig aan de kaak te stellen en een scherpe lijn te trekken. Paradoxaal genoeg  zie je dan vaak dat andere mensen, die minder last hebben van tolerante remmingen, juist vol op het orgel gaan. Intoleranten hebben minder moeite om intolerantie te bestrijden dan toleranten.

De term die ik voor dergelijke paradoxale situaties gebruik is het ‘vegetarische vrienden dilemma’. Stel, je hebt een eetafspraak bij vegetarische vrienden en je krijgt een vleesvrije maaltijd voorgeschoteld. Hoewel je zelf niet vegetarisch bent, pas jij je aan de situatie aan en prik je zonder bezwaren een vorkje mee. Maar als jij bij wijze van tegenprestatie je vegetarische vrienden bij jou thuis uitnodigt, weet je van te voren dat zij zich niet aan jouw culinaire voorkeur zullen aanpassen. Zij zullen weigeren vlees te eten en je wordt eigenlijk gedwongen hun een maaltijdvariant zonder vlees voor te schotelen. Zo wordt er niet gelijk overgestoken. Jij past je zowel uit als thuis aan hen aan, terwijl zij in beide gevallen vasthouden aan hun eigen uitgangspunten en jou niet tegemoet komen.

Hier botsen twee soorten principes of houdingen. Vegetariërs hebben een uitsluitend principe: zij sluiten de consumptie van vlees uit, waar ze ook zijn. De niet-vegetariërs zullen over het algemeen geen exclusief vlees-principe hebben van het type ‘ik moet hoe dan ook bij elke maaltijd vlees hebben’. Zij hebben geen exclusieve positie en willen best een keer geen vlees eten, zelfs in hun eigen huis met vegetarische gasten. Uitsluiten tegenover inschikken. Met een keer geen vlees eten lukt dat nog wel, maar wat als het om zaken gaat als discriminatie (schikken we in of spreken we ons uit als vrienden kwetsende opmerkingen maken over mensen met een andere huidskleur of seksuele geaardheid?), het gebruik van geweld (grijpen we in als we zien dat iemand in elkaar wordt geslagen), of het tonen van naakt (hoeveel naakt kunnen we verdragen in de media en de openbare ruimte?). Een interessante variant op dat laatste punt was het bezoek van de Iraanse leider Rohani aan Rome. Uit angst hem voor het hoofd te stoten werden op de ontvangst-locatie in Rome (de Capitolijnse musea) klassieke naakte beelden afgeschermd en aan het zicht onttrokken.[2]

Rohani in Rome

De hamvraag bij al deze kwesties is waar je de grens trekt. Hoe sterker iemands uitsluitende principes (bijv. anti-vlees, anti-homo, anti-moslim), des te minder ruimte hij laat voor compromis en inschikken. De andere partij, met een minder uitgesproken en minder uitsluitende opstelling, lijkt terrein prijs te geven door inschikkelijk te zijn. Je kunt dat opvatten als een teken van onmacht of verlies, maar je zou het ook kunnen zien als een teken van kracht en fatsoen. Die kracht zit in de ‘open mind’ en het vermogen om over benauwde hokjes heen te kijken. En het fatsoen blijkt uit het feit dat je rekening houdt met andere mensen. Net zoals je niet hardop gaat zitten boeren in een restaurant, of zoals je je huis even opruimt als er visite komt. Voorbeelden te over: zoals de zoon op kamers die zijn porno-dvd’s uit het zicht legt als zijn ouders op bezoek komen, of de gastheer die geen pianoconcert opzet als hij weet dat zijn gasten niet van klassieke muziek houden, of de vrouw die geen sigaret opsteekt als een vriendin met haar baby een kop koffie komt drinken. Het gaat niet alleen om principes, maar ook om goede smaak en rekening houden met de ander.

Maar dan toch, waar trek je de lijn? Hoe tolerant en flexibel wil je zijn? Wat als de ander geen rekening met jou houdt? Wat is voor tolerante en verdraagzame mensen de ondergrens?

Voor mij is dat de rechtsstaat, het geheel van democratisch vastgelegde afspraken en spelregels. Een gezonde rechtsstaat in een open samenleving met pluriforme politieke partijen en vrije media is een kostbaar goed. Het is ook een weerbaar stelsel dat tegen een stootje kan. Die rechtstaat wordt niet ondermijnd als Zwarte Piet verdwijnt, maar wel als stagebedrijven studenten met een donkere huidskleur weigeren. Die rechtsstaat wordt niet bedreigd als er in kantines ook halal-voedsel wordt aangeboden, maar wel als er mensen worden geronseld voor een heilige oorlog tegen het Westen. Die rechtsstaat staat niet onder druk als mensen moeite hebben met openbaar naakt, maar wel als vrouwen in korte rokjes worden aangerand. Die rechtsstaat is niet in gevaar als politici lopen te hakketakken tegen elkaar, maar wel als politici worden bedreigd, of als vergaderingen van gekozen vertegenwoordigers (gemeenteraad, Tweede Kamer) worden verstoord. In al die gevallen moet het antwoord ondubbelzinnig afwijzend zijn. Handen af van de rechtsstaat. Niet vanwege smaakverschillen of tradities, maar omdat het gaat om de spelregels die we met elkaar in alle openheid hebben afgesproken en vastgelegd. En als we het niet eens zijn met bepaalde regels, dan geeft de rechtsstaat aan welke weg we moeten volgen om deze te veranderen. Zo, en niet anders.

 

Ten slotte

Het vegetarische vrienden dilemma is oplosbaar.

Als je als vleesliefhebber vegetarische vrienden te eten krijgt, maak dan een lekker vleesvrij gerecht voor je gasten en bepaal zelf of je daarbij op je eigen bord een stukje vlees of vis legt. Niemand dwingt de ander iets tegen zijn/haar smaak of principes in te eten. Als het vrienden zijn zal dat geen probleem zijn. Als zij het niet kunnen verdragen dat jij vlees eet, leggen zij jou in jouw huis hun wil op. Dat is tegen de spelregels. Dus niet acceptabel.

 

[1] De term tolerantie heeft in de dagelijks gebruik een royalere betekenis dan het woord als zodanig aangeeft. Tolerantie betekent dat je iets verdraagt, niet dat je iets omarmt. ‘Ik verdraag je aanwezigheid’ is wat anders dan ‘wat fijn dat je er bent’.

[2] http://www.telegraaf.nl/buitenland/25081355/__Rome_bedekt_naakte_beelden__.html