Help, ik ben een soort geworden!

Aan het einde van dit jaar een luchtig verhaal over een zwaar thema: identiteitsverlies.

 

Het begon een paar jaar geleden. Ik fietste door Amsterdam-Zuid toen een bekende chef-kok vanaf de stoep nadrukkelijk naar me keek en riep: ‘Hé hallo, hoe gaat het ermee?‘ “Uhhh, goed hoor”, stamelde ik verrast. Ik vond het een vreemde ervaring. Kende hij mij? Hadden we elkaar al eens ontmoet? Ik kon me dat niet herinneren.

Een paar weken later werd ik in de metro aangesproken door een bedelaar. Hij vroeg om geld. Ik geef nooit zo maar geld aan vreemden, maar hij liet zich niet snel afpoeieren: ”Ik ken jou, van de televisie; je hebt poen zat dus geef me nou maar wat”.  “Wie denk je dan dat ik ben”, vroeg ik hem uitdagend. “Jij bent die kerel van de NRC; ik heb je wel herkend!”, riep hij triomfantelijk. Ik had geen idee wie hij bedoelde. Iemand van de televisie? Iemand van de krant? Hij zag er verward uit en zou zich wel vergist hebben.

Die avond keek ik naar De Wereld Draait Door waar de toenmalige NRC-hoofdredacteur Peter Vandermeersch te gast was. Een man van middelbare leeftijd, met een half baardje en een donker brilmontuur. Net als ik. Zou die bedelaar hem bedoeld hebben? Ik vroeg aan mijn vrouw: “Vind je dat ik op hem lijk?”. “Mwah, in de verte misschien wat”, antwoordde ze.

Het bleef niet bij deze twee bijzondere ontmoetingen. Sterker nog, de laatste jaren overkomt het me geregeld dat ik in het openbaar wordt begroet of nagestaard. Het valt niet alleen mij op, mijn vrouw merkt het ook als we samen op straat lopen. “Daar heb je er weer één die je loopt aan te kijken”, zegt ze dan lachend.

Gelukkig overkomt me dit niet dagelijks, zelfs niet wekelijks, maar het gebeurt zo regelmatig dat het geen toeval kan zijn.

Op een gegeven moment ben ik de mensen die me zo maar begroeten gaan vragen wie ze denken dat ik ben. Dat leverde uiteenlopende antwoorden op. Concrete en vage. Zo dacht iemand bijvoorbeeld dat ik Erik de Zwart was. Maar vaak is men minder trefzeker en moet ik het doen met een halve aanduiding: “je zat toch in de jury van die talentenshow op TV?” of “jij bent toch van die Russische tijdschriften”. Ik denk achteraf dat zij misschien Eric van Tijn en Derk Sauer bedoelden.

Langzamerhand ben ik me een look-a-like-Bekende Nederlander gaan voelen. Ik begon er zelfs aardigheid in te krijgen, maar daar kwam laatst abrupt een eind aan. Ik werd twee keer kort na elkaar niet aangezien voor een BN-er, maar voor Piet Goedkoop (“Ha Piet, leuk je te zien. Werk je nog op het gemeentehuis?”) en voor Freek de Vries (“jij bent toch Freek de Vries, je hebt toch die meubelwinkel in het centrum?”).

Ik raakte door deze ontmoetingen mijn BN-er gevoel kwijt en belandde weer met mijn voeten stevig op de grond. Er zijn kennelijk een heleboel mensen op wie ik lijk. Niet alleen BN-ers, maar ook gewoon Piet en Freek. Ik ben dus helemaal niet bijzonder. Integendeel, ik ben een dertien-in-een-dozijn iemand.

Help, ik ben een soort geworden!

Mijn vader 1926-1970-2020

 

Vandaag is het precies 50 jaar geleden dat mijn vader bij een verkeersongeluk om het leven kwam. Maandag 16 november 1970; een dag voor zijn 44e verjaardag.

Ik was 12 jaar en zat net een paar maanden in de brugklas.

Het plotselinge overlijden van vader heeft mij diep heeft geraakt en blijvend beïnvloed.

De afgelopen 50 jaar heeft de herinnering aan mijn vader allerlei gevoelens bij me opgeroepen: verdriet, warmte, trots, weemoed, dankbaarheid.

Lange tijd voelde ik vooral de pijn van wat ik heb moeten missen. Nu ik ouder ben denk ik vaak aan wat mijn vader heeft moeten missen. Zo zijn de emoties door de jaren heen als het ware met me mee gegroeid.

Heel geleidelijk zijn de gevoelens minder rauw en pijnlijk geworden, al gaat dat diepe gemis nooit helemaal weg. Dat jongetje van 12 zit nog steeds in mij. Maar de afgelopen jaren overheersen gevoelens van weemoed en dankbaarheid.

Weemoed omdat ik nu inmiddels 20 jaar ouder ben dan hij ooit is geweest en me realiseer wat hij allemaal door zijn vroege dood niet heeft kunnen meemaken. Zowel op privévlak als in zijn werk en carrière had hij nog zoveel mooie dingen kunnen doen en beleven. Hij had een liefdevolle relatie met mijn moeder en veel belangstelling voor ons, zijn opgroeiende kinderen. Hij was ambitieus en uitgesproken; timmerde aan de weg, maakte plannen. Het ongeluk maakte in één klap een einde aan dat alles.

Naast weemoed is er een groeiend gevoel van dankbaarheid, juist ook op momenten als deze. Mijn vader had in sommige opzichten een ander karakter dan ik, maar ik ervaar wel dat ik veel van zijn energie, levenslust en nieuwsgierigheid in me draag. In die zin heeft hij mij de afgelopen 50 jaar enorm geholpen om het leven te omarmen.

Alle reden om vanavond een goed glas wijn te drinken. Op Vader. Op Anton. Op het leven.

 

 

 

 

Ik heb in mijn blogs al vaker iets over mijn vader geschreven. Zie bijvoorbeeld:

http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2096

http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1820

http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=1156

 Ook op de website van mijn moeder staat een tekst over hem: https://www.hannalam.nl/anton-b-lam/

Op een andere website staat informatie over een van de boeken die hij schreef: http://www.verwonderenenontdekken.nl/site/mc/1/11/417/201/columns/archief+per+februari+2009/johan+valstar++december+2013+februari+2014.html

Enkele gedachten bij de dood van Samuel Paty

 

Ben ik ooit bang geweest voor een boze reactie van een leerling of een ouder na afloop van een les? Of een bedreiging?

 

Die vraag heb ik mezelf gesteld na de brute moord op de Franse docent Samuel Paty. Hij had in een lessituatie een cartoon van de profeet Mohammed laten zien. Dat leidde onder bepaalde moslim-fundamentalisten tot grote verontwaardiging en oproepen tot wraak. Met alle afschuwelijke gevolgen van dien.

De schokkende moord op een docent houdt mij bezig. Ik ben ook docent. Ik heb in de jaren ’80 ook vijf jaar Maatschappijleer gegeven, het vak van Samuel Paty. En juist bij zo’n vak komen per definitie maatschappelijke vraagstukken, heilige huisjes en hete hangijzers aan bod: criminaliteit, discriminatie, abortus, armoede, oorlog, klimaatverandering. Het is onmogelijk om daarbij 100% neutraal voor de klas te staan. Leerlingen riepen destijds dat ze aan het uiterlijk van de docenten konden zien of deze rechts of links waren. Ze wilden ook altijd weten wat ik stemde. Ik liep niet met mijn politieke voorkeuren te koop, maar ging die vragen ook niet uit de weg. Mij ging het in het klaslokaal niet om het ventileren van mijn mening, maar om het creëren van een veilige ruimte waarin alle leerlingen hun mening kon vormen en uiten. Die ruimte kan alleen maar bestaan als er sprake is van gelijkwaardigheid en respect. De docent heeft een belangrijke rol bij het bewaken van die openheid.

Ik ben me altijd bewust geweest van het bijzondere karakter van het docent-zijn. Ook toen ik daarna ging werken op een hogeschool. In welk beroep krijg je zo vaak de gelegenheid om met jongeren te praten over wat er speelt in de samenleving, over hun gevoelens, hun meningen? Dat is het mooie van het docentschap. Ik heb daarbij ook heel veel van mijn studenten geleerd.

Natuurlijk praat je niet elke les over loodzware kwesties. Doceren betekent ook doseren. Maar als het in mijn klas tot een open gesprek komt, zijn dat de momenten die ik koester.

Nu ik vooral online moet lesgeven komen dergelijke gedachtewisselingen moeilijker te stand. De intieme sfeer van het klaslokaal met het directe onderlinge contact ontbreekt. In de klas kunnen leerlingen aanvoelen of het veilig is om hun zegje te doen. Met Teams of Zoom ligt dat heel anders. De afstand is groter. De sfeer is anders. Ook kunnen andere mensen meeluisteren. Zo schreef een studente na afloop van een online college op de chat: “bedankt voor de les, meneer; mijn moeder vond het ook interessant”. Een grappig,  onschuldig voorbeeld, maar wat als het een boze ouder was geweest die zich had gestoord aan mijn woorden? Een online bijeenkomst wordt regelmatig opgenomen. Dan let je als docent of student toch al snel iets meer op je woorden. Dat het opnemen van een college grote gevolgen kan hebben heeft een collega van de Haagse Hogeschool onlangs gemerkt. Een opmerking van haar werd uit de context gehaald en op social media geplaatst. Met vele verontwaardigde reacties en tegenreacties tot gevolg.[1]

Veel mensen wijzen bij de moord op Paty en de affaire op de Haagse Hogeschool met een beschuldigende vinger naar de sociale media, maar ik denk dat die redenering te eenvoudig is. Mediaberichten gedijen alleen als er een voedingsbodem, een bepaald klimaat is. Ook voor de komst van social media bestonden er al hetzes tegen docenten. De affaire-Daudt is daarvan een bekend voorbeeld. Daudt was een wat behoudende hoogleraar die werd weggehoond door linkse studenten.[2] Ironisch genoeg wordt tegenwoordig juist in sommige rechtse kringen geageerd tegen de zogenaamde linkse indoctrinatie in het onderwijs.[3]

Ik vind dat wij als docenten (links of recht, online of offline) het gesprek met onze leerlingen en studenten met frisse moed moeten blijven voeren. De moord op Samuel Paty laat juist zien hoe hard dat nodig is. Door nu te zwijgen geven we de moordenaar zijn zin. De sleutelwoorden voor deze uitwisseling zijn zorgvuldigheid, respect en pluriformiteit. Samen vormen ze de brandstof en zuurstof voor het onderwijs en de samenleving. Die sleutelwoorden zijn niet bedoeld om te sussen, maar nodigen juist uit om je uit te spreken. Ik laat me op dit punt inspireren door het opinie-artikel van Maurits Berger in NRC van 24 oktober. Hij zegt dat we de controverses met elkaar moeten bespreken en het ongemak moeten benoemen. We moeten niet alleen maar lief proberen te zijn en niets ter discussie willen stellen. Juist in een tijd van scherpe stellingnames en controverses moeten we met elkaar praten over onze gevoeligheden en pijnpunten. Over de cartoon-kwestie zegt Berger dat hij als docent een serie uiteenlopende spotprenten laat zien zodat de studenten zien en ervaren dat de ene student bij een cartoon lacht, terwijl de andere ineenkrimpt; en dat het bij de volgende cartoon precies andersom is. Dat zet mensen aan het denken.

Ik heb een vergelijkbare ervaring met een spontaan gesprek over het Zwarte Piet issue, een paar jaar geleden. Het begon als een pittige woordenwisseling, maar na verloop van tijd vertelden de studenten met tegengestelde stellingnames waar hun boosheid en hun pijn zat. Vooral het delen van die pijn riep herkenning op. Die bespreking loste het probleem niet op, maar het luisteren naar elkaar werkte wel verhelderend.

Het is mooi als het lukt om problemen te bespreken omdat iedereen daarbij van elkaar kan leren. Wat mij betreft gaat aan de vrijheid van meningsuiting iets wezenlijks vooraf, namelijk de ruimte voor meningsontwikkeling. Het klaslokaal kan letterlijk en figuurlijk zo’n ruimte zijn.

 

Ter afsluiting kom ik nog even terug op mijn openingsvraag. In mijn eerste jaar als docent Maatschappijleer op een christelijke school in Huizen moest ik volgens het leerplan ook het thema Relaties bespreken. Ik had in Amsterdam een doos gratis voorlichtingsboekjes op de kop weten te tikken. Tijdens een les besprak ik het onderwerp Man-Vrouw verhoudingen, maar ik zag dat de leerlingen vooral met spreekwoordelijke rode oortjes zaten te lezen in het hoofdstuk dat over seks ging. Na afloop van de les kwam een jongen naar me toe en zei: “als mijn vader dit boekje te zien krijgt weet ik zeker dat hij naar de rector stapt om te zeggen dat u ontslagen moet worden”. Ik heb daarna nog vier jaar met plezier op die school gewerkt.

 

 

 

 

[1] https://nos.nl/artikel/2349379-uitspraak-docent-over-moord-op-baudet-uit-zijn-verband-gerukt-zegt-hogeschool.html

 

[2] https://www.trouw.nl/nieuws/schande-wat-we-u-hebben-aangedaan-professor-daudt~b9126ac6/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F

 

[3] https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/politiek/artikel/4656656/woede-om-meldpunt-forum-over-indoctrinatie-onderwijs

 

 

Land van herkomst en land van aankomst

 

In mijn boekenkast heb ik een plekje voor nog te lezen boeken. De stapel groeit meestal sneller dan ik kan lezen. Bovenop liggen de boeken waar ik tussen de bedrijven door aan toe denk te komen; onderop de dikke pillen die ik reserveer voor de vakanties. Deze zomer stonden twee van die kloeke boeken op het menu: Wees Onzichtbaar van Murat Isik en Het land van herkomst van E. du Perron. Een recente roman uit 2017 en een klassieker uit 1935. Toevallig op hetzelfde stapeltje beland. Ik begon aan het boek van Isik in het eerste weekend van mijn zomervakantie. Tijdens mijn laatste vakantiedagen las ik Het land van herkomst uit. Deze twee boeken bleken meer met elkaar en met de actualiteit samen te hangen dan ik vooraf had gedacht.

Mijn vrouw had eerder al het boek Wees onzichtbaar gelezen en raadde het mij van harte aan. Het is het ‘coming of age’ verhaal van een uit Turkije afkomstige jongen die opgroeit in de Bijlmer. In tientallen korte, kleurrijke hoofdstukken wordt het leven van de jonge Metin geschetst: zijn tirannieke, onberekenbare vader, zijn moeder die zich stilaan ontwikkelt, vriendschappen en pesterijen, de verloedering van de woonomgeving, successen en mislukkingen op school, bijbaantjes en eerste liefdes. De hogeschool waar ik werk grenst aan de Bijlmermeer en veel van mijn studenten zijn uit deze wijk afkomstig. Door het lezen van dit boek realiseer ik me eens te meer dat iedere student met de nodige persoonlijke bagage aan zijn opleiding bij ons begint. We weten als docent vaak maar een fractie van wat er allemaal bij hen heeft gespeeld of nog steeds speelt. Soms gaat het om ingrijpende kwesties als armoede, geweld, discriminatie, gescheiden ouders, of psychische problemen. Allemaal factoren die bij het vinden van een plek op school en in de samenleving enorm tekenend en belemmerend kunnen werken. Maar gelukkig zijn er vaak ook, zoals Murat Isik beschrijft, positieve elementen: een docent die jouw talent ziet, een buurtgenoot die helpt of een vriend die het voor jou opneemt. Het boek laat zien dat ieder kind niet alleen gevormd wordt door zijn familie en etnische achtergrond, maar ook door de sociaal-economische omstandigheden waarin hij opgroeit, de buurt waarin hij woont, zijn persoonlijke karakter, de keuzes die hij maakt en de hoeveelheid pech of geluk die hij heeft. Kortom, een complexe mix van factoren. Het aanwijzen van één verklarende of voorspellende factor is te simpel en doet iedere individuele situatie tekort. Dat biedt hoop, want er valt ook onder moeilijke omstandigheden iets van het leven te maken. Maar het geeft ook aanleiding tot zorg als het om kinderen gaat bij wie veel factoren een negatieve score hebben.

Murat Isik

Bij Metin is die complexiteit ook terug te vinden. Hij wordt door de buitenwacht gezien als Turk, maar hij en zijn ouders zien zichzelf niet zo; ze zijn Zaza (een minderheidsgroepering in Turkije). Ook denkt iedereen dat hij moslim is, maar hij is niet-gelovig opgevoed. Zijn vader bemoeit zich nooit met hem, maar zet zich wel enorm voor Metin in als het school-advies lager uitvalt dan werd verwacht.

 

Het Land van herkomst stond al een tijd op mijn verlanglijstje. Van tijd tot tijd lees ik een ‘klassieker’. Na Tempel en kruis van Marsman koos ik voor het bekendste boek van diens vriend en tijdgenoot Edgar du Perron (1899-1940), één van de toonaangevende Nederlandse schrijvers in het interbellum. De kern van het boek bestaat uit levendige en openhartige beschrijvingen van zijn jeugd in Nederlands-Indië. Deze hoofdstukken met herinneringen aan zijn jonge jaren worden afgewisseld met passages die later spelen als hij in artistieke kringen in Brussel, Parijs en Nederland verkeert. Du Perron is in 1921 met zijn ouders van Indië naar België verhuisd. Een paar jaar later pleegt zijn vader zelfmoord, wat de jonge Eddy een langdurende depressie bezorgt. Weer een paar later overlijdt zijn moeder en tot zijn grote schrik wordt het hem duidelijk dat de verwachte erfenis geheel is verdampt door de economische crisis van de jaren ’30.

Het boek gaat voortdurend heen en weer in tijd en plaats. Het ene moment zit de hoofdpersoon als puber op school op Java, het volgende moment filosofeert hij als dertiger in Parijs met André Malraux over de verhouding tussen mannen en vrouwen. Dat maakt het moeilijk om een etiket op dit boek te plakken. Het is deels een roman, deels een autobiografie en deels essayistisch. Ook staan er meerdere briefwisselingen en gespreksverslagen in. De kracht van het boek is dat du Perron de lezer een scherp beeld geeft van het leven in Indië en de hoogoplopende economische en politieke spanningen in Europa tussen de twee wereldoorlogen. Du Perron kiest partij. Hij laat zich in de geest van Multatuli kritisch uit over het koloniale systeem in Nederlands-Indië[1] en staat ook sterk afwijzend tegenover het oprukkende fascisme in Europa.

E. du Perron

Het meest word ik getroffen door de hoofdstukken over zijn jeugdjaren op Java. De hoofdpersoon (Arthur Ducroo = Edgar du Perron) groeit op als enig kind van een autoritaire vader die ondernemer is en een moeder met een groot hart die uit een eerder huwelijk al een zoon heeft.  De kleine Arthur is een eigenwijs, opstandig mannetje dat opgroeit in een koloniaal milieu waarin blanken de dienst uitmaken en ‘inlanders’ volstrekt ondergeschikt zijn. Mensen van gemengd bloed bevinden zich letterlijk in een tussenpositie, terwijl Chinezen een buiten-categorie vormen, enigszins vergelijkbaar met de Joden in vooroorlogs Europa. Arthur gaat met vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen om, maar leert al jong welke rangen en standen er zijn. De gezagsverhoudingen worden met harde hand gemarkeerd en gehandhaafd: in het gezin, op school en binnen de gehele koloniale samenleving.

 

Parallellen

Halverwege de jeugdherinneringen van Eddy du Perron vallen mij de parallellen met het boek van Murat Isik. Het begint bij de passages waarin staat dat de jonge Arthur veel leest en graag schrijft, en op school een hekel heeft aan Wiskunde. Precies zoals Metin. Maar er zijn meer overeenkomsten: het opgroeien op vreemde bodem, de hardvochtige vader, de moeder die alles bij elkaar houdt, klassenverschillen, discriminatie, vechtpartijen. Het grote verschil is dat Metin een brave knaap is die zich zo onopvallend mogelijk gedraagt (‘wees onzichtbaar’). Zo weet hij bijna geruisloos zijn plek te vinden, terwijl Arthur opstandig is en een buitenbeentje. Zijn gezin verhuist een paar keer op Java, hij gaat naar verschillende scholen, waar het steeds niet goed gaat, en uiteindelijk komt hij in Europa terecht. Wie de levenslijn van du Perron napluist, ziet dat hij later (na de publicatie van dit boek) is teruggegaan naar Indië, maar daar  zijn draai niet kan vinden. In 1939 keert hij terug maar Europa en gaat in Bergen (NH) wonen. Een klein jaar later vallen de Duitsers Nederland binnen. Op 14 mei, de dag van de Nederlandse capitulatie, krijgt Eddy du Perron een hartaanval en sterft.

Samengevat zou je kunnen zeggen: Edgar du Perron, de rusteloze kosmopoliet die overal en nergens thuis is. Die wel een land van herkomst heeft, maar moeite heeft om ergens echt te aarden. Murat Isik, die langzaam maar zeker een vaste plek in zijn land van aankomst[2] heeft weten te verwerven.

 

Actualiteit

Terwijl ik de afgelopen weken deze boeken lees, staan de media vol met berichten over rellende jongeren, Facebook en Zwarte Piet, steekpartijen, het omvertrekken van standbeelden, de bekladding van het Indië-monument. De boeken en de media-berichten staan niet los van elkaar. Ik merk dat du Perron en Isik me helpen om genuanceerd naar deze berichten en de achterliggende vraagstukken van migratie, discriminatie en ons koloniale verleden te kijken. Het zijn incidenten en kwesties die door sommige mensen direct in een goed-fout schema of een wij-zij frame worden geplaatst: ”onze cultuur wordt bedreigd door vreemde invloeden”; “wij worden aangevallen, zij hebben het gedaan”; “wij zijn goed, zij zijn fout”. Het is verleidelijk om snel te oordelen, eenduidige oorzaken aan te wijzen of rigoureuze oplossingen voor te stellen. De verhalen van Murat Isik en Eddy du Perron laten zien dat er geen simpele, eenduidige oorzaken en oplossingen zijn. Het is niet alleen opvoeding, het is niet alleen etniciteit, het is niet alleen godsdienst, het speelt niet alleen in kansarme wijken. Honderd jaar geleden niet en nu evenmin. Het enige wat je met enige zekerheid kunt zeggen is dat het bij al de genoemde incidenten van deze zomer (bijna altijd) om jonge mannen gaat. Knullen als Arthur en Metin, die in deze complexe en gelaagde wereld hun plek en draai moeten zien te vinden. Dat kan flink knetteren en botsen. Dat zie je in het nieuws en dat blijkt ook uit de verhalen van Isik en du Perron. Beide indrukwekkende boeken laten zien dat het jongeren helpt als ze kansen krijgen, erkenning ontvangen, positieve keuzes maken en af en toe wat geluk hebben.

 

[1] De Perron stond bekend als groot kenner van het werk van Multatuli. Een citaat uit het boek dat typerend is voor de stemming onder veel Nederlanders in Indonesië: “een opstandige Javaan was vanzelfsprekend onze vijand. Niet dat mensen als mijn vader vonden dat de Javaan ongelijk had; integendeel, het gold als bewijs van geestelijke vrijheid om onder elkaar te erkennen dat de Companjiesdienaren (VOC) natuurlijk rovers waren geweest en dat ook wij nog altijd niets op Java te maken hadden; dit eenmaal gezegd kon men met de grootste verontwaardiging optreden tegen iedere inlander die niet nederig bij onze meerderheid neerhurkte” (p. 270-271).

 

[2] In die zin zou het boek van Isik ook ‘Het land van aankomst’ kunnen heten, maar Paul Scheffer had die titel al – met een knipoog naar du Perron- in 2013 gebruikt voor zijn bekende publicatie over de multiculturele samenleving.

 

P.S. In de winter van 2021-2022 lees ik het boek Onder een hemel van sproeten van Alex Boogers. Ik zie veel parallellen met het boek van Isik. Het opgroeien van jongeren aan de rand van de grote stad. Met veel complexe problematieken: pesten, gescheiden ouders, slechte schoolprestaties, discriminatie, mishandeling.  Het valt op dat ook in dit boek de term ‘onzichtbaarheid’ vaker wordt gebruikt. “Mijn ouders zijn onzichtbare mensen. We leven in een onzichtbare straat met allemaal andere inzichtbare mensen (p. 105).

Groeten uit Zeist #3: de Voedselbank

In een serie blogs over mijn nieuwe woonplaats Zeist dit keer aandacht voor de lokale Voedselbank.

 

Sinds half april ga ik elke donderdagavond naar de Voedselbank. Niet dat ik door de recente aankoop van een huis in Zeist aan lager wal ben geraakt; ik doe dit voor een oudere buurtgenote die slecht ter been is en sinds de corona-crisis amper de deur uit durft te komen. Na een oproep van het buurtcentrum dichtbij mijn huis had ik me aangemeld om tijdens de lockdown een helpende hand te bieden. Na wekenlang niets gehoord te hebben kreeg ik op een middag een telefoontje: of ik die avond voor een buurtgenote naar de Voedselbank wilde gaan. Ik kreeg haar 06-nummer en nam contact met haar op. Na een kennismakingsgesprek ging ik aan het begin van de avond op pad, gewapend met twee grote boodschappentassen. De Voedselbank bleek zich aan de rand van Zeist te bevinden, op een rommelig bedrijventerrein tussen een autowerkplaats en een loods. Voor de deur stond een flinke rij wachtenden. Keurig op anderhalve meter afstand van elkaar. Ik begroette de mensen voor mij met een glimlach die werd beantwoord met vriendelijke hoofdknikken. Even later sloot een jonge vrouw achter mij aan in de rij. We raakten aan de praat. Ze vertelde me dat ze in Amsterdam was geboren en getogen. Na haar opleiding was ze met haar vriend naar de Antillen gegaan om daar een eigen bedrijfje te beginnen. Dat viel door meerdere factoren tegen. Na de geboorte van haar dochtertje begon ze te twijfelen of haar gezin wel een goede toekomst op de Antillen zou hebben en uiteindelijk besloten zij en haar vriend om naar Nederland terug te keren. Dat was in het najaar van 2019. Ze ging hier als kapster aan de slag, op een tijdelijk contract. Door de corona-crisis sloot de kapsalon waar ze werkte. Haar contract werd van de ene op de andere dag beëindigd. Via de kerk kwam ze bij de Voedselbank terecht.

Tijdens ons gesprek was de rij wachtenden flink geslonken. Na een half uur mochten wij samen naar binnen. Ze legde me uit hoe het werkte. Eerst moesten we nog even in een wachtruimte plaatsnemen en daarna zouden we ons één voor één (corona-proof!) moeten melden bij een vrijwilliger die ons in een volgende ruimte zat op te wachten. Toen ik aan de beurt was, legde ik uit dat ik voor een buurtgenote kwam. Mijn gegevens werden genoteerd en ik kreeg te horen dat ik voor 15 punten boodschappen mocht gaan doen. Die punten worden toegekend op basis van de persoonlijke situatie van de betrokkene. Grote gezinnen krijgen meer punten dan alleenstaanden.

Tot voor kort kregen alle bezoekers hetzelfde pakket met als gevolg dat mensen vaak levensmiddelen kreeg waar ze geen behoefte aan hadden (bijvoorbeeld knakworstjes voor vegetariërs). Tegenwoordig loopt iedereen met een vrijwilliger langs de schappen om zelf de benodigde producten te kiezen. Elk product is één of meer punten waard en de vrijwilliger houdt de stand bij. Daarnaast zijn er nog schappen met gratis producten die iedereen zo mag meenemen.

Begeleid door een vrolijke vrijwilliger maakte ik aan de hand van het boodschappenlijstje van mijn buurtgenote ook mijn ronde. Ik vulde twee grote boodschappentassen die ik even later bij haar afleverde. Ze dankte me hartelijk en we spraken af dat ik ook de komende weken voor haar naar de Voedselbank zou gaan.

 

Veel mensen denken dat de Voedselbank een gemeentelijke voorziening is, maar dat is een misverstand. Voedselbank Zeist is een stichting die draait op vrijwilligers. Winkeliers, marktkooplui, telers en supermarkten doneren de levensmiddelen. Hiermee worden niet alleen mensen geholpen, maar wordt ook verspilling van voedsel tegengegaan.

 

 

 

 

In principe komen mensen die leven onder bijstandsniveau in aanmerking voor de Voedselbank. Zij kunnen zich melden bij een maatschappelijke of levensbeschouwelijke organisatie die hun situatie beoordeelt en die bovendien afspraken maakt over het verbeteren van hun positie.

Ik heb de afgelopen tien weken velen van hen gesproken. Openhartig vertelde ieder zijn eigen verhaal. De christelijke vrouw uit het Midden-Oosten die vanwege haar geloof daar niet meer veilig was. De alleenstaande jongeman uit Oost-Afrika die opgeleid wordt tot elektrotechnicus, maar door de corona-crisis geen stage meer kon lopen en zijn bijbaan bij een fast food restaurant verloor. De bijstandsmoeder die eerst haar man verloor en daarna ernstig ziek werd. Het Syrische echtpaar dat moest vluchten voor de terreur van IS. De vertegenwoordiger die na de scheiding van zijn vrouw zijn huis kwijtraakte en in de schuldsanering terechtkwam.

Je zou kunnen zeggen dat we in een welvarend land als het onze geen voedselbanken nodig zouden moeten hebben. Dat we iedereen via het vangnet van onze sociale voorzieningen voldoende kunnen ondersteunen en verder kunnen helpen. In de praktijk blijkt dat lang niet altijd te werken. Er zijn mensen die tussen de wal en het schip vallen. Of die (vaak tijdelijk) in een situatie terecht zijn gekomen waarin alles tegenzit. Voor al die mensen is de Voedselbank een enorme steun in de rug. Een plek waar ze wekelijks hun broodnodige voedselvoorraad kunnen aanvullen. En ook een plek waar ze worden gezien en gekend.

Simone de Beauvoir en Black Lives Matter

 

Op de dag dat George Floyd voor het oog van de wereld bezwijkt onder knie van een politie-agent begin ik net aan een nieuw hoofdstuk van de biografie van Simone de Beauvoir. Op de middelbare school was ik dankzij het vak Frans in aanraking gekomen met het existentialisme en maakte ik kennis met het werk van Jean-Paul Sartre, Simone de Beauvoir en Albert Camus. Ik vond hun gedachtegoed over de betekenis van het bestaan heel interessant en heb sindsdien veel boeken van en over hen gelezen. Deze nieuwe biografie, geschreven door de Britse Kate Kirkpatrick, trok mijn aandacht voor de welwillende recensies in de pers. Er valt veel over Simone de Beauvoir en deze biografie te vertellen, maar ik wil me hier beperken tot het hoofdstuk Amerikaanse dilemma’s dat ik na de tragische dood van George Floyd lees, terwijl het Black Lives Matter-protest wereldwijde vormen begint aan te nemen.

In 1947 bezoekt Simone de Beauvoir voor het eerst de Verenigde Staten om een aantal lezingen te verzorgen. Ze begint in die tijd naam te maken in Frankrijk als filosofe en schrijfster. En nu wilde men ook aan de andere kant van de Atlantische Oceaan deze rijzende ster van het existentialisme graag ontmoeten. Het verblijf in de VS dat in totaal vier maanden duurt is een aaneenschakeling van indrukwekkende ervaringen.[1] Het land dat ze kent van boeken en films is in veel opzichten zo anders dan Europa. Met haar blik en haar pen registreert zij zaken die haar opvallen en aan het denken zetten. Een onderwerp dat haar bijzonder treft is de segregatie van witte en zwarte mensen. Het is vooral het echtpaar Wright (een interraciaal stel; erg ongebruikelijk in die tijd) dat haar de ogen opent voor deze problematiek. Simone de Beauvoir komt in New York met hen in contact; het begin van een levenslange vriendschap. Ellen en Richard Wright wijzen haar op het boek An American Dilemma: the Negro Problem and Modern Democracy van de Zweedse socioloog Gunnar Myrdal.

Myrdal die net als de Beauvoir met de blik van een buitenstaander naar de VS keek, beschreef het zogenaamde ‘cumulatieve principe’ van de rassenscheiding: witte mensen hebben eeuwenlang en structureel mensen met een andere huidskleur of afkomst onderdrukt. Vervolgens wijzen zij op de slechtere prestaties van die andere mensen om hun eigen superioriteit aan te tonen. Alleen door het creëren van bewustwording kan dit principe doorbroken worden.

De Beauvoir is onder de indruk van Myrdal’s analyse en legt een verband met een belangrijk thema in haar eigen werk: de positie van de vrouw. In die tijd hebben vrouwen in Frankrijk nog maar net kiesrecht gekregen. Ook in het onderwijs en op de arbeidsmarkt komt er mondjesmaat meer ruimte voor vrouwen. Die ruimte moet bevochten worden en de voorlopers krijgen te maken met vooroordelen, denigrerende opmerkingen en tegenwerking.

Simone de Beauvoir met Richard en Ellen Wright

De openlijke rassenscheiding in de VS en het werk van mensen als de Wrights en Myrdal sterkt de Beauvoir in het idee dat ook vrouwen eeuwenlang in een bepaalde rol en positie worden gehouden: afhankelijk van en inferieur aan mannen. Dat beeld van de vrouw is geschapen door mannen, volgens de Beauvoir. Als vrouwen zich ontwikkelen, carrière maken en zelfstandig zijn, krijgen ze al gauw te horen dat ze daardoor minder vrouwelijk zijn, terwijl bij mannen succes en mannelijkheid juist hand in hand gaan.  Volgens de biografe wilde de Beauvoir ‘voor vrouwen doen wat Myrdal had gedaan voor Afro-Amerikanen… en laten zien hoe racisme en seksisme geworteld zijn in de toevallige omstandigheden van de cultuur‘ (p.259).

Dat doet de Beauvoir door in 1949, twee jaar na haar grote Amerikaanse roadtrip, haar beroemde boek De Tweede Sekse te publiceren. Dit boek wordt de ‘bijbel’ voor de naoorlogse feministische beweging.

Dit alles speelt in de tweede helft van de jaren ‘40. Grote ideeën worden in die tijd nog gedeeld in boeken en via tijdschriften. Met vaak een beperkt bereik. De burgerrechtenbeweging in Amerika moet nog op gang komen. Rosa Parks en Martin Luther King zijn nog onbekende namen. Pas in de jaren ’60 krijgt deze beweging momentum. De beroemde ‘I have a dream’ speech wordt dankzij de komst van de televisie een wereldberoemd statement.

Ook de vrouwenbeweging bestaat in de jaren ’40 nog niet. In Nederland zijn Anja Meulenbelt en Joke Smit zijn nog onbekende namen. Dolle Mina moet nog uitgevonden worden. Ook hier zal het nog enkele decennia duren voordat een breder publiek via de krant en de televisie kennismaakt met gevleugelde teksten als ‘baas in eigen buik’ en ‘er is een land waar vrouwen willen wonen’.[2]

En nu is het 2020. Ruim zeventig jaar na Myrdal, Wright en La Deuxième Sexe. En ruim 50 jaar na Martin Luther King en Joke Smit. Nog steeds worden wereldwijd vrouwen en mensen met een bepaalde huidskleur of etnische achtergrond als tweederangs burgers gezien, gediscrimineerd, aangevallen. Het zijn patronen die niet beperkt blijven tot bepaalde landen of groepen. Seksisme en racisme komen overal voor. En beide vormen van ongelijkheid en onderdrukking blijken diepgeworteld en moeilijk uit te roeien. Dat is soms om moedeloos van te worden. Maar aan de andere kant leven we nu in een tijdperk waarin ieder individu kan filmen, appen en delen. Wat er nu in achterkamertjes en op straat gebeurt kan door iedereen vastgelegd en verspreid worden. Zonder social media zouden #MeToo en BlackLivesMatter niet zo’n grote vlucht hebben genomen.

Dit alles brengt ons weer een stap verder bij het blootleggen en ontmantelen van patronen en praktijken van discriminatie en onderdrukking. Patronen die Simone de Beauvoir en anderen ons lang geleden hebben helpen herkennen.

 

 

[1] Het is tijdens deze reis dat ze Nelson Algren leert kennen, de Amerikaanse auteur met wie ze een gecompliceerde, langdurende lange-afstandsrelatie begint. Op zich biedt hun verhouding ook meer dan genoeg stof om een blog over te schrijven. Misschien doe ik dat later nog eens. Een interessant weetje is dat Algren’s boek A walk on the wild side de inspiratie vormde voor de beroemde song van Lou Reed.

[2]  Voor de volledige tekst met een toelichting, zie : https://www.dbnl.org/tekst/kool007eris01_01/kool007eris01_01_0031.php

Studenten in corona-tijd

Sinds 13 maart is het reguliere onderwijs op de hogeschool waar ik werk stilgelegd. Alles gebeurt sinds die dag online. In het begin was het erg wennen, maar nu heeft alles redelijk zijn vorm en plek gevonden. We kunnen gelukkig met elkaar verder. Technisch gezien loopt het naar wens, maar op sociaal vlak wordt nu goed duidelijk hoe belangrijk het is om elkaar regelmatig fysiek te ontmoeten. Online onderwijs kan reuze handig en efficiënt zijn, maar het voelt ook vaak schraal en kunstmatig aan. In 11 korte schetsen teken ik ervaringen van studenten op, zoals die de afgelopen twee maanden met mij zijn gedeeld. Om privacy-redenen heb ik de namen van de studenten veranderd en de situatieschets soms wat aangepast.

 

Maarten keert medio maart noodgedwongen terug uit Florida. Hij was in februari gestart met een exchange programma aan een Amerikaanse universiteit. Aan het begin van het studiejaar had hij iedereen enthousiast verteld over zijn plannen: eerst 5 maanden blokken en daarna nog twee maanden rondreizen. Alles was al maanden vooraf geregeld: tickets, studieprogramma, huisvesting. En nu is hij weer in Nederland. Zonder studiepunten, zonder kamer (want onderverhuurd) en zonder bijbaan. We proberen hem binnen te loodsen in een al lopend keuzeprogramma zodat hij toch nog met enige achterstand wat studiepunten kan behalen. Voorlopig zit hij op zijn oude tienerkamer bij zijn ouders.

Jeremy zit in jaar 1. Hij is een heel gemiddelde student: geen hoogvlieger, maar ook geen brokkenpiloot. Hij heeft halverwege het jaar gemerkt dat hij wat minder gemotiveerd begon te raken. Nu er al acht weken geen bijeenkomsten op school zijn geweest is zijn motivatie verder gedaald. Onlangs heeft de hogeschool bekend gemaakt dat het onderwijs in het eerste semester van het nieuwe cursusjaar ook voornamelijk online zal worden aangeboden. Daar heeft Jeremy geen trek in. Omdat dit ook geldt voor andere opleidingen en andere hogescholen denkt hij er serieus over na om te stoppen met de studie en een jaar te gaan werken.

Merel is een studente uit een afstudeerkring die ik begeleid. Elke twee weken bespreken we de voortgang van ieders afstudeerproject. Normaal gesproken in kleine groepen op de hogeschool, nu via Teams. Tijdens een bijeenkomst barst Merel in huilen uit. Het lukt haar niet om haar onderzoek uit te voeren. Niemand uit haar doelgroep heeft nu gelegenheid voor een diepte-interview en de geplande focusgroepen zijn niet te realiseren. Ze heeft altijd goede resultaten behaald en nu, met de eindstreep van de studie in zicht, lukt het haar niet om haar afstudeerproject op tijd af te ronden.

Joey vindt het eigenlijk allemaal wel best zo. Hij vindt het lekker makkelijk dat alles online gebeurt. Hij hoeft nu niet vroeg zijn bed uit en kan elke dag uitslapen. Op mijn vraag of hij niet zijn klasgenoten mist zegt hij lachend dat hij in zijn dorp voldoende vrienden heeft.

Ayse, een ouderejaars studente, moet een nog tentamen uit jaar 2 herkansen. Ze moet dat vak halen; anders mag ze niet aan haar afstudeerproject beginnen. Ze heeft een mooie praktijkopdracht gevonden en kan in mei starten. De herkansing zou in april plaats vinden, maar is tot eind juni uitgesteld omdat het niet op de gewone wijze afgenomen kon worden. Het gaat waarschijnlijk een online toets met essay vragen worden. Ayse klopt bij de examencommissie aan om toch al in mei met haar afstudeerproject te kunnen beginnen.

Daisy is een Indiase studente die bij ons een exchange programma volgt. Halverwege de maand maart hebben we moeten besluiten alles online te gaan doen. Dat gaat wonderwel. De meeste buitenlandse studenten zijn terug naar huis gegaan. Van grote afstand (Mexico, Stuttgart, Lyon, Madrid) volgen zij nu het programma. Projectwerk, colleges en trainingen kunnen met enig passen en meten allemaal doorgang vinden. De studenten zijn blij dat ze zo alsnog het programma kunnen volgen en afronden. Daisy is een van de weinige studenten die is gebleven. Haar room-mate is sinds kort ook vertrokken. Daisy kan niet naar huis; er gaan geen vluchten naar India. De flat voor buitenlandse studenten staat vrijwel leeg. Reden voor de eigenaar om flink te gaan renoveren. Tijdens onze Teams bijeenkomsten moet Daisy haar microfoon regelmatig uitzetten omdat we anders teveel lawaai van bouwwerkzaamheden horen.

De zes stagiairs die ik begeleid zijn stuk voor stuk nog druk bezig. Ze werken allemaal vanuit huis en het lukt hen om zinvol aan de slag te blijven. Terwijl bij veel andere opleidingen stages worden stopgezet, blijkt er in deze tijd voldoende werk te zijn voor communicatie-studenten. Ik heb alle begeleiders gebeld; zij zijn zeer te spreken over de studenten. Ik ben plaatsvervangend trots. Alleen Patty moet na een paar weken toch stoppen omdat de organisatie haar niet goed kan begeleiden. Patty is aangeslagen en teleurgesteld. Maar ze heeft er ook wel begrip voor. Twee weken later heeft ze een nieuwe stage-plek weten te vinden.

Op een middag gaat mijn telefoon. Het is Amira uit jaar 2. Ze wil iets met me bespreken wat ze niet tijdens een Teams-bijeenkomst wil delen. Ze zit nu acht weken thuis en de muren beginnen op haar af te komen. In tranen vertrouwt ze me toe dat ze als tiener last heeft gehad van depressies. Het gaat nu al jaren goed met haar, maar ze merkt nu dat ze weer somberder begint te worden. Niet heel erg, maar toch. We praten een kwartiertje met elkaar. Na afloop zegt ze dat ze blij is dat ze het even heeft kunnen vertellen.

Het is uit tussen Clark en zijn vriendin. Ze woonden al min of meer samen. Clark gebruikte altijd de laptop van zijn vriendin, maar dat is nu ook afgelopen. Clark heeft hierdoor geen toegang tot onze digitale onderwijsomgeving. En omdat hij zijn bijbaan in de horeca ook kwijt is, heeft hij geen geld voor een nieuwe laptop. Gelukkig weet hij na een paar weken via school een laptop te lenen.

Sherylee maakt zich zorgen om haar ouders op Sint Maarten. Ze woont hier bij een tante en dat gaat op zich goed. Ze is bang dat haar ouders corona krijgen. De gezondheidszorg op Sint Maarten is niet zo goed als hier in Nederland. Deze zomer zou ze hen voor het eerst in twee jaar gaan bezoeken, maar ze vreest dat dat door alle beperkingen niet gaat lukken.

Faisal is aan het afstuderen bij een grote gemeente. Hij onderzoekt mogelijkheden om burgers aan te zetten om te participeren en initiatieven te nemen. Hij wilde altijd al iets bij een overheidsorganisatie gaan doen. Naast zijn afstudeerwerk ondersteunt hij sinds enige tijd ook regelmatig het gemeentelijke corona crisisteam. Hij doet dit zo goed, dat hij een traineeship aangeboden heeft gekregen en meteen na zijn studie bij de gemeente aan de slag kan gaan.

 

De collegezalen en de praktijkruimtes zullen nog maandenlang leeg blijven. Dat zal nog heel wat van de studenten vergen. Ik ben de afgelopen weken onder de indruk geraakt van hun veerkracht, hun doorzettingsvermogen en hun geduld. Vanaf september zal de hogeschool mondjesmaat open gaan. Studenten zullen dan af en toe in kleine groepen bij elkaar kunnen komen. Aan ons de opdracht om daar waardevolle momenten van te maken. Inhoudelijk rijk en sociaal warm. Quality time. Dat hebben de studenten nodig. En dat verdienen ze.

Bij de geboorte van kleindochter Mae Marianne

 

Amsterdam, 24 april 2020

 

Het Oosterpark staat in bloei

De zon schijnt gul

Op een steenworp word je geboren

Pril lentekind

 

Je verwonderde ouders

Sluiten jou in hun armen

En in hun hart

Voor altijd verbonden

 

We roepen blij je naam

Je andere naam

Is een kleurrijke kralenketting

Van nu en vroeger

 

De wereld zit even op slot

Jij bent met afstand het mooiste

Wat ons in deze tijd overkomt

De Dapperstraat is gelukkig

Femke

Drie weken geleden krijg ik een alarmerend telefoontje.

Femke is slachtoffer geworden van een beroving op straat. Ze was gisterenmiddag met een vriendin naar de film van Herman Finkers geweest. Op de terugweg, vlakbij huis, had een jongen geprobeerd haar handtas te stelen terwijl hij haar voorbij fietste. Omdat Femke het hengsel van de tas om haar onderarm had geslagen, was dat niet gelukt, maar door de harde ruk was ze met een smak op de grond terecht gekomen. Ze ligt met een gebroken oogkas, een kapotte knieschijf en tal van kleinere verwondingen in het ziekenhuis.”

Het is de buurvrouw van Femke die me belt. Ze heeft van Femke een lijst gekregen met namen van mensen met wie ze contact moet opnemen.

Femke is een warme, intelligente, positieve, wereldwijze vrouw van 83 jaar. Ze was in de jaren ’70-’80 een goede vriendin van mijn moeder. Toen mijn moeder in 1988 overleed en ik met mijn jonge gezin net in Amstelveen was komen wonen, kwam Femke af en toe bij ons langs. Het toeval wilde dat zij ook in Amstelveen woonde; niet ver van ons vandaan. Het was fijn om met haar over mijn moeder te kunnen praten. Maar, zoals dit soort dingen gaan, na verloop van tijd verwaterde het contact en zagen we elkaar steeds minder. Totdat ik zes jaar geleden een rouwadvertentie in het Amstelveens Nieuwsblad zag staan. Femke’s man was overleden. Onderaan de rouwadvertentie stond een ander adres dan in ons adresboekje. Ze was kennelijk verhuisd en bleek nu nog dichterbij te wonen. Ik besloot bij haar langs te gaan en werd heel hartelijk ontvangen. Ondanks haar verdriet vond ze het heel fijn om bij te praten. Ze vertelde met veel warmte over haar man en over de moeilijke laatste weken. Maar al snel vroeg ze naar mij, mijn gezin, mijn werk, mijn broers en hadden we het over literatuur, politiek en de wereld om ons heen. Dat hield ze allemaal goed bij, zoals ook bleek uit de kranten, tijdschriften en boeken op haar leestafel.

Vanaf dat moment spraken we elke maand af. Soms kwam Femke bij ons langs, maar meestal ging ik naar haar toe. Vaak was het even puzzelen om een afspraak te kunnen maken, omdat haar dagen goed gevuld waren: bridgen, de wandelclub, etentjes, de leesgroep, museumbezoek, taalles aan vluchtelingen, uitstapjes met vriendinnen, naar de film. Als ik dan bij haar op de bank zat, kwam er altijd nog wel iemand langs. Een buurvrouw met een bloemetje, een vriendin die een boek had geleend, of een zwager die even een praatje kwam maken. We genoten allebei van het hernieuwde contact. Na enige tijd durfde ze me ook te vragen of ik een klein klusje voor haar kon doen. Nu ben ik niet de handigste, maar een lamp vervangen, de laptop verbinden met het internet of de stand van de watermeter aflezen gaat me nog prima af.

Een jaar geleden vertelde ik haar dat ik van Amstelveen naar Zeist zou gaan verhuizen. Ze schrok meer van deze mededeling dan ik had verwacht. Het deed haar zichtbaar verdriet, maar ze herpakte zich snel. Ze vertelde me dat zij haar jeugd in Zeist had doorgebracht. Ik beloofde dat ik haar na de verhuizing een keer zou komen ophalen voor een gezellig dagje Zeist. In februari ging ik weer even bij haar langs en we spraken af dat ze in april/mei naar Zeist zou komen. In het voorjaar, als het wat lekkerder weer zou zijn. Eerst even langs het huis rijden waar zij vroeger heeft gewoond en dan naar ons nieuwe huis.

 

Dan wordt Femke op straat overvallen.

Ze ligt een paar dagen in het ziekenhuis en moet daarna een paar maanden revalideren in een verpleeghuis. Ik ga op een woensdagmiddag bij haar langs. Haar broer en een goede vriendin van haar (ik herken haar, het is mijn vroegere huisarts) zijn er ook. En een paar minuten later stappen ook twee andere vriendinnen van Femke binnen. De kamer is vol met bloemen, kaarten en bezoek. Femke ziet er enorm gehavend uit, maar er komt geen woord van zelfbeklag of boosheid over haar lippen. Ze geniet van de aandacht en de afleiding.

Een paar dagen later kondigt de regering tal van beperkende maatregelen aan. De buurvrouw belt me om te vertellen dat het verpleeghuis ook zal worden vergrendeld. Femke mag geen bezoek meer ontvangen. Ze mag zelfs haar kamer niet uit. Ze heeft geen radio, geen televisie en ze weet even niet meer hoe haar mobieltje werkt. Na een paar dagen is ze de wanhoop nabij. Een paar vriendinnen geven bij de receptie een radio, een bos bloemen en wat lekkers af. Een verpleegkundige legt Femke uit hoe ze haar mobieltje aan de praat kan krijgen.

Om haar op te monteren stuur ik haar een grote envelop met wat lectuur en een vrolijke kaart. Een paar dagen later belt ze me op. Voor het eerst met haar mobiele telefoon. Ik ben verrast en blij. Ze klinkt monter, maar vertelt me ook dat de afgelopen week erg zwaar is geweest. Het dagenlang alleen op de kamer zitten heeft haar enorm aangegrepen. “Maar ik mag niet mopperen”, zegt ze, “er zijn mensen die het veel zwaarder hebben”. Daarna vertelt ze me dat ze binnenkort naar een ander verpleeghuis gaat, waar er iets meer bewegingsruimte zal zijn en waar ze in de tuin kan zitten.

Aan het einde van het gesprek vertrouwt ze me nog iets toe: “die jongen op die fiets was een blonde jongen, hoor. En toen hij wegreed en ik op de grond lag, keek hij nog even om. Het leek wel alsof hij sorry zei”.

Typisch Femke. Altijd uitgaan van het positieve, nooit klagen. Geen wonder dat ze met haar warme, belangstellende persoonlijkheid een grote, gemêleerde kring van familieleden, vrienden en kennissen om zich heen heeft verzameld. Nu alles op slot zit zal mijn dierbare vriendin voor onbepaalde tijd geen bezoek mogen ontvangen. Een enorme beproeving. Ze zal al haar positieve zeilen bij moeten zetten om deze tijd door te komen. Ik hoop van harte dat het goed komt. Die beloofde dag in Zeist zal dan nog mooier zijn.

(om privacy redenen heb ik de naam Femke gebruikt en niet de werkelijke naam van mijn dierbare vriendin)

 

Naschrift 8 september

De beloofde dag is er gelukkig toch van gekomen. Afgelopen zaterdag is Femke bij ons op bezoek geweest in Zeist. Ze is na een lang revalidatieproces voldoende hersteld om te reizen en (met behulp van stok en rollator) wat rond te lopen. Ze heeft ons nieuwe huis bewonderd en we hebben gezellig in de tuin geluncht. Daarna hebben we een tour door Zeist gemaakt langs alle bekende plekken uit haar jeugd. Ter afsluiting hebben we het graf van haar geliefde Theo bezocht.

Groeten uit Zeist #2. Hendrik Marsman: “Het nest is goed, maar het heelal is ruimer”

Ik woon sinds een half jaar in Zeist en heb me voorgenomen af en toe een blog over mijn nieuwe woonplaats te schrijven. Mijn eerste Zeist-verhaal handelde over Karin Bloemen.[1] Nu is het de beurt aan Hendrik Marsman, de bekende Zeister dichter. Ik kende meerdere gedichten van hem , maar zijn levensloop was mij vrijwel onbekend. Tot ik me voor dit blog in zijn leven en werk ging verdiepen. En ik bij mijn broer op bezoek ging.

 

Een half jaar geleden kreeg ik van mijn oudste broer een rijmprent die ooit van onze vader is geweest. Mijn broer hield grote schoonmaak met het oog op de verkoop van zijn huis en hij wilde van een aantal spullen af. Deze prent moest natuurlijk in de familie blijven en gezien mijn belangstelling voor poëzie kreeg ik hem aangeboden. Het is een prent met het beroemde gedicht Herinnering aan Holland van Hendrik Marsman. Marsman is een geboren Zeistenaar en dat maakte me extra enthousiast. Ik stond namelijk op het punt om te gaan verhuizen naar Zeist. Ik pakte de rijmprent goed in en enkele maanden geleden kwam hij weer tevoorschijn bij het uitpakken van de laatste verhuisdozen. Mijn vrouw en ik gaven de prent een mooi plekje in ons nieuwe huis. Marsman was terug in Zeist.

Marsman, leven en werk

Hendrik Marsman wordt in 1899 in Zeist geboren. Zijn vader heeft een boek- en kunsthandel in de 2e Dorpsstraat, zijn moeder is onderwijzeres. Marsman (roepnaam: Hennie) bezoekt de lagere school van de Evangelische Broedergemeente (de Hernhutter gemeenschap) vlakbij Slot Zeist. Een andere leerling van die school is Arthur Lehning, met wie Marsman later goed bevriend zal raken.

In Zeist is een straat naar Marsman vernoemd

Marsman is niet onverdeeld positief over zijn geboorteplaats. De opgroeiende Hennie krijgt het al gauw benauwd in het burgerlijke, bezadigde Zeist:

 “Mijn dorp, ik ben u dorre tucht

en d’ onoprechtheid van uw vale straten

 in wrok, in langverzuurden wrok ontvlucht…”.

 

Zo hoort dat ook bij een jonge kunstenaar. Die wil groots en meeslepend leven, zoals Marsman het zelf beschrijft in de eerste regels van zijn beroemde gedicht ‘De grijsaard en de jongeling’. Scheppen is voor de jonge Marsman van levensbelang. Hij trekt de aandacht met zijn vitalistische gedichten en wordt al snel gezien als de aanvoerder van een nieuwe generatie dichters.

Als er één woord is dat het leven en werken van Hendrik Marsman typeert is het wat mij betreft het woord ‘worsteling’. Marsman zoekt met vallen en opstaan zijn plaats en weg in de wereld. En die wereld is compleet op z’n kop gezet. Europa ligt in puin na de verwoestende Eerste Wereldoorlog. Marsman vreest de ondergang van de Europese beschaving en zoekt naar een uitweg voor zijn eigen scheppingsdrang. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen de twee polen van culturele ondergang en creatieve dadendrang. Net als veel intellectuele tijdgenoten hoopt hij houvast te vinden bij een groot verhaal, een ‘bezield’ verband.

“ik sta alleen, geen God of maatschappij

Die mijn bestaan betrekt in een bezield verband”

Marsman is wat dat betreft echt een kind van het interbellum. Alles gonst en gist. Communisten, fascisten, anarchisten en kosmopolieten roeren zich. In zijn jonge jaren is Marsman gecharmeerd van het fascisme en later zal hij interesse tonen voor het rooms-katholicisme. (Als je over die jaren leest denk je dat Thierry Baudet zich uitstekend thuis zou hebben gevoeld in die tijd).

In zijn werk als dichter, redacteur en vertaler klinken de worsteling en de zoektocht van Marsman door. Dat levert paradoxale beelden op. Hij wil het leven ten volle vieren, maar weet zich ook belast en geremd door christelijke noties als zonde en schuld en door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Hij wil in internationale artistieke kringen verkeren, maar kiest ook voor een degelijke baan als advocaat en voor een huwelijk met Rien Barendregt waarin hij zich flink laat bemoederen. Hij kent periodes van genialiteit en scheppingsdrift, maar ook van vertwijfeling en faalangst.

Halverwege de jaren ’30 lijkt Marsman meer rust en balans te vinden. In 1936 nemen Marsman en zijn vrouw het besluit om Nederland te verlaten. Zij hebben in de jaren daarvoor al een paar reizen door Zuid-Europa en Noord-Afrika gemaakt. Marsman wordt positief getroffen door de vele overblijfselen van de klassieke (Griekse) cultuur, het alomtegenwoordige christendom en het mediterrane leven. Hij voelt zich bevrijd.

“hij rees op en dacht aan de zee

Zijn gang had de veerkracht hervonden

Die hem voortdreef naar zuidlijker stranden”

 

Ongetwijfeld zal ook zijn gezondheid een rol hebben gespeeld. Hij kampt van jongst af aan met longkwalen; het zuidelijke klimaat zal hem goed hebben gedaan. Juist door zijn lange verblijven in het buitenland ontstaat er bij Marsman een hernieuwde waardering voor het typische Nederlandse landschap. Nu hij steeds meer afstand neemt van Nederland, is er kennelijk ruimte om ook zijn liefde voor z’n geboorteland onder woorden te brengen. Tijdens een verblijf in Frankrijk schrijft hij het gedicht dat in 2000 werd gekozen tot gedicht van de eeuw: Herinnering aan Holland.

“Denkend aan Holland

zie ik breede rivieren

traag door oneindig

laagland gaan,

rijen ondenkbaar

ijle populieren

als hooge pluimen

aan den einder staan…..”

 

 

Na een serie buitenlandse reizen volgt in 1936 het definitieve vertrek uit Nederland. Het echtpaar Marsman gaat op diverse locaties in Zwitserland en Frankrijk wonen. Het is een bewuste keuze die samenvalt met het besluit om zijn Verzameld Werk te gaan samenstellen. Misschien wat merkwaardig voor iemand die nog geen 40 jaar is, maar Marsman wil de balans opmaken en ruimte creëren om nieuwe wegen in te slaan: ‘…dat ik een eerste tijdperk achter mij heb, dat gevoel bezielt me met volledige zekerheid…’.

In 1939, als de oorlogsdreiging vanuit Duitsland overal voelbaar is, is Marsman druk aan de slag met een nieuwe bundel die de titel Tempel en Kruis zal krijgen. Hij zit in een creatieve flow. Hij verwoordt met deze nieuwe teksten zijn visie op de manier waarop de westerse beschaving zou moeten overleven. Hij zoekt naar een combinatie van christelijke waarden en hellenistische cultuur. Als aanhanger van Nietzsche wil Marsman afrekenen met het schuld- en zondebesef van het christendom en daarvoor in de plaats ruimte bieden aan de positieve, instinctieve levenskracht van de Griekse oudheid.

“…en in zijn hart
antieke vrede
was gedaald.”

Kort na publicatie vallen de nazi’s hun buurlanden binnen. Het echtpaar Marsman slaat op de vlucht en weet in Bordeaux een plek op een schip te bemachtigen dat hen naar Engeland zal brengen. Het schip gaat in de nacht door een explosie ten onder. Jarenlang dacht men dat de ramp werd veroorzaakt door een Duitse torpedo, maar uit later onderzoek bleek daarvoor geen bewijs te vinden. Marsman komt bij deze scheepsramp om. Hij is de derde grote Nederlandse schrijver die in de meidagen van 1940 overlijdt. Zijn goede vrienden Menno ter Braak (zelfmoord) en Eddy du Perron (hartaanval) gaan hem een paar weken voor. Rien Barendregt en de kapitein zijn de enigen die de ramp overleven. Rien zal later een naaste medewerkster worden van Koningin Wilhelmina in Londen.

 

Terug naar Zeist

Nieuwsgierig geworden naar zijn geboortehuis heb ik onlangs de 2e Dorpsstraat bezocht. Marsman werd geboren op nummer 48 en verhuisde als 6-jarige naar nummer 34. Op dat adres tref ik naast de voordeur een bescheiden, slecht leesbare plaquette aan.

De tekst wordt half aan het gezicht onttrokken door een witte brievenbus die erboven is opgehangen. Misschien wel tekenend voor de haat-liefde verhouding die Marsman met Zeist heeft gehad. Je zou toch verwachten dat de gemeente Zeist deze ‘grote zoon’ wat meer eer zou aandoen.

(intermezzo 1 maart 2021: inmiddels heeft de gemeente Zeist een passend nieuwe plaquette op dit pand aangebracht; zou men mijn blog hebben gelezen?)

 

Bij mij thuis komt Marsman er minder bekaaid van af. Hij krijgt een mooi plekje in de gang. Als ik met hamer en spijker aan de slag ga, valt het me op dat er nog iets op de achterkant staat.

Dat was me niet eerder opgevallen. Er staat een gedrukte tekst onderaan met de handtekening van mijn vader erboven. De tekst geeft aan dat de is prent gedrukt in 1944 bij een drukkerij die clandestiene uitgaven verzorgde. Op internet vind ik een bron die deze publicatie beschrijft.[2] Het was dus eigenlijk een verzetsprent. Een prent om de mensen tijdens de oorlog een hart onder de riem te steken. Het a-typische heimwee-gedicht van Marsman die niet langer in Nederland wilde leven, is dus postuum in de oorlog gebruikt als een tekst om de vaderlandse moed erin te houden. En mijn vader, die in 1944 ondergedoken zat, had kennelijk een van de 100 gedrukte exemplaren weten te bemachtigen. Hij zal het gedicht ongetwijfeld uit zijn hoofd hebben geleerd in dat laatste oorlogsjaar. En nu, 76 jaar later, hangt de prent bij mij in Zeist. Een wonderbaarlijk gegeven dat goed past bij het wonderbaarlijke leven van Hendrik Marsman. En ook bij het leven van mijn vader. Wat mij betreft is de cirkel in dubbel opzicht rond. Dat geeft een enorm goed gevoel.

 

 

Ik heb voor het schrijven van dit blog dankbaar gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

Barnard, Benno (2006). Dichters van het avondland. Amsterdam/Antwerpen: Atlas.

Goedegebuure, Jaap (1999). Zee, Berg, rivier. Het leven van H. Marsman. Amsterdam: Arbeiderspers.

Goedegebuure, Jaap. (2019). Groots en meeslepend. Een keuze uit de gedichten. Nijmegen: Vanthilt.

Lam, Anton B. (1966). De laatste actie is aan de gang. Thema’s in de poëzie van H. Marsman. Ad Fontes, jaargang 13, nr. 7, pp. 147-163. Assen: Born.

 

 

Een greep uit zijn gedichten

 

Phoenix

Vlam in mij, laai weer op;

hart in mij, heb geduld,

verdubbel het vertrouwen –

vogel in mij, laat zich opnieuw ontvouwen

de vleugelen, de nu nog moede en grauwe;

en laat den moed en uwe vaart niet zakken

het nest is goed, maar het heelal is ruimer

 

 

 

Heimwee

De tijden zijn zwart.
wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren.
in een mantel gehuld, door een
engel op weerlichten doortocht verloren,
en door het onuitroeibaar heimwee vervuld
den Koning te zien voor Wien ik had willen strijden,
schrijd ik naar den Dood –
en die een krijgsman had willen zijn
in de hartstochtelijkste aller tijden,
moet nu in late verwilderde woorden gewagen
van eeuwen, die versomberden tot verhalen
– duister en vurig – van Kruistochten
en Kathedralen. –

 

 

Herinnering aan Holland

Denkend aan Holland

zie ik breede rivieren

traag door oneindig

laagland gaan,

rijen ondenkbaar

ijle populieren

als hooge pluimen

aan den einder staan;

en in de geweldige

ruimte verzonken

de boerderijen

verspreid door het land,

boomgroepen, dorpen,

geknotte torens,

kerken en olmen

in een grootsch verband.

De lucht hangt er laag

en de zon wordt er langzaam

in grijze veelkleurige

dampen gesmoord,

en in alle gewesten

wordt de stem van het water

met zijn eeuwige rampen

gevreesd en gehoord.

 

 

‘Paradise regained’

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

 

zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgloos zingt langs het eeuwige water

 

een held’re, verruk-lijk-meeslepende wijs:

 

‘Het schip van de wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

 

 

XLVIII

– De hemel is leeg,

de oneindigheid bloedt.

in het nachtlijk gewelf

niets dan sintels en roet;

 

en de transen gescheurd

van den brandenden schreeuw

en de sneeuw weer besmeurd

met het bloed dezer eeuw.

 

– alle duister en gloed

van ’t beroofd firmament

wordt een brandend ferment

in het menschelijk bloed.

 

zie, de aarde is rood

van den tragischen wijn;

’t paradijs een woestijn,

maar het schepsel wordt groot.

 

 

 

L

 

De zon hing laag.
tussen de witte muren
verbloedde goud en zwart
het avondrood.
hij, van zijn hoog terras,
volgde de lange strepen,
het vluchtig zog
van nooit geziene
nooit gedroomde schepen
door het gemarmerd
zilver van de zee.

de huiveringen
van ’t geschubd metaal,
door ’t stijgend maanlicht
rimpelend beschenen,
waren die nacht op zee
het enig teken,
dat twintig eeuwen
ademloos verstreken
en in zijn hart
antieke vrede
was gedaald.

[1] Zie: http://phaestus.nl/phaestus.nl/?p=2052

[2] Zie https://www.dbnl.org/tekst/lewi001clan01_01/lewi001clan01_01_0023.php

Blogsite van Peter 't Lam